Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 04 juni 1999
gepubliceerd op 29 juni 1999

Koninklijk besluit betreffende de arbeidsduur van de werklieden tewerkgesteld in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de bewakingsdiensten ressorteren

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1999012384
pub.
29/06/1999
prom.
04/06/1999
ELI
eli/besluit/1999/06/04/1999012384/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

4 JUNI 1999. - Koninklijk besluit betreffende de arbeidsduur van de werklieden tewerkgesteld in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de bewakingsdiensten ressorteren (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de arbeidswet van 16 maart 1971, inzonderheid op artikel 19, derde lid, 3° en op artikel 23, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 225 van 7 december 1983 en bij wet van 22 januari 1985;

Gelet op het advies en, wat de uitvoering van artikel 19, derde lid, 3° van voormelde wet betreft, gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de bewakingsdiensten; Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het noodzakelijk is onverwijld de tijd vast te stellen gedurende dewelke het personeel, tewerkgesteld in de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de bewakingsdiensten, ter beschikking is van de werkgever;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en de werklieden tewerkgesteld in de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de bewakingsondernemingen. HOOFDSTUK II. - Vervoer van waarden of daarmee gelijkgestelde documenten of de begeleiding van dit vervoer

Art. 2.Dit hoofdstuk is van toepassing op werklieden, bedoeld in artikel 1, die worden tewerkgesteld aan het vervoer van waarden of daarmee gelijkgestelde documenten of die het vervoer ervan begeleiden.

Art. 3.Voor de vaststelling van de toegelaten arbeidsduur wordt niet beschouwd als tijd gedurende dewelke de werkman ter beschikking staat van de werkgever, de tijd welke de werkman besteedt aan het nuttigen van de maaltijden, ten belope van maximaal 5 uur per week.

Art. 4.De bepalingen van artikel 3 zijn slechts van toepassing inzover de totale aanwezigheidsduur, met inbegrip van de in artikel 3 vermelde periodes, niet hoger ligt dan 11 uur per dag of 42 uur per week.

Art. 5.De grenzen van de arbeidsduur vastgesteld door de artikelen 19 en 20 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of een lagere grens vastgesteld door een collectieve arbeidsovereenkomst kunnen worden overschreden op voorwaarde dat de wekelijkse arbeidsduur, berekend over een periode van een week, of een andere periode vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het bevoegde paritair comité, gemiddeld de arbeidsduur vastgesteld door de wet of de collectieve arbeidsovereenkomst niet overschrijdt. HOOFDSTUK III. - Werken andere dan vervoer van waarden of daarmee gelijkgestelde documenten of dan de begeleiding van dit vervoer

Art. 6.Dit hoofdstuk is van toepassing op de werklieden, bedoeld in artikel 1, tewerkgesteld aan werken andere dan die bedoeld in hoofdstuk 2 van dit besluit.

Art. 7.Inzover de totale aanwezigheidsduur van de werkman 11 uur per dag of 50 uur per week overschrijdt, wordt voor de vaststelling van de toegelaten arbeidsduur niet beschouwd als tijd gedurende dewelke de werkman ter beschikking staat van de werkgever, de tijd besteed aan : 1° Voor wat betreft de arbeidsprestaties verricht tussen 6 uur en 20 uur, de schafttijd, ten belope van een half uur per volledige periode van vier uren;2° voor wat betreft de arbeidsprestaties verricht tussen 20 uur en 6 uur, de rustperiode ten belope van 4 uren en voor zover deze rust wordt genomen in een plaats die daartoe behoorlijk is ingericht. Onder plaats die behoorlijk is ingericht wordt verstaan, het lokaal dat ter beschikking wordt gesteld van de werkman, beschut tegen slechte weersomstandigheden, verwarmd, verlicht en bemeubeld met een tafel, een stoel en een kast.

De rustperiode in de zin van deze bepaling kan door de werkman worden gebruikt voor zijn persoonlijke bezigheden, zonder dat het hem is toegelaten afwezig te zijn, te slapen, of zich te onttrekken aan de taken van de dienst.

Art. 8.De bepalingen van artikel 7 zijn slechts van toepassing inzoverre de totale aanwezigheidsduur, met inbegrip van de in artikel 7 vermelde periodes, niet hoger ligt dan 12 uur per dag of 60 uur per week.

Art. 9.De grenzen van de arbeidsduur vastgesteld door de artikelen 19 en 20 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of een lagere grens vastgesteld door een collectieve arbeidsovereenkomst kunnen worden overschreden op voorwaarde dat de wekelijkse arbeidsduur, berekend over een periode van een trimester, gemiddeld de arbeidsduur vastgesteld door de wet of de collectieve arbeidsovereenkomst niet overschrijdt. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 10.Het koninklijk besluit van 28 april 1994 betreffende de arbeidsduur van de werklieden tewerkgesteld in de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de bewakingsdiensten ressorteren, wordt opgeheven met ingang van 1 januari 1996.

Art. 11.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 4 juni 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 16 maart 1971, Belgisch Staatsblad van 30 maart 1971. Wet van 22 januari 1985, Belgisch Staatsblad van 24 januari 1985.

Koninklijk besluit nr. 225 van 7 december 1983, Belgisch Staatsblad van 15 december 1983.

^