Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 03 december 2006
gepubliceerd op 28 december 2006

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de Rechterlijke Macht terzijde staan

bron
federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006204108
pub.
28/12/2006
prom.
03/12/2006
ELI
eli/besluit/2006/12/03/2006204108/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

3 DECEMBER 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de Rechterlijke Macht terzijde staan


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Gerechtelijk Wetboek van 10 oktober 1967, inzonderheid op artikel 185 ingevoegd bij de wet van 15 juli 1970 en gewijzigd bij de wetten van 17 februari 1997, 4 maart 1997, 21 juni 2001, 3 mei 2003 en 23 mei 2003, artikel 353bis, ingevoegd bij de wet van 6 mei 1997, en gewijzigd bij de wetten van 24 maart 1999 en van 12 april 1999 en artikel 354, gewijzigd bij de wetten van 21 februari 1983, 17 februari 1997, 22 december 1998 en 12 april 1999;

Gelet op de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op artikel 99, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986 en de wetten van 21 december 1994, 22 december 1995 en 13 februari 1998, op artikel 100, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986 en gewijzigd bij de wetten van 21 december 1994 en 26 maart 1999, op artikel 100bis, ingevoegd bij de wet van 21 december 1994, op artikel 102, vervangen bij het koninklijk besluit nr. 424 van 1 augustus 1986 en gewijzigd bij de wetten van 21 december 1994 en 22 december 1995 en 26 maart 1999 en op artikel 102bis, ingevoegd bij de wet van 21 december 1994 en gewijzigd bij de wet van 22 december 1995, artikel 105, § 1, vervangen bij de wet van 26 maart 1999 en gewijzigd bij de wet van 10 augustus 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan, inzonderheid op artikel 32, gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 14 juli 2004 en 20 juli 2005 en op artikel 65, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 juli 2004 en 20 juli 2004;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 3 november 2005;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 3 februari 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 17 februari 2006;

Gelet op het protocol nr. 306 A houdende de besluiten van de onderhandelingen van het Sectorcomité III- Justitie, op datum van 24 april 2006;

Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, gegeven op 20 juli 2006;

Gelet op het advies nr. 40.512/3 van de Raad van State, gegeven op 23 juni 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Werk en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 32, § 1, van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 juli 2004, wordt vervangen door volgende bepaling : "§ 1. Om voor zijn kind te zorgen heeft het personeelslid in dienstactiviteit recht op een ouderschapsverlof van : - hetzij een periode van drie maanden volledige onderbreking van de loopbaan zoals bedoeld bij artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen; deze periode kan naar keuze van de werknemer worden opgesplitst in maanden; - hetzij een periode van zes maanden halftijdse onderbreking van de loopbaan zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet, wanneer hij voltijds is tewerkgesteld; deze periode kan naar keuze van het personeelslid worden opgesplitst in periodes van twee maanden of een veelvoud hiervan; - hetzij een periode van vijftien maanden onderbreking van de loopbaan met één vijfde zoals bedoeld in artikel 102 van voornoemde wet wanneer hij voltijds is tewerkgesteld; deze periode kan naar keuze van het personeelslid worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud hiervan.

Het personeelslid heeft de mogelijkheid om bij het opnemen van zijn ouderschapsverlof gebruik te maken van de verschillende modaliteiten vermeld in het eerste lid. Bij een wijziging van opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat één maand volledige loopbaanonderbreking gelijk is aan twee maanden halftijdse loopbaanonderbreking en gelijk is aan vijf maanden loopbaanonderbreking met één vijfde.

Het personeelslid heeft recht op ouderschapsverlof : - naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind zes jaar wordt; - in het kader van de adoptie van een kind, gedurende een periode van vier jaar die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het personeelslid zijn verblijfplaats heeft, en dit uiterlijk tot het kind acht jaar wordt.

Wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag, wordt het recht op ouderschapsverlof toegekend uiterlijk tot het kind acht jaar wordt.

Aan de voorwaarde van de zesde of de achtste verjaardag moet zijn voldaan uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof."

Art. 2.Artikel 32, § 2, van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 juli 2004, wordt aangevuld met een derde lid : "Een toelage van 86,32 EUR per maand wordt toegekend aan het personeelslid dat zijn loopbaan onderbreekt met één vijfde. Voor het personeelslid dat uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, wordt dit bedrag van 86,32 EUR vervangen door 116,08 EUR."

Art. 3.Artikel 65, § 2 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende leden : "Ingeval van zware ziekte van een kind dat hoogstens 16 jaar oud is en van wie het personeelslid uitsluitend of hoofdzakelijk de last draagt in de zin van artikel 1 van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, wordt, wanneer het personeelslid alleenstaand is, de maximumperiode van de volledige loopbaanonderbreking bedoeld in het tweede lid van deze paragraaf uitgebreid naar 24 maanden en wordt de maximumperiode van de gedeeltelijke loopbaanonderbreking bedoeld in het tweede lid van deze paragraaf uitgebreid naar 48 maanden.

De periodes van volledige en gedeeltelijke loopbaanonderbreking kunnen enkel worden opgenomen met periodes van minimum één maand en maximum drie maanden, aaneensluitend of niet.

Onder alleenstaande in de zin van dit artikel wordt verstaan het personeelslid dat uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen.

Ingeval van toepassing van het achtste lid van dit artikel moet het personeelslid bovendien het bewijs leveren van de samenstelling van zijn gezin door middel van een attest dat wordt afgeleverd door de gemeentelijke overheid en waaruit blijkt dat het personeelslid op het moment van de aanvraag uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen.

Voor iedere verlenging van een periode van volledige en gedeeltelijke loopbaanonderbreking dient het personeelslid dezelfde procedure te volgen en de door dit koninklijk besluit vereiste attest(en) in te dienen."

Art. 4.Dit besluit is van toepassing op alle aanvragen die worden ingediend vanaf de inwerkingtreding ervan.

Art. 5.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Werk zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 3 december 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 22 januari 1985, Belgisch Staatsblad van 24 januari 1985; Wet van 26 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 1 april 1999;

Wet van 10 augustus 2001, Belgisch Staatsblad van 15 september 2001;

Koninklijk besluit van 29 oktober 1997, Belgisch Staatsblad van 7 november 1997;

Koninklijk besluit van 10 augustus 1998, Belgisch Staatsblad van 8 september 1998;

Koninklijk besluit van 4 juni 1999, Belgisch Staatsblad van 26 juni 1999;

Koninklijk besluit van 24 januari 2002, Belgisch Staatsblad van 31 januari 2002.

^