Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit
gepubliceerd op 04 augustus 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 2005, gesloten in het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf, betreffende de arbeidsvoorwaarden voor de jaren 2005-2006 in de ondernemingen die rook-, pruim- en snuiftabak vervaardigen

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006201986
pub.
04/08/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

1 JULI 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 2005, gesloten in het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf, betreffende de arbeidsvoorwaarden voor de jaren 2005-2006 in de ondernemingen die rook-, pruim- en snuiftabak vervaardigen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 2005, gesloten in het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf, betreffende de arbeidsvoorwaarden voor de jaren 2005-2006 in de ondernemingen die rook-, pruim- en snuiftabak vervaardigen.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 1 juli 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het tabaksbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 2005 Vaststelling van de arbeidsvoorwaarden in derook-, pruim- en snuiftabak ondernemingen (Overeenkomst geregistreerd op 2 september 2005 onder het nummer 76267/CO/133.02) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werknemers van de ondernemingen die hoofdzakelijk rook-, pruim- en snuiftabak vervaardigen en onder het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf ressorteren.

Onder "werknemers" wordt verstaan : de arbeiders en de arbeidsters. HOOFDSTUK II. - Beroepsclassificatie

Art. 2.Vanaf 1 januari 1989 worden de functies als volgt in drie categorieën ingedeeld : Categorie I : - alle taken die niet in de andere categorieën voorkomen; - het wegen aan snelle pakketteermachines (minimum zestig toeren per minuut); - het pletten en afkoelen.

Categorie II : - werken van zware goederenbehandeling, dit wil zeggen die een aanhoudende middelmatige of een onderbroken zware lichamelijke inspanning vereisen; - het aanvochten met de hand.

Categorie III : - het bedienen van vooraanvochtings- en aanvochtings-, klopsaus-, mengel- en kerfmachines; - het spinnen, spinnen-afleggen, persen en het maken van de saus; - het bedienen van roost- en slijpmachines. HOOFDSTUK III. - Lonen, premies en vergoedingen A. Minimumuurlonen

Art. 3.§ 1. Rekening houdende met een loonsverhoging op 1 april 2005 van 0,06 EUR toe te passen op de bestaande collectieve arbeidsovereenkomst lonen en op de effectief uitbetaalde lonen, bedragen de minimumuurlonen van de meerderjarige werknemers voor een arbeidsweek van 37 u. 30 m. op 1 april 2005 : Categorieën Minimumuurlonen I 9,6725 II 10,1415 III 10,2930 Deze bedragen stemmen overeen met het gemiddelde van de viermaandelijkse indexcijfers van het eerste kwartaal 2005, zijnde 114,72.

De minimum uurlonen vermeld in onderhavig artikel worden daarenboven verhoogd met telkens 0,06 EUR/uur evenals de effectief uitbetaalde lonen op de volgende data : op 1 juli 2005 en op 1 april 2006.

Bij overschrijding op 1 oktober 2006 van de 3,3 pct. over voorgaande periode wordt de 3de loonsverhoging niet of slechts gedeeltelijk toegekend.

Bij eventuele betwisting zullen de sociale partners een definitieve beslissing nemen. § 2. Op 1 april 1989 wordt de wekelijkse arbeidsduur, te berekenen op jaarbasis van 38 uren op 37 uur 30 minuten gebracht. De toepassingsmodaliteiten van de arbeidstijdverkorting worden geregeld in het vlak van de ondernemingen, rekening houdende met de bedrijfseconomische imperatieven.

B. Loon voor jonger werknemers

Art. 4.Alle werknemers jonger dan 20 jaar hebben vanaf 1 april 2001 recht op het loon aan 100 pct. voor zover zij met de onderneming verbonden zijn door om het even welke overeenkomst sinds meer dan drie maanden : voor de eerste drie maanden hebben zij recht op 90 pct.

C. Toevallige en tijdelijke overplaatsingen

Art. 5.Als een werknemer, ten gevolge van toevallige omstandigheden buiten zijn wil, tijdelijk een taak van een lagere categorie verricht, behoudt hij het loon dat voor de categorie waartoe hij behoort is bepaald. HOOFDSTUK IV. - Tewerkstelling A. Bestaanszekerheid

Art. 6.De werkgever neemt alle mogelijke maatregelen om werkloosheid te vermijden. Indien, na discussie met de ondernemingsraad of, bij ontstentenis hiervan, met de syndicale afvaardiging, werkloosheid onvermijdelijk blijkt, voert de werkgever een systeem van tewerkstelling met beurtregeling in.

De werknemers die ten minste zes maanden anciënniteit in de onderneming tellen op het ogenblik dat zij werkloos worden gesteld in de zin van artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, hebben recht op een bestaanszekerheidsuitkering die 5,7080 EUR bedraagt vanaf 1 april 2005 per werkloosheidsdag.

Het bedrag stemt overeen met het gemiddelde van de viermaandelijkse indexcijfers van het eerste kwartaal 2005, zijnde 114,72.

Art. 7.De betaling van de bestaanszekerheidsuitkering bedoeld in artikel 6 is rechtstreeks verschuldigd door de werkgever en geschiedt op de gewone betaaldag van de lonen in de onderneming.

Art. 8.Worden van het recht op uitkeringen uitgesloten : a) de werknemers die in een afdeling van de onderneming werken die tijdelijk of gedeeltelijk wordt stilgelegd en die weigeren gedurende deze werkloosheidsperiode in een andere afdeling een behoorlijke taak te aanvaarden;b) de werknemers die, gedurende de maand die aan de werkloosheid voorafgaat één of meer dagen afwezig waren zonder toestemming of rechtvaardiging. B. Afscheidspremie

Art. 9.Na afloop van de wettelijke opzeggingsperiode heeft de wegens gebrek aan werk ontslagen werkman, bij wijze van afscheidsuitkering, recht op bijkomende bestaanszekerheidsuitkeringen waarvan het bedrag is vastgesteld bij artikel 6 en dit, gedurende een periode waarvan de duur wordt bepaald naar verhouding van het aantal ononderbroken jaren dienst in de onderneming, te weten : - 40 dagen voor de werknemers met tenminste 2 jaren dienst; - 50 dagen voor de werknemers met tenminste 3 jaren dienst; - 100 dagen voor de werknemers met tenminste 5 tot 10 jaren dienst; - 150 dagen voor de werknemers met tenminste 10 jaren dienst.

Vanaf 1 januari 2001 hebben de wegens gebrek aan werk ontslagen werknemers recht op het saldo van de afscheidspremie die hen wordt toegekend na afloop van de opzeggingstermijn.

Art. 10.De in artikel 9 bedoelde bijkomende uitkeringen zijn niet verschuldigd : - ingeval de werkman weigert een andere behoorlijke taak in de onderneming te aanvaarden; - indien de betrokken werknemers recht hebben op uitkeringen ingevolge de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen.

Art. 11.De meer gunstige voorwaarden van toepassing in de ondernemingen, blijven behouden.

C. Deeltijdarbeid

Art. 12.Vanaf 1 januari 1997 zullen de verzoeken tot vrijwillige deeltijdarbeid op basis van minstens 50 pct. en voor zover één voltijdse arbeidspost volledig kan worden bezet, positief benaderd worden, rekening houdende met de bedrijfseconomische en organisatorische imperatieven.

D. Uitzendarbeid

Art. 13.Vanaf 1 januari 1997 kan, naast de vervanging van vaste werknemers, naast het zorgen voor de uitvoering van een uitzonderlijk werk, de werkgever tevens beroep doen op uitzendkrachten bij tijdelijke vermeerdering van het werk, mits eerbieding van de wettelijke bepalingen ter zake op ondernemingsvlak.

E. Europese ondernemingsraad - aanbeveling sinds 1 januari 1999

Art. 14.Het dienstencentrum onderkent het belang van informatie ter zake aan alle werknemers.

De werkgever wordt dan ook aanbevolen deze doorstroming van informatie te bewerkstelligen via de voor de onderneming meest geëigende weg.

Daarenboven is ieder lid van de Europese ondernemingsraad ertoe gerechtigd de lokale ondernemingsraad te raadplegen en te informeren.

F. Stressbeleid in de ondernemingen - aanbeveling sinds 1 januari 1999

Art. 15.In het raam van het voorkomingbeleid te voeren door de werkgever met het oog op de gezondheid en veiligheid van de werknemers, voorzien bij artikel 28bis van het Algemeen reglement voor de arbeidsbescherming teneinde problemen van collectieve aard te wijten onder meer aan de toegepaste technieken, de arbeidsorganisatie en/of -omstandigheden, evenals de invloed van omgevingsfactoren op het werk te voorkomen of te verhelpen, wordt aan de werkgevers aanbevolen een inventaris op te maken in samenwerking met de arbeidsgeneesheer van de risico's die stressveroorzakend kunnen werken.

Op basis van die inventaris kan een analyse van de werksituatie worden opgemaakt met het oog op een evaluatie van die risico's.

Hiertoe kan de werkgever onder meer overgaan tot een bevraging van de werknemers.

Eenmaal de problemen van collectieve aard geïdentificeerd, en na advies van de arbeidsgeneeskundige dienst en de dienst voor preventie en bescherming kunnen passende maatregelen, waar nodig, worden genomen.

Indien de werkgever tot een dergelijk stressvoorkoming, beleid overgaat zoals aanbevolen, zullen de betrokken werknemers naar vermogen, hun medewerking hieraan verlenen. HOOFDSTUK V. - Vorming A. Permanente vorming

Art. 16.§ 1. Vanaf 1 januari 1999 zal de sector 0,10 pct. van de loonmassa besteden aan de werknemers behorende tot de risicogroepen zoals omschreven in de vigerende collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in toepassing van hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen.

Verslag over de besteding van de 0,10 pct. wordt overgemaakt aan het "Sociaal Fonds van de tabakverwerkende industrie" uiterlijk op 30 juni van het daaropvolgende jaar.

Het fonds staat in voor het beheer, de controle en de evaluatie van de besteding.

Zo het fonds vaststelt dat minder dan 0,10 pct. van de loonmassa binnen de sector werd besteed ten gunste van de risicogroepen, zal de raad van bestuur van het fonds het verschil besteden na beslissing binnen de raad over de bestemming ervan. § 2. Vanaf 1 januari 2001 zal de sector in zijn geheel en per onderneming 0,30 pct. van de loonmassa besteden aan de vorming van de werknemers, rekening houdende met de effectieve noden van de ondernemingen.

Over deze besteding van 0,30 pct. wordt jaarlijks een verslag opgemaakt voor te leggen uiterlijk op 30 juni aan de ondernemingsraad.

B. Recht op individuele vorming

Art. 17.Vanaf 1 januari 2004 heeft de werknemer recht op één betaalde vormingsdag per jaar waarbij de toepassingsmodaliteiten en mogelijke vormingen binnen de kwaliteitscommissie zullen worden onderzocht. HOOFDSTUK VI. - Kwaliteitscommissie

Art. 18.Vanaf het jaar 2001 is voor onbepaalde duur een kwaliteitscommissie ingericht, paritair samengesteld uit werkgeversvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van de vakbondsorganisaties niet tewerkgesteld binnen de tabaksector.

De commissie staat in voor de redactie van een verslag omtrent de resultaten van de uitvoering en de opvolging van de kwalitatieve aspecten voorzien in de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomsten.

Voor de jaren 2005-2006 is de commissie belast met de volgende drie opdrachten : - de verdere opvolging van het stressbeleid zoals voorzien in de aanbeveling waarvan sprake in artikel 15 van deze collectieve arbeidsovereenkomst; - instaan voor een kwalitatieve goede invulling, voor de controle en voor de sanctieprocedure van het recht op vorming gedurende één dag per jaar voor iedere werknemer ingevoerd per 1 januari 2004 bij collectieve arbeidsovereenkomst van 13 juni 2003 en van 22 september 2004 omtrent de arbeidsvoorwaarden in de drie sectoren van de tabaksindustrie voor de jaren 2003-2004, rekening houdende met de rapportering van de ondernemingen over de toepassing van dit recht tijdens het kalenderjaar 2004; - onderzoek naar de noodzaak, de wenselijkheid van een hospitalisatieverzekering en de daaraan verbonden kosten en naar het inkomensverlies bij langdurige ziekte.

De kwaliteitscommissie zal de conclusies van dit onderzoek overmaken aan de sociale partners uiterlijk tegen eind december 2006. HOOFDSTUK VII. - Anciënniteitsverlof

Art. 19.§ 1. Vanaf 1 januari 2005 wordt het anciënniteitsverlof vastgesteld op : 1 dag verlof voor 4 tot en met 8 dienstjaren; 2 dagen verlof voor 9 tot en met 13 dienstjaren; 3 dagen verlof voor 14 tot en met 18 dienstjaren; 4 dagen verlof voor 19 tot en met 23 dienstjaren; 5 dagen verlof voor 24 tot en met 28 dienstjaren; 6 dagen verlof voor 29 tot en met 32 dienstjaren; 7 dagen verlof voor 33 tot en met 36 dienstjaren; 8 dagen verlof voor 37 dienstjaren of meer.

De betaling van de anciënniteitsverlofdagen gebeurt volgens de wettelijke bepalingen inzake de wettelijke feestdagen.

Het recht op anciënniteitsverlof is verworven in het kalenderjaar waarin de anciënniteit wordt bereikt. § 2. Vanaf 1 januari 2001 wordt het anciënniteitsverlof proportioneel toegepast volgens de arbeidstijd waarin de werknemer is tewerkgesteld op datum van opname van het anciënniteitsverlof : dit houdt in : - dat bij een deeltijdse betrekking het verlof wordt toegepast op basis van het arbeidsregime van deze deeltijdse betrekking en - dat bij opnieuw overschakelen naar een voltijdse betrekking dit verlof opnieuw wordt toegepast volgens het arbeidsregime van de voltijdse betrekking. § 3. Bij opeenvolgende contracten van bepaalde duur waaronder interim-arbeid, waarbij de onderbreking tussen twee overeenkomsten niet meer dan één maand bedraagt, is de anciënniteit verworven vanaf de eerste indiensttreding. HOOFDSTUK VIII. - Carenzdag

Art. 20.Vanaf 1 april 2001 wordt de carenzdag voorzien bij artikel 52 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, afgeschaft en valt ten laste van de werkgever. HOOFDSTUK IX. - Koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen

Art. 21.De minimumuurlonen en effectief betaalde lonen alsmede de bestaanszekerheidsuitkeringen zijn gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 november 1972, gesloten in het Nationaal Paritair Comité voor het tabaksbedrijf, tot koppeling van de lonen en de bestaanszekerheidsuitkeringen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 28 juni 1973, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 september 1973. HOOFDSTUK X. - Bijzondere bepaling

Art. 22.Deze collectieve arbeidsovereenkomst sluit iedere eis met financiële weerslag in het vlak van de onderneming uit en verbindt de betrokken partijen tot het waarborgen van de sociale vrede. HOOFDSTUK XI. - Duurtijd

Art. 23.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2005 en is gesloten voor onbepaalde duur met uitzondering van de artikelen 12 tot en met 16 die ophouden van kracht te zijn op 31 december 2006, doch stilzwijgend kunnen worden verlengd na voornoemde datum van 31 december 2006.

Ieder der contracterende partijen kan onderhavige overeenkomst opzeggen, mits een opzeggingstermijn van 3 maanden, betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf en aan elk der contracterende partijen.

Art. 24.De collectieve arbeidsovereenkomst van 20 januari 1989, gesloten in het Paritair Comité voor het tabaksbedrijf, tot vaststelling van de arbeidsvoorwaarden in de sector "rook-, pruim- en snuiftabak", algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 27 maart 1990 (Belgisch Staatsblad van 11 mei 1990) wordt opgeheven.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 1 juli 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^