Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 01 juli 2006
gepubliceerd op 06 juli 2006

Koninklijk besluit tot vaststelling van het beheerscontract van het Fonds ter reductie van de globale energiekost

bron
programmatorische federale overheidsdienst maatschappelijke integratie, armoedebestrijding en sociale economie
numac
2006022647
pub.
06/07/2006
prom.
01/07/2006
ELI
eli/besluit/2006/07/01/2006022647/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

1 JULI 2006. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het beheerscontract van het Fonds ter reductie van de globale energiekost


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de programmawet van 27 december 2005, inzonderheid op artikel 34;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 27 maart 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 4 mei 2006;

Op de voordracht van Onze Minister van Begroting, Onze Minister van Financiën, onze Minister van Energie, Onze Minister van Maatschappelijke Integratie, Onze Minister van Leefmilieu, Onze Staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling en Onze Staatssecretaris voor Overheidsbedrijven, op het advies van onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Het beheerscontract van het Fonds ter reductie van de globale energiekost wordt vastgesteld overeenkomstig de bij dit besluit gevoegde tekst.

Art. 2.Dit besluit treedt in werking op de dag van de publicatie in het Belgisch Staatsblad.

Gegeven te Brussel, 1 juli 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Begroting, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Energie, M. VERWILGHEN De Minister van Maatschappelijke integratie, Ch. DUPONT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK De Staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling, Mevr. E. VAN WEERT De Staatssecretaris voor Overheidsbedrijven, B. TUYBENS

Bijlage BEHEERSCONTRACT TUSSEN DE BELGISCHE STAAT EN HET FONDS TER REDUCTIE VAN DE GLOBALE ENERGIEKOST 1. ALGEMENE PRINCIPES Wettelijke bepalingen Artikel 1.1° Hoofdstuk VIII van de programmawet van 27 december 2005 betreffende de oprichting van het Fonds ter reductie van de globale energiekost. 2° Het K.B. van 9 maart 2006 tot uitvoering van Hoofdstuk VIII van de programmawet van 27 december 2005 betreffende de oprichting van het Fonds ter reductie van de globale energiekost.

Definities

Art. 2.Voor de uitvoering van dit beheerscontract wordt verstaan onder : 1° De ministers : de Minister bevoegd voor Duurzame ontwikkeling, de Minister bevoegd voor Leefmilieu, de Minister bevoegd voor Maatschappelijke integratie en de Minister bevoegd voor Energie.2° De wet : Hoofdstuk VIII van de programmawet van 27 december 2005 betreffende de oprichting van het Fonds ter reductie van de globale energiekost.3° Het Fonds : het Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost.4° De statuten : het koninklijk besluit van 9 maart 2006 tot uitvoering van Hoofdstuk VIII van de programmawet van 27 december 2005 betreffende de oprichting van het Fonds ter reductie van de globale energiekost.5° De doelgroep : de doelgroep zoals gedefinieerd door het koninklijk besluit van 2 juni 2006 houdende de definitie van de doelgroep van de meest behoeftigen van het Fonds ter reductie van de globale energiekost.6° LE : Lokale Entiteit : instantie die op het niveau van één of meerdere gemeenten instaat voor de lokale realisering van doelstellingen van het Fonds.7° Particulier : de natuurlijke persoon die financiële middelen ontleent bij de LE met het oog op energiebesparende investeringen in zijn/haar privé-woning of die geniet van een dienst verleend volgens het derde investeerderprincipe door de LE, die optreedt als ESCO.8° ESCO : Energy Service Company.Organisatie die energiediensten aanbiedt aan de klant, gericht op energiebesparende investeringen. 9° Derde investeerderprincipe : principe waarbij de investering in energiebesparende ingrepen gefinancierd wordt door de LE.De terugbetaling van die investering door de particulier uit de doelgroep gebeurt à rato van de vermindering op de energiefactuur.

Partijen

Art. 3.Dit beheerscontract bindt de Belgische Staat, enerzijds, en het Fonds, anderzijds, en regelt de betrekkingen tussen de partijen alsook de rechten, plichten en verantwoordelijkheden van elke partij.

Het doet geen enkel recht of geen enkele verbintenis jegens derden ontstaan.

Geldigheidsduur

Art. 4.Dit beheerscontract wordt gesloten voor een duur van één jaar.

Het wordt stilzwijgend hernieuwd voor telkens één jaar, met een totale geldigheidsduur van maximum 5 jaar. Ten laatste na 2,5 jaar vindt een tussentijdse evaluatie plaats.

Art. 5.Dit beheerscontract stelt, onder andere, de regels en principes vast volgens dewelke het Fonds zijn opdracht vervult. Deze kunnen worden uitgewerkt in een huishoudelijk reglement van het Fonds.

De verplichtingen van het Fonds, die in dit beheerscontract op een algemene wijze zijn vermeld, zijn van toepassing voor zover het Fonds niet verhinderd wordt om ze na te leven, namelijk wanneer het zijn verplichtingen onmogelijk kan nakomen wegens redenen die het Fonds niet ten laste kunnen worden gelegd. 2. OPDRACHT Art.6. De opdrachten van het Fonds zijn bepaald bij wet en in de statuten.

Het Fonds heeft tot doel reducties van de globale energiekost te bevorderen door, in overleg met de Gewesten : 1. Tussenbeide te komen in de financiering van structurele maatregelen voor de doelgroep, in privé woningen die dienen als hoofdverblijfplaats.2. Het verstrekken van goedkope leningen aan de particulier, voor structurele maatregelen in privé woningen die dienen als hoofdverblijfplaats. Het Fonds bepaalt de regels met betrekking tot de verdeling van haar middelen over beide opdrachten.

Art. 7.Met het oog op het vervullen van haar opdracht, werkt het Fonds samen met lokale entiteiten, die door het Fonds worden erkend.

De LE wordt door de gemeente voorgesteld, na overleg met het O.C.M.W. dat wordt aangetoond door middel van een kopie van het verslag van het overlegcomité gemeente - O.C.M.W. De territoriale werking van de LE kan zich op één of meerdere gemeenten situeren. Zij wordt in dat laatste geval voorgesteld door de verschillende betrokken gemeenten, na overleg met de betrokken O.C.M.W.'s.

Het Fonds sluit met de LE een samenwerkingsovereenkomst.

Art. 8.Het Fonds kan enkel een samenwerkingsovereenkomst sluiten met een LE die minstens aan volgende voorwaarden voldoet : - over rechtspersoonlijkheid beschikken; - over de nodige expertise en kritische capaciteit beschikken op technisch, juridisch, financieel en boekhoudkundig vlak. De LE kan hiervoor eventueel, via het Fonds, beroep doen op personeels- en werkingsmiddelen. De Raad van bestuur van het Fonds zal hiervoor criteria vastleggen; - werken volgens het derde investeerderprincipe en fungeren als lokale Energy Service Company in het kader van de financiering van tussenkomsten voor de doelgroep; - de sociale begeleiding van de doelgroep kunnen garanderen. De raad van bestuur van het Fonds zal hiervoor criteria vastleggen; - erkend zijn als kredietgever.

Art. 9.In het kader van haar opdracht leent het Fonds de nodige financiële middelen aan de LE. Dit gebeurt aan de hand van een globaal bedrag dat door de LE bij het Fonds kan worden gereserveerd en dat zal worden aangewend in diverse individuele dossiers van particulieren.

De LE motiveert het gevraagde bedrag teneinde de garantie te bieden dat er geen discriminatie zal plaatsvinden tussen de beide doelstellingen van het Fonds en binnen de doelgroep.

De LE leent op haar beurt financiële middelen aan de particulier of financiert voor hem structurele maatregelen volgens het derde investeerderprincipe.

Rechtspersonen met een sociale doelstelling kunnen eveneens bij de LE middelen ontlenen in het kader van de tussenkomst in de financiering van structurele maatregelen voor de doelgroep. In dat geval is voorafgaandelijke goedkeuring van het Fonds vereist. In een dergelijk dossier, kan de LE al dan niet optreden als ESCO. Het minimum- en maximumbedrag dat de LE kan ontlenen aan het Fonds zal bepaald worden, rekening houdend met het inwonersaantal en het percentage doelgroepbewoners van de gemeente of gemeenten op wiens grondgebied de LE werkzaam is. De Raad van bestuur van het Fonds zal hiervoor criteria vastleggen.

Het maximum bedrag dat de LE kan lenen aan een particulier kan nooit hoger dan euro 10.000 euro. Hogere bedragen dienen uitdrukkelijk door het Fonds te worden toegestaan.

Het Fonds ziet er tevens op toe dat de het interestpercentage van de leningen van de LE aan de particulier of aan de rechtspersoon, niet hoger is dan het percentage dat door het Fonds aan de LE wordt aangerekend.

Art. 10.De werkingsmiddelen van het Fonds worden in de eerste plaats aangewend voor de centrale werking en daarnaast voor de ondersteuning van de lokale entiteit. Deze ondersteuning zal gebeuren op basis van objectieve criteria.

Desgevallend zal het structurele tekort van het Fonds in eerste instantie worden gecompenseerd door een eventueel overschot op de werkingsmiddelen.

Het Fonds staat in voor praktische ondersteuning van de LE door onder meer te voorzien in handleidingen, kwaliteitscriteria voor de investeringen, modelcontracten, website en eventueel vorming en opleiding voor het personeel van de LE, rekening houdend met de instrumenten die reeds beschikbaar zijn op regionaal vlak.

Art. 11.De samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in art. 7, bepaalt minstens het volgende : - de wijze waarop de LE de financiële middelen aanvraagt bij het Fonds; - het maximale bedrag dat de LE bij het Fonds kan ontlenen; - het bedrag dat door het Fonds aan de LE ter beschikking gesteld wordt met het oog op het verzekeren van de nodige expertise en kritische capaciteit binnen de LE; - de leningsmodaliteiten van de door het Fonds geleende bedragen. Zij dienen zo veel mogelijk overeen te stemmen met de reële projecten van de LE en haar cliënten; - de wijze waarop de door het Fonds geleende middelen ter beschikking worden gesteld van de LE; - de rentevoet(en) tegen welke de LE van het Fonds leent; - de verhouding tussen de leningen aan de doelgroep en de leningen aan de particulieren die niet tot de doelgroep behoren. Hiervoor moet rekening gehouden worden met het percentage inwoners van het werkingsgebied van de LE dat binnen de doelgroep valt; - de wijze waarop het Fonds praktische ondersteuning biedt aan de LE; - de wijze waarop de LE zal toezien op de door haar gefinancierde investeringen, meer bepaald de wijze waarop de LE zal waken dat de door haar toegekende middelen zo efficiënt mogelijk worden aangewend op het vlak van energiebesparing; - de wijze waarop de LE het Fonds informeert over de individuele leningdossiers die zij beheert; - de wijze waarop de LE de nodige ondersteuning zal bieden aan de particulier of rechtspersoon m.b.t. de beoordeling van de investering op het vlak van energiebesparing; - de wijze waarop de LE, in het geval dat de particulier geen eigenaar is van de woning waar de energiebesparende investering wordt voorzien, de eigenaar van de woning zal engageren. Dit kan onder meer gebeuren door te streven naar een financieel engagement van de eigenaar in de investering en/of een vermindering vanwege de eigenaar op het vlak van de huurprijs en een engagement met betrekking tot de duur van de huurovereenkomst en/of het in sociaal beheer nemen van de woning. Dit alles met de bedoeling te komen tot een « win-win situatie » voor zowel huurder als eigenaar.

In het contract moet steeds voorzien worden dat de eigenaar het saldo van de lening overneemt wanneer de huurder verhuist.

De LE kan de lening aan een particulier behorend tot de doelgroep enkel toestaan na positief advies van het O.C.M.W. of de erkende schuldbemiddelingsdienst- de wijze waarop de LE zal voorzien in de mogelijkheid om een energie-audit te laten uitvoeren. - de wijze waarop het Fonds zijn controlebevoegdheid, zoals bepaald in art. 14, zal vervullen.

Het Fonds gebruikt een type samenwerkingsovereenkomst die door de ministers wordt goedgekeurd.

Art. 12.Het Fonds ziet erop toe dat in de overeenkomsten tussen de LE en de particulier wordt voorzien in een verplichting van deze laatste om een budgetbegeleiding of -beheer te aanvaarden vanwege het O.C.M.W. van de gemeente waar de particulier zijn woonplaats heeft, of vanwege een andere erkende schuldbemiddelingsdienst, indien zich een probleem van terugbetaling stelt.

Het Fonds beoogt een zo laag mogelijk percentage van wanbetalingen en streeft er naar de 3 % wanbetalingen niet te overschrijden. In geen geval mag het percentage wanbetalingen meer dan 5 % bedragen.

Het Fonds kan enkel overgaan tot opschorting of kwijtschelding van terugbetaling door de LE nadat het dossier van de particulier in kwestie is opgenomen in een formele schuldbemiddeling en nadat de LE heeft aangetoond alle nodige inspanningen te hebben gedaan met het oog op de terugbetaling door de particulier.

Ingeval van kwijtschelding door het Fonds aan de LE, mag deze nooit meer bedragen dan 5 % van het totale door de LE ontleende bedrag. De Raad van bestuur kan alvorens de samenwerkingsovereenkomst te ondertekenen van de gemeente(n) op wiens grondgebied de LE werkzaam is, een garantie tot terugbetaling vragen voor 95 % van het aan de LE totale geleende bedrag.

Art. 13.Indien de LE zelf het risico van niet-terugbetaling door de particulier op zich neemt of wanneer de LE geen beroep doet op het Fonds voor de personeels- en werkingsmiddelen zoals bedoeld in art. 8, biedt het Fonds aan de LE een voordeliger tarief aan waartegen de LE bij het Fonds financiële middelen kan ontlenen.

Art. 14.Het Fonds oefent controle uit op de LE met het oog op het vervullen van haar wettelijke opdracht en het tegen gaan van eventuele fraude.

Dit kan onder meer gebeuren door het opvragen van staten van individuele leningen, controle ter plaatse, periodieke rapportering, ...

Minstens eenmaal per jaar verstrekt de LE aan het Fonds een overzicht van de door haar afgesloten leningen en van de interventies onder de vorm van derde investeerderprincipe.

In geval van vermoeden van fraude zal het Fonds alle mogelijke middelen aanwenden om duidelijkheid te scheppen in de situatie en desgevallend de nodige maatregelen nemen. 3. UITVOERINGSPRINCIPES MET BETREKKING TOT DE OPDRACHT Raad van bestuur Art.15. De raad van bestuur is belast met het beheer van het fonds overeenkomstig de doelstelling van de vennootschap.

Om de risico's van het fonds te dekken is de raad van bestuur gemachtigd om een overeenkomst op te maken of te sluiten met elk nuttig geacht waarborgfonds.

De raad van bestuur heeft, onder toezicht van de regeringscommissaris een totale beheersautonomie om zijn doelstellingen zo best mogelijk te bereiken.

Hij mag onder meer constructies van cofinanciering opzetten met gelijk welke erkende financiële instelling.

Administratief beheer en delegatie

Art. 16.Door dit beheerscontract kan de Raad van Bestuur het administratief beheer van het Fonds aan een derde toevertrouwen. De Raad van Bestuur kan evenzo elke opdracht of delegatie die hij voor de ontwikkeling van het Fonds nuttig acht, ofwel aan derden ofwel aan één van zijn leden toevertrouwen. Hij beslist over de vergoedingen verbonden aan deze delegaties of opdrachten.

Art. 17.De Raad van Bestuur zal ervoor zorgen dat een financieel tekort in eerste instantie wordt aangerekend op een evntueel overschot op de werkingsmiddelen, nadat deze eerst én voor de centrale werking van het Fonds én voor de ondesteuning van de lokale entiteiten zijn aangewend geweest.

Een eventuele kapitaalsverhoging zal worden geëvolueerd tussen de bevoegde Regeringsleden en het Fonds, waarna deze kapitaalsverhoging ter goedkeuring aan de Federale Ministerraad zal worden voorgelegd. 4. VERSLAGGEVING Art.18. De raad van bestuur van het Fonds moet minstens halfjaarlijks een verslag voorleggen aan de ministers, over de uitvoering van zijn opdracht rekening houdend met voorliggend beheerscontract.

De raad van bestuur van het Fonds zal ieder kwartaal een boekhoudkundige staat, opgemaakt volgens het schema van de balans en de resultatenrekening, aan de regeringscommissaris voorleggen. 5. INWERKINGTREDING Art.19. Dit beheerscontract treedt in werking op de datum van de ondertekening ervan.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 1 juli 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Begroting, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Energie, M. VERWILGHEN De Minister van Maatschappelijke integratie, Ch. DUPONT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK De Staatssecretaris voor Duurzame Ontwikkeling, Mevr. E. VAN WEERT De Staatssecretaris voor Overheidsbedrijven, B. TUYBENS

^