Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 04 juli 2004
gepubliceerd op 04 augustus 2004

Koninklijk besluit tot vaststelling van de maatregelen met betrekking tot de officiële bemonstering van meststoffen, bodemverbeteraars en teeltsubstraten

bron
federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen
numac
2004022560
pub.
04/08/2004
prom.
04/07/2004
ELI
eli/besluit/2004/07/04/2004022560/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 JULI 2004. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de maatregelen met betrekking tot de officiële bemonstering van meststoffen, bodemverbeteraars en teeltsubstraten


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, inzonderheid op artikel 7, eerste lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen, bekrachtigd bij de wet van 19 juli 2001, inzonderheid op artikel 3, § 5;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 januari 1998 betreffende de handel in meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten, inzonderheid op artikel 24;

Gelet op het ministerieel besluit van 18 februari 2002 betreffende de handel in meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten;

Gelet op de verordening (EG) nr. 2003/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 inzake meststoffen, inzonderheid op artikel 29, § 2;

Gelet op de beschikking M (79) 2 van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie van 4 mei 1979 inzake de bemonsterings-methode voor de controle van meststoffen, kalkmeststoffen, organische bodemverbeterende middelen en aanverwante waren;

Gelet op het advies van het Wetenschappelijk Comité van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 2 oktober 2003;

Gelet op het advies 36.598/3 van de Raad van State, gegeven op 9 maart 2004, in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Besluit :

Artikel 1.De bemonstering voor de officiële controle van de producten bedoeld in het koninklijk besluit van 7 januari 1998 betreffende de handel in meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten geschiedt volgens de methode omschreven in de bijlage bij dit besluit.

De aldus verkregen monsters worden representatief geacht voor de partijen.

Art. 2.De houder van de producten wordt uitgenodigd bij de monsterneming aanwezig te zijn. Zijn aanwezigheid is evenwel niet vereist voor de geldigheid van de monsterneming.

Art. 3.Een eindmonster wordt ter plaatse ter beschikking gelaten van degene die verantwoordelijk wordt geacht voor de overeenstemming van de waar met de reglementaire bepalingen. Tenminste een ander eindmonster wordt ter ontleding aan een Rijksontledingslaboratorium of aan een ander door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen erkend of aangeduid laboratorium of station gezonden.

Art. 4.Wanneer monsters genomen worden bij een ander dan degene die voor de overeenstemming van de waar verantwoordelijk wordt geacht, moet deze laatste daarvan binnen tien werkdagen verwittigd worden en moet het ter plaatse gelaten monster gedurende zes maanden, vanaf de datum waarop het monster is genomen, te zijner beschikking worden gehouden.

Art. 5.In het ministerieel besluit van 18 februari 2002 betreffende de handel in meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten worden opgeheven : 1° de afdeling 1 getiteld "De monsterneming" van hoofdstuk I;2° de bijlage.

Art. 6.Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 4 juli 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

Bijlage Bemonsteringsmethode 1. Definities. Partij :Hoeveelheid van een product die een eenheid vormt en waarvan aangenomen wordt dat ze uniforme eigenschappen of hoedanigheden bezit.

Ondermonsters : Een op een bepaald punt uit een partij genomen hoeveelheid.

Verzamelmonster : Het geheel van ondermonsters van eenzelfde partij.

Deelmonster : Een representatief gedeelte van het verzamelmonster dat wordt verkregen door verkleinen van dit verzamelmonster.

Eindmonster : Een representatief gedeelte van het deelmonster of van het gehomogeniseerde verzamelmonster.

E.G.-meststof : Een meststof waarvoor bij de type-aanduiding de vermelding E.G.-meststof wordt gebruikt. 2. Apparatuur. 2.1.De bemonsteringsapparatuur moet zijn vervaardigd uit materiaal dat de eigenschappen of hoedanigheden van de te bemonsteren producten niet beïnvloed. 2.2. Aanbevolen apparatuur voor de bemonstering van vaste producten. 2.2.1. Bemonstering met de hand. 2.2.1.1. Schop met platte bodem en verticale randen. 2.2.1.2. Boor met lange gleuf of met een in vakken ingedeelde gleuf.

De afmetingen van de boor moeten zijn aangepast aan de kenmerken van de partij (diepte van de verpakking, afmetingen van de zak, enz.) en aan de grootte van de deeltjes waaruit het product is samengesteld. 2.2.2. Mechanische bemonstering.

Voor de bemonstering van producten die in beweging zijn, mag gebruik worden gemaakt van goedgekeurde mechanische apparaten. 2.2.3. Monsterverdeling.

Voor het opnemen van ondermonsters, alsmede voor de bereiding van deelmonsters en van eindmonsters, mag gebruik worden gemaakt van apparaten waarmee het monster in gelijke delen kan worden verdeeld. 2.3. Aanbevolen apparatuur voor de bemonstering van vloeibare producten. 2.3.1. Bemonstering met de hand.

Open buis, sonde, fles of andere bruikbare hulpmiddelen, waarmee willekeurige monsters kunnen worden genomen van de partij. 2.3.2. Mechanische bemonstering.

Voor de bemonstering van vloeibare producten die in beweging zijn, mag gebruik worden gemaakt van goedgekeurde mechanische apparaten. 3. Kwantitatieve vereisten.Partij 3.1. De grootte van de partij moet het mogelijk maken dat ieder deel van deze partij kan worden bemonsterd. 3.2. Ondermonsters Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) Indien de uitkomst een gebroken getal is moet dit getal op het eerstvolgende hogere gehele getal worden afgerond.(2) Voor de verpakkingen waarvan de inhoud niet méér dan 1 kg of 1 liter bedraagt, vormt de inhoud van een oorspronkelijke verpakking één ondermonster. 3.4. Eindmonsters.

Na eventuele verkleining worden uit de verzamelmonsters eindmonsters verkregen. Ten minste één eindmonster moet worden geanalyseerd. De voor de analyse bestemde hoeveelheid van het eindmonster mag voor E.G.-meststoffen niet minder bedragen dan 500 g.

Voor de overige producten mag deze hoeveelheid niet minder bedragen dan 250 g voor vaste producten en voor vloeibare producten, tenzij het verpakkingen betreft met een inhoud van niet méér dan 1 kg.

Voor deze kleinverpakkingen dient er voor te worden gezorgd dat de hoeveelheid eindmonster dusdanig is dat de vereiste analyses kunnen worden uitgevoerd. Doorgaans zal zulks een hoeveelheid van 50 g bedragen.

In uitzonderlijke gevallen kunnen oorspronkelijke verpakkingen de eindmonsters vormen. 4. Instructies betreffende de bemonstering, de bereiding en de verpakking van de monsters. 4.1. Algemene opmerkingen.

De monsters moeten zo snel mogelijk worden genomen en bereid met inachtneming van zodanige voorzorgsmaatregelen dat deze monsters representatief blijven voor de bemonsterde partij.

De bemonsteringsapparatuur, alsmede de oppervlakten en recipiënten die bestemd zijn voor de monsters moeten schoon en droog zijn. In het geval van vloeibare producten indien mogelijk de partij mengen voor de monstername. 4.2. Ondermonsters.

De ondermonsters moeten op willekeurige wijze uit de gehele partij worden genomen. De massa of het volume van elk ondermonster moet ongeveer gelijk zijn. 4.2.1. Onverpakte vaste producten of vloeibare producten in recipiënten met een inhoud van meer dan 100 kg : De partij moet op denkbeeldige wijze in een aantal ongeveer gelijke delen worden verdeeld. Op willekeurige wijze moet een aantal delen worden gekozen overeenkomende met het aantal onder 3.2. vermelde ondermonsters en er moet minstens één ondermonster uit elk van deze delen worden genomen. Indien het bij het bemonsteren van onverpakte vaste producten of vloeibare producten in recipiënten met een inhoud van meer dan 100 kg niet mogelijk is te voldoen aan de eis van 3.1. kan de bemonstering worden uitgevoerd wanneer de te bemonsteren partij in beweging is (laden of lossen). In dat geval kunnen monsters worden genomen van willekeurig gekozen delen als boven aangegeven terwijl ze in beweging zijn. 4.2.2. Verpakte vaste producten of vloeibare producten in recipiënten met een inhoud van niet meer dan 100 kg per stuk.

Nadat het vereiste aantal te bemonsteren verpakkingen genomen is, zoals in 3.2. is aangegeven, moet uit de inhoud van elke verpakking een gedeelte worden genomen. Eventueel dienen de monsters te worden genomen nadat de verpakkingen afzonderlijk zijn geledigd. 4.3. Bereiding van de verzamelmonsters.

De ondermonsters worden samengevoegd zodat één enkel verzamelmonster tot stand komt. 4.4. Bereiding van de eindmonsters.

Elk verzamelmonster wordt zorgvuldig gemengd. Maak, indien nodig, de brokstukken fijn door ze eventueel van het overige materiaal te scheiden, te breken en vervolgens het geheel weer samen te voegen.

Verklein daarna hetzij met behulp van een mechanische monsterverdeler, hetzij door verdeling in kwartieren het verzamelmonster bij EG-meststoffen tot ten minste 2 kg (deelmonster), bij overige producten tot ten minste 1 kg (deelmonster). Verkleining van het verzamelmonster tot een deelmonster is niet vereist indien het verzamelmonster niet groter is dan 2 kg respectievelijk 1 kg.

Bereid vervolgens minstens drie eindmonsters van ongeveer gelijke massa of ongeveer hetzelfde volume die aan in 3.4. vermelde kwantitatieve eisen beantwoorden. Elk monster moet in een daartoe geschikt luchtdicht recipiënt worden overgebracht. Dit geldt niet voor verpakkingen kleiner dan 1 kg waar de afzonderlijke verpakkingen tevens in uitzonderlijke gevallen één eindmonster kunnen vormen en die tevens goed gesloten zijn. De verpakking van de genomen eindmonsters dient dan zodanig te geschieden dat verandering van eigenschappen, samenstelling, hoedanigheden of toestand wordt voorkomen. 5. Verpakkingen van de eindmonsters. De recipiënten of verpakkingen van de eindmonsters moeten zodanig verzegeld worden en gelabeld of geëtiketteerd worden dat het onmogelijk is deze te openen zonder het zegel of het verpakkingsmateriaal te beschadigen. De label, bevattende nadere gegevens betreffende het monster moet deel uitmaken van de verzegeling. De vermeldingen dienen onuitwisbaar op het verpakkingsmateriaal te worden aangebracht. 6. Bemonsteringsrapport. Voor elke monsterneming moet een bemonsteringsrapport worden opgesteld, op grond waarvan de bemonsterde partij op ondubbelzinnige wijze kan worden geïdentificeerd. 7. Bestemming van de monsters. Voor elke partij moet zo spoedig mogelijk aan een erkend analytisch laboratorium of station, ten minste één eindmonster worden toegezonden, te zamen met de aanwijzingen, nuttig of noodzakelijk voor de analyse of de test. 8. Algemene opmerking betreffende vloeibare meststoffen. De vloeibare meststoffen bevatten vaak een neerslag; daarom dient de inhoud vooraf gemengd te worden door kleine verpakkingen te schudden of te rollen. Grotere reservoirs daarentegen moeten voor de bemonstering rondgepompt worden tot de neerslag opgelost is of in suspensie is.

Gezien om gevoegd te worden bij het koninklijk besluit van 4 juli 2004 tot vaststelling van de maatregelen met betrekking tot de officiële bemonstering van meststoffen, bodemverbeteraars en teeltsubstraten ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

^