Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 04 december 2000
gepubliceerd op 23 december 2000

Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92 betreffende de roerende voorheffing op de inkomsten van leningen van aandelen

bron
ministerie van financien
numac
2000003780
pub.
23/12/2000
prom.
04/12/2000
ELI
eli/besluit/2000/12/04/2000003780/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 DECEMBER 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92 betreffende de roerende voorheffing op de inkomsten van leningen van aandelen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat wij aan Uwe Majesteit ter ondertekening voorleggen, heeft als oogmerk de voorwaarden vast te stellen, in toepassing van artikel 266 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, voor de verzaking van de inning van de roerende voorheffing op de inkomsten verleend of toegekend naar aanleiding van verrichtingen van lening van aandelen bedoeld in de wet van 10 maart 1999 tot wijziging van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs, tot fiscale regeling van de verrichtingen van lening van aandelen en houdende diverse andere bepalingen.

Algemeen Hoofdstuk III van de wet van 10 maart 1999 heeft het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aangevuld met als doel de regels vast te stellen die van toepassing zijn op verrichtingen van lening van aandelen die toegelaten zijn tot verhandeling op een gereglementeerde markt zoals bedoeld in de richtlijn 93/22/EEG van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten, of op een gereglementeerde markt van een niet-lidstaat van de Europese Unie waarvan de wetgeving in gelijkwaardige toelatingsvoorwaarden voorziet.

Krachtens deze nieuwe wettelijke bepalingen worden de vergoedingen voor ontbrekende coupon die zijn verleend of toegekend door de ontlener aan de lener van effecten naar aanleiding van een lening die betrekking heeft op de bovenvermelde aandelen, ter vervanging van de dividenden die ermee verband houden, voor de toepassing van het Wetboek van de inkomsten-belastingen 1992 aangemerkt als dividenden.

Het past in dit opzicht er aan te herinneren dat de lening van fungibele aandelen op burgerrechtelijk vlak, de overdracht tot gevolg heeft van de eigendom van de effecten tussen de lener en de ontlener.

In die context is de vergoeding voor ontbrekende coupon bedoeld als een compensatie voor het verlies van het dividend door de lener wanneer de looptijd van de lening de datum van toekenning van het dividend omvat.

Bovendien is in principe interest verschuldigd ter vergoeding van een lening van aandelen.

De vorenbedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon en de interest tot vergoeding van de verrichtingen van lening van aandelen die zijn begrepen in de inkomsten uit roerende goederen en kapitalen, als bedoeld in de artikelen 18, 1e lid, 3° en 19, § 1, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zijn derhalve onderworpen aan de roerende voorheffing ingevolge de bepalingen van hetzelfde Wetboek die respectievelijk van toepassing zijn op dividenden en op interest.

Draagwijdte van het voorgestelde koninklijk besluit Dit koninklijk besluit heeft als oogmerk de in het KB/WIB 92 voorziene regelingen voor de verzaking van de inning van de roerende voorheffing aan te passen aan de bijzondere situatie van de inkomsten uit verrichtingen van lening van aandelen.

Er is namelijk gebleken dat bepaalde voorwaarden voor de verzaking die op algemene wijze werden bepaald voor dividenden en interest, niet geschikt zijn voor de lening van aandelen omwille van : 1. het feit dat door de verrichtingen een eigendomsoverdracht plaatsvindt;2. de onmogelijkheid om tussen de schuldenaar en de verkrijger van de inkomsten die naar aanleiding van de lening van aandelen zijn verleend of toegekend een verbinding te brengen door middel van een gecentraliseerd systeem voor het lenen en het ontlenen van aandelen binnen een betalings- en afwikkelingssysteem van effectenoperaties, erkend op grond van het koninklijk besluit van 29 november 2000. Om die redenen beoogt dit koninklijk besluit de bestaande regels voor de verzaking van de inning van de roerende voorheffing aan te passen aan de bijzonderheden van de verrichtingen van lening van aandelen.

Dit oogmerk wordt nagestreefd rekening houdend met de dubbele noodwendigheid : - de zorg de bestaande situatie te behouden door te vermijden dat de bestaande verzakingen op een ongerechtvaardigde wijze worden uitgebreid; - de noodzaak te vermijden dat de bepalingen inzake roerende voorheffing een onoverkomelijk obstakel vormen voor het sluiten van verrichtingen van lening van aandelen die onontbeerlijk zijn voor de goede werking van de effectenmarkt binnen de financiële markten.

Bespreking van de artikelen 1. Vergoedingen voor ontbrekende coupon. - Artikel 1, 1° en 2°, van dit koninklijk besluit vult artikel 106, § 1, KB/WIB 92 aan dat de verzaking van de inning van de roerende voorheffing op dividenden die zijn verleend of toegekend door een buitenlandse vennootschap aan een binnenlandse vennootschap instelt.

Deze verzaking blijft ongewijzigd mits de bestaande administratieve voorwaarden worden nageleefd, onder voorbehoud van wat is voorzien in het nieuwe 2e lid ingevoegd in artikel 106, § 1.

Deze nieuwe bepaling voert een regel in die aan binnenlandse vennootschappen de mogelijkheid biedt de aandelen die zij in het kapitaal van een buitenlandse vennootschap bezitten, te lenen, zonder de verzaking van de inning van de roerende voorheffing te verliezen waarvan zij zouden hebben kunnen genieten mochten zij deze aandelen niet uitgeleend hebben.

Met dat doel worden door artikel 4, 3°, van dit koninklijk besluit, dat artikel 117, KB/WIB 92 aanvult met een § 16, specifieke voorwaarden van verzaking ingevoerd.

Deze nieuwe bepaling voorziet erin dat het attest dat uitgaat van de verkrijger (in dit geval, de lener) preciseert dat deze een binnenlandse vennootschap is en dat deze op het ogenblik dat de lening wordt gesloten eigenaar van de geleende effecten is.

De toepassing van deze maatregel ten gunste van de lener vormt voor de ontlener geen beletsel voor de toepassing van de regels die op hem van toepassing zijn. - De bepalingen van artikel 1, 3° en 4°, van dit besluit vullen respectievelijk de regels aan vervat in artikel 106, § 5 en § 6, ten gunste van de moedermaatschappijen.

Het beoogde doel bestaat erin te vermijden dat moedermaatschappijen die voldoen aan de toepassingsvoorwaarden van deze bepalingen, het voordeel verliezen wegens het feit dat een lening hun deelneming tot onder het vereiste minimum van 25 % zou verminderen.

Concreet voorziet de bepaling erin dat een lening van aandelen als bedoeld in artikel 18, 1e lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 niet als eigendomsoverdracht wordt aangemerkt, voor de toepassing van artikel 106, § 5 en § 6, KB/WIB 92, met als gevolg dat de uitlenende moedermaatschappij zal blijven genieten van de verzaking van de inning van de roerende voorheffing, zowel op de dividenden met betrekking tot de behouden effecten als op de vergoedingen die het verlies van de dividenden op de geleende effecten compenseren.

De regel van de niet-eigendomsoverdracht en de verzaking van de inning van de roerende voorheffing op de vergoedingen voor ontbrekende coupon zijn echter beperkt tot leningen met een looptijd van minder dan één jaar. Bij overschrijding van deze maximumduur zal de ontlener voor de toepassing van het verzakingstelsel "moeder - dochter" aangemerkt worden als eigenaar overeenkomstig de voorwaarden die dienaangaande zijn bepaald en zal de lener geen aanspraak meer kunnen maken op de verzaking van de inning van de roerende voorheffing op de vergoedingen voor ontbrekende coupon. Daarenboven zou de lener waarvan de participatie beneden de drempel van 25 % zou vallen ingevolge de uitwerking van een lening van één jaar of meer, geen aanspraak meer kunnen maken op de toepassing van deze regels ter zake van de dividenden met betrekking tot de behouden effecten.

Terzake van de te overhandigen attesten worden door artikel 4, 1° en 2°, van dit koninklijk besluit specifieke voorwaarden ingevoerd die respectievelijk de bepalingen van artikel 117, § 4 en § 5, KB/WIB 92, aanvullen.

Met betrekking tot de aandelen die behoren tot een minimumdeelneming die geheel of gedeeltelijk het voorwerp zijn van een lening als bedoeld in artikel 18, 1e lid, 3° van het Wetboek van de inkomsten-belastingen 1992, gesloten vóór of tijdens de periode van één jaar zoals bepaald in artikel 117, § 4, 1e lid, littera b, en § 5, 1e lid, littera b, moet aldus het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten (ontlener of uitgever) te overhandigen attest bovendien bevestigen dat de lening werd toegestaan voor een niet hernieuwbare termijn van minder dan één jaar.

Indien de lening reeds is aangegaan of gesloten is gedurende de periode als bedoeld in artikel 117, § 4, 2e lid en § 5, 2e lid, is de verbintenis inzake ononderbroken bezit, voorzien in littera b nietig en moet de uitlenende moedermaatschappij dit feit onmiddellijk ter kennis brengen van de schuldenaar van de inkomsten overeenkomstig littera c van voormelde bepalingen, voor zover dat deze lening is gesloten voor een termijn gelijk aan of groter dan één jaar.

Wat de ontlener betreft, zal hij het voordeel van de verzaking van de inning van de roerende voorheffing op dividenden die hem worden verleend of toegekend ter vergoeding van de geleende aandelen, op grond van artikel 106, § 5 en § 6, KB/WIB 92 slechts kunnen inroepen, in de veronderstelling dat deze effecten zouden zijn geleend voor een minimumduur van één jaar. - De bepalingen ingevoerd in artikel 106, § 10 en § 11, KB/WIB 92, creëren nieuwe gevallen van verzaking, om geen hinderpaal te vormen voor de verrichtingen van leningen van aandelen, door buitenlandse vennootschappen en binnenlandse vennootschappen, in het kader van een gereglementeerd betalings- en effectenafwikkelingssysteem als bedoeld in artikel 203, § 2, 6e lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, behoorlijk erkend door de Minister van Financiën overeenkomstig het koninklijk besluit van 29 november 2000 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden waaraan een gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen dat geïntegreerd is in een betalings- en afwikkelingssysteem van effectenoperaties moet voldoen en de periode gedurende dewelke de erkenning kan worden verleend.

De toekenning en het behoud van de erkenning van het gecentraliseerde systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen als bedoeld in voormeld lid zijn derhalve determinerend.

Artikel 1, 5°, voegt een § 10 toe aan artikel 106, KB/WIB 92, met als doel de verzaking van de inning van de roerende voorheffing toe te staan voor de vergoedingen voor ontbrekende coupon verleend of toegekend aan een buitenlandse vennootschap door middel van een gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen dat geïntegreerd is in een betalings- en afwikkelingssysteem van effecten-operaties, erkend op grond van het koninklijk besluit van 29 november 2000.

Deze nieuwe bepaling doet geen afbreuk aan de toepassing van de bestaande vrijstellingen waarin ten gunste van de betalingplichtigen niet-inwoners is voorzien.

In dezelfde gedachte vult artikel 1, 6°, artikel 106, KB/WIB 92, aan met een § 11 met als doel de verzaking van de inning van de roerende voorheffing toe te staan op de vergoedingen voor ontbrekende coupon verleend of toegekend aan een binnenlandse vennootschap naar aanleiding van de lening van aandelen van een Belgische vennootschap, door middel van een gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen, erkend op grond van het koninklijk besluit van 29 november 2000.

In tegenstelling tot de vergoedingen voor ontbrekende coupon verleend of toegekend aan binnenlandse vennootschappen naar aanleiding van de lening van aandelen van buitenlandse vennootschappen, als bedoeld in artikel 106, § 1, nieuw 2e lid van het KB/WIB 92, beoogt deze regel dus slechts de inkomsten terzake die betrekking hebben op aandelen van Belgische of buitenlandse vennootschappen, verleend of toegekend door middel van een gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen, erkend op grond van het koninklijk besluit van 29 november 2000.

Het past in dit opzicht te onderstrepen dat de betaling van vergoedingen voor ontbrekende coupon door middel van een gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen, erkend op grond van het koninklijk besluit van 29 november 2000 geen voorspelbaar karakter verleent ten name van de leners.

De verzakingsvoorwaarden ten voordele van de buitenlandse vennootschappen worden verduidelijkt in artikel 117, § 17, KB/WIB 92, toegevoegd door artikel 4, 4° van dit besluit.

Wat de binnenlandse vennootschappen betreft, is de verzaking voorzien in artikel 106, § 11, KB/WIB 92 onderworpen aan dezelfde voorwaarden als die bepaald voor de toepassing van artikel 106, § 1, nieuw 2e lid van het KB/WIB 92, zoals ze zijn opgesomd in artikel 117, § 16.

Het attest waarin wordt bevestigd dat is voldaan aan de voorwaarden inzake de verzaking van de inning van de roerende voorheffing moet worden overhandigd aan de beheerder van het gecentraliseerd systeem voor het lenen en het ontlenen van aandelen, of aan zijn aansprakelijke vertegenwoordiger als bedoeld in artikel een van het koninklijk besluit van 29 november 2000, naargelang het geval.

In elk van de gevallen, moet de voorwaarde inzake eigendom van de aandelen worden nagegaan op het ogenblik van het sluiten van de lening. Evenwel, wat de leningen betreft, gesloten door middel van een erkend gecentraliseerd systeem, moet het attest dat de verbintenis bevat dat de voorwaarden inzake verzaking zullen worden nageleefd, worden overhandigd op het ogenblik van het sluiten van de overeenkomst bij dewelke de verkrijger zich verbindt de aandelen te lenen waarvan hij eigenaar is of zal zijn bij de terbeschikkingstelling ervan aan het gecentraliseerd systeem. - Artikel 3 van dit koninklijk besluit brengt een precisering aan in artikel 116, KB/WIB 92, met als doel de vergoedingen voor ontbrekende coupon verleend of toegekend aan beleggingsvennootschappen naar aanleiding van een lening van aandelen uitgegeven door een Belgische vennootschap formeel uit de verzaking van de inning van de roerende voorheffing te sluiten.

Deze bepaling vormt evenwel geen hinderpaal voor de toepassing van de andere bepalingen, voorzien ten gunste van binnenlandse vennootschappen, wat de inkomsten betreft die zijn verleend of toegekend door middel van een gecentraliseerd systeem voor het lenen en het ontlenen van aandelen, erkend op grond van het koninklijk besluit van 29 november 2000. 2. Interest uit een lening van aandelen Artikel 2 van dit koninklijk besluit vult artikel 107, § 2, KB/WIB 92, aan met een 12° met als doel het instellen van de verzaking van de inning van de roerende voorheffing op interest uit de lening van aandelen die is verleend of toegekend aan buitenlandse vennootschappen door middel van een gecentraliseerd systeem voor het lenen en het ontlenen van aandelen als bedoeld in artikel 203, § 2, 6e lid, 2° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, erkend door de Minister van Financiën, op grond van het koninklijk besluit van 29 november 2000. Immers, er is in verzakingen van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten van niet door effecten vertegenwoordigde schuldvorderingen en leningen voorzien ten gunste van in het buitenland gevestigde banken en spaarders niet-inwoners. Deze verzakingen zijn evenwel onderworpen aan bepaalde voorwaarden met betrekking tot de hoedanigheid van de schuldenaar van de inkomsten (de in België gevestigde banken ten gunste van buitenlandse banken, de banken en diverse categorieën rechtspersonen naar publiek recht en financiële instellingen ten gunste van spaarders niet-inwoners).

In praktijk blijkt dat deze voorwaarde van identificatie van de schuldenaar van de inkomsten nooit zal vervuld zijn met betrekking tot interest van een lening van effecten gestort door middel van een gecentraliseerd systeem voor het lenen en het ontlenen van aandelen, erkend op grond van het koninklijk besluit van 29 november 2000 als gevolg van de materiële onmogelijkheid een samenhang te vestigen tussen de ontlener en de lener(s).

Deze situatie noodzaakt eveneens een aanpassing van de bestaande regels. Zij is voorzien ten gunste van buitenlandse vennootschappen die hoofdzakelijk zijn bedoeld door de aard van de beoogde verrichtingen.

Artikel 4, 5 °, van dit besluit voegt een § 18 toe aan artikel 117, KB/WIB 92, met als doel de voorwaarden voor deze verzaking te preciseren.

Deze nieuwe bepaling doet geen afbreuk aan de toepassing van de bestaande vrijstellingen waarin ten gunste van de belastingplichtigen niet-inwoners is voorzien.

Het attest waarin wordt bevestigd dat is voldaan aan de voorwaarden inzake de verzaking van de inning van de roerende voorheffing moet worden overhandigd aan de beheerder van het gecentraliseerd systeem voor het lenen en het ontlenen van aandelen, of aan zijn aansprakelijke vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 29 november 2000, naargelang het geval.

Het attest dat de verbintenis bevat dat de voorwaarden inzake verzaking zullen worden nageleefd, moet worden overhandigd op het ogenblik van het sluiten van de overeenkomst bij dewelke de verkrijger zich verbindt de aandelen te lenen waarvan hij eigenaar is of zal zijn bij de terbeschikkingstelling ervan aan het gecentraliseerd systeem.

Inwerkingtreding De inwerkingtreding is bepaald op 28 november 2000. Deze datum is die van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 29 november 2000 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden waaraan een gecentraliseerd systeem voor het lenen en het ontlenen van aandelen dat geïntegreerd is in een betalings- en afwikkelingssysteem van effectenoperaties moet voldoen en van de periode gedurende dewelke de erkenning kan worden verleend.

De bepalingen van dit besluit zullen dan ook van toepassing zijn op de inkomsten uit verrichtingen van lening van aandelen verleend of toegekend vanaf die datum.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Financiën, D. REYNDERS

4 DECEMBER 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92 betreffende de roerende voorheffing op de inkomsten van leningen van aandelen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, inzonderheid op : - artikel 18, eerste lid, 3°, vervangen door de wet van 10 maart 1999; - artikel 19, § 1, 1°, vervangen door de wet van 10 maart 1999; - artikel 203, § 2, vervangen door het koninklijk besluit van 20 december 1996, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1998, 10 maart 1999 en 4 mei 1999; - artikel 266, aangevuld door de wet van 6 juli 1994 en gewijzigd bij de wet van 4 april 1995.

Gelet op het KB/WIB 92, inzonderheid op : - artikel 106, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 oktober 1993, 10 april 1995, 6 juli 1997 en 9 januari 1998; - artikel 107, § 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1994 en 11 december 1996; - artikel 116, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 oktober 1993; - artikel 117, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1994, 30 mei 1995, 1 september 1995, 11 december 1996, 17 december 1996 en 6 juli 1997;

Gelet op het advies van de inspecteur van financiën, gegeven op 28 november 2000;

Gelet op het akkoord van onze Minister van Begroting van 27 november 2000;

Gelet op de wetten van de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid, in het bijzonder gemotiveerd door het feit : - dat dit besluit ertoe strekt de voorwaarden te bepalen van verzaking van de inning van roerende voorheffing op de inkomsten uit roerende goederen en kapitalen die worden verleend of toegekend naar aanleiding van een lening van aandelen die toegelaten zijn tot verhandeling op een gereglementeerde markt zoals bedoeld in de richtlijn 93/22/EEG van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten of op een gereglementeerde markt van een niet-lidstaat van de Europese Gemeenschap waarvan de wetgeving minstens in gelijkwaardige toelatings-voorwaarden voorziet; - dat het systeem van de "quinzane" dat thans van kracht is op de eerste markt van Euronext Brussels op 28 november 2000 zal worden vervangen door een vereffeningsysteem "D+3" waarbij de verrichtingen worden vereffend bij de levering tegen betaling 3 dagen na deze van de verrichting; dat de belangrijke vermindering van leveringstermijn van de aandelen die worden verhandeld op deze gereglementeerde markt van die aard is om de tijdige levering door de verkoper onmogelijk te maken vanaf het ogenblik dat zijn eigen verkoper de effecten nog niet heeft geleverd; dat het gecentraliseerde systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen dat moet worden erkend overeenkomstig de voorwaarden die door Ons gelijktijdig met deze maatregelen worden vastgesteld ertoe strekt het risico te ondervangen van niet-levering van de effecten en toelaat aan de in gebreke blijvende partij de te leveren aandelen te ontlenen tot op het ogenblik van de levering van de effecten door zijn eigen verkoper; - dat de aanneming van reglementaire bepalingen houdende instelling van de voorwaarden inzake verzaking van de inning van de roerende voorheffing, aangepast aan de specifieke aard van de verrichtingen van lening van de hierboven gedefinieerde aandelen, noodzakelijk is voor de goede werking van het nieuwe op de eerste markt van Euronext Brussels in werking te stellen verreffeningsysteem "D+3", ingevolge de verrichtingen van lening van aandelen die onvermijdelijk zullen resulteren uit de inwerkingstelling van dit nieuwe systeem; - dat de voorgestelde maatregelen inzake verzaking van de inning van de roerende voorheffing, omwille van deze redenen, in werking moet treden ten laatste op 28 november 2000, vastgesteld voor de toepassing van het verrekeningsysteem "D+3" op de eerste markt van Euronext Brussels; - dat dientengevolge het KB/WIB 92 dringend moeten worden aangepast;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 106 van het KB/WIB 92 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, wordt het woord "dividenden" vervangen door de woorden "de niet in artikel 18, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde dividenden";2° in § 1, wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : « Er wordt eveneens volledig afgezien van de inning van de roerende voorheffing op dividenden als bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°, van hetzelfde Wetboek, die worden verleend of toegekend naar aanleiding van een lening van aandelen van een buitenlandse vennootschap aan een verkrijger die wordt geïdentificeerd als een binnenlandse vennootschap.»; 3° de § 5 wordt aangevuld met de volgende leden : « Er wordt eveneens volledig afgezien van de inning van de roerende voorheffing op dividenden als bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, die worden verleend of toegekend naar aanleiding van een lening met een looptijd van minder dan één jaar, van alle of een gedeelte van de aandelen die een minimum-deelneming vertegenwoordigen als bedoeld in het tweede lid, aan een verkrijger die wordt geïdentificeerd als een moedermaatschappij zoals bedoeld in het eerste lid. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een lening van aandelen als bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°, van hetzelfde Wetboek en met een looptijd van minder dan één jaar niet als een overdracht aangemerkt. »; 4° de § 6 wordt aangevuld met de volgende leden : « Er wordt eveneens volledig afgezien van de inning van de roerende voorheffing op dividenden als bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, die worden verleend of toegekend naar aanleiding van een lening met een looptijd van minder dan één jaar, van alle of een gedeelte van de aandelen die een minimum-deelneming vertegenwoordigen als bedoeld in het tweede lid, aan een verkrijger die wordt geïdentificeerd als een binnenlandse vennootschap. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een lening van aandelen als bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°, van hetzelfde Wetboek en met een looptijd van minder dan één jaar niet als een overdracht aangemerkt. »; 5° een § 10 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « § 10.Er wordt eveneens volledig afgezien van de inning van de roerende voorheffing op dividenden als bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, die worden verleend of toegekend naar aanleiding van een lening van aandelen, door middel van een gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen als bedoeld in artikel 203, § 2, zesde lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, erkend door de Minister van Financiën, aan een verkrijger die wordt geïdentificeerd als een buitenlandse vennootschap. »; 6° een § 11 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « § 11.Er wordt eveneens volledig afgezien van de inning van de roerende voorheffing op dividenden als bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, die worden verleend of toegekend naar aanleiding van een lening van aandelen, door middel van een gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen als bedoeld in artikel 203, § 2, zesde lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, erkend door de Minister van Financiën, aan een verkrijger die wordt geïdentificeerd als een binnenlandse vennootschap. »

Art. 2.Artikel 107, § 2, van het KB/WIB 92 wordt aangevuld met een 12°, luidend als volgt : « 12° intrest van leningen van aandelen, verleend of toegekend door middel van een gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen als bedoeld in artikel 203, § 2, zesde lid, 2°, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, erkend door de Minister van Financiën, aan een verkrijger die wordt geïdentificeerd als een buitenlandse vennootschap. »

Art. 3.Artikel 116 van het KB/WIB 92 wordt vervangen door de volgende bepaling : « Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot de in de artikelen 17 en 90, 6°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde inkomsten, andere dan dividenden van Belgische oorsprong die niet zijn bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°, van hetzelfde Wetboek, die worden verleend of toegekend aan beleggingsvennootschappen als bedoeld in de artikelen 114, 118 en 119quinquies van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten.

De verzaking voorzien in het eerste lid is eveneens uitgesloten met betrekking tot de vergoedingen als bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°, van hetzelfde Wetboek, verleend of toegekend naar aanleiding van een lening van aandelen van een Belgische vennootschap, buiten de in artikel 106, § 11 bedoelde gevallen. »

Art. 4.In artikel 117 van het KB/WIB 92, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de § 4 wordt aangevuld met het volgende lid : « Indien de aandelen die tot een minimumdeelneming behoren het voorwerp zijn van een lening als bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gedurende de periode van één jaar als bedoeld in het eerste lid, littera b, moet het aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest eveneens bevestigen dat de lening werd toegestaan voor een niet hernieuwbare termijn van minder dan één jaar.»; 2° de § 5 wordt aangevuld met het volgende lid : « Indien de aandelen die tot een minimumdeelneming behoren het voorwerp zijn van een lening als bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gedurende de periode van één jaar als bedoeld in het eerste lid, littera b, moet het aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest eveneens bevestigen dat de lening werd toegestaan voor een niet hernieuwbare termijn van minder dan één jaar.»; 3° een § 16, luidend als volgt, wordt toegevoegd : « § 16.De in artikel 106, § 1, tweede lid, en § 11, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten, de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen of de in België gevestigde tussenpersoon, een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger : a) een binnenlandse vennootschap is;b) op het ogenblik dat de lening wordt gesloten, eigenaar is van de geleende effecten.»; 4° een § 17, luidend als volgt, wordt toegevoegd : « De in artikel 106, § 10, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger : a) een buitenlandse vennootschap is;b) op het ogenblik dat de lening wordt gesloten, eigenaar is van de geleende effecten.»; 5° een § 18 wordt toegevoegd, luidend als volgt : « De in artikel 107, § 2, 12°, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem voor het lenen en ontlenen van aandelen een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijger : a) een buitenlandse vennootschap is;b) op het ogenblik dat de lening wordt gesloten, eigenaar is van de geleende effecten.».

Art. 5.Dit besluit is van toepassing op inkomsten verleend of toegekend vanaf 28 november 2000.

Art. 6.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 4 december 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS

^