Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit
gepubliceerd op 24 oktober 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 september 2005, gesloten in het Paritair Subcomité voor de cementfabrieken, betreffende het sectoraal akkoord 2005-2006

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006201959
pub.
24/10/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

1 JULI 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 september 2005, gesloten in het Paritair Subcomité voor de cementfabrieken, betreffende het sectoraal akkoord 2005-2006 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de cementfabrieken;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 5 september 2005, gesloten in het Paritair Subcomité voor de cementfabrieken, betreffende het sectoraal akkoord 2005-2006.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 1 juli 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de cementfabrieken Collectieve arbeidsovereenkomst van 5 september 2005 Sectoraal akkoord 2005-2006 (Overeenkomst geregistreerd op 16 september 2005 onder het nummer 76407/CO/106.01) HOOFDSTUK I. - Inleiding Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en arbeiders van de ondernemingen die afhangen van het Paritair Subcomité voor de cementfabrieken (PSC 106.01).

Met "arbeiders" worden zowel arbeiders als arbeidsters geviseerd.

Betreft

Art. 2.De huidige collectieve arbeidsovereenkomst werd afgesloten in toepassing van het interprofessioneel akkoord 2005-2006 dat de Belgische regering zich eigen heeft gemaakt.

Zij sluit aan op een verontrustende economische context voor de cementsector die verbonden is aan : - de vermindering van volumes en aan de blootstelling aan de risico's van invoer die belangrijker zijn dan die van onze concurrenten; - de maatregelen die te wijten zijn aan de overcapaciteit van nabijliggende landen en aan de sterke druk op de prijzen; - de bijkomende investerings- en exploitatielasten te wijten aan milieuzorg.

Looptijd

Art. 3.De huidige collectieve arbeidsovereenkomst wordt afgesloten voor een duur van twee jaar, op 1 januari 2005 tot 31 december 2006, behalve voor de beschikkingen betreffende het conventionele brugpensioen die voor twee jaar verlengd worden (van 1 juli 2005 tot 30 juni 2007) voorzover de wettelijke en reglementaire bepalingen het toelaten.

Bindende kracht

Art. 4.Alle ondertekenende partijen vragen dat deze collectieve arbeidsovereenkomst verbindend verklaard wordt via koninklijk besluit. HOOFDSTUK II. - Gezondheid en milieuzorg

Art. 5.De ondernemingen in de cementsector bevestigen dat de gezondheid, de bescherming van de werknemers en preventie uiterst belangrijk zijn.

Inzake de gezondheid en bescherming van de werknemers die aan de valorisatie van brandstoffen en vervangingsstoffen deelnemen verbinden de vennootschappen van de sector zich ertoe om hun inspanningen op het gebied van preventie en opleiding voort te zetten door aan de sectoriële werknemers- en ondernemingsvertegenwoordigers, al de gevraagde informatie op een begrijpelijke wijze voor de werknemers ter beschikking te stellen.

De cementfabrieken hebben de taak op zich genomen in hun "mission statement" om proactief te zijn in het kader van een duurzame ontwikkeling. Daartoe moet de valorisatie van de brandstoffen en vervangingsstoffen op betrouwbare wijze plaatsvinden, zowel op het niveau van de gezondheid van de werknemers en de buurtbewoners als van de kwaliteit van het cement en de impact op het leefmilieu.

Sommige van onze fabrieken valoriseren alternatieve stoffen of brandstoffen.

Deze kunnen variëren van een fabriek tot de andere in functie van hun productieprocessen.

Reeds sinds verschillende jaren, analyseren zij de weerslag van deze vervangingsbrandstoffen en grondstoffen op het leefmilieu en op de gezondheid van de werknemers in samenwerking met de wetenschappelijke en medische autoriteiten met de leraren van de universiteiten met inachtneming van de vormen en wetgevingen van kracht.

Het betreft onder andere de volgende informatie : - aard en oorsprong van de afvalstoffen/betrokken en behandelde stoffen; - de resultaten van de maatregelen uitgevoerd door de externe en interne preventie- en beveiligingsdiensten of door elk laboratorium van de onderneming dat bevoegd is om kwaliteitsanalyses op verschillende werkposten uit te voeren; - onderzoeken met betrekking tot deze thema's, uitgevoerd of nog in gang zijnde, zowel in binnenland als in het buitenland; - alle werknemers die op één of andere manier in aanraking komen met vervangingsbrandstoffen, onder meer tijdens het aanvoeren van dergelijke afvalstoffen en het onderhoud van de ovens, dienen intensiever medisch gevolgd te worden. Deze opvolging zal gedaan worden door middel van methodes die, gelet op de huidige beschikbare kennis van de geneeskunde, de beste resultaten waarborgen; - door middel van de samenwerking tussen interne en externe preventie- en beschermingsdiensten worden de risico's geanalyseerd en geëvalueerd. De ondernemingen in de sector verbindend zich ertoe de doeltreffendheid van de preventie-, collectieve of persoonlijke beschermingsmaatregelen regelmatig te toetsen.

Alle blootgestelde werknemers krijgen niet alleen de noodzakelijke informatie maar daarenboven een veiligheidsopleiding met betrekking tot het correct gebruik van de voorgedragen preventie- en beschermingsmaatregelen. HOOFDSTUK III. - Verlenging van vorige akkoorden Recuperatieuren

Art. 6.Het continu productieproces en de conjuncturele schommelingen die voor de cementsector kenmerkend zijn, rechtvaardigen het behoud van uurroosters die recuperatieuren met zich meebrengen. De ondernemingen in de sector bevestigen nogmaals hun wil om het aantal recuperatieuren te verminderen en alles in het werk te stellen om de volgende doelstellingen te bereiken : 1) De fabrieken verbinden zich ertoe door te gaan met het objectief van een saldo van te recupereren uren van ongeveer vijftig uur per arbeider, globaal te evalueren over de gehele duur van de overeenkomst.2) Het plannen van het recupereren van deze uren zal uitgevoerd worden in functie van de vereisten van de organisatie van het werk. Werk aan derden

Art. 7.Alle partijen bevestigen opnieuw hun wil tot het voortzetten van hun inspanningen en het nauwkeurig respecteren van artikel 5 van de collectieve arbeidsovereenkomst 1997-1998. "De sociale gesprekspartners willen de tewerkstelling van de cementarbeiders verder vooropstellen.

Permanente cementbanen worden niet uitbesteed (referentie : hoofdstuk I, afdeling 2, van het Reglement van Industriële Relaties).

De fabrieksdirecties, verantwoordelijk voor het beheer en het terugvallen op ondernemingen erkennen het recht op informatie van het personeel en haar vertegenwoordigers.

Ze verbinden zich tot het verbeteren, ieder in hun eigen fabriek, van de dialoog met de personeelsafgevaardigden, door de respectievelijke rol van de vakbondsafvaardiging en/of de afgevaardigden van de ondernemingsraad te bevoordelen.

De lokale directies gaan over tot het geven van voorafgaande informatie van alle belangrijke werken, die gekend en gepland zijn.

De specifieke modaliteiten van het informatieproces en van de inhoudelijke informatie en haar periodiciteit zullen per fabriek nader bepaald worden door toe te zien op het naleven van de al bestaande gebruiken.".

Risicogroepen

Art. 8.Alle ondertekende partijen van de onderhavige overeenkomst zijn het erover eens hun acties voort te zetten, conform aan de bestaande akkoorden inde sub-sector aangaande de aanwending van 0,10 pct. van de aangegeven loonmassa aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid gedurende de periode van 1 januari 2005 tot 31 december 2006. HOOFDSTUK IV. - Beroepsopleiding

Art. 9.Inzake beroepsopleiding, verbinden de ondernemingen van de sub-sector zich ertoe, tot het leveren van inspanningen ten gunste van opleidingen tot een bedrag van minimum van 1,8 pct. van de, aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aangegeven brutolonen voor de periode 2005-2006.

Informatie en een dialoog omtrent de opleidingsprogramma's en de naleving hiervan gebeurt binnen de ondernemingsraad en op sectorieel niveau.

De reeds bestaande initiatieven voor beroepsopleiding voor arbeiders binnen de ondernemingen worden meegeteld voor het berekenen van het bovenvermelde percentage. HOOFDSTUK V. - Tewerkstelling

Art. 10.De sector verbindt zich ertoe geen nieuwe herstructureringen meer te verrichten gedurende de periode van deze collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK VI. - Toenadering van de statuten arbeiders-bedienden Barimisatie

Art. 11.Een aan de anciënniteit gebonden baremastelsel is vanaf 1 januari 2005 in de sector ingevoerd.

Het bestaat erin een aan anciënniteit gebonden vast opslagbaremacoëfficiënt toe te passen op het sectoriële loon NPCC van de arbeider.

Vanaf 1 januari 2005 zal deze coëfficiënt gelijk zijn aan 1,005 voor de werknemer die op 31 december 2004, minstens één jaar anciënniteit kan bewijzen.

Vanaf 1 januari 2006 zal deze coëfficiënt worden verhoogd met 0,5 pct. en zoverder voor de volgende jaren.

Voor een nieuwe tewerkgestelde zal de baremacoëfficiënt gelijk zijn aan 1,005 op de 1ste januari van het jaar tijdens welke hij 1 jaar anciënniteit zal hebben verworven. Jaarlijks zal, op 1 januari, zijn coëfficiënt met 0,5 pct. worden verhoogd.

Bovendien, ten einde een loonspanning met terugwerkende kracht tot stand te brengen, zal de baremacoëfficiënt voortkomende uit de in alinea 2 van dit artikel aangehaalde berekeningswijze, worden verhoogd met : - op 1 februari 2005 : 0,0002 maal het aantal jaren anciënniteit die de arbeider op 31 december 2004 zal hebben verworven; - op 1 januari 2007 : 0,0002 maal het aantal jaren anciënniteit die de arbeider op 31 december 2006+ zal hebben verworven.

Voorbeeld : 20 ans d'ancienneté hors index 20 jaren anciënniteit buiten index 1er janvier 2005 1 januari 2005 1er février 2005 1 februari 2005 1er janvier 2006 1 januari 2006 1er janvier 2007 1 januari 2007 1er janvier 2008 1 januari 2008 enz.

De indexatie blijft toegepast op de basislonen van de NPCC. Het staat vast dat de jaarlijkse loonverhoging van 0,50 pct. automatisch zal aangerekend worden in het budget van de toekomstige collectieve sectoriële onderhandelingen. HOOFDSTUK VII. - Koopkracht Uitzonderlijke eenmalige premie

Art. 12.De actieve werknemers, zullen binnen de duur van de overeenkomst een premie van 600 EUR bruto ontvangen, prorata van de gepresteerde arbeidstijd tijdens de twaalf maanden die de data van uitbetaling voorafgaan.

Deze premie zal uitbetaald worden in twee als volgt : - 300 EUR bruto worden uitbetaald in juli 2005 (referentieprestaties : 1 juni 2004 tot 31 mei 2005); - 300 EUR bruto worden uitbetaald in juli 2006 (referentieprestaties : 1 juni 2005 tot 31 mei 2006).

Eindejaarspremie, ploegenpremie en inkomsten garantie

Art. 13.Het gemiddeld referentieuurloon van de sector (NPCC), dat gebruikt wordt voor de berekending van deze premies en gewaarborgd inkomen zal op jaarbasis vermeerdert worden met een halfprocent per jaar vanaf het jaar 2005. HOOFDSTUK VIII. - Diverse vergoedingen Speciale productiviteitspremie (vakbondspremie)

Art. 14.De vakbondspremie voor de actieve arbeiders en de brugpensioengerechtigden wordt opgetrokken van 123,95 EUR naar 128 EUR vanaf het jaar 2005. HOOFDSTUK IX. - Reglementering van de industriële relaties

Art. 15.Er zal een bijwerking op wettelijk vlak worden gedaan van het boek van industriële relaties voor de vervaltijd van 31 december 2006.

Een ontwerp van geamendeerde tekst zal verstuurd worden naar de syndicale organisaties voor 31 september 2005. HOOFDSTUK X. - Verplichting van de werknemersorganisaties

Art. 16.De syndicale organisaties verbinden zich ertoe géén bijkomende collectieve, lokale of sectorale verzoeken in te dienen die een verhoging van de kosten van deze collectieve arbeidsovereenkomst met zich mee zouden brengen.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 1 juli 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^