Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 02 oktober 2006
gepubliceerd op 06 december 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, betreffende de wijziging en de coördinatie van de statuten van het sociaal fonds

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006203096
pub.
06/12/2006
prom.
02/10/2006
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

2 OKTOBER 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, betreffende de wijziging en de coördinatie van de statuten van het sociaal fonds (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid in op artikel 2;

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de metaalhandel;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, betreffende de wijziging en de coördinatie van de statuten van het sociaal fonds.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 2 oktober 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

Bijlage Paritair Subcomité voor de metaalhandel Collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999 Wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds (Overeenkomst geregistreerd op 8 oktober 1999 onder het nummer 52559/CO/149.04)

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers, werklieden en werksters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de metaalhandel.

Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt onder "werklieden" verstaan : de werklieden en de werksters.

Art. 2.De statuten van het "Sociaal Fonds voor de handelsbedrijven van de metaalsector", zijn bijgevoegd in bijlage.

Art. 3.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999 en is gesloten voor onbepaalde duur.

Zij kan door één van de partijen worden opgezegd met een opzegging van zes maand, betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de metaalhandel.

Art. 4.De collectieve arbeidsovereenkomst van 16 juni 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, betreffende de statuten van het sociaal fond, geregistreerd op 23 juli 1997 onder het nummer 46475/CO/149.04, wordt opgeheven.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 2 oktober 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

Bijlage gevoegd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, betreffende de wijziging en de coördinatie van de statuten van het sociaal fonds HOOFDSTUK I. - Benaming, zetel, opdrachten en duur 1. Benaming Artikel 1.Er wordt een fonds voor bestaanszekerheid opgericht het "Sociaal Fonds van het Paritair Subcomité voor de metaalhandel" afgekort "Sociaal Fonds voor de metaalhandel", verder in deze statuten het "fonds" genoemd.

Dit fonds wordt opgericht bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 mei 1970, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 11 augustus 1978 (Belgisch Staatsblad van 19 november 1970). 2. Zetel Art.2. De maatschappelijke zetel van het fonds is te Brussel gevestigd. Hij kan, bij beslissing van het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, naar elke andere plaats in België worden overgebracht. 3. Opdrachten Art.3. Het fonds heeft als opdracht : 3.1. de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de in artikel 5 bedoelde werkgevers te regelen en te verzekeren; 3.2. de toekenning en de uitkering van aanvullende sociale voordelen te regelen en te verzekeren; 3.3. de vakbondsvorming van de werklieden te bevorderen; 3.4. jaarlijks tewerkstellingsattesten af te leveren aan de werklieden van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de metaalhandel; 3.5. een deel van de werking en sommige initiatieven van de VZW "Educam" te financieren volgens door de raad van bestuur vastgelegde regels; 3.6. het ten laste nemen van bijzondere bijdragen; 3.7. de stimulering van de vorming en de informatie van de werkgevers. 4. Duur Art.4. Het fonds wordt opgericht voor een onbepaalde tijd. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 5.Deze statuten zijn van toepassing op de werkgevers, de werklieden en de werksters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de metaalhandel.

Met "werklieden" wordt bedoeld : de werklieden en de werksters. HOOFDSTUK III. - Statutaire opdrachten van het fonds 1. Inning en invordering van de bijdragen.

Art. 6.Het fonds is gelast de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de in artikel 5 bedoelde werkgevers te regelen en te verzekeren. 2. Toekenning en uitkering van de aanvullende vergoedingen. 2.1. Aanvullende werkloosheidsvergoeding bij tijdelijke werkloosheid

Art. 7.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben voor elke werkloosheidsuitkering of halve werkloosheidsuitkering erkend door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en voorzien bij artikel 28, 1°, en bij artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1978) (tijdelijke werkloosheid omwille van sluiting van ondernemingen wegens jaarlijks verlof of tijdelijkse werkloosheid omwille van economische redenen), recht, ten laste van het fonds, op de bij artikel 7, § 2, van deze statuten voorziene vergoeding, voor zover zij volgende voorwaarden vervullen : - de werkloosheidsuitkeringen bij toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering genieten; - op het ogenblik van de werkloosheid, in dienst van de werkgever zijn. § 2. Het bedrag van de aanvullende werkloosheidsvergoeding wordt vastgesteld op : - 200 BEF per volledige werkloosheidsuitkering, betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - 100 BEF per halve werkloosheidsuitkering, betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering. 2.2. Aanvullende werkloosheidsvergoeding bij volledige werkloosheid

Art. 8.De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben ten laste van het fonds, voor elke werkloosheidsuitkering recht op de bij artikel 9, § 2, voorziene vergoeding met een maximum van respectievelijk 200 dagen en 300 dagen per geval, al naargelang zij op de eerste werkloosheidsdag minder dan 45 jaar oud zijn of 45 jaar en ouder zijn, en voorzover zij volgende voorwaarden vervullen : 1. werkloosheidsuitkeringen genieten in toepassing van de wetgeving op de werkloosheidsverzekering;2. door een in artikel 5 bedoelde werkgever ontslagen geweest zijn;3. op het ogenblik van het ontslag, ten minste vijf jaar tewerkgesteld zijn in één of meerdere ondernemingen die onder een van de volgende paritaire comités ressorteren : - voor de ijzernijverheid (Paritair Comité 104); - voor de voortbrenging van non-ferrometalen (Paritair Comité 105); - voor de metaal-, machine- en elektrische bouw (Paritair Comité 111); - voor de sectoren verwant aan de metaal-, machine- en elektrische bouw (Paritaire Subcomités 149.01, 149.02, 149.03, 149.04); - voor het garagebedrijf (Paritair Comité 112); - voor de ondernemingen waar teruggewonnen grondstoffen opnieuw ter waarde worden gemaakt (Paritair Subcomité 142.01); - voor de wapensmederij met de hand (Paritair Comité 147); 4. een wachttijd van vijftien kalenderdagen hebben vervuld. Voor de berekening van de wachttijd, worden de dagen werkloosheid en ziekte, in voorkomend geval, gelijkgesteld. 2.3. Aanvullende ziektevergoeding

Art. 9.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben na ten minste zestig dagen ononderbroken arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval, met uitsluiting van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van beroepsziekte of arbeidsongeval recht, ten laste van het fonds, op een vergoeding ter aanvulling van de uitkeringen voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, voorzover zij volgende voorwaarden vervullen : - de ongeschiktheidsuitkering van de ziekte- en invaliditeitsverzekering genieten bij toepassing van de wetgeving ter zake; - op het ogenblik waarop de ongeschiktheid zich voordoet, in dienst van een in artikel 5 bedoelde werkgever zijn. § 2. Het forfaitair bedrag van de bij artikel 9 bedoelde vergoeding wordt als volgt vastgesteld : 3 000 BEF meer na de eerste 60 dagen ononderbroken ongeschiktheid. 3 000 BEF meer na de eerste 120 dagen ononderbroken ongeschiktheid. 3 900 BEF meer na de eerste 180 dagen ononderbroken ongeschiktheid. 3 900 BEF meer na de eerste 240 dagen ononderbroken ongeschiktheid. 3 900 BEF meer na de eerste 300 dagen ononderbroken ongeschiktheid. 3 900 BEF meer na de eerste 365 dagen ononderbroken ongeschiktheid. 3 900 BEF meer na de eerste 455 dagen ononderbroken ongeschiktheid. 3 900 BEF meer na de eerste 545 dagen ononderbroken ongeschiktheid. 3 900 BEF meer na de eerste 635 dagen ononderbroken ongeschiktheid. 3 900 BEF meer na de eerste 725 dagen ononderbroken ongeschiktheid. 3 900 BEF meer na de eerste 815 dagen ononderbroken ongeschiktheid. 3 900 BEF meer na de eerste 905 dagen ononderbroken ongeschiktheid. 3 900 BEF meer na de eerste 995 dagen ononderbroken ongeschiktheid. § 3. Een arbeidsongeschiktheid kan, ongeacht de duur ervan, slechts aanleiding geven tot de toekenning van een enkele reeks vergoedingen; het hervallen in eenzelfde ziekte wordt beschouwd als integraal deel uitmakend van de vorige ongeschiktheid wanneer die zich voordoet binnen de eerste veertien dagen volgend op het einde van die periode van arbeidsongeschiktheid. 2.4. Aanvullende vergoeding voor oudere zieken of oudere werklozen

Art. 10.De in artikel 5 bedoelde werklieden die volledig werkloos worden gesteld of verkeren in een toestand van blijvende arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval, met uitsluiting van arbeidsongeschiktheid wegens beroepsziekte of arbeidsongeval, hebben recht op een dagelijkse vergoeding van 200 BEF naar rata van zes vergoedingen per week, onder de volgende voorwaarden : - ten minste 60 jaar oud zijn (55 jaar voor de werksters) op de eerste dag van de werkloosheid of de arbeidsongeschiktheid; - uitkeringen voor volledige werkloosheid of dagelijkse uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering genieten; - in geval van arbeidsongeschiktheid, een carenztijd van dertig kalenderdagen hebben vervuld, ingaande op de eerste dag van de ongeschiktheid.

Art. 11.De werklieden die de bij artikel 10 bedoelde vergoeding genieten, hebben geen recht op de bij de artikelen 8, 9 en 13 voorziene vergoeding. 2.5. Aanvullende vergoeding in geval van sluiting van onderneming

Art. 12.De in artikel 5 bedoelde werklieden hebben vanaf 1 juli 1997 recht op een aanvullende vergoeding in geval van sluiting van onderneming, volgens de hierna bepaalde voorwaarden : 1. op het ogenblik van de sluiting van de onderneming, ten minste 45 jaar oud zijn;2. op het ogenblik van de sluiting van de onderneming, een anciënniteit minimum vijf jaar in de firma hebben;3. het bewijs leveren niet opnieuw krachtens een arbeidsovereenkomst te zijn aangeworven binnen een termijn van 30 kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van het ontslag. Onder "sluiting van onderneming" in de zin van het eerste lid van dit artikel, verstaat men : de totale en definitieve stopzetting van de activiteiten van de onderneming.

Het bedrag van de aanvullende vergoeding wordt verhoogd met 10 000 BEF. Dit bedrag wordt verhoogd met 500 BEF per bijkomende jaar anciënniteit, met een maximum van 33 000 BEF. 2.6. Aanvullende vergoedingen bij brugpensioen na ontslag

Art. 13.§ 1. In toepassing van en overeenkomstig : - de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 december 1974, afgesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975 (Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975). - het nationaal akkoord van 13 mei 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, betreffende het brugpensioen na ontslag tussen 1 januari 1998 en 30 juni 2000; - het nationaal akkoord van 27 april 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, betreffende het brugpensioen na ontslag tussen 1 juli 2000 en 30 juni 2003; - de collectieve arbeidsovereenkomsten van 5 oktober 1998 en 10 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, betreffende het brugpensioen vanaf 58 jaar met een looptijd van respectievelijk van 1 januari 1998 tot 30 juni 2000 en van 1 juli 2000 tot 30 juni 2003; - de collectieve arbeidsovereenkomsten van 16 juni 1997 en 10 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, betreffende het brugpensioen na ontslag, met een looptijd van respectievelijk 1 januari 1998 tot 30 juni 2000 en van 30 juli 2000 tot 30 juni 2003; - de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, betreffende het brugpensioen na ploegenarbeid tussen 1 januari 1999 en 31 december 2000; - de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 oktober 1998, gesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, betreffende de berekeningswijze van de aanvullende vergoeding brugpensioen, neemt het fonds de helft van het verschil tussen het netto referteloon en de werkloosheidsuitkering te zijnen laste.

Deze vergoeding wordt berekend op het ogenblik van de op brugpensioenstelling en blijft ongewijzigd onder voorbehoud van het feit dat zij gebonden is aan de evolutie van het indexcijfer volgens de modaliteiten van toepassing op het vlak van werkloosheidsuitkeringen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971.

Bovendien wordt het bedrag van deze vergoeding elk jaar op 1 januari herzien door de Nationale Arbeidsraad in functie van de conventionele evolutie van de lonen.

Voormelde bepalingen zijn van toepassing op de werklieden en werksters vanaf de leeftijd van 58 jaar voorzover zij een beroepsverleden kunnen aantonen van 25 jaar.

Voormelde bepalingen zijn van toepassing op de werklieden en werksters vanaf de leeftijd van 57 jaar voorzover zij een beroepsverleden kunnen aantonen van 38 jaar.

Voormelde bepalingen zijn van toepassing op de werklieden vanaf de leeftijd van 56 jaar en op de werksters vanaf de leeftijd van 55 jaar voorzover zij een beroepsverleden kunnen aantonen van 38 jaar.

De voormelde bepalingen met betrekking tot het brugpensioen ploegenarbeid zijn van toepassing op de werklieden en werksters vanaf de leeftijd van 56 jaar voorzover zij een beroepsverleden kunnen aantonen van 33 jaar. § 2. De dagelijkse uitkering voor volledige werkloosheid voorzien bij artikel 10 van de statuten wordt in aanmerking genomen voor de berekening van de bij § 1 van dit artikel bedoelde aanvullende vergoeding. § 3. Vanaf 1 juli 1981 neemt het fonds de toepassing van voormelde collectieve arbeidsovereenkomst van 19 december 1974 op zich indien een ondernemingsakkoord de uitbreiding van deze voordelen voorziet tot de werklieden die minder dan 58 jaar oud zijn en tot de werksters die minder dan 58 jaar oud zijn. Het fonds neemt dit voordeel ten laste vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin de werkman 58 jaar en de werkster 58 jaar word, op voorwaarde dat de werkgever, op het ogenblik van het sluiten van het ondernemingsakkoord, kopie hiervan gestuurd heeft aan het fonds en dat hij de forfaitaire bijdrage, voorzien bij artikel 33 heeft vereffend. § 4. In toepassing van en overeenkomstig : - de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 gesloten op 13 juli 1993 in de Nationale Arbeidsraad, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers in geval van halvering van de arbeidsprestaties; - de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 juni 1999 en het nationaal akkoord 1999-2000 van 27 april 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, betreffende het halftijds brugpensioen tussen 1 januari 1999 en 31 december 2000; neemt het fonds de aanvullende vergoeding ten laste. Deze aanvullende vergoeding wordt berekend op het ogenblik van de op halftijds-brugpensioenstelling en blijft ongewijzigd, onder voorbehoud dat zij gekoppeld is aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, volgens de modaliteiten van toepassing op de werkloosheidsuitkeringen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971. Het bedrag van deze aanvullende vergoeding wordt berekend volgens de formule zoals omschreven in voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55. 2.7. Aanvullende vergoeding bij halftijdse loopbaanonderbreking

Art. 14.Vanaf 1 mei 1999 betaalt het fonds een aanvullende vergoeding van 2 500 BEF per maand gedurende 60 maanden aan werklieden van 53 jaar en meer die in halftijdse loopbaanonderbreking zijn conform artikel 102 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en in dit raam van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een uitkering ontvangen. 2.8. Aanvullende sociale vergoeding

Art. 15.§ 1. De werklieden van de bij artikel 5 bedoelde werkgevers hebben recht ten laste van het fonds, op een aanvullende sociale vergoeding, voor zover zij sedert ten minste één jaar lid zijn van één van de representatieve interprofessionele organisaties van werknemers die voor het hele land zijn opgericht. § 2. Het bedrag van de bij artikel 15, § 1, bedoelde aanvullende sociale vergoeding wordt jaarlijks vastgesteld door de raad van bestuur. 2.9. Betalingsmodaliteiten

Art. 16.§ 1. De in de artikelen 7 (aanvullende werkloosheidsvergoeding in geval van tijdelijke werkloosheid), 8 (aanvullende werkloosheidsvergoeding in geval van volledige werkloosheid), 9 (aanvullende vergoeding in geval van arbeidsongeschiktheid), 10 (aanvullende vergoeding voor bejaarde werkloze of zieke werklieden), 12 (vergoeding voor sluiting van onderneming), 13 (aanvullende vergoeding voor brugpensioen na ontslag) en artikel 14 (aanvullende vergoeding bij halftijdse loopbaanonderbreking) bedoelde vergoedingen worden rechtstreeks uitbetaald, voorzover zij het bewijs leveren van hun recht op de vergoedingen voorzien door voormelde artikelen en volgens de modaliteiten bepaald door de raad van bestuur. § 2. De in artikel 15 bedoelde vergoeding (aanvullende sociale vergoeding) wordt uitbetaald door de interprofessionele representatieve werknemersorganisaties die op nationaal niveau verbonden zijn.

Art. 17.De raad van bestuur bepaalt de datum en de modaliteiten van betaling van de door het fonds toegekende vergoedingen.

In geen geval mag de betaling van de vergoedingen afhankelijk zijn van de storting van de bijdragen die door de aan het fonds onderworpen werkgevers verschuldigd zijn. 3. Bevorderen van de vakbondsvorming Art.18. Op verzoek van de werkgevers die het voorschot hebben gedaan, betaalt het fonds de uitbetaalde lonen terug (vermeerderd met de patronale bijdragen) van de werklieden die afwezig waren in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 13 maart 1991, gesloten in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, betreffende de vakbondsvorming, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 28 november 1991 (Belgisch Staatsblad van 23 januari 1992).

Art. 19.Het bedrag dat bestemd is voor de organisatie van deze vakbondsvorming wordt jaarlijks vastgesteld door de raad van bestuur van het fonds. 4. Vorming en informatie van de werkgever stimuleren Art.20. Het fonds kent aan de organisaties van de werkgevers, vertegenwoordigd in het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, een tussenkomst toe in de kosten voor informatie en vorming van de werkgevers. Zij wordt geïnd volgens de modaliteiten vastgesteld door artikel 30 van deze statuten. 5. Jaarlijks afleveren van tewerkstellingsattesten.

Art. 21.Het fonds is ermee gelast de jaarlijkse aflevering van tewerkstellingsattesten te regelen en te verzekeren. Deze tewerkstellingsattesten worden bezorgd aan alle werklieden van de bij artikel 5 van deze statuten bedoelde werkgevers. De raad van bestuur wordt ermee belast de praktische toepassingsmodaliteiten van dit artikel vast te stellen. 6. Financiering van een deel van de werking en van sommige initiatieven van de VZW "Educam" Art.22. § 1. Het fonds financiert een deel van de werking en sommige van de initiatieven van de VZW "Educam". § 2. De financiële bijdrage van het fonds wordt jaarlijks door de raad van bestuur bepaald. 7. Ten laste nemen van bijzondere bijdragen Art.23. § 1. De bijzondere bijdragen ten laste van de werkgevers op het conventioneel brugpensioen en ingevoerd enerzijds door de programmawet van 22 december 1989 en anderzijds door de programmawet van 29 december 1990, respectievelijk verschuldigd aan de Rijksdienst voor werknemerspensioenen en de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid worden door het fonds ten laste genomen. § 2. De bedoelde bijzondere bijdragen worden vanaf 1 januari 1991 ten laste genomen voor de mannen vanaf de leeftijd van 56 jaar en voor de vrouwen vanaf 55 jaar, voor zover het brugpensioen een aanvang heeft genomen tussen 1 januari 1991 en 30 juni 2003.

In geval van brugpensioen ploegenarbeid worden de bedoelde bijzondere bijdragen voor de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 vanaf de leeftijd van 56 jaar ten laste genomen. § 3. De bijzondere bijdragen worden ten laste genomen onder bovenvermelde voorwaarden tot de op pensioenstelling van de werklieden.

Art. 24.De raad van bestuur van het fonds bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van artikel 23 van deze statuten.

Art. 25.De voorwaarden van toekenning van de aanvullende vergoedingen en de financiële tegemoetkomingen die door het fonds worden verleend evenals het bedrag daarvan, kunnen op voorstel van de raad van bestuur gewijzigd worden, bij beslissing van het Paritair Subcomité voor de metaalhandel, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit. HOOFDSTUK IV. - Beheer van het fonds

Art. 26.§ 1. Het fonds wordt beheerd door een raad van bestuur, paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties. § 2. Deze raad van bestuur bestaat uit zestien leden, hetzij acht vertegenwoordigers van de werkgevers en acht vertegenwoordigers van de werknemers. § 3. De leden van de raad van bestuur worden benoemd door het Paritair Subcomité voor de metaalhandel.

Art. 27.§ 1. Elk jaar duidt de raad van bestuur onder zijn leden een voorzitter en drie ondervoorzitters aan. § 2. Het voorzitterschap en het eerste ondervoorzitterschap wordt beurtelings door de werkgevers- en de werknemersafgevaardigden waargenomen.

De categorie waartoe de voorzitter behoort wordt, voor de eerste maal, door loting aangeduid.

De tweede ondervoorzitter behoort tot de werknemersgroep en de derde tot de werkgeversgroep.

Art. 28.§ 1. De raad van bestuur wordt door zijn voorzitter bijeengeroepen. De voorzitter is ertoe gehouden de raad van bestuur ten minste eenmaal per semester bijeen te roepen en telkens wanneer ten minste twee leden van de raad van bestuur erom verzoeken. § 2. De uitnodiging vermeldt de agenda. § 3. De notulen worden door de door de raad van bestuur aangeduide secretaris opgesteld. § 4. Wanneer tot stemming moet overgegaan worden, dient een gelijk aantal leden van elke afvaardiging aan de stemming deel te nemen. Is het aantal ongelijk, dan onthoudt (onthouden) zich het jongste lid (de jongste leden). § 5. De raad van bestuur kan slechts geldig beslissen over de op de agenda gestelde kwesties en in aanwezigheid van ten minste de helft van de leden die tot de werknemersafvaardiging en ten minste de helft van de leden die tot de werkgeversafvaardiging behoren.

De beslissingen worden met een meerderheid van twee derden van de stemgerechtigden genomen.

Art. 29.§ 1. De raad van bestuur heeft tot taak het fonds te beheren en alle maatregelen te treffen die voor zijn goede werking zijn vereist. Hij beschikt over de meest uitgebreide bevoegdheid inzake het beheer en de leiding van het fonds. § 2. De raad van bestuur treedt in rechte op in naam van het fonds op vervolging en ten verzoeke van de voorzitter of van een tot dat doel afgevaardigde beheerder. § 32. De raad van bestuur kan bijzondere bevoegdheden overdragen aan één of meer van zijn leden of zelfs aan derden.

Voor al de andere handelingen dan deze waarvoor de raad van bestuur speciale volmachten heeft verleend, volstaan de gezamenlijke handtekeningen van vier bestuurders (twee van de werknemerszijde en twee van werkgeverszijde). § 4. De verantwoordelijkheid van de bestuurders beperkt zich tot de uitvoering van hun mandaat en zij gaan geen enkele persoonlijke verbintenis aan betreffende hun beheer ten opzichte van de verplichtingen van het fonds. HOOFDSTUK V. - Financiering van het fonds

Art. 30.Om de financiering van de in de artikelen 7, 8, 9, 10, 12, 13, 14, 15, 18, 20 en 22 bedoelde voordelen te verzekeren, beschikt het fonds over de bijdragen die door de bij artikel 5 bedoelde werkgevers verschuldigd zijn.

Art. 31.§ 1. De bijdrage van de werkgevers wordt bepaald op 1,60 pct. van de brutolonen van de werklieden. § 2. Vanaf 1 oktober 1999 wordt de bijdrage van de werkgevers bepaald op 2,05 pct. van de brutolonen van de werklieden. § 3. Een buitengewone bijdrage kan door de raad van bestuur van het fonds worden bepaald, die eveneens de innings- en verdelingsmodaliteiten vaststelt. § 4. Deze buitengewone bijdrage moet het voorwerp uitmaken van een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst bekrachtigd bij koninklijk besluit.

Art. 32.§ 1. De inning en de invordering van de bijdragen worden door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid verzekerd, bij toepassing van artikel 7 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid. § 2. De raad van bestuur van het fonds bepaalt de verdeling van de bijdragen voorzien in de artikelen 7, 8, 9, 10, 12, 13, 14, 15, 18, 20 en 22.

Art. 33.§ 1. Een bijdrage van 1,6 pct., verhoogd met de buitengewone bijdrage die van toepassing is, gebaseerd op de laatste brutobezoldigingen aan 108 pct. verdiend door de werklieden bedoeld bij artikel 13, § 3, wordt rechtstreeks aan het fonds betaald door de werkgever. Zij wordt berekend vanaf de aanvang van het brugpensioen in de onderneming tot de leeftijd van 58 jaar voor de werklieden en van 58 jaar voor de werksters. Deze bijdrage wordt vanaf 1 oktober 1999 opgetrokken tot 2,05 pct. § 2. De bijdrage bedoeld onder § 1 wordt betaald door de werkgever voor de datum van het brugpensioen van de werklieden. Zij wordt forfaitair berekend en betaald volgens de modaliteiten, bepaald door de raad van bestuur van het fonds. § 3. De in dit artikel bepaalde bijdrage wordt tijdens dezelfde periode en volgens dezelfde modaliteiten als die welke zijn bedoeld in artikel 13, § 3, geschorst, behalve voor de overeenkomsten die voor 1 juli 1985 op het niveau van de ondernemingen werden gesloten. HOOFDSTUK VI. - Begroting, rekeningen van het fonds

Art. 34.Het dienstjaar vangt aan op 1 januari en sluit op 31 december.

Art. 35.De rekeningen van het afgelopen jaar worden op 31 december afgesloten.

De raad van bestuur evenals de door het Paritair Subcomité voor de metaalhandel aangeduide revisor of accountant maken jaarlijks elk een schriftelijk verslag op betreffende de uitvoering van hun opdracht gedurende het afgelopen jaar.

De balans, samen met de hierboven bedoelde schriftelijke jaarverslagen, moeten uiterlijk gedurende de maand juni aan het Paritair Subcomité voor de metaalhandel worden voorgelegd. HOOFDSTUK VII. - Ontbinding, vereffening van het fonds

Art. 36.Het fonds kan slechts bij eenparige beslissing van het Paritair Subcomité voor de metaalhandel worden ontbonden. Dit laatste dient tegelijkertijd de vereffenaars te benoemen, hun bevoegdheid en hun bezoldigingen vast te stellen en de bestemming van de activa van het fonds te bepalen.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 2 oktober 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^