Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 01 juli 2006
gepubliceerd op 06 juli 2006

Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2006003331
pub.
06/07/2006
prom.
01/07/2006
ELI
eli/besluit/2006/07/01/2006003331/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

1 JULI 2006. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten regelt de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheid van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten, het aanbieden van bank- en beleggingsdiensten door gereglementeerde ondernemingen als gedefinieerd in de wet, de informatie die aan het publiek dient te worden verstrekt bij de uitoefening van die werkzaamheden, alsook het toezicht door de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (hierna CBFA) op de naleving van de bepalingen van de wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen. De wet heeft meer in het bijzonder een statuut ingevoerd voor de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten.

De wet van 22 maart 2006 machtigt de Koning om de technische aspecten van dit wettelijk statuut en van het toezicht op de naleving ervan nader te bepalen. Het voorliggende ontwerp van koninklijk besluit beoogt de tenuitvoerlegging van diverse bepalingen van de wet.

De artikelen 2 tot en met 6 van het ontwerp van koninklijk besluit leggen, met toepassing van artikel 7, § 1, tweede lid, van de wet, de procedure vast die de kandidaten moeten volgen voor hun aanvraag tot inschrijving in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten dat door de CBFA wordt bijgehouden. De kandidaten dienen hun aanvraag in, samen met een dossier dat verschilt naargelang de kandidaat een natuurlijke persoon is (geregeld bij artikel 3 van het ontwerp), een rechtspersoon (geregeld bij artikel 4 van het ontwerp), of een centrale instelling die een collectieve aanvraag tot inschrijving indient (geregeld bij artikel 5 van het ontwerp). Het dossier dient de stukken te bevatten waaruit blijkt dat de kandidaat voldoet aan de inschrijvingsvoorwaarden. Eenmaal ingeschreven moet de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten ook aantonen dat hij aan de inschrijvingsvoorwaarden blijft voldoen gedurende de periode dat hij in het register is ingeschreven. Daartoe legt artikel 6 van het ontwerp de tussenpersoon verplichtingen op tot periodieke voorlegging van de relevante bewijsstukken aan de CBFA (artikel 6, paragrafen 2 en 3).

De artikelen 8 en 9 van de wet sommen de vereisten op waaraan moet worden voldaan om in het register van de tussenpersonen te kunnen worden ingeschreven. Artikel 8, tweede lid, van de wet kent de Koning de bevoegdheid toe om de vorm en de inhoud te bepalen van de vereisten inzake beroepskennis, financiële draagkracht en dekking van beroepsaansprakelijkheid. De artikelen 7 tot en met 12 van het ontwerp van koninklijk besluit leggen deze bepalingen ten uitvoer.

Artikel 7 van het ontwerp van koninklijk besluit bepaalt de diploma- en andere beroepskennisvereisten waaraan tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten moeten beantwoorden. Met diploma wordt eveneens bedoeld, de getuigschriften en attesten waaruit de voldoende kennis blijkt. Het vereiste aantal studiepunten waarvan sprake in dit artikel is bepaald ervan uitgaande dat één studiepunt minimum 24 uren studie omvat. De financiële markten worden gekenmerkt door een zeer snelle evolutie en de financiële producten worden steeds complexer. Het ontwerp voorziet daarom in de verplichting voor de tussenpersonen tot regelmatige bijscholing van hun kennis en geeft de CBFA de bevoegdheid om de vereisten inzake technische kennis en praktische ervaring nader te omschrijven, gespecialiseerde cursussen te erkennen, en bij reglement regels vast te stellen waaraan examens moeten voldoen.

Artikel 8 van het ontwerp van koninklijk besluit bepaalt de kennisvereisten die van toepassing zijn op de werknemers van gereglementeerde ondernemingen en van tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten, die met het publiek in contact staan.

Overeenkomstig artikel 16 van het ontwerp beschikken de betrokken ondernemingen en tussenpersonen over twee jaar vanaf de inwerkingtreding van dit besluit om zich aan deze verplichting te conformeren. Met de bepaling van artikel 8 van het ontwerp wordt artikel 13 van de wet ten uitvoer gelegd.

Artikelen 9 en 10 van het ontwerp van koninklijk besluit bepalen wat moet worden verstaan onder een voldoende financiële draagkracht als bedoeld in artikel 8, eerste lid, 2°, van de wet. Agenten in bank- en beleggingsdiensten zijn vrijgesteld van de verplichtingen inzake voldoende financiële draagkracht, gezien zij krachtens artikel 10, § 4, van de wet handelen onder de volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid van hun principaal. Het risico ligt dus bij de principaal. De diverse wetgevingen die het prudentieel statuut regelen van gereglementeerde ondernemingen voorzien in solvabiliteitsverplichtingen ter dekking van de risico's die deze ondernemingen lopen. Deze solvabiliteitsregels voorzien, in beginsel, in de mogelijkheid voor de CBFA om aanvullende solvabiliteitsverplichtingen op te leggen ter dekking van additionele specifiek instellinggebonden risico's. De verantwoordelijkheid van een principaal voor zijn agent kan in bepaalde omstandigheden een dergelijk additioneel risico uitmaken. Voor de makelaars in bank- en beleggingsdiensten voorziet het ontwerp van koninklijk besluit dat de waarborg- of borgstellingsverbintenis die hun financiële draagkracht moet garanderen niet minder mag bedragen dan 250 000 euro. Dit bedrag stemt overeen met het minimum aanvangskapitaal voor beleggingsondernemingen die geen transacties met financiële instrumenten voor eigen rekening verrichten, als bedoeld bij artikel 58, § 1, van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs.

De artikelen 11 en 12 van het ontwerp van koninklijk besluit regelen de voorwaarden waaraan de beroepsaansprakelijkheidsverzekering moet voldoen, die de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten moeten aangaan.

De artikelen 13 tot en met 16 van het ontwerp van koninklijk besluit, tenslotte, bevatten diverse overgangsbepalingen. Artikelen 13 en 14 van het ontwerp leggen artikel 24 van de wet ten uitvoer. De overgangsbepalingen ingevoerd door artikel 15 van het ontwerp worden genomen met toepassing van artikel 8, tweede lid, 1°, van de wet, dat bepaalt dat de Koning in overgangsmaatregelen kan voorzien met betrekking tot de vereisten bedoeld bij het eerste lid, 1°, 2° en 5°, van dat artikel.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

1 JULI 2006. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten, inzonderheid op de artikelen 7, 8, 9, 13, 16 en 25;

Gelet op de hoogdringendheid, verantwoord door de omstandigheid dat de voornoemde wet van 22 maart 2006 in werking treedt op 1 juli 2006.

Vanaf die dag moeten tussenpersonen en gereglementeerde ondernemingen aan nieuwe verplichtingen voldoen en nieuwe verbodsbepalingen naleven waarvan zij zonder dit besluit de precieze draagwijdte niet kennen.

Dit ontwerp van koninklijk besluit is dan ook voorzien om eveneens in werking te treden op 1 juli 2006 en zodoende de nodige rechtszekerheid te brengen betreffende de reglementaire draagwijdte van de wet.

Daarnaast moeten tussenpersonen in het kader van de wettelijk voorziene overgangsmaatregelen in staat worden gesteld zich aan te passen en te schikken naar de nieuwe bepalingen die op hun statuut van toepassing zijn.

Gelet op het advies 40.736/2 van de Raad van State, gegeven op 21 juni 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op het advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen op 16 mei 2006;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "de wet" : de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten;2° de begrippen "bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten", "tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten", "agent in bank- en beleggingsdiensten", "makelaar in bank- en beleggingsdiensten", "gereglementeerde onderneming", "CBFA" : de omschrijving die hiervan in de wet wordt gegeven. HOOFDSTUK II. - Aanvraag tot en behoud van inschrijving als tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten

Art. 2.Elke aanvraag om inschrijving in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten als bedoeld in artikel 7, § 1, van de wet dient aan de CBFA te worden gericht, in de vorm en volgens de modaliteiten door haar bepaald en op haar website bekendgemaakt.

De aanvraag wordt samen met een dossier ingediend, overeenkomstig het bepaalde bij de artikelen 3, 4 en 5. De CBFA kan in de mogelijkheid voorzien de aanvraag tot inschrijving en het dossier geheel of gedeeltelijk langs elektronische weg in te dienen.

In zijn aanvraag specifieert de kandidaat in welke categorie hij in het register wil ingeschreven worden. De aanvraag wordt ondertekend door de persoon die om inschrijving in het register vraagt, door het bevoegde bestuursorgaan in geval van een rechtspersoon, of door een of meerdere personen die hiertoe een bijzondere lastgeving hebben gekregen en bij de aanvraag tot inschrijving hiervan het bewijs voorleggen.

Art. 3.Om een rechtsgeldige aanvraag in te dienen, dient de kandidaat die een natuurlijke persoon is bij de aanvraag om inschrijving in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten de volgende documenten te voegen : 1° een getuigschrift van goed zedelijk gedrag, niet ouder dan drie maanden;2° een kopie van het (de) behaalde einddiploma(s) en, in voorkomend geval, het bewijs van de vereiste beroepskennis als bepaald bij hoofdstuk III;3° een attest afgeleverd door de instelling die een waarborg of borgstelling heeft verleend overeenkomstig hoofdstuk IV, en waaruit blijkt dat de waarborg- of borgstellingverbintenis voldoet aan het bepaalde bij artikel 9;4° een attest afgeleverd door de verzekeringsonderneming bij wie een verzekering is gesloten overeenkomstig het bepaalde bij hoofdstuk V tot dekking van de beroepsaansprakelijkheid, en waaruit blijkt dat de verzekering voldoet aan het bepaalde bij artikel 11; voor de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten die met toepassing van artikel 8, eerste lid, 5°, van de wet, vrijgesteld zijn van de verplichting een beroepsaansprakelijkheidsverzekering te sluiten, een attest afgeleverd door de gereglementeerde onderneming of gereglementeerde ondernemingen voor dewelke zij optreden, waarbij deze verklaart of verklaren de aansprakelijkheidsverplichtingen van de tussenpersoon onvoorwaardelijk en onherroepelijk op zich te nemen; 5° het bewijs van toetreding tot de geschillenregeling bedoeld in artikel 8, eerste lid, 8°, van de wet;6° in voorkomend geval, de verklaring als bedoeld in artikel 11, § 1, eerste lid, van de wet.

Art. 4.Om een rechtsgeldige aanvraag in te dienen, dient de kandidaat met de hoedanigheid van rechtspersoon bij de aanvraag om inschrijving in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten de volgende documenten te voegen : 1° de op het ogenblik van de aanvraag van kracht zijnde statuten en de datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, of het bewijs dat het nodige werd gedaan met het oog op die bekendmaking;2° de naam, de voornamen, de woon- en verblijfplaats en de geboortedatum van de personen belast met de effectieve leiding als bedoeld in artikel 9, 1°, van de wet; voor elk van deze personen, de documenten bedoeld in artikel 3, 1° en 2°, en een toelichting die hun passende ervaring aantoont volgens de modaliteiten door de CBFA bepaald; 3° een lijst van de personen die over de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten controle uitoefenen als bedoeld in artikel 9, 2°, van de wet;4° een attest als bedoeld in artikel 3, 3°;5° een attest als bedoeld in artikel 3, 4°;6° het bewijs bedoeld in artikel 3, 5°;7° in voorkomend geval, de verklaring als bedoeld in artikel 3, 6°.

Art. 5.Om een rechtsgeldige aanvraag in te dienen, dient de centrale instelling bij de collectieve aanvraag tot inschrijving als bedoeld in artikel 7, § 1, vierde lid, van de wet, voor elke kandidaat de volgende documenten ter beschikking te stellen van de CBFA volgens de modaliteiten door deze bepaald : 1° indien de kandidaat een natuurlijke persoon is, de documenten bedoeld in artikel 3, 1°, 2°, 5° en 6°;2° indien de kandidaat een rechtspersoon is, de documenten bedoeld in artikel 4, 1°, 2°, 3°, 6° en 7°. De centrale instelling stelt eveneens een document ter beschikking waaruit blijkt dat, hetzij zij de verplichtingen inzake de financiële draagkracht en beroepsaansprakelijkheid, als bedoeld in artikel 9 en artikel 11, van de kandidaat op zich neemt, hetzij zij voor de kandidaat een waarborg- of borgstellingsverbintenis en aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten in de zin van artikel 9 en artikel 11, hetzij de kandidaat zelf een waarborg- of borgstellingsverbintenis en aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten in de zin van artikel 9 en artikel 11.

Wanneer de centrale instelling geen gereglementeerde onderneming is, kan de CBFA, rekening houdend met de solvabiliteitspositie van de centrale instelling, er zich tegen verzetten dat deze de in het tweede lid bedoelde verplichtingen op zich neemt. De verplichtingen kunnen in dat geval op zich worden genomen door een gereglementeerde onderneming van de groep waartoe de centrale instelling behoort.

Het bepaalde in dit artikel doet geen afbreuk aan de verplichting voor de centrale instelling de naleving van de verplichtingen van de kandidaten te verifiëren als bepaald bij artikel 8 van de wet. De centrale instelling staat in voor de betaling aan de CBFA van het jaarlijks inschrijvingsrecht als bedoeld in artikel 8, eerste lid, 10°, van de wet. Zij kan ook instaan voor de toetreding tot en de inning van de bijdrage tot de financiering van de geschillenregeling als bedoeld in artikel 8, eerste lid, 8°, van de wet.

Art. 6.§ 1. Onverminderd het bepaalde bij paragrafen 2 en 3 dient de aanvrager van een inschrijving in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten de bij artikel 3, 1° en 2°, en artikel 4, 1°, 2° en 3°, bedoelde documenten niet opnieuw in te dienen indien hij deze documenten reeds ingediend heeft naar aanleiding van een aanvraag tot inschrijving in het register van de verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen, of indien hij in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten in een andere categorie wenst ingeschreven te worden. Op de datum van de aanvraag om inschrijving in het eerstgenoemde register mag het reeds ingediende getuigschrift van goed zedelijk gedrag niet ouder zijn dan drie maanden. § 2. Onverminderd de verplichting van artikel 7, § 2, en artikel 9, 2°, van de wet elke wijziging onverwijld mee te delen, moet de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten, of de centrale instelling in het geval bedoeld in artikel 5, binnen de vijftien dagen na de kennisgeving ervan de CBFA op de hoogte brengen van de opzegging of wijziging van de waarborg- of borgstellingverbintenis bedoeld in artikel 9 of van de beroepsaansprakelijk-heidsverzekering bedoeld in artikel 11. § 3. Uiterlijk drie jaar na de datum van zijn inschrijving in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten, en telkenmale vóór de aanvang van een volgende periode van drie jaar, dient de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten de CBFA de bij artikel 3, 1°, 3°, 4° en 5°, en artikel 4, 2°, voor wat het getuigschrift van goed zedelijk gedrag betreft, 4°, 5° en 6°, bedoelde documenten voor te leggen volgens de modaliteiten door de CBFA bepaald. In het geval van een collectieve aanvraag tot inschrijving als bedoeld in artikel 5 staat de centrale instelling in voor het ter beschikking van de CBFA stellen van de hier bedoelde documenten. § 4. Een tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten die ingeschreven is met toepassing van het bepaalde bij artikel 5, dient in voorkomend geval een nieuwe aanvraag tot inschrijving in te dienen indien hij niet meer onder de verantwoordelijkheid valt van de centrale instelling. Het bepaalde bij paragraaf 1 is op overeenkomstige wijze van toepassing. Hij blijft in voorkomend geval genieten van de rechten die hij overeenkomstig de bij artikel 24 van de wet en de artikelen 13 tot en met 15 bedoelde overgangsbepalingen heeft verworven.

HOOFSTUK III. - Vereiste beroepskennis

Art. 7.§ 1. Onder de vereiste beroepskennis bedoeld in artikel 8, eerste lid, 1°, van de wet, moet worden verstaan : 1° een voldoende theoretische kennis van de volgende materies : A.technische kennis : a) de toepasselijke wetgeving;b) de financiële producten;c) de techniek met betrekking tot bank- en beleggingsdiensten;d) de witwaswetgeving; B. bedrijfsbeheer : a) basisbeginselen van boekhouding;b) basisbeginselen van fiscaal en sociaal recht in verband met het beroep;2° een praktische ervaring inzake bank- en beleggingsdiensten, waarvan de duur wordt bepaald overeenkomstig § 2. De CBFA is bevoegd om de materies voor technische kennis en bedrijfsbeheer bedoeld in het eerste lid, 1°, nader aan te duiden. Zij bepaalt zonodig ook de structuur en de inhoud van de praktische ervaring bedoeld in het eerste lid, 2°, en in voorkomend geval de verrichtingen die onder supervisie van een ingeschreven tussenpersoon of gereglementeerde onderneming kunnen worden verricht tijdens de periode waarin praktische ervaring wordt opgedaan. § 2. Worden geacht over de vereiste beroepskennis bedoeld in § 1 te beschikken : 1° de houders van een overeenkomstig een decreet van de Vlaamse of de Franse Gemeenschap door een universiteit of een hogeschool toegekend master diploma of van een daarmee gelijkgesteld diploma toegekend vóór het academiejaar 2004-2005, die een praktische ervaring van twee jaar inzake bank- en beleggingsdiensten kunnen bewijzen;2° de houders van een overeenkomstig een decreet van de Vlaamse of de Franse Gemeenschap door een instelling van hoger onderwijs toegekend bachelor diploma of van een daarmee gelijkgesteld diploma toegekend vóór het schooljaar 2004-2005, dat een lessenprogramma omvat van minstens 11 studiepunten technische kennis als bedoeld in § 1, 1°, A, en 3 studiepunten bedrijfsbeheer als bedoeld in § 1, 1°, B, of een equivalent percentage van studiebelasting, en die een praktische ervaring van een jaar inzake bank- en beleggingsdiensten kunnen bewijzen;3° de houders van een overeenkomstig een decreet van de Vlaamse of de Franse Gemeenschap toegekend getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs, die met goed gevolg een gespecialiseerde cursus in het bank- en beleggingswezen gevolgd hebben, georganiseerd door of krachtens een decreet, een representatieve beroepsorganisatie, of een gereglementeerde onderneming, en die een praktische ervaring van een jaar inzake bank- en beleggingsdiensten kunnen bewijzen;4° de houders van een buitenlands diploma dat krachtens de toepasselijke wetgeving of door de bevoegde autoriteit als gelijkwaardig beschouwd wordt met de in 1°, 2° of 3° bedoelde diploma's, en die een praktische ervaring in bank- en beleggingsdiensten kunnen bewijzen overeenkomstig het bepaalde in 1°, 2° of 3°. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt de duur van de praktische ervaring tot de helft teruggebracht : 1° voor de personen die een inschrijving in de categorie "agenten in bank- en beleggingsdiensten" aanvragen;2° voor de houders van een in het eerste lid, 1°, bedoeld diploma, indien het lessenprogramma minstens 5 studiepunten technische kennis omvat als bedoeld in § 1, 1°, A, en 1 studiepunt bedrijfsbeheer als bedoeld in § 1, 1°, B, of een equivalente studiebelasting. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt de duur van de praktische ervaring herleid tot 6 maanden, indien aan de beide voorwaarden van het tweede lid voldaan wordt.

De organisatoren van een in het eerste lid, 3°, bedoelde gespecialiseerde cursus in bank- en beleggingswezen delen de CBFA de structuur en de inhoud van het programma mee. Deze gespecialiseerde cursus dient erkend te worden door de CBFA. De CBFA ziet erop toe dat het programma aan de in dit artikel gestelde vereisten voldoet en kan de erkenning intrekken indien aan de vereisten niet wordt voldaan. De CBFA kan bij reglement de nadere regelen vaststellen waaraan het examen in verband met bedoelde cursus moet voldoen.

De CBFA kan bepalen welke cursussen de in het eerste lid bedoelde personen dienen te volgen met het oog op een regelmatige bijscholing van de in § 1, 1°, bedoelde kennis.

Art. 8.Het bepaalde bij artikel 7, § 1, 1°, A, is op overeenkomstige wijze van toepassing op de bij artikel 13 van de wet bedoelde personen. De tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten en de gereglementeerde ondernemingen zorgen ervoor dat deze personen over de voldoende kennis beschikken. De CBFA is bevoegd om de materies voor technische kennis nader aan te duiden en cursussen te erkennen. Zij is ook bevoegd om vereisten inzake praktische ervaring op te leggen.

HOOFSTUK IV. - Voldoende financiële draagkracht

Art. 9.Onder een voldoende financiële draagkracht als bedoeld in artikel 8, eerste lid, 2°, van de wet, moet worden verstaan een waarborg- of borgstellingverbintenis verstrekt door een verzekeringsonderneming of een gereglementeerde onderneming, die gemachtigd is dergelijke verbintenissen te verstrekken.

De waarborg- of borgstellingverbintenis moet aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° zij is uitsluitend bestemd tot waarborg van de betaling van de vorderingen die het cliënteel heeft op de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten ingevolge diens werkzaamheid van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten, daarin begrepen het bedrag van de eventuele vrijstelling voorzien in de beroepsaansprakelijkheidsverzekering bedoeld in hoofdstuk V in het geval op deze verzekering een beroep wordt gedaan; 2° zij mag niet minder bedragen dan 15.000 euro. Dit minimumbedrag wordt verhoogd tot 30.000 euro wanneer het zakencijfer van de tussenpersoon tussen 125.000 en 1.250.0000 euro ligt. Zij wordt verhoogd tot 150.000 euro wanneer het zakencijfer 1.250.000 euro of meer bedraagt. Telkens het indexcijfer der consumptieprijzen ten opzichte van het basisindexcijfer van de maand juli 2006 met 10 % is gestegen (basis 2004 = 100), wordt dit bedrag, exclusief het bedrag van de bedoelde vrijstelling, op de daaropvolgende jaarlijkse vervaldag met 10 % verhoogd; 3° zij voorziet in de onvoorwaardelijke en onherroepelijke betaling van de opeisbare schulden bij het in gebreke blijven van de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten, met inbegrip van de schulden op grond van onrechtmatige daad;4° in geval de waarborg- of borgstellingverbintenis een bepaalde looptijd heeft, wordt zij stilzwijgend verlengd, onverminderd de mogelijkheid tot opzegging mits het naleven van een opzegtermijn van minimum drie maanden; in geval de waarborg- of borgstellingverbintenis een onbepaalde looptijd heeft, moet de opzegtermijn minimum drie maanden bedragen; 5° de beëindiging van de waarborg- of borgstellingverbintenis of de verlaging van het bedrag van de waarborg of borgstelling is niet tegenstelbaar aan de begunstigde voor de vorderingen die tijdens de looptijd van de verbintenis ontstaan zijn.

Art. 10.Zijn vrijgesteld van de in artikel 9 bedoelde verplichting : 1° de agenten in bank- en beleggingsdiensten;2° de makelaars in bank- en beleggingsdiensten van wie de verplichting op zich wordt genomen door een centrale instelling als bedoeld in artikel 5. HOOFDSTUK V. - Beroepsaansprakelijkheidsverzekering

Art. 11.Onder een beroepsaansprakelijkheids-verzekering als bedoeld in artikel 8, eerste lid, 5°, van de wet moet worden verstaan, de beroepsaansprakelijkheids-verzekering aangegaan bij een voor de uitoefening van die activiteit gemachtigde verzekeringsonderneming.

De beroepsaansprakelijkheidsverzekering moet aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° zij dekt de beroepsaansprakelijkheid uit hoofde van de activiteit van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten van de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten, van zijn aangestelden, en wanneer het een rechtspersoon betreft, van zijn organen; 2° de dekking mag niet minder bedragen dan 1.000.000 euro per schadegeval en 3.000.000 euro per verzekeringsjaar; telkens het indexcijfer der consumptieprijzen ten opzichte van het basisindexcijfer van de maand juli 2006 met 10 % is gestegen (basis 2004 = 100), worden deze bedragen op de volgende jaarlijkse vervaldag met 10 % verhoogd; 3° zij kan in een vrijstelling voorzien die niet meer mag bedragen dan 680 euro;telkens als het indexcijfer der consumptieprijzen ten opzichte van het basisindexcijfer van de maand juli 2006 met 10 % is gestegen (basis 2004 = 100), wordt dit bedrag op de volgende jaarlijkse vervaldag met 10 % verhoogd; 4° in geval de beroepsaansprakelijkheidsverzekeringeen bepaalde looptijd heeft wordt zij stilzwijgend verlengd, onverminderd de mogelijkheid tot opzegging mits het naleven van een opzegtermijn van minimum drie maanden; in geval de beroepsaansprakelijkheidsverzekering een onbepaalde looptijd heeft, moet de opzegtermijn minimum drie maanden bedragen.

Art. 12.Zijn vrijgesteld van de in artikel 11 bedoelde verplichtingen, de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten van wie de verplichtingen op zich worden genomen door een onderneming als bedoeld in artikel 8, eerste lid, 5°, van de wet, of door een centrale instelling als bedoeld in artikel 5. HOOFDSTUK VI. - Overgangsbepalingen en slotbepalingen

Art. 13.§ 1. De personen bedoeld in artikel 24, § 1, van de wet dienen de aanvraag tot behoud van de voorlopige toelating te richten aan de CBFA, in de vorm en volgens de modaliteiten door deze bepaald en op haar website bekendgemaakt.

Bij de in het eerste lid bedoelde aanvraag dienen de volgende documenten te worden gevoegd : 1° indien de aanvrager een natuurlijke persoon is, de documenten bedoeld in artikel 3, 1°, 3°, 4° en 5°, alsook het bewijs dat de aanvrager reeds een jaar voltijds of drie jaar deeltijds de werkzaamheid van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten uitoefent;2° indien de aanvrager een rechtspersoon is, de documenten bedoeld in artikel 4, 1°, 2°, voor wat het getuigschrift van goed zedelijk gedrag betreft, 3°, 4°, 5° en 6°, alsook het bewijs dat de personen belast met de effectieve leiding reeds een jaar voltijds of drie jaar deeltijds de werkzaamheid van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten uitoefenen. De aanvraag wordt ondertekend overeenkomstig het bepaalde bij artikel 2, derde lid. De tussenpersoon die het behoud van de voorlopige toelating bekomt wordt in het register ingeschreven in de categorie "agenten in bank- en beleggingsdiensten", en wordt in de door de CBFA op haar website gepubliceerde lijst opgenomen met de vermelding "voorlopige toelating overeenkomstig artikel 24, § 1, van de wet". § 2. De in § 1 bedoelde personen kunnen hun aanvraag tot behoud van hun voorlopige toelating collectief indienen via een centrale instelling als bedoeld in artikel 7, § 1, vierde lid, van de wet.

Het bepaalde bij § 1 en artikel 5 is van overeenkomstige toepassing.

Art. 14.De tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten die het behoud van de voorlopige toelating als bedoeld in artikel 13 bekomen heeft, kan een aanvraag indienen tot definitieve inschrijving in het register als bedoeld in artikel 24, § 1, vijfde lid, van de wet.

Het bepaalde bij artikel 2 is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag tot definitieve inschrijving. In afwijking hiervan wordt de kandidaat : 1° die om inschrijving vraagt als agent in bank- en beleggingsdiensten geacht aan de vereiste beroepskennis als bedoeld in artikel 7, § 1, te voldoen, indien zijn principaal in een schriftelijke verklaring bevestigt dat de kandidaat beschikt over de in dat artikel bedoelde beroepskennis;2° die om inschrijving vraagt als agent in bank- en beleggingsdiensten, en die niet beantwoordt aan het bepaalde in 1°, of als makelaar in bank- en beleggingsdiensen, vrijgesteld van de diplomavereisten bedoeld in artikel 7, § 2, op voorwaarde dat de kandidaat, en in het geval deze een rechtspersoon is de personen belast met de effectieve leiding, met goed gevolg een gespecialiseerde cursus in bank- en beleggingswezen gevolgd heeft of hebben als bedoeld in artikel 7, § 2, eerste lid, 3°, en de tussenpersoon, hetzij sinds drie jaar voltijds, hetzij sinds twee jaar voltijds en drie jaar deeltijds, de werkzaamheid van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten uitoefent;3° vrijgesteld van de verplichting tot voorlegging van de documenten die hij bij de aanvraag tot behoud van de voorlopige toelating reeds heeft ingediend, onverminderd het bepaalde bij artikel 6, §§ 2 en 3.

Art. 15.De personen die bij de inwerkingtreding van de wet de werkzaamheid van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten gedurende zes maanden uitoefenen onder de verantwoordelijkheid van een gereglementeerde onderneming, zonder te beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 24, § 1, eerste lid, van de wet, kunnen overeenkomstig het bepaalde bij Hoofdstuk II een aanvraag indienen tot inschrijving in de categorie "agenten in bank- en beleggingsdiensten", zonder te moeten voldoen aan de in hoofdstuk III bepaalde beroepskennis. Zij dienen alsdan het bewijs van de vereiste beroepskennis uiterlijk op 31 december 2007 te leveren, zoniet vervalt hun inschrijving van rechtswege. Zij worden in de door de CBFA op haar website gepubliceerde lijst opgenomen met de vermelding "toelating overeenkomstig artikel 15 van het koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten".

Art. 16.De tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten en de gereglementeerde ondernemingen dienen zich uiterlijk op 1 juli 2008 te conformeren aan het bepaalde bij artikel 8.

Art. 17.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2006.

Art. 18.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 1 juli 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

^