Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 05 september 2002
gepubliceerd op 26 september 2002

Koninklijk besluit houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren in de Rijksbesturen

bron
federale overheidsdienst personeel en organisatie
numac
2002002215
pub.
26/09/2002
prom.
05/09/2002
ELI
eli/besluit/2002/09/05/2002002215/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

5 SEPTEMBER 2002. - Koninklijk besluit houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren in de Rijksbesturen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Inleiding De Copernicushervorming heeft zich tot doel gesteld de federale overheid om te vormen tot een slagvaardige organisatie die zowel een betere dienstverlener is voor haar klanten/gebruikers, als een betere werkgever voor haar ambtenaren.

Een fundamentele vernieuwing van het personeelsbeleid werd in de Copernicusnota als één van de voornaamste pijlers in deze hervorming naar voren geschoven. De modernisering van de loopbaan van de federale ambtenaar staat hierbij centraal.

In maart 2001 ging het vakbondsoverleg hieromtrent van start in de schoot van Comité B. Achtereenvolgens werd daarbij de gemene loopbaan van de huidige niveaus 3 en 4, 2 en 2+ grondig herbekeken. Het Verslag aan de Koning beschrijft de concrete voorstellen tot modernisering van de loopbaan van deze niveaus, die het onderwerp uitmaakten van syndicale onderhandelingen, geconcretiseerd in de nota van 29 november 2001 die reeds werd goedgekeurd door de Ministerraad. De voorstellen voor de loopbaan van niveau A worden momenteel onderhandeld.

Het voorliggend ontwerp van koninklijk besluit heeft betrekking op de gemene graden van de betrokken niveaus. De problematiek van de bijzondere graden dient nog in het kader van sectorieel overleg te worden behandeld. Er zal wel bij de verschillende openbare diensten op worden aangedrongen de loopbanen van deze bijzondere graden zoveel mogelijk in deze gemene loopbaan in te passen. Enkel bijzondere loopbanen die functioneel verantwoord zijn, kunnen blijven bestaan.

Voor deze bijzondere loopbanen dienen de krachtlijnen van de modernisering maximaal te worden toegepast.

Anderzijds worden in dit besluit eveneens een aantal reglementaire wijzigingen aangebracht, die geen uitstaans hebben met de nieuwe loopbanen niveau's D, C en B. Op het einde van dit Verslag worden ook deze wijzigingen kort toegelicht.

NIEUWE LOOPBANEN NIVEAU D, C en B Toepassingsgebied Dit voorontwerp betreft : ?het personeel van de ministeries (federale openbare diensten), ? het personeel van de instellingen van openbaar nut, ? het personeel van de wetenschappelijke instellingen, ? het CALOG personeel van de federale politie.

De richtlijnen zijn niet van toepassing op de management- en staffuncties van de instellingen van openbaar nut en de wetenschappelijke instellingen, zolang deze de globale filosofie van de Copernicushervorming niet onderschrijven.

De nieuwe loopbaan is enkel van toepassing op de statutaire personeelsleden. De contractuele personeelsleden zullen echter ook profiteren van de hervorming, met name door de lineaire maatregelen, de verhoging van de wedden in de wervingsschalen van de gemene graden, de premie voor leidinggevenden en de competentietoelage. De richtlijnen die van toepassing zijn voor contractuele personeelsleden worden expliciet vermeld.

Structuur van dit Verslag Hoofdstuk I behandelt de voornaamste knelpunten van het huidige loopbaansysteem. Hoofdstuk II zet uiteen hoe het nieuwe loopbaansysteem aan deze knelpunten tegemoet komt en bevat de krachtlijnen van de nieuwe loopbaan.

De daaropvolgende hoofdstukken (III, IV en V) beschrijven de concrete toepassing van deze nieuwe krachtlijnen voor elk van de nieuwe functieniveaus. Hierbij komt telkens het volgende aan bod : ? de specifieke problematiek van het huidige equivalente niveau, ? de toepassing van de algemene krachtlijnen voor het desbetreffende functieniveau, ? het loopbaanverloop binnen het functieniveau, ? de weddenschalen die van toepassing zijn binnen het functieniveau (in euro), ? de doorgroeimogelijkheden naar hogere niveaus, ? de timing, integratie van het huidige personeel en eventuele overgangsmaatregelen verbonden aan de implementatie van de nieuwe loopbaan. HOOFDSTUK I. - Knelpunten in het huidige loopbaansysteem De volgende vier belangrijke knelpunten werden geconstateerd.

De huidige federale loopbaan 1) is onvoldoende gebaseerd op de inhoud en zwaarte van de functie. Diploma en anciënniteit bepalen momenteel vooral de beloning van de ambtenaar. De inhoud en zwaarte van de functie die hij uitoefent, houdt weinig of geen verband met zijn beloning. Eenzelfde graad, bijvoorbeeld bestuursassistent, kan een veelheid van functies dekken die niet noodzakelijk eenzelfde niveau van verantwoordelijkheden en vereisten stellen (bijvoorbeeld van klasseren tot het aansturen van een team van dossierbeheerders). Anderzijds kan eenzelfde functie, bijvoorbeeld bode, uitgeoefend worden door ambtenaren van verschillende graden met verschillende beloning (graad van beambte, klerk,...). Beide leveren problemen op van interne billijkheid. 2) biedt weinig stimulans om zich blijvend te ontwikkelen. Het loopbaanverloop van de ambtenaar wordt bijna uitsluitend bepaald door zijn anciënniteit en door de contingentering van de betrekkingen.

Dit stimuleert de ambtenaar weinig extra inspanningen te leveren om zijn functie blijvend naar behoren uit te oefenen en dit door zich inhoudelijk bij te schaven of verder te ontwikkelen. Terwijl goed gekwalificeerde ambtenaren net van essentieel belang zijn voor een flexibele en slagvaardige organisatie.

Bovendien, en dit sluit aan op het vorige punt, zijn bevorderingsexamens nog vaak te sterk kennisgericht en houden ze inhoudelijk weinig verband met de werkelijke vereisten van de job.

Voor de ambtenaar die wel geschikt is om verder door te groeien, maar niet de tijd heeft om bepaalde vakken te "blokken", werkt dit demotiverend. 3) biedt onduidelijke groeikansen en loopbaanperspectieven. Voor de ambtenaar is het moeilijk inzicht te krijgen in de groeikansen en loopbaanperspectieven die de loopbaan biedt. Ook dit werkt demotiverend en betekent een extra rem op de ontwikkeling van de ambtenaar. De huidige loopbaan is soms complex en ondoorzichtig. De veelheid aan graden en weddenschalen creëert bijkomende drempels, bijvoorbeeld op het vlak van interne mobiliteit. Hierdoor is het moeilijk een interne markt te ontwikkelen. Dit terwijl functiewisseling voor werknemers een instrument is om kennis en ervaring op te doen. 4) stelt een aantal problemen op het vlak van marktconformiteit. Voor bepaalde functies is het moeilijk om geschikte kandidaten aan te trekken en te behouden. De beloning speelt daarin vaak een belangrijke rol. Marktstudie toont aan dat de bezoldiging (1) van de federale ambtenaar in bepaalde gevallen inderdaad lager ligt dan het mediaan niveau op de markt. Dit gaat echter niet op voor alle niveaus en graden. Integendeel, soms ligt de beloning in lijn met of zelfs hoger dan de private sector. In sommige gevallen is er enkel een verschil op bepaalde specifieke momenten in de loopbaan.

HOOFDSTUK II. - Krachtlijnen van de nieuwe federale loopbaan Copernicus wil een oplossing bieden om deze knelpunten weg te nemen.

Dit hoofdstuk beschrijft de algemene krachtlijnen gehanteerd bij het hertekenen van de nieuwe loopbaan.

Niettemin is voor elk van de afzonderlijke niveaus een oplossing op maat nodig om tegemoet te komen aan specifieke problemen of karakteristieken. De manier waarop de algemene krachtlijnen concreet zijn toegepast op de nieuwe niveaus B, C en D, die de huidige niveaus 2+, 2, 3 en 4 vervangen, is beschreven in de hierop volgende hoofdstukken.

Krachtlijn 1 : Meer aandacht voor de inhoud en zwaarte van de functie * Drie functieniveaus met aangepaste beloning en loopbaanstructuur.

Voor de ambtenaren van de huidige niveaus 4, 3, 2 en 2+, onderscheidt de nieuwe federale loopbaan in de toekomst nog drie brede functieniveaus : ? het niveau van « medewerker » (niveau D) - equivalent aan functies momenteel uitgeoefend door ambtenaren van niveau 3 en 4, ? het niveau van « assistent » (niveau C) - equivalent aan functies momenteel uitgeoefend door ambtenaren van niveau 2, ? het niveau van « deskundige » (niveau B) - equivalent aan functies momenteel uitgeoefend door ambtenaren van niveau 2+.

Een hoger functieniveau onderscheidt zich van het lagere door een hogere graad van verantwoordelijkheden en/of hogere vereisten die aan de functiehouders worden gesteld. Elk functieniveau vertegenwoordigt dus een bepaalde functiezwaarte. Hier staat een aangepaste beloning en loopbaanstructuur tegenover.

In de loop van de volgende jaren en onder meer naar aanleiding van de problematiek van de bijzondere graden zal een studie uitgevoerd worden om het gewicht/niveau van verschillende functiegroepen te onderzoeken.

Indien blijkt dat bepaalde functiegroepen eigenlijk op een ander niveau thuishoren, dan zal een procedure tot herschikking van de functie in het meer toepasselijke functieniveau overwogen worden.

Binnen de functieniveaus is soms nog een verschillende beloning voorzien voor verschillende functies indien deze ook op de markt significant verschillend worden beloond. Daarom bevat elk functieniveau een minimum aantal graden, waaraan een aangepaste beloning is gekoppeld. * Premie voor leidinggevenden : De nieuwe loopbaan voorziet voor bepaalde graden een premie voor ambtenaren die leidinggeven aan een team van een bepaalde grootte voor de periode dat ze dit doen. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van het management, op voorstel van de onmiddellijke hiërarchische overste, de leidinggevenden aan te duiden die ten gevolge van hun leidinggevende verantwoordelijkheden recht hebben op de premie. De personeelsleden die op een directe manier leiding geven aan een team van 10 of meer medewerkers hebben in elk geval recht op de premie.

De premie wordt maandelijks uitbetaald en komt niet in aanmerking voor de berekening van het pensioen, het vakantiegeld en de eindejaarstoelage.

Krachtlijn 2 : Competenties staan centraal in de loopbaanontwikkeling In de nieuwe loopbaan staan de competenties van de ambtenaar centraal.

Competenties zijn het geheel van kennis, vaardigheden, waarden en attitudes die de ambtenaar toepast om goed te functioneren in zijn functie, d.w.z. om de van hem verwachte resultaten te realiseren.

Er zijn twee soorten van competenties : ? functie-technische competenties : de specifieke kennis én vaardigheden vereist voor een functie (bijvoorbeeld analyse-vaardigheden, kennis van bepaalde reglementering,...), ? generieke competenties : gedragsmatige competenties die eerder betrekking hebben op de manier waarop de functie wordt uitgevoerd (bijvoorbeeld klantgericht optreden, samenwerken, ...).

In de nieuwe loopbaan worden de competenties van de ambtenaar afgewogen tegen de vereisten die de functie (2) stelt. Dit bepaalt voortaan in grote mate het loopbaanverloop van de ambtenaar. 1. Werving en interne mobiliteit De ambtenaar krijgt toegang tot een functie indien hij over de competenties beschikt die voor deze functie vereist zijn. Selectie voor een vacante betrekking gebeurt, zowel voor werving als voor interne mobiliteit, aan de hand van een vergelijkende selectie, onder toezicht van Selor. Tijdens de selectie wordt nagegaan of de interne en/of externe kandidaten beschikken over de nodige competenties om de functie naar behoren uit te oefenen.

De selectieprocedure bestaat daartoe uit twee delen : ? Een algemene selectieproef die de generieke competenties die de functie vereist, nagaat. Deze proef is identiek voor alle functies binnen een bepaalde graad of bepaalde functiefamilies binnen een graad. Een kandidaat wordt geschikt of ongeschikt bevonden. ? Een bijkomende selectieproef die de functie-technische competenties van de geschikte kandidaten nagaat. Hierbij is de rol van de betrokken federale overheidsdienst van doorslaggevend belang. De geslaagde kandidaten worden gerangschikt naar geschiktheid voor de functie.

De meest geschikte kandidaat wordt aangesteld in de betrekking en komt in de eerste weddenschaal van de graad terecht. Kandidaten die geslaagd zijn in de vergelijkende selectie, maar niet worden aangesteld, zijn vrijgesteld van de algemene selectieproef voor andere vacante betrekkingen binnen de graad/functiefamilie voor een periode van 2 jaar voor externe kandidaten of 3 jaar voor interne kandidaten. 2. Loopbaanverloop binnen het functieniveau De ambtenaar kan binnen zijn functie(niveau) geldelijk doorgroeien indien hij zijn competenties actualiseert. Per graad zijn een aantal weddenschalen gedefinieerd die een bepaalde mate van competentie en ervaring binnen het functieniveau weerspiegelen.

Groei in een weddenschaal blijft automatisch en is gebaseerd op de (geldelijke) anciënniteit van de ambtenaar. De ambtenaar behoudt dus een gewaarborgde loopbaan binnen de eerste weddenschaal.

Voor de ambtenaren van niveau C en hoger gebeurt de verdere ontwikkeling naar hogere weddenschalen binnen de graad voortaan echter op basis van de competenties van de ambtenaar.

Van de ambtenaar wordt verwacht dat hij een voortdurende inspanning levert om zijn competenties actueel te houden. Het is immers van het grootste belang dat de ambtenaar mee evolueert met de wijzigende vereisten van zijn functie, die, o.a. onder invloed van technologische en maatschappelijke ontwikkelingen, evolueren in de tijd. De overheid als werkgever wil de ambtenaar hier dan ook voor belonen. Concreet kan de ambtenaar bewijs leveren dat hij zijn competenties actueel houdt aan de hand van een competentiemeting.

Een competentiemeting gaat na of de ambtenaar over de nodige functie-technische en generieke gedragsmatige competenties beschikt om een functie op zijn functieniveau met een zekere graad van succes uit te kunnen oefenen. Dit gebeurt aan de hand van een toepassingsproef of gecertificeerde opleiding enerzijds en een gedragsgericht interview anderzijds.

Een competentiemeting mag zeker niet verward worden met examens zoals die momenteel zijn gekend : de ambtenaar die zijn competenties actueel houdt en zijn functie naar behoren heeft uitgeoefend, kan de competentiemeting zonder aanzienlijke bijkomende voorbereiding met succes afleggen. Competentiemeting is ook geen prestatiemeting : de mate waarin de medewerker zijn doelstellingen en vooropgestelde resultaten bereikt, wordt geëvalueerd in het kader van de evaluatiecyclus die het voorwerp uitmaakt van een afzonderlijk ontwerp van koninklijk besluit, maar heeft géén impact op de beloning van de ambtenaar.

Het is ook de ambitie van de federale overheid om een kader aan te reiken waarbij een maximaal aantal ambtenaren de competenties ontwikkelt die de organisatie nodig heeft. Het is dus in het belang van de overheid een maximaal aantal ambtenaren te doen slagen in de competentiemeting.

De ambtenaar kan een eerste keer deelnemen aan een competentiemeting na afloop van de stageperiode en benoeming in de graad. Indien hij deze meting met succes aflegt, heeft hij recht op een competentietoelage boven op zijn basiswedde in de eerste weddenschaal.

Iedere ambtenaar die slaagt in de competentiemeting heeft recht op de toelage; er worden geen contingenten toegepast. De ambtenaar die niet slaagt, kan zich, vanaf het daaropvolgende jaar, opnieuw inschrijven voor de competentiemeting om alsnog de competentietoelage te verwerven.

Het bedrag van de competentietoelage verschilt naargelang de graad waarin de ambtenaar zich bevindt en wordt pro rata temporis berekend.

De toelage wordt jaarlijks éénmalig uitbetaald in de maand september.

In tegenstelling tot andere toelagen, zal deze competentietoelage in aanmerking worden genomen voor de berekening van het vakantiegeld en de eindejaarstoelage. De Minister van Pensioenen zal een initiatief nemen om de competentietoelage in de lijst van de weddesupplementen op te nemen die in aanmerking kunnen komen voor de pensioenberekening.

Vermits de functievereisten evolueren, is de geldigheidstermijn van de competentiemeting en de daaraan verbonden competentietoelage beperkt in tijd. De periode waarvoor de toelage geldig is, varieert van 3 tot 8 jaar, naargelang de graad.

Na afloop van deze termijn kan de ambtenaar opnieuw deelnemen aan een competentiemeting om voor een nieuwe periode aanspraak te maken op de competentietoelage. Na herhaaldelijk slagen in de competentiemeting, wordt de ambtenaar bevorderd naar een hogere weddenschaal binnen de graad. Hierdoor wordt de competentietoelage definitief verworven. Het aantal competentiemetingen en het precieze loopbaanverloop verschilt per functieniveau / graad en wordt concreet beschreven in de volgende hoofdstukken.

Ook contractuele personeelsleden van niveau C en hoger, die minimaal één jaar in dienst zijn, kunnen deelnemen aan een competentiemeting om boven op hun wedde een competentietoelage te verdienen. De periodiciteit van de competentiemeting en de daaraan verbonden geldigheidstermijn van de competentietoelage is identiek aan deze voor de statutaire personeelsleden van dezelfde graad.

Opmerking : Voor de ambtenaren van niveau D blijft een meer herkenbaar systeem op basis van anciënniteit en normen van toepassing voor wat het doorgroeien naar de hogere weddenschalen binnen de graad betreft. 3. Bevordering tot een hoger functieniveau De ambtenaar kan doorgroeien naar een hogere functie indien hij over de competenties beschikt om een functie op dat niveau uit te oefenen. Bevordering tot een hoger functieniveau is voortaan afhankelijk van het resultaat van een vergelijkende selectie voor een vacante betrekking in een functie op dat niveau.

Ambtenaren kunnen dus als interne kandidaat deelnemen aan een selectieprocedure voor een vacante betrekking van bepaalde graden van een hoger niveau.

Deze selectieprocedure verloopt identiek aan de normale procedure voor externe kandidaten en/of interne kandidaten (mobiliteit) en toetst de competenties van de kandidaat aan de werkelijke vereisten van de functie.

Indien de ambtenaar hierbij als meest geschikte kandidaat naar voor komt, wordt hij bevorderd tot het hogere niveau en aangesteld in de nieuwe graad. Indien de ambtenaar slaagt, maar niet wordt aangesteld, is hij vrijgesteld van de algemene selectieproef voor andere vacante betrekkingen binnen de graad voor een periode van 3 jaar.

Krachtlijn 3 : Duidelijke groeikansen en loopbaanperspectieven De nieuwe federale loopbaan moet toelaten een interne arbeidsmarkt te ontwikkelen en duidelijkere groeikansen en loopbaanperspectieven aan de ambtenaar te bieden. 1. Nieuwe loopbaanperspectieven voor de federale ambtenaar De functionele behoefte van de organisatie blijft natuurlijk een belangrijke factor in het creëren van loopbaanperspectieven.De overheid wenst echter zoveel mogelijk hinderpalen weg te nemen voor individuele ambtenaren die hun competenties in een andere functie willen inzetten en verder ontwikkelen.

Bevorderen van de interne mobiliteit Het aantal verschillende graden is in de nieuwe gemene federale loopbaan tot een minimum teruggebracht. Bovendien zal er bij de verschillende openbare diensten op worden aangedrongen de loopbaan van de bijzondere graden zoveel mogelijk in deze gemene loopbaan in te passen. Enkel bijzondere loopbanen die functioneel verantwoord zijn, kunnen blijven bestaan. De federale overheid wil op deze manier zoveel mogelijk drempels voor interne mobiliteit wegnemen.

Toegankelijker maken van bevordering in niveau De bevordering naar een hoger functieniveau is voortaan afhankelijk van een selectieprocedure die voor de functie relevante competenties bij de kandidaat nagaat. Voor ambtenaren die wél over de competenties beschikken om een functie op een hoger niveau uit te oefenen, maar niet genoeg tijd hebben om zich op soms irrelevante kennisexamens voor te bereiden, wordt de bevordering in niveau dus een stuk toegankelijker gemaakt. 2. Ontwikkeling van de ambtenaar wordt gericht op relevante competenties De federale overheid engageert zich om haar medewerkers voldoende mogelijkheden te bieden om hun competenties te ontwikkelen.De overheid zal hiervoor de organisatie en capaciteit ontwikkelen en uitbouwen om deze ontwikkelingsmogelijkheden aan de ambtenaar aan te bieden. De recent gelanceerde ontwikkelingstrajecten voor 4 P&O rollen (consultants op het vlak van organisatie-ontwikkeling, BPR, interne communicatie en HR), zijn hiervan een concreet voorbeeld. Deze trajecten bieden aan ruim 250 ambtenaren de mogelijkheid om hun competenties op dit vlak te ontwikkelen.

Anderzijds wil de federale overheid ook op een meer zinvolle manier omgaan met de ontwikkeling van haar ambtenaren, door ze te richten op competenties die relevant zijn voor zowel de ambtenaar als de organisatie. Concreet zal dit gebeuren aan de hand van individuele ontwikkelingsplannen. Een ontwikkelingsplan duidt aan welke competenties de ambtenaar dient te ontwikkelen of verbeteren en definieert hiervoor concrete ontwikkelingsacties (waaronder, maar niet uitsluitend, opleidingsacties). Deze ontwikkelingsacties zijn de gedeelde verantwoordelijkheid van de ambtenaar en de organisatie (vertegenwoordigd door de leidinggevende).

Een zinvolle invulling van de stageperiode Het principe van het individuele ontwikkelingsplan zal enerzijds concreet gehanteerd worden in het kader van een nieuwe, meer zinvolle invulling van de stageperiode. De invulling van de stage zal fundamenteel herbekeken worden. Elke selectie resulteert in het opstellen van een individueel dossier met de sterke en zwakkere punten van de weerhouden kandidaat. Dit dossier wordt bezorgd aan de betrokken stafdienst P&O en de leidinggevende. Op basis hiervan stelt de leidinggevende-stagebeleider, met ondersteuning vanuit de stafdienst P&O, een individueel ontwikkelingsplan op voor de stagiair voor de duur van de stageperiode, voortaan één jaar behalve wat betreft het niveau D waarvoor de stage op drie maanden blijft bepaald.

Dit plan wordt in de loop van de stageperiode door beiden opgevolgd.

Aan het eind van de stageperiode wordt de stagiair geëvalueerd door zijn leidinggevende-stagebegeleider. In geval van positieve evaluatie wordt de stagiair benoemd.

Ontwikkelingsplan gekoppeld aan competentiemeting Voor de ambtenaar die deelneemt aan een competentiemeting wordt na afloop eveneens een advies opgemaakt waarin de zwakke en sterke punten van de medewerker worden belicht. De directe leidinggevende, hierin gesteund door de stafdienst P&O, bespreekt dit advies met de ambtenaar. Deze bespreking resulteert in een individueel ontwikkelingsplan voor de ambtenaar.

Krachtlijn 4 : Een marktconforme beloning De nieuwe loopbaan voorziet in een marktconforme beloning voor de federale ambtenaar. Hiertoe werden zowel een aantal lineaire, als een aantal specifieke, niet-lineaire, maatregelen getroffen. 1. Lineaire maatregelen De weddenschalen van zowel de gemene als de bijzondere graden van niveau 4, 3, 2 en 2+ worden met 1 % verhoogd voor alle federale personeelsleden, zowel statutair als contractueel.Dit impliceert eveneens een perequatie van de pensioenen.

Diezelfde personeelsleden ontvangen een bruto vakantiegeld dat overeenstemt met 92 % van de bruto bezoldiging (wedde, desgevallend verhoogd met de haard- of standplaatstoelage) van de maand maart van het vakantiejaar. Deze verhoging wordt niet gefaseerd, maar in één beweging toegekend.

Deze lineaire maatregelen voorzien in een versnelde uitvoering van het Intersectoraal Akkoord 2001-2002 (protocol nr. 125/1). Onderstaande tabel geeft per functieniveau de vooropgestelde timing van implementatie weer.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor niveau 1 zijn de onderhandelingen nog bezig. Dezelfde lineaire maatregelen worden echter ook voor dit niveau voorzien. De timing van de 1 % verhoging is momenteel gepland voor begin 2003. Wat het vakantiegeld betreft zal een gefaseerde aanpak gehanteerd worden in drie stappen vanaf 2003. 2. Specifieke, niet-lineaire maatregelen De nieuwe loopbaan komt bovendien bijkomend tegemoet aan de specifieke problemen die werden geïdentificeerd tijdens de marktstudie.Bij de constructie van de weddenschalen werd ernaar gestreefd de federale ambtenaar die zijn competenties actueel houdt, en dus een normaal loopbaanverloop kent, te belonen op een niveau equivalent aan de mediaan van de markt. De nieuwe loopbaan voorziet zelfs de mogelijkheid om, binnen dezelfde graad, door te groeien tot een beloning die zich boven de mediaan situeert voor een vergelijkbaar functieniveau. 3. Impact van beide soorten maatregelen op het bruto jaarloon van de federale ambtenaar Volgende tabel geeft de impact weer van deze maatregelen op het bruto jaarloon van de federale ambtenaar. Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Zowel de statutaire, als de contractuele personeelsleden van niveau C en hoger kunnen via de competentietoelage nog een bijkomend financieel voordeel halen na het slagen van een competentiemeting. Onderstaande tabel geeft de orde van grootte van dit bijkomend financieel voordeel weer.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 4. Permanente evaluatie van de marktconformiteit De federale overheid engageert zich om op regelmatige basis (bijvoorbeeld tweejaarlijks) en naar aanleiding van volgende onderhandelingen, de marktconformiteit van de beloning te onderzoeken. Hiertoe wordt, in de schoot van Comité A, een studiecentrum opgericht dat de evolutie van de loopbanen en lonen in de openbare en particuliere sector opvolgt. HOOFDSTUK III. - Loopbaan voor het functieniveau « medewerker » (niveau D) 1. Specifieke problematiek huidige loopbaan niveaus 3 en 4 De niveaus 3 en 4 in de federale openbare diensten tellen momenteel circa 25.700 personeelsleden, waarvan 70 % (ca. 18.000) statutair.

Ongeveer 37 % van alle personeelsleden in deze niveaus bevindt zich in de gemene loopbaan.

De huidige gemene loopbaan van de niveaus 3 en 4 telt 6 verschillende graden (arbeider, geschoold arbeider, beambte, klerk, vakman en werkmeester) en in totaal 17 verschillende weddenschalen.

In praktijk is er echter binnen de administratieve loopbaan enerzijds, en de technische loopbaan anderzijds, geen significant verschil vast te stellen tussen de functies die door medewerkers van niveau 3 en 4 worden uitgeoefend. Toch is de beloning verschillend. Dit levert dus een probleem op het vlak van interne billijkheid.

Qua marktconformiteit stelt zich voor deze niveaus geen probleem, zeker niet na invoering van de lineaire maatregelen (1 % lineaire loonsverhoging en vakantiegeld aan 92 % van de bruto maandbezoldiging). 2. Toepassing van de krachtlijnen op de nieuwe loopbaan niveau D a) Integratie van de niveaus 3 en 4 in één functieniveau met marktconforme beloning De nieuwe federale loopbaan voorziet één functieniveau, namelijk dat van « medewerker », ter vervanging van de huidige niveaus 3 en 4.Dit vereenvoudigt niet alleen de loopbaan, het neemt ook de problemen van interne billijkheid weg. Voor het functieniveau « medewerker » worden geen specifieke diplomavereisten gesteld.

Binnen dit functieniveau worden nog drie graden onderscheiden (artikel 1) : ? Administratief medewerker ? Medewerker keuken/schoonmaak ? Technisch medewerker De 17 bestaande weddenschalen worden herleid tot 9 en zijn, met uitzondering van deze voor de medewerker keuken/schoonmaak, gebaseerd op de huidige weddenschalen van niveau 3 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld b) Een herkenbaar systeem van loopbaanontwikkeling binnen het functieniveau In tegenstelling tot de hogere functieniveaus, wordt voor niveau D nog geopteerd voor een herkenbaar systeem van loopbaanontwikkeling binnen het niveau, gebaseerd op : ? Automatische groei binnen de weddenschaal op basis van geldelijke anciënniteit; ? doorgroei naar de hogere weddenschaal op basis van graadanciënniteit, en voorzover er een vacante betrekking is binnen de normen. c) Nieuwe loopbaanperspectieven door verbreding van de loopbaan De nieuwe loopbaan niveau D creëert nieuwe perspectieven voor de ambtenaren van niveau 4 en 3. Door de integratie van het huidige niveau 4 in het functieniveau D, wordt voor de ambtenaren van niveau 4 nieuw perspectief gecreëerd op twee manieren : ? het maximum van de eerste weddenschaal van niveau D ligt hoger dan het maximum van de hoogste weddenschaal in niveau 4, enkel bereikbaar voorzover de normen dit toelieten. Hierdoor krijgen deze ambtenaren de facto een volledig vlakke loopbaan; ? bovendien hebben zij bijkomende perspectieven voor doorgroei naar de hogere weddenschalen in niveau D indien zij slagen in een competentietest equivalent aan de selectieproef voor niveau 3.

Voor de ambtenaren van het huidige niveau 3 worden bijkomende perspectieven gecreëerd door een verhoging van de normen van sociale programmatie doorheen de loopbaan. Dit zorgt voor een verbreding van de loopbaan en biedt een bijkomend loopbaanperspectief aan ongeveer 2.700 ambtenaren.

De normen worden op een zelfde manier verhoogd voor de administratief en technisch medewerker : ? bevordering van de eerste naar de tweede weddenschaal : huidige norm + 5 % ? bevordering van de tweede naar de derde weddenschaal : huidige norm + 3 % ? bevordering van de derde naar de hoogste weddenschaal : huidige norm + 2 % De normen worden berekend op het totaal van : - de statutaire effectieven die op 31/12/2001 in de eerste en tweede weddenschalen van niveau 3 bezoldigd worden (30A en 30C voor administratieve loopbaan, 30D en 30E voor de technische loopbaan) - voor de weddenschalen die thans onderworpen zijn aan normen : het op dat moment in het besluit houdende de uitvoering van de personeelsformatie bepaalde aantal betrekkingen in deze weddenschalen, behalve in geval van overtal. In dit geval wordt het aantal statutaire effectieven op 31/12/2001 in aanmerking genomen.

Deze berekeningswijze zorgt ervoor dat eventuele nalatigheden op het vlak van de toepassing van de normen in bepaalde ministeries in het verleden, niet meegenomen worden naar de toekomst.

Het resultaat van deze berekening bepaalt definitief het aantal betrekkingen voor elke weddenschaal. Enkel significante personeelsoverdrachten in het raam van herstructurering of overdracht van bevoegdheden alsook een kaderuitbreiding met een significant effect op de berekening van de normen zullen nog aanleiding geven tot een herberekening van de normen voor de betrokken openbare diensten.

De federale overheid zal er op toezien dat de verschillende openbare diensten de normen van sociale programmatie in de praktijk strikt toepassen. Bovendien zal de situatie uit het verleden - waar nodig - worden hersteld. d) Premie voor leidinggevende medewerkers keuken/schoonmaak (artikelen 189 en 204) De medewerkers schoomaak of restaurant bekomen een weddenschaal DT1, die verschilt van deze van andere contractuele medewerkers van niveau D, omdat men rekening moet houden met de specifieke inhoud van de betrokken functies en met het feit dat, voor verschillende functies, de markt deze verschillend beloont.Dezelfde redenering geldt voor de toekenning van de premie voor leidinggevenden.

De nieuwe loopbaan voorziet een premie voor leidinggevenden voor de medewerkers keuken/schoonmaak die een team leiden. De premie bedraagt 500 EUR (jaarlijks), gekoppeld aan de spilindex 138,01.

Het advies van de Raad van State werd niet gevolgd wat betreft de vermelding van de bedragen in euro. Krachtens de algemene richtlijnen van het bestuurscomité reglementering ADMI-EURO, dienen de bedragen in cijfers gevolgd te worden door de internationale standaard « EUR ».

Personeelsleden met de graad van administratief medewerker of technisch medewerker komen niet in aanmerking voor deze premie, behoudens deze die de dagelijkse leiding uitoefenen van een team van schoonmakers of verantwoordelijk zijn voor het dagelijks beheer van een restaurant.

Het spreekt vanzelf dat iedere aanwijzing het voorwerp zal moeten uitmaken van een individuele juridische akte. e) Voldoende aandacht voor competentie-ontwikkeling De federale overheid engageert zich ook voldoende aandacht te besteden aan de ontwikkeling van de competenties van de ambtenaren van niveau D.Dit met het oog op het ontwikkelen van de competenties die nodig zijn om een functie op niveau D naar behoren uit te oefenen. 3. Verloop van de loopbaan in niveau D a) Loopbaanverloop van de administratief medewerker (artikel 192) De nieuwe loopbaan voor de graad « administratief medewerker » begint op het niveau van de automatische toegekende tweede weddenschaal uit de vorige loopbaan niveau 3.Hierdoor verhoogt het startsalaris (weddenschaal DA1) voor de administratieve loopbaan in totaal (incl. 1 % lineaire verhoging) met 5,5 % t.o.v. het vroegere startsalaris in niveau 4 en met 2,9 % t.o.v. het vroegere startsalaris in niveau 3.

De ambtenaar wordt bevorderd in de tweede weddenschaal (DA2) na 6 jaar graadanciënniteit en voorzover er een vacante betrekking is binnen de norm van 27 %.

Na in totaal 9 jaar graadanciënniteit, kan de ambtenaar bevorderd worden in de derde weddenschaal (DA3) voorzover er een vacante betrekking is binnen de norm van 31 %.

Na in totaal 12 jaar graadanciënniteit, kan de ambtenaar tenslotte bevorderd worden in de laatste weddenschaal (DA4) voorzover er een vacante betrekking is binnen de norm van 12 %.

De ambtenaar van niveau D heeft toegang tot andere functies van dezelfde graad via mobiliteit. Dit gebeurt met behoud van zijn geldelijke rechten. b) Loopbaanverloop van de technisch medewerker en de medewerker keuken/schoonmaak (artikelen 189 en 193) De ca.3.000 contractuele personeelsleden « medewerker keuken / schoonmaak », worden bezoldigd in de weddenschaal DT1.

De nieuwe loopbaan voor de graad « technische medewerker » begint op het niveau van de automatische toegekende tweede weddenschaal uit de vorige loopbaan niveau 3. Hierdoor verhoogt het startsalaris (weddenschaal DT2) voor de technische loopbaan in totaal (incl. 1 % lineaire verhoging) met 8,8 % t.o.v. het vroegere startsalaris voor de arbeider in niveau 4 en met 2,5 % t.o.v. het vroegere startsalaris voor de geschoolde arbeider in niveau 4 en de vakman in niveau 3.

De ambtenaar wordt bevorderd in de tweede weddenschaal (DT3) na 6 jaar graadanciënniteit en voor zover er een vacante betrekking is binnen de norm van 25 %.

Na in totaal 9 jaar graadanciënniteit, kan de ambtenaar bevorderd worden in de derde weddenschaal (DT4) voor zover er een vacante betrekking is binnen de norm van 35 %.

Na in totaal 12 jaar graadanciënniteit, kan de ambtenaar tenslotte bevorderd worden in de laatste weddenschaal (DT5) voorzover er een vacante betrekking is binnen de norm van 10 %.

De ambtenaar van niveau D heeft toegang tot andere functies van dezelfde graad via mobiliteit. Dit gebeurt met behoud van zijn geldelijke rechten, met uitzondering van de premie voor leidinggevenden. Deze laatste blijft slechts behouden voor zover aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. 4. Weddenschalen niveau D De weddenschalen van niveau D zijn opgenomen in bijlage 5 bij dit ontwerp van koninklijk besluit. Opmerking : De notie 'gewaarborgde bezoldiging' krijgt een puur theoretische betekenis, vermits het minimum van de nieuwe, laagste weddenschalen voorziet in een beloning (inclusief haard- of standplaatstoelage) die minstens gelijk is aan de actuele gewaarborgde bezoldiging + 1 %. 5. Doorgroeimogelijkheden naar hogere functieniveaus (artikel 65) De ambtenaar van niveau D heeft via bevordering toegang tot functies van niveau C mits het slagen in een vergelijkende selectie voor overgang naar het hogere niveau. De behoefte van de organisatie bepaalt het aantal vacante betrekkingen in elk niveau. 6. Implementatie : timing, integratie van het huidig personeel en overgangsmaatregelen De nieuwe gemene loopbaan van niveau D treedt in werking op 1 januari 2002 (artikel 242, 3°). De integratie van de personeelsleden van niveau 3 en 4 die in dienst zijn op 31 december 2001 valt samen met de inwerkingtreding van de nieuwe loopbaan en krijgt geldelijke uitwerking op 1 januari 2002 voor de gewezen personeelsleden van niveau 3 en op 1 december 2002 voor de gewezen personeelsleden van niveau 4 (artikelen 219 en 220). a) Integratie van de huidige personeelsleden van niveau 4 in niveau D (artikel 216) De statutaire en de contractuele personeelsleden van niveau 4 worden geïntegreerd in het niveau D mits de voorwaarden inzake het volgen van een opleidingspakket onder de vorm van een bedrijfstheater zijn vervuld.Deze opleiding is gericht op die competenties die essentieel zijn om een functie op dit functieniveau uit te oefenen. Deze opleiding zal tot 31 december 2003 ingericht worden. De ambtenaren die deze opleiding in de loop van 2003 gevolgd zullen hebben, zullen echter slechts geïntegreerd worden in de weddenschalen van het niveau D op de eerste van de maand na het volgen van deze opleiding.

Deelname aan de opleiding is facultatief maar wordt door de organisatie aangemoedigd. De medewerkers die niet deelnemen aan de opleiding behouden als overgangsmaatregel uitsluitend nog het voordeel van de oude weddenschaal. Er zijn geen bevorderingen meer in de loopbaan niveau 4 vanaf 1 januari 2002.

De federale overheid ziet erop toe dat de opleiding (de voorwaarden, de timing en de organisatie) in de verschillende openbare diensten op een identieke wijze verloopt.

Integratie van de huidige personeelsleden van niveau 4 in de graad van administratief medewerker (artikelen 215 tot 218) De huidige statutaire en contractuele beambten die in de weddenschaal 42A, 42B, 42C, 42D of 42E bezoldigd worden, zullen, na het volgen van de bovenvermelde opleiding, in de graad van administratief medewerker in de weddenschaal DA1 worden benoemd of aangesteld (zie bijlage 7).

Het maximum van de schaal DA1 situeert zich 2 % boven het maximum van de schaal 42E die bovendien momenteel voorbehouden is aan 7 % van de statutaire beambten.

De integratie gebeurt op basis van de huidige jaarwedde aan 100 % nadat die jaarwedde op 1/1/2002 eerst met 1 % werd verhoogd. De inschaling in DA1 gebeurt op hetzelfde niveau of op het niveau van de onmiddellijk hogere jaarwedde. Die hogere jaarwedde wordt uitbetaald vanaf 1 december 2002. De weddenverhoging in 2002 beperkt zich bijgevolg tot de lineaire stijging met 1 %.

Voor de inschaling gelden de volgende principes : a) iemand die zich vandaag in de eerste trap van een tweejaarlijkse verhoging bevindt, wordt ingeschaald in de eerste trap van de tweejaarlijkse verhoging in DA1;b) iemand die zich vandaag in de tweede trap van een tweejaarlijkse verhoging bevindt, wordt ingeschaald in de tweede trap van de tweejaarlijkse verhoging in DA1;c) het personeelslid behoudt de verjaringsdatum van de geldelijke anciënniteit zodat het recht op toekomstige tussentijdse verhogingen blijft behouden.Het verschil tussen de geldelijke en de nuttige anciënniteit wordt dus mee overgedragen. Periodieke verhogingen in de oude weddenschaal blijven dus in 2002 mogelijk.

De geldelijke anciënniteit van de ambtenaar in de weddenschaal DA1 wordt na integratie opnieuw vastgesteld op basis van het resultaat van de inschaling. De graad- en niveauanciënniteit loopt vanaf het moment van integratie, zijnde 1 januari 2002. De bevorderingen in weddenschaal zijn afhankelijk van de graadanciënniteit.

Wat het vervolg van de loopbaan betreft, kunnen de gewezen statutaire ambtenaren van niveau 4 hun loopbaan in weddenschaal (DA2) verder zetten mits zij slagen voor een competentietest die gelijkwaardig is aan de selectieproeven voor werving in niveau D. Voor die ambtenaren van niveau 4 die op 1/1/2002 geslaagd zijn in een selectie voor overgang naar niveau 3, maar nog niet benoemd werden in dit niveau, wordt het geslaagd zijn in het bevorderingsexamen gelijkgesteld aan het slagen in deze competentietest (artikel 234, § 4).

Integratie van de huidige personeelsleden van niveau 4 in de graad van technisch medewerker en in de functie van medewerker keuken/schoonmaak (artikelen 215 tot 218 en 189) De hierboven uiteengezette principes voor het administratief personeel kunnen mutatis mutandis worden toegepast op het meester,- vak- en dienstpersoneel.

Het contractueel keuken- en onderhoudspersoneel wordt horizontaal geïntegreerd (op basis van de geldelijke anciënniteit) in de weddenschaal DT1 op 1 januari 2002, het moment van de inwerkingtreding van de nieuwe loopbaan niveau D. Zij worden aangesteld in de functie van medewerker keuken/schoonmaak. Het volgen van het opleidingspakket is geen voorwaarde voor de integratie in de weddenschaal DT1. De betrokken contractuele personeelsleden kunnen wel vrijblijvend deelnemen aan de opleiding. b) Integratie van de huidige personeelsleden van niveau 3 in niveau D (artikelen 220 en 221) De statutaire en de contractuele personeelsleden van niveau 3 worden geïntegreerd in het niveau D op 1 januari 2002, het moment van inwerkingtreding van de nieuwe loopbaan volgens volgende principes en krijgt geldelijke uitwerking vanaf 1 januari 2002. Integratie van de huidige personeelsleden van niveau 3 in de graad van administratief medewerker De statutaire klerken die nu bezoldigd worden in de weddenschaal 30A of 30C en de contractuele klerken worden horizontaal (op basis van de geldelijke ancieënniteit) geïntegreerd in de weddenschaal DA1.

De statutaire klerken die bezoldigd worden in de weddenschaal 30F, 30H of 30I worden naargelang het geval geïntegreerd in de schaal DA2, DA3 of DA4.

Inschaling in de nieuwe schaal gebeurt horizontaal, d.w.z. op basis van de geldelijke anciënniteit van het personeelslid. De graadanciënniteit als klerk wordt de graadanciënniteit als administratief medewerker.

Integratie van de huidige personeelsleden van niveau 3 in de graad van technisch medewerker De statutaire vaklui die nu bezoldigd worden in de weddenschaal 30D of 30E en de contractuele vaklui worden geïntegreerd in de weddenschaal DT2.

De statutaire vaklui die bezoldigd worden in de weddenschaal 30G of 30J en de statutaire werkmeesters die bezoldigd worden in de weddenschaal 32B, worden naargelang het geval geïntegreerd in de schaal DT3, DT4 of DT5.

Inschaling in de nieuwe schaal gebeurt steeds horizontaal, d.w.z. op basis van de geldelijke anciënniteit van het personeelslid. De graadanciënniteit als vakman en werkmeester wordt de graadanciënniteit als technisch medewerker. c) Overgangsmaatregel met betrekking tot ambtenaren die momenteel laureaat zijn van een selectie voor overgang naar niveau 2 De ambtenaren die op 1/1/2002 geslaagd zijn in een vergelijkende selectie voor overgang naar niveau 2, worden vrijgesteld van de generieke selectieproef voor bevordering in een functie van dat niveau. Zoals werd gesteld, is ook een overgangsmaatregel voorzien voor die ambtenaren van niveau 4 die op 1/1/2002 geslaagd zijn in een selectie voor overgang naar niveau 3, maar nog niet benoemd werden in dit niveau. Voor deze ambtenaren wordt het geslaagd zijn in het bevorderingsexamen gelijkgesteld aan het slagen in deze competentietest nodig om verder te kunnen doorgroeien naar de hogere weddenschalen in niveau D. HOOFDSTUK IV. - Loopbaan voor het functieniveau « assistent » (niveau C) 1. Specifieke problematiek huidige loopbaan niveau 2 Het niveau 2 in de federale openbare diensten telt momenteel circa 12.350 personeelsleden, waarvan ca. 8.600 statutairen. Ongeveer 85 % van alle personeelsleden in niveau 2 bevindt zich in de gemene loopbaan : circa 83 % in de administratieve gemene graden en iets minder dan 2 % in de technische gemene graden. Het administratief en technisch personeel kent wel hetzelfde loopbaanverloop en wordt in dezelfde weddenschalen bezoldigd.

De gemene loopbaan telt momenteel 4 graden (rang 20 : bestuursassistent en technicus; rang 22 : bestuurschef en hoofdtechnicus) en loopt over 5 weddenschalen.

Het startsalaris (20A) ligt onder het marktconforme niveau en is nauwelijks hoger dan het nieuwe startsalaris in niveau D. Na vier jaar graadanciënniteit wordt de ambtenaar automatisch verhoogd naar de tweede weddenschaal (20B). Indien de ambtenaar in een examen voor verhoging in weddenschaal slaagt, wordt hij bezoldigd in de derde weddenschaal 20E, wat overeenkomt met een marktconforme bezoldiging.

Dit examen is echter louter kennisgericht (beginselen van grondwettelijk en administratief recht) en houdt weinig verband met de werkelijke vereisten van de functies op dit niveau. De slaagpercentages zijn dan ook zeer laag (gem. 26,7 % van de deelnemers). Dit heeft tot gevolg dat momenteel het merendeel van de ambtenaren van niveau 2 (67 %) reeds na vier jaar einde loopbaan is en onder de mediaan beloond wordt. Dit terwijl zij mogelijkerwijze wel over de nodige competenties beschikken om een functie op dit niveau naar behoren uit te oefenen.

Vanuit de weddenschaal kan men, ten minste vier jaar na het slagen voor het examen (in werkelijkheid gemiddeld na 9 jaar), bevorderd worden in de bevorderingsgraad en dit voor zover er een vacante betrekking is. In dit geval wordt de ambtenaar bezoldigd in de rang 22 (22A en 22B). Vergelijking met de markt leert dat bezoldiging in deze schalen ruim boven het marktconforme niveau ligt voor een functie op dit niveau (22B nadert dicht het 75 percentiel niveau).

Anderzijds oefenen bepaalde ambtenaren functies uit die eigenlijk even zwaar zijn als functies uitgeoefend door ambtenaren van niveau 2+.

Indien zij beloond worden in een weddenschaal van rang 20, worden zij hiervoor niet marktconform beloond.

De huidige loopbaanstructuur stelt dus zowel problemen naar marktconformiteit (in beide richtingen) als naar interne billijkheid. 2. Toepassing van de krachtlijnen op de nieuwe loopbaan niveau C a) Een vereenvoudigde loopbaan met marktconforme beloning. De nieuwe federale loopbaan voorziet het functieniveau van « assistent », ter vervanging van het huidige niveau 2. Binnen dit functieniveau worden nog slechts twee gemene graden onderscheiden (artikel 1) : ? Administratief assistent ? Technisch assistent De loopbaan van beide graden verloopt over deze 3 weddenschalen in niveau C : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld b) Het loopbaanverloop binnen niveau C is gebaseerd op competentiemeting (artikel 205) Voor de ambtenaar van niveau C is het loopbaanverloop binnen dit niveau niet langer gestoeld op anciënniteit, het slagen voor kennisexamens en normen, maar staan de competenties van de individuele ambtenaar centraal. Het loopbaanverloop binnen niveau C wordt in de toekomst bepaald door het al dan niet slagen van de ambtenaar in de periodieke competentiemetingen.

Voor de graden van administratief en technisch assistent is de geldigheid van de competentiemeting en de daaraan verbonden competentietoelage vastgesteld op 8 jaar.

De jaarlijkse competentietoelage voor deze graden bedraagt 1.700 EUR aan de spilindex 138,01.

In totaal dient de ambtenaar doorheen zijn loopbaan 4 competentiemetingen met succes af te leggen om tot de maximum bezoldiging van niveau C te kunnen doorgroeien.

De contractuele personeelsleden van niveau C hebben eveneens recht op de competentietoelage indien zij slagen in de periodieke competentiemetingen, maar kunnen niet doorgroeien tot de hogere weddenschalen van niveau C. c) Nieuwe loopbaanperspectieven door toegang tot functies in niveau B Bezoldiging equivalent aan deze in de huidige weddenschaal 22B is in de toekomst verbonden aan het uitoefenen van een functie op niveau B. De ambtenaar van niveau C die hiervoor over de nodige competenties beschikt, krijgt toegang tot de functies via bevordering. d) Premie voor leidinggevende administratief en technisch assistenten (artikel 204) De nieuwe loopbaan voorziet een premie voor leidinggevenden voor de graad van administratief en technisch assistent.De premie bedraagt 1.000 EUR (jaarlijks), gekoppeld aan de spilindex 138,01. 3. Verloop van de loopbaan in niveau C Het loopbaanverloop in niveau C is identiek voor de graad van administratief assistent en de graad van technisch assistent.a) Loopbaanverloop van de administratief en technisch assistent (artikelen 194 en 195) De nieuwe loopbaan voor de graden van niveau C begint op het niveau van de automatisch toegekende tweede weddenschaal uit de vorige loopbaan niveau 2.Hierdoor stijgt het startsalaris (weddenschaal CA1 of CT1) in niveau C aanzienlijk, met name met 7,45 % (3).

Eerste competentiemeting na afloop van de stageperiode In geval van positieve evaluatie wordt de stagiair na afloop van de stageperiode benoemd in de graad van administratief of technisch assistent. Hij kan vervolgens deelnemen aan een eerste competentiemeting (meting 1).

De ambtenaar die slaagt in deze eerste competentiemeting heeft recht op de competentietoelage boven op zijn bezoldiging in de weddenschaal CA1 of CT1 voor een periode van 8 jaar. Dit brengt hem geldelijk op het marktconforme niveau (equivalent aan de huidige 20E + 1 %).

Indien de ambtenaar niet slaagt in de eerste competentiemeting, blijft deze bezoldigd in de weddenschaal CA1 of CT1. Hij krijgt dan de kans om zijn competenties verder te ontwikkelen en kan vanaf het daaropvolgende jaar opnieuw deelnemen, op vrijwillige basis, aan deze eerste competentiemeting om alsnog aanspraak te maken op de competentietoelage.

Tweede competentiemeting ter consolidatie van de competentietoelage De geldigheid van de competentietoelage is voor de ambtenaar van niveau C beperkt tot een periode van 8 jaar. Daarom zal hij, 8 jaar na het slagen in de eerste competentiemeting, opnieuw bewijs kunnen leveren van zijn competenties via een tweede competentiemeting (meting 2).

Indien de ambtenaar deze tweede competentiemeting met succes aflegt, wordt hij bevorderd tot de weddenschaal CA2 of CT2. Hierdoor wordt het bruto equivalent van de toelage definitief toegekend en in aanmerking genomen voor de pensioenberekening. Bovendien heeft hij gedurende de daaropvolgende 8 jaar ook recht op de competentietoelage boven op zijn bezoldiging in CA2 of CT2. Hiermee komt de ambtenaar op een beloning die hoger ligt dan de mediaan op de markt.

Indien de medewerker zich echter niet heeft aangepast aan de veranderende vereisten en na 8 jaar geen positief gevolg geeft aan de tweede competentiemeting, verliest hij het recht op de competentietoelage maar ontvangt niettemin gedurende twaalf maanden de helft van de competentietoelage. Dit is het geval tot het moment waarop hij slaagt in de tweede competentiemeting.

Derde competentiemeting ter behoud van de competentietoelage in CA2 of CT2 Na acht jaar bezoldigd te zijn in de weddenschaal CA2 of CT2 met competentietoelage, zal de ambtenaar, via een derde competentiemeting (meting 3), opnieuw blijk kunnen geven van zijn competenties. Dit om verder aanspraak te blijven maken op de competentietoelage gedurende de daaropvolgende periode van 8 jaar.

Zoniet, verliest de ambtenaar het recht op de competentietoelage maar geniet hij de helft ervan gedurende twaalf maanden voor zolang hij niet slaagt in competentiemeting 3.

Vierde competentiemeting voor bevordering tot de hoogste weddenschaal CA3 of CT3 Na afloop van een derde periode van 8 jaar, en dus na in totaal 16 jaar bezoldiging in weddenschaal CA2 of CT2 mét bijkomende competentietoelage, kan de ambtenaar deelnemen aan een laatste competentiemeting (meting 4).

Indien de ambtenaar in deze laatste meting slaagt, wordt hij bevorderd tot de hoogste weddenschaal CA3 of CT3 Vermits bezoldiging in deze weddenschaal hoger ligt dan het totaal van bezoldiging in CA2 of CT2 plus competentietoelage, brengt deze bevordering bovenop een finale consolidatie van de competentietoelage nog een bijkomend financieel voordeel met zich mee.

Eens ingeschaald in de weddenschaal CA3 of CT3, evolueert de ambtenaar enkel nog binnen de weddenschaal volgens anciënniteit. Er kan geen bijkomende competentietoelage meer verdiend worden.

Toegang tot andere functies van niveau C De ambtenaar van niveau C heeft toegang tot andere functies van dezelfde graad via mobiliteit. Dit gebeurt met behoud van zijn geldelijke rechten (weddenschaal en competentietoelage), met uitzondering van de premie voor leidinggevenden. Deze laatste blijft slechts behouden in het geval aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. 4. Weddenschalen niveau C De weddenschalen van het niveau C worden bepaald in de bijlage 5 bij dit ontwerp van koninklijk besluit. 5. Doorgroeimogelijkheden naar hogere functieniveaus a) Bevordering tot een functie in niveau B In niveau B wordt een nieuwe algemene graad gecreëerd (administratief deskundige) waarbinnen die functies in de loopbaan van administratieve ondersteuning die hogere vereisten stellen, marktconform beloond kunnen worden (equivalent directiesecretaris, vertaler, bestuurschef, sectiechef, ...).

Het aantal betrekkingen in deze graad wordt bepaald door de functionele behoefte binnen de organisatie. Deze functionele behoefte zal worden omschreven in het personeelsplan. Vacante betrekkingen in deze graad zijn toegankelijk voor interne kandidaten van niveau C via bevordering en voor externe kandidaten die beschikken over een diploma van het hoger onderwijs van het korte type (HOKT) via werving.

Alle ambtenaren van niveau C hebben toegang tot functies van het niveau B, met uitzondering van deze bezoldigd in weddenschaal CA1 of CT1 die géén houder zijn van een competentietoelage. De ambtenaar die bevordert tot een functie in niveau B, wordt bezoldigd in de tweede weddenschaal van deze graad. De ambtenaar kan onmiddellijk deelnemen aan een competentiemeting die bij slagen recht geeft op een additionele competentietoelage. b) Bevordering tot een functie in niveau 1 Alle ambtenaren van niveau C, hebben ook in de toekomst nog toegang tot functies in niveau 1 via bevordering.6. Implementatie : timing, integratie van het huidig personeel en overgangsmaatregelen De nieuwe gemene loopbaan van niveau C treedt in werking op 1 juni 2002 (artikel 242, 4°).a) Integratie van de huidige personeelsleden van niveau 2 in niveau C (artikelen 222 en 223) De integratie van de personeelsleden van niveau 2 die in dienst zijn op 31 mei 2002 gebeurt op het moment van de inwerkingtreding van de nieuwe loopbaan. ? De contractuele en statutaire personeelsleden bezoldigd in de weddenschaal 20A worden horizontaal (op basis van de geldelijke anciënniteit) ingeschaald in de schaal CA1 of CT1 van de nieuwe loopbaan. Na integratie in de nieuwe loopbaan, beschikt de ambtenaar over alle loopbaanmogelijkheden die de nieuwe loopbaan biedt. Concreet betekent dit dat hij onmiddellijk kan deelnemen aan competentiemeting 1 om aanspraak te maken op een competentietoelage. ? De ambtenaren met de weddenschaal 20B worden horizontaal ingeschaald in de schaal CA1 of CT1 van de nieuwe loopbaan. Voor deze ambtenaren wordt een speciale overgangsmaatregel voorzien.

Zij kunnen onmiddellijk na integratie deelnemen aan een eerste competentiemeting. Indien ze hierbij blijk geven over de nodige competenties te beschikken, hebben ze recht op een competentietoelage boven op hun bezoldiging in CA1 of CT1 gedurende een periode van 8 jaar. Na afloop van deze periode van 8 jaar, worden ze automatisch bevorderd tot de weddenschaal CA2 of CT2, zonder voorafgaandelijk nog aan een bijkomende competentiemeting (meting 2) deel te nemen. Eens bevorderd in de tweede weddenschaal, kunnen zij onmiddellijk deelnemen aan competentiemeting 3 om verder door te groeien in de normale loopbaan.

Diegenen die op geen enkel moment deelnemen aan en slagen in een competentiemeting, blijven bezoldigd in de weddenschaal CA1 of CT1. ? De ambtenaren met de weddenschaal 20E worden horizontaal ingeschaald in de schaal CA2 of CT2. Na integratie in de nieuwe loopbaan kunnen zij onmiddellijk deelnemen aan competentiemeting 4 om aanspraak te maken op een competentietoelage. Indien zij slagen in deze competentiemeting, worden zij na vier jaar anciënniteit in de weddenschaal 20E of CA2 of CT2 bevorderd tot de weddenschaal CA3 of CT3, en dit ten vroegste op 1 september 2003.

Er kan boven op de weddenschaal CA3 of CT3 geen bijkomende competentietoelage meer verdiend worden. Zes jaar na inschaling in de weddenschaal CA3 of CT3, kan de ambtenaar die op 31 mei 2002 bezoldigd werd in de weddenschaal 20E, bij wijze van overgangsmaatregel, betaald worden op het niveau van de weddenschaal 22B, die in uitdoving wordt geplaatst. De toegang tot de weddenschaal 22B is verbonden aan een norm van 25 %. Deze norm wordt berekend op het totaal van de statutaire effectieven (zowel de administratieve loopbaan enerzijds als de technische loopbaan anderzijds) die op 31 mei 2002 in de weddenschalen 20E, 22A of 22B bezoldigd worden, behalve indien het resultaat van de huidige norm een gunstiger resultaat oplevert. De personeelsleden die in september 2002 slagen voor de selectie voor bevordering tot de weddenschaal 20E worden meegenomen in de berekening van de nieuwe norm.

Deze berekeningswijze zorgt ervoor dat eventuele nalatigheden op het vlak van de toepassing van de normen in bepaalde ministeries in het verleden, niet meegenomen worden naar de toekomst.

Het resultaat van deze berekening bepaalt definitief het aantal betrekkingen voor de weddenschaal 22B. Enkel significante personeelsoverdrachten in het raam van herstructurering of overdracht van bevoeghden zal nog aanleiding geven tot een herberekening van het aantal betrekkingen voor de betrokken openbare diensten. ? De ambtenaren met de weddenschaal 22A worden horizontaal ingeschaald in de schaal CA3 of CT3. Zes jaar na inschaling in de weddenschaal CA3 of CT3 worden zij betaald op het niveau van de weddenschaal 22B, die in uitdoving wordt geplaatst. Deze zes jaar worden verminderd met de graadanciënniteit van de betrokken ambtenaar in rang 22. De toegang tot de weddenschaal 22B wordt voorbehouden aan 25 % van de betrekkingen (zie hoger). Er kan boven op de weddenschaal CA3 of CT3 geen bijkomende competentietoelage meer verdiend worden. ? De weddenschaal 22B wordt na verhoging met 1 % en verhoging van het vakantiegeld tot 92 % in uitdoving geplaatst. De ambtenaren met de weddenschaal 22B behouden hun graad en weddenschaal. Er kan boven op deze weddenschaal geen bijkomende competentietoelage of premie voor leidinggevenden verdiend worden.

Verder loopbaanverloop : Zowel de ambtenaren die ingeschaald worden in de nieuwe loopbaan, als de ambtenaren bezoldigd in de in uitdoving geplaatste schaal 22B, kunnen eveneens deelnemen aan een selectieprocedure voor bevordering naar niveau B (bezoldiging in de tweede weddenschaal van de administratief deskundige, nl. de schaal BA2) of niveau 1. Deze ambtenaren kunnen onmiddellijk na bevordering in niveau B (BA2) deelnemen aan een competentiemeting om boven op hun wedde in BA2 een competentietoelage van 2.000 EUR te verdienen. b) Specifieke overgangsmaatregel met betrekking tot ambtenaren die momenteel (volledig of gedeeltelijk) laureaat zijn van een bevorderingsexamen De ambtenaren die momenteel geslaagd zijn in het vergelijkend examen voor bevordering naar niveau 1, worden vrijgesteld van de generieke selectieproef voor bevordering naar niveau B of 1.Zij dienen wel nog deel te nemen aan de bijkomende proef tijdens de selectieprocedure voor een specifieke vacante functie in niveau 1 of B. Hierbij worden de functie-specifieke competenties van de kandidaat nagegaan, op basis waarvan een finale rangschikking wordt opgesteld voor de functie in kwestie.

Diegenen die op 1 januari 2002 reeds 1 of meer brevetten behaalden voor bevordering naar niveau 1, kunnen, bij wijze van overgangsmaatregel, hun brevetten vervolledigen tot 31 december 2005 en worden op dezelfde manier vrijgesteld van de generieke selectieproef voor bevordering naar niveau B of 1.

De ambtenaren die momenteel geslaagd zijn in het vergelijkend examen voor bevordering naar niveau 2+, maar nog niet werden aangesteld in dit niveau, worden vrijgesteld van de generieke selectieproef voor bevordering naar niveau B (niet van de bijkomende proef). HOOFDSTUK V. - Loopbaan voor het functieniveau « deskundige » (niveau B) 1. Specifieke problematiek huidige loopbaan niveau 2+ Het niveau 2+ in de federale openbare diensten telt momenteel circa 12.100 personeelsleden, waarvan ca. 11.000 statutair. Slechts ongeveer 12.5 % van al deze personeelsleden bevindt zich in de gemene loopbaan.

De overige personeelsleden bevinden zich in een bijzondere loopbaan.

Bij de gemene graden in niveau 2+ onderscheiden we acht loopbanen, met name voor de vertaler, directiesecretaris, sociaal controleur, boekhouder, landmeter-expert onroerende goederen, maatschappelijk assistent, paramedicus en programmeur.

Elke loopbaan bestaat uit twee graden, een wervingsgraad in rang 26 en een bevorderingsgraad in rang 28 (eerstaanwezend). Aan elke graad zijn twee weddenschalen gekoppeld. Er zijn dus vier weddenschalen per loopbaan. De weddenschalen van de loopbanen maatschappelijk assistent en paramedicus zijn identiek. Dit is ook het geval voor de weddenschalen van de loopbanen landmeter-expert onroerende goederen en boekhouder. De gemene loopbaan niveau 2+ kent dus in totaal 24 verschillende weddenschalen. Dit is onnodig complex voor het relatief beperkt aantal ambtenaren in deze gemene loopbaan. Bovendien vertonen de weddenschalen soms een onlogische structuur (bijvoorbeeld : vertaler en directiesecretaresse beginnen aan zelfde startwedde, maar na 9 jaar graadanciënniteit is er al een verschil van nagenoeg 2.478,94 EUR (à 138,01) tussen beide loopbanen, dat nadien nog toeneemt).

Het loopbaanverloop is wel bijna identiek voor de verschillende loopbanen. De mechanismen die aan de basis liggen van dit loopbaanverloop (anciënniteit en contingentering van betrekkingen) houden echter geen stimulans in voor de ambtenaar om extra inspanningen te leveren om zijn competenties actueel te houden : - Na negen jaar graadanciënniteit wordt de ambtenaar automatisch bevorderd naar de tweede weddenschaal van zijn graad. - Na in totaal 18 jaar graadanciënniteit, wordt elke ambtenaar bevorderd in graad (rang 28) en bezoldigd in de derde weddenschaal.

Uitzondering op deze regel zijn de directiesecretaris en de programmeur : voor deze loopbanen is het aantal betrekkingen in de derde weddenschaal beperkt tot 30 % van het totaal aantal betrekkingen in de loopbaan. - Na zes jaar graadanciënniteit in de bevorderingsgraad kan nog een vierde weddenschaal worden toegekend. Deze weddenschaal is in elke loopbaan afhankelijk van een norm van sociale programmatie : slechts 10 à 15 % van de federale ambtenaren kan doorgroeien tot deze hoogste weddenschaal.

Een vergelijking met gelijkaardige functies op de markt, toont aan dat de huidige gemene loopbaan in niveau 2+ ook op het vlak van marktconformiteit een aantal belangrijke problemen kent. Het startsalaris ligt over het algemeen op of zelfs boven het mediaan niveau van de markt. In tegenstelling echter tot wat in de private sector wordt vastgesteld, verloopt de salarisgroei bij de overheid zeer traag. Dit betekent dat de salarispositie van de federale ambtenaar van niveau 2+ zich na een aantal jaar reeds onder de mediaan bevindt. Die achterstand wordt - ondanks de toekenning van een derde en vierde weddenschaal - niet meer goedgemaakt. Vooral voor bepaalde functies (bijvoorbeeld boekhouder, programmeur) stellen zich hierdoor dagdagelijkse problemen, met name om geschikte kandidaten aan te trekken en te houden. 2. Toepassing van de krachtlijnen op de nieuwe loopbaan niveau B a) Een sterk vereenvoudigde loopbaan met marktconforme beloning De nieuwe federale loopbaan voorziet het functieniveau van « deskundige », ter vervanging van het huidige niveau 2+. Binnen dit functieniveau worden nog slechts 4 graden onderscheiden.

Elke graad is representatief voor een brede groep van functies waarvoor op de markt een vergelijkbaar niveau van beloning wordt voorzien (artikel 1) : ? Administratief deskundige (functies zoals directiesecretaresse, vertaler, administratieve functies die hogere vereisten stellen (i.e. doorgroei niveau C), ...), ? Financieel deskundige (functies zoals boekhouder, ...), ? Technisch deskundige (functies zoals landmeter, paramedicus, maatschappelijk assistent, sociaal controleur, ...), ? ICT deskundige (functies zoals programmeur, programmeringanalist, ...).

De loopbaan van deze gemene graden verloopt volgens dezelfde structuur over drie weddenschalen. De 24 bestaande weddenschalen zijn dus tot de helft herleid. Vermits de weddenschalen voor de financieel deskundige en de technisch deskundige identiek zijn, kent de nieuwe gemene loopbaan niveau B de facto nog slechts 9 verschillende weddenschalen.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deze weddenschalen zijn zo opgebouwd dat : - tegemoet wordt gekomen aan de problemen inzake marktconformiteit.

Concreet is het maximum van de nieuwe tweede weddenschaal bijvoorbeeld steeds hoger dan het maximum van de huidige vierde weddenschaal (uitzondering voor vertaler), die maar voor een beperkt aantal ambtenaren haalbaar was. Hierdoor heeft ook de federale ambtenaar van niveau B toegang tot een beloning op en zelfs boven het mediaan niveau van de markt. - een maximale harmonisatie van de huidige gemene, maar ook de huidige specifieke graden, in de nieuwe gemene loopbaan mogelijk is. b) Het loopbaanverloop binnen niveau B is gebaseerd op competentiemeting Voor de ambtenaar van niveau B is het loopbaanverloop binnen dit niveau niet langer gestoeld op anciënniteit en normen, maar staan de competenties van de individuele ambtenaar centraal. Het loopbaanverloop binnen niveau B wordt in de toekomst bepaald door het al dan niet slagen van de ambtenaar in de periodieke competentiemetingen.

Voor de graden van administratief, financieel en technisch deskundige is de geldigheid van de competentiemeting en de daaraan verbonden competentietoelage vastgesteld op 5 jaar. De jaarlijkse competentietoelage voor deze graden bedraagt 2.000 EUR (aan spilindex 138,01). In totaal dient de ambtenaar in deze graden doorheen zijn loopbaan 5 competentiemetingen met succes af te leggen om tot de maximum bezoldiging van het niveau te kunnen doorgroeien.

Voor de graad van ICT deskundige is de geldigheid van de competentiemeting en de daaraan verbonden competentietoelage gezien de snelheid van de evolutie in dit domein vastgesteld op 3 jaar. De jaarlijkse competentietoelage voor deze graden bedraagt 2.500 EUR (aan spilindex 138,01). In totaal dient de ambtenaar in deze graden doorheen zijn loopbaan 9 competentiemetingen met succes af te leggen om tot de maximum bezoldiging van het niveau te kunnen doorgroeien.

De contractuele personeelsleden van niveau B hebben eveneens recht op de competentietoelage indien zij slagen in de periodieke competentiemetingen, maar kunnen niet doorgroeien tot de hogere weddenschalen van niveau B. 3. Verloop van de loopbaan in niveau B a) Loopbaanverloop van de administratief, technisch en financieel deskundige (artikelen 197, 198, 199 en 205) Het loopbaanverloop binnen niveau B is identiek voor de administratief deskundige, de technisch deskundige en de financieel deskundige. Werving voor een functie van respectievelijk administratief deskundige, financieel deskundige of technisch deskundige in niveau B gebeurt naar gelang het geval in de weddenschaal BA1, BF1 of BT1.

Eerste competentiemeting na afloop van de stageperiode In geval van positieve evaluatie wordt de stagiair na afloop van de stageperiode (1 jaar) benoemd in één van voornoemde graden. Hij kan vervolgens onmiddellijk deelnemen aan een eerste competentiemeting (meting 1).

De ambtenaar die slaagt in deze eerste competentiemeting heeft recht op de competentietoelage boven op zijn bezoldiging in de weddenschaal BA1 / BT1 / BF1 voor een periode van 5 jaar.

Indien de ambtenaar niet slaagt in de eerste competentiemeting, blijft deze bezoldigd in de eerste weddenschaal. Hij krijgt dan de kans om zijn competenties verder te ontwikkelen en kan vanaf het daaropvolgende jaar opnieuw deelnemen, op vrijwillige basis, aan deze eerste competentiemeting om alsnog aanspraak te maken op de competentietoelage.

Tweede competentiemeting ter behoud van de competentietoelage De geldigheid van de competentietoelage is voor de ambtenaar van deze graden beperkt tot een periode van 5 jaar. Daarom zal hij, 5 jaar na het slagen in de eerste competentiemeting, opnieuw bewijs moeten leveren van zijn competenties via een tweede competentiemeting (meting 2), om opnieuw aanspraak te kunnen maken op de toelage gedurende een nieuwe periode van 5 jaar.

Indien de ambtenaar zich echter niet heeft aangepast aan de veranderende vereisten en na 5 jaar geen positief gevolg geeft aan de tweede competentiemeting, verliest hij het recht op de competentietoelage en valt hij terug op zijn stand in de weddenschaal BA1, BF1 of BT1 (met 50 % van de toelage in het daaropvolgende jaar, 0 % nadien). Dit is het geval tot het moment waarop hij slaagt in de tweede competentiemeting.

Bevordering in de tweede weddenschaal Na afloop van de tweede periode van 5 jaar, en dus na in totaal 10 jaar bezoldigd te zijn in BA1, BF1 of BT1 mét competentietoelage, wordt de ambtenaar automatisch ingeschaald in de tweede weddenschaal (BA2, BF2 of BT2). Hierdoor wordt het bruto equivalent van de toelage definitief toegekend.

Vermits bezoldiging in deze tweede weddenschaal hoger ligt dan het totaal van bezoldiging in de eerste schaal plus competentietoelage, brengt deze bevordering bovenop een finale consolidatie van de competentietoelage nog een bijkomend financieel voordeel met zich mee.

Toekenning van de competentietoelage na een derde, vierde en vijfde competentiemeting Bovendien kan de ambtenaar onmiddellijk opnieuw deelnemen aan een competentiemeting (meting 3) om bovenop zijn bezoldiging in BA2, BF2 of BT2 aanspraak te maken op de competentietoelage van 2.000 EURO à 138,01 gedurende de komende 5 jaar. Hiermee komt de ambtenaar op een beloning hoger dan het marktconforme mediaan-niveau.

De vijfjaarlijkse competentiemetingen worden nog twee maal herhaald (meting 4 en 5).

Bevordering in de hoogste weddenschaal Na ook de vijfde competentiemeting met gunstig gevolg afgelegd te hebben, wordt de ambtenaar, na in totaal 15 jaar bezoldiging in de tweede weddenschaal mét competentietoelage, bevorderd tot de derde (en hoogste) weddenschaal (BA3, BF3 of BT3). Deze schaal is equivalent aan de tweede weddenschaal plus het equivalent van de competentietoelage.

Hierdoor wordt de waarde van de competentietoelage definitief verworven.

Eens ingeschaald in de hoogste weddenschaal, evolueert de medewerker enkel nog binnen de weddenschaal volgens anciënniteit.

Toegang tot andere functies van niveau B De ambtenaar van niveau B heeft toegang tot andere functies van dezelfde graad via mobiliteit, voor zover hij aan de functievereisten voldoet. Dit gebeurt met behoud van zijn geldelijke rechten (weddenschaal en competentietoelage). b) Loopbaanverloop van de ICT deskundige (artikelen 201 en 205) Het loopbaanverloop van de ICT deskundige sluit sterk aan op het loopbaanverloop van de andere gemene graden van niveau. De geldigheidstermijn van de competentiemeting en de daaraan verbonden competentietoelage voor de ICT deskundige is echter beperkt tot 3 jaar. Daardoor zal de ambtenaar in deze graad vaker bewijs moeten leveren van het actueel houden van zijn om geldelijk door te groeien binnen niveau B. Concreet moet de ambtenaar 4 competentiemetingen met succes afgelegd hebben, om, na in totaal 12 jaar bezoldigd te zijn in de eerste weddenschaal mét competentietoelage, bevorderd te worden in de tweede weddenschaal (BI2). Hij wordt na deze periode, en mits aan de gestelde voorwaarden voldaan is, automatisch ingeschaald in deze weddenschaal.

Ook voor de graad van ICT deskundige levert bevordering in de tweede schaal een significant bijkomend financieel voordeel op t.o.v. de bezoldiging in de eerste schaal met toelage Bevordering in de derde (hoogste) weddenschaal is verbonden aan het geslaagd zijn voor 5 bijkomende competentiemetingen. Na in totaal 15 jaar bezoldiging in de tweede weddenschaal mét competentietoelage, wordt de ambtenaar ingeschaald in de hoogste weddenschaal (gelijk aan de tweede schaal plus het equivalent van de competentietoelage).

Hierdoor wordt de toelage definitief verworven. 4. Weddenschalen niveau B De weddenschalen van het niveau B worden bepaald in de bijlage 5 bij dit ontwerp van koninklijk besluit.5. Doorgroeimogelijkheden naar hogere functieniveaus Alle ambtenaren van niveau B, met uitzondering van deze bezoldigd in de eerste weddenschaal die geen competentietoelage hebben, hebben toegang tot functies in niveau 1 via bevordering.Deze bevordering gebeurt volgens de beschreven modaliteiten.

Voor ambtenaren van niveau B die volledig of gedeeltelijk laureaat zijn van een bevorderingsexamen niveau 1, is de overgangsmaatregel beschreven voor ambtenaren van niveau C eveneens van toepassing. 6. Implementatie : timing, integratie van het huidig personeel en overgangsmaatregelen De nieuwe gemene loopbaan van niveau B treedt in werking op 1 oktober 2002. Integratie van de huidige personeelsleden van niveau 2+ in niveau B (artikelen 224 en 225) De integratie van de personeelsleden van niveau 2+ die in dienst zijn op 30 september 2002 gebeurt op het moment van de inwerkingtreding van de nieuwe loopbaan.

De gemene loopbanen van directiesecretaris en vertaler worden geïntegreerd in de graad van administratief deskundige. Voor die vertalers waarvoor de nieuwe weddenschaal lager zou liggen dan de huidige weddenschaal, gebeurt dit met behoud van wedde.

De gemene loopbaan van boekhouder wordt geïntegreerd in de graad van financieel deskundige.

De gemene loopbaan van programmeur wordt geïntegreerd in de graad van ICT deskundige.

De gemene loopbanen van sociaal controleur, landmeter-expert onroerende goederen, maatschappelijk assistent en paramedicus worden geïntegreerd in de graad van technisch deskundige.

De integratie van de huidige personeelsleden gebeurt volgens de volgende principes : - De personeelsleden van niveau 2+ die momenteel bezoldigd worden in de eerste weddenschaal van de wervingsgraad (rang 26) worden horizontaal ingeschaald in de eerste weddenschaal van de nieuwe relevante graad. Deze personeelsleden kunnen onmiddellijk deelnemen aan competentiemeting 1 om aanspraak te maken op een competentietoelage. - De ambtenaren van niveau 2+ die momenteel bezoldigd worden in de tweede weddenschaal van de wervingsgraad (rang 26) worden ingeschaald in de eerste weddenschaal van de nieuwe relevante graad met behoud van het voordeel van de huidige weddenschaal + 1 %. Deze ambtenaren kunnen onmiddellijk deelnemen aan competentiemeting 2 (meting 4 voor ICT deskundigen) om aanspraak te maken op een competentietoelage. Die ambtenaren waarvoor de wedde in de eerste weddenschaal lager zou liggen dan de wedde in de huidige tweede weddenschaal en dus ingeschaald werden met behoud van wedde, zullen de competentietoelage betaald krijgen boven op hun huidige wedde tot op het moment dat ze bevorderd worden naar de tweede weddenschaal van de nieuwe loopbaan.

Voor de personeelsleden van niveau 2+ die momenteel bezoldigd worden in de tweede weddenschaal van een gewaarbordgde loopbaan (de som van de betrekkingen in de twee weddenschalen van rang 28 is 100 % van de betrekkingen in rang 28) en die op 1 oktober 2002 minstens 12 jaar graadanciënniteit tellen, wordt een « bijkomende » overgangsmaatregel voorzien : - Indien een personeelslid in deze situatie slaagt in de competentiemeting, wordt hij bevorderd in de nieuwe weddenschaal (naargelang het geval BA2, BF2 of BT2) zodra hij 18 jaar graadanciënniteit telt (cumul van de oude en de nieuwe loopbaan). - Indien een personeelslid in deze situatie niet slaagt in de competentiemeting, wordt hij bevorderd in de derde oude weddenschaal zodra hij 18 jaar graadanciënniteit telt (cumul van de oude en de nieuwe loopbaan). Deze schaal wordt in uitdoving geplaatst. De vierde schaal uit de oude loopbaan wordt niet meer toegekend. Een personeelslid in deze situatie kan blijven deelnemen aan de compententiemetingen om, na slagen, bevorderd te worden in de schaal BA2, BF2 of BT2). - Indien echter zou blijken dat de algemene integratiemaatregel gunstiger is dan deze bijkomende maatregel, dan wordt de voordeligste maatregel toegepast. - De ambtenaren van niveau 2+ die momenteel bezoldigd worden in de derde of vierde weddenschaal (rang 28) worden horizontaal ingeschaald in de tweede weddenschaal van de nieuwe relevante graad. Deze ambtenaren kunnen onmiddellijk deelnemen aan competentiemeting 3 (meting 5 voor ICT deskundigen) om aanspraak te maken op een competentietoelage.

Na integratie in de nieuwe loopbaan, beschikken de huidige ambtenaren van niveau 2+ over alle loopbaanmogelijkheden die de nieuwe loopbaan biedt.

Wat betreft de integratie van de ambtenaren in de nieuwe loopbaan, heeft de Raad van State gevraagd om de in het ontwerp gebruikte formulering om de ambtshalve benoeming van de ambtenaren in de nieuwe graden te concretiseren, te vervangen door de woorden « de ambtenaren worden geacht ambtshalve te zijn benoemd ». Deze woorden scheppen in feite een fictie. Hier gaat het niet om een fictie : de ambtenaren dienen werkelijk titularissen van de nieuwe graad te worden; anders zouden hun rechten op pensioen in het gedrang komen.

Modaliteiten inzake competentiemeting en -toelage De competenties van het personeelslid staan voortaan centraal in zijn loopbaanontwikkeling.

Zo zal voor het personeelslid van niveau C en hoger, het geldelijk loopbaanverloop binnen het niveau/de graad voortaan gekoppeld zijn aan het bewijzen van zijn competenties aan de hand van periodieke competentiemetingen.

Hierna worden de praktische modaliteiten van de competentiemeting en de competentietoelage meer in detail beschreven. 1. Wat zijn competenties ? Vooraleer in te gaan op de modaliteiten van competentiemeting, is het eerst en vooral belangrijk goed te begrijpen wat een « competentie » is en hoe het verschilt van bijvoorbeeld kennis, intelligentie, ervaring, enzovoort. Competenties kunnen als volgt gedefinieerd worden : Een competentie is het geheel van kennis, vaardigheden, waarden en attitudes die het personeelslid toepast om goed te functioneren in zijn functie, d.w.z. om de van hem verwachte resultaten te realiseren.

Elk van de onderdelen van deze definitie is van belang om het concept goed te begrijpen. ... om goed te functioneren in zijn functie...

Het verbeteren van het functioneren van elk individu in de organisatie, en zo van de organisatie in haar geheel, is hét vertrekpunt van competentiebeheer. Enkel die menselijke bekwaamheden die het verschil bepalen tussen goed en ondermaats presteren binnen een bepaalde functie, kunnen beschouwd worden als een competentie.

Welke competenties relevant zijn voor een functie, hangt af van de taken en verantwoordelijkheden die aan de functie verbonden zijn. Deze zijn op hun beurt bepaald door de doelstelling die de functie beoogt te realiseren.

Een voorbeeld : van een secretaresse wordt verwacht dat zij nauwkeurig en snel de briefwisseling voor haar chef verzorgt, telefoontjes opvangt en bijkomend ook zijn agenda beheert. Haar collega telefoniste/receptioniste staat in voor het telefonisch onthaal van de afdeling, het onthaal van bezoekers en het plannen en organiseren (qua logistiek) van vergaderingen. Voor een deel zullen zij over dezelfde competenties dienen te beschikken, bijvoorbeeld voor wat betreft verbale communicatie en telefoon-vaardigheden, De secretaresse zal echter een hoger niveau van schriftelijke communicatie nodig hebben, terwijl de telefoniste/receptioniste wat meer organisatietalent nodig heeft.

Deze definitie impliceert eveneens dat bepaalde kennis of een vaardigheid waarover een persoon beschikt die niet relevant is voor de functie, ook niet als een relevante competentie beschouwd wordt.

Om een beheersbaar systeem te garanderen, worden de vereiste competenties gedefinieerd per rol/functiefamilie, d.w.z. per groep van functies die gelijk(w)aardig zijn op het vlak van kennis- en activiteitsdomeinen, en niet per individuele functie. ... het geheel van kennis, vaardigheden, waarden en attitudes die de ambtenaar toepast...

Een competentie is op zich geen « eigenschap » van een persoon. Zij is het resultaat van een combinatie van opgedane kennis, aangeboren « talenten » of ontwikkelde vaardigheden, persoonlijk-heidskenmerken, drijfveren, ... Immers, kennis zonder de vaardigheid om deze toe te passen, heeft geen toegevoegde waarde.

Een voorbeeld : een controleur die de reglementering die van toepassing is perfect onder de knie heeft, maar niet in staat is om de informatie in een concreet dossier te analyseren en, op basis van zijn kennis van de reglementering, hieruit conclusies te trekken, zal niet goed functioneren in zijn functie.

Bovendien zijn deze bekwaamheden pas echt « competenties » als ze ook daadwerkelijk observeerbaar zijn in de vorm van een resultaat of gedrag en op die manier bijdragen tot het goed uitoefenen van de functie. Een competentie wordt dan ook steeds vertaald in waarneembare en meetbare (resultaats)indicatoren. Dit ten behoeve van de toepassing ervan in de verschillende aspecten van personeelsbeleid.

Er zijn twee soorten van competenties : - functie-technische competenties (ook wel harde competenties genoemd) : de specifieke kennis én vaardigheden vereist voor een functie (bijvoorbeeld analyse-vaardigheden, kennis van bepaalde reglementering, ...); - generieke gedragsmatige competenties (ook wel zachte competenties genoemd) : gedragsmatige competenties die eerder betrekking hebben op de manier waarop de functie wordt uitgevoerd (bijvoorbeeld klantgericht optreden, samenwerken, ...). 2. Competentiemeting : uitgangspunten en methodiek a) Uitgangspunten Een aantal belangrijke uitgangspunten ligt aan de grondslag van competentiemeting in dit kader : - De bedoeling van de competentiemeting is na te gaan of de persoon over de competenties beschikt die hem moeten toelaten met een zekere graad van succes zijn functie uit te oefenen.Vermits hiervoor zowel functie-technische competenties als meer generieke gedragsgerichte competenties nodig zijn, zal de competentiemeting beide nagaan. - De competentiemeting is enkel gericht op de competenties die relevant en kritisch zijn voor het goed uitoefenen van de functie.

Deze worden gedefinieerd per functiefamilie. - Om de objectiviteit van de competentiemeting te garanderen, wordt op voorhand duidelijk gedefinieerd : o welke competenties men wenst te meten, o welke criteria worden gehanteerd om elke competentie objectief te beoordelen, d.w.z. voor de functie-technische competenties worden criteria bepaald m.b.t. het resultaat dat wordt verwacht; voor de gedragsgerichte competenties worden duidelijke gedragscriteria vooropgesteld. - Die medewerker die zijn competenties continu ontwikkeld en actueel gehouden heeft en zijn functie met een zekere graad van succes heeft uitgeoefend, kan zonder aanzienlijke bijkomende voorbereiding de competentiemeting met succes afleggen. In die zin onderscheidt de competentiemeting zich van voornamelijk kennisgerichte examens die momenteel zijn gekend. - De vereisten die de functie aan de ambtenaar stelt, evolueren in de tijd, o.a. onder invloed van technologische en maatschappelijke ontwikkelingen. De ambtenaar moet zich dan ook blijvend ontwikkelen en bijschaven om zijn competenties actueel te houden. Dit impliceert eveneens dat de geldigheid van de competentiemeting, en de daaraan verbonden toelage, in de tijd beperkt is. De duur van deze geldigheid is verschillend voor verschillende graden/functiefamilies. b) Methodiek De periodieke competentiemeting bestaat uit twee componenten. Component 1 : Meting van de functie-technische competenties In eerste instantie worden de functie-technische competenties van de ambtenaar gemeten. Hierbij wordt nagegaan of de ambtenaar via de toepassing van zijn kennis en vaardigheden tot een resultaat kan komen dat erop wijst dat deze zijn functie naar behoren uit kan voeren.

Dit gebeurt aan de hand van een toepassingsproef en/of certificatie na opleiding.

Toepassingsproef In de toepassingsproef wordt de persoon in een situatie geplaatst die overeenkomt met deze waarin hij zich normaal bevindt (d.w.z. hij heeft o.a. dezelfde middelen ter beschikking) en wordt hem een opdracht gegeven die overeenkomt met het soort van opdrachten die het voornaamste deel uitmaken van het takenpakket van de functie die de persoon uitoefent. Een toepassingsproef wordt ontwikkeld per functiefamilie.

Bijvoorbeeld : opstellen van een brief voor een secretaresse, behandelen van een typisch dossier voor een controleur, beantwoorden van een aantal telefoontjes voor een telefoniste, ...

Deze toepassingsproef bestaat uit twee onderdelen : - het uitvoeren van de opdracht zelf, - een mondelinge na-bevraging waarin de kandidaat de kans krijgt uit te leggen hoe hij te werk is gegaan bij het uitvoeren van de opdracht.

Na afloop van de toepassingsproef wordt een gunstig of ongunstig oordeel gegeven.

Deze toepassingsproeven worden georganiseerd door Selor. Een vertegenwoordiger van de betrokken stafdienst Personeel & Organisatie kan aanwezig zijn tijdens de proef in de rol van kwaliteitsbewaker.

Gecertificeerde opleiding Voor bepaalde functiefamilies bestaan er opleidings- / bijscholingsprogramma's waaraan na afloop een certificatieproef verbonden is. Indien deze certificatie voldoende garanties geeft dat de functie-technische competenties van de deelnemers zijn geactualiseerd en getoetst, kan het behalen van het certificaat beschouwd worden als alternatief voor de toepassingsproef.

De keuze van het programma gebeurt door het personeelslid in samenspraak met de leidinggevende. De opleiding dient te voldoen aan de volgende criteria : - opleiding binnen het vakgebied van de medewerker en relevant voor de functie, - certificaat erkend als valabel alternatief voor de toepassingsproef voor de functiefamilie waartoe de functie behoort.

Wat het gewicht is van de toepassingsproef en van de gecertificeerde opleiding is afhankelijk van de functiefamilie en wordt bepaald door de horizontale FOD Personeel & Organisatie.

Component 2 : Meting van de gedragsmatige competenties Indien het personeelslid met gunstig gevolg de toepassingsproef aflegde of een certificaat behaalde, kan hij zich inschrijven voor component 2 van de competentiemeting.

In deze tweede component van de competentiemeting worden de meer gedragsmatige competenties nagegaan.

Dit gebeurt aan de hand van een gestructureerd gesprek met het personeelslid dat polst naar bewezen gedrag binnen de functie in het verleden en dit volgens de methodiek van « kritische gedragsinterviews », ook wel « criterium gerichte interviews » genoemd.

Het gesprek wordt geleid door de vertegenwoordiger van Selor. Een vertegenwoordiger van de stafdienst Personeel & Organisatie, getraind in deze methodiek, is mede-observator. In de toekomst zal de directe leidinggevende verplicht aanwezig zijn bij dit gesprek om het gedrag van het personeelslid in het verleden te nuanceren of te bevestigen.

Bij wijze van overgangsmaatregel zal dit laatste nog niet toegepast worden gedurende een overgangsperiode waarin de organisatie processen en instrumenten zal inzetten om de leidinggevende vaardigheden van leidinggevenden in alle geledingen van de organisatie te verbeteren.

Deze overgangsperiode loopt af op het moment dat deze maatregelen algemeen tot een waarneembare verbetering van deze vaardigheden bij leidinggevenden heeft geleid.

Na afloop van beide componenten wordt door de vertegenwoordiger van Selor een globaal oordeel gegeven : gunstig of ongunstig. c) Deelnemingsvoorwaarden Deelname aan de competentiemeting is vrijwillig, maar de deelname wordt door de organisatie aangemoedigd.d) Ontwikkelingsplan gekoppeld aan de competentiemeting Na afloop stelt de vertegenwoordiger van Selor bijkomend een advies op waarin de zwakke en sterke punten van het personeelslid worden belicht.Dit advies wordt bezorgd aan de vertegenwoordiger van de betrokken stafdienst Personeel & Organisatie.

Deze bespreekt dit advies samen met het personeelslid en zijn directe leidinggevende. Op basis daarvan stellen zij, in gezamenlijk overleg, een individueel ontwikkelingsplan op voor het personeelslid. Dit ontwikkelingsplan duidt aan welke competenties het personeelslid dient te ontwikkelen of te verbeteren en definieert hiervoor concrete ontwikkelingsacties (waaronder, maar niet uitsluitend, opleidingsacties). Het realiseren van dit ontwikkelingsplan is de gedeelde verantwoordelijkheid van het personeelslid en de organisatie, in deze vertegenwoordigd door zijn leidinggevende. 3. Consequenties van competentiemeting : competentietoelage en bevordering in weddenschaal Indien het personeelslid met succes deelneemt aan een competentiemeting, heeft hij recht op een competentietoelage boven op zijn basiswedde.Ieder personeelslid dat slaagt voor de competentiemeting heeft recht op de toelage; er worden geen contingenten toegepast.

Het personeelslid dat niet slaagt, kan op basis van zijn individueel ontwikkelingsplan, gerichte inspanningen leveren om alsnog de vereiste competenties te verwerven. Vanaf het volgende jaar kan hij zich opnieuw inschrijven voor de competentiemeting om alsnog de competentietoelage te verwerven.

De toelage wordt jaarlijks éénmalig uitbetaald in de maand september.

Een ambtenaar heeft voor een eerste keer recht op de competentietoelage in september van het jaar T indien hij geslaagd is voor een competentiemeting in de loop van het voorafgaande jaar (vanaf 1/9/T-1) en dit gedurende een termijn van x jaar, waarbij x staat voor de geldigheidstermijn van de competentietoelage. Deze termijn verschilt naargelang de graad van het personeelslid en varieert van 3 tot 8 jaar.

Het bedrag van de competentietoelage verschilt naargelang de graad waarin het personeelslid zich bevindt en wordt, naar analogie met alle andere toelagen en premies, prorata temporis berekend (met uitzondering van afwezigheid wegens ziekte of arbeidsongeval). Voor de eerste toelage na het slagen voor de competentiemeting worden de maanden volgend op het slagen in de meting in rekening gebracht voor het berekenen van de toelage. Voor de daaropvolgende jaren wordt het volledige jaar (12 maanden) in rekening gebracht.

Bij het naderen van de afloop van de geldigheidstermijn (zie punt 4) kan het personeelslid opnieuw deelnemen aan een competentiemeting om voor een nieuwe periode aanspraak te maken op de competentietoelage.

Indien het personeelslid niet opnieuw deelneemt aan een competentiemeting, dan vervalt de toelage en valt het terug op zijn positie in de weddenschaal tot hij opnieuw deelneemt en slaagt.

Indien het personeelslid opnieuw deelneemt, maar niet slaagt, wordt de toelage voor het eerste daaropvolgende jaar teruggebracht tot 50 % van de toelage. Slaagt het gedurende dat jaar, dan wordt de competentietoelage opnieuw volledig betaald (enkel maanden volgend op het slagen worden in rekening gebracht voor de berekening van die toelage). Slaagt het niet in het daaropvolgende jaar, dan vervalt de toelage volledig.

Na herhaaldelijk slagen in de competentiemeting, wordt de ambtenaar bevorderd in een hogere weddenschaal binnen de graad. Hierdoor wordt de competentietoelage definitief verworven. Het aantal competentiemetingen nodig voor bevordering in weddenschaal verschilt naargelang de graad (in functie van de geldigheidstermijn van de meting voor die graad). Bevordering in weddenschaal vindt plaats x jaar na de eerste van de maand volgend op het slagen in de competentiemeting, waarbij x de geldigheidstermijn is van de competentiemeting voor de betrokken graad.

Een voorbeeld : Een ambtenaar in de graad van bestuursassistent en bezoldigd in de schaal 20B wordt geïntegreerd in de nieuwe loopbaan in de graad van administratief medewerker, bezoldigd in de schaal CA1. Deze ambtenaar slaagt een eerste keer in de competentiemeting op 15 maart 2004. In september van 2004 krijgt hij een competentietoelage uitbetaald die de periode april tot augustus dekt (5/12 van 1.700 EUR, prorata naar aanwezigheid). In de 7 daaropvolgende jaren krijgt hij een volledige competentietoelage uitbetaald (1.700 EUR - prorata naar aanwezigheid).

De laatste toelage wordt uitbetaald in september 2011. Op 1 april van 2012 wordt hij automatisch bevorderd in de weddenschaal CA2. Om boven op zijn basiswedde in CA2 ook in 2012 op een competentietoelage aanspraak te maken, zal hij in de periode 1/9/2011 - 31/8/2012 opnieuw met succes een competentiemeting dienen af te leggen. Indien hij tijdens deze periode slaagt, krijgt hij vanaf 2012 opnieuw de toelage uitbetaald. Slaagt hij niet in deze periode, dan krijgt hij in 2012 nog 50 % van de toelage uitbetaald en vanaf 2013 geen toelage meer bovenop zijn wedde in CA2, tenzij hij opnieuw slaagt in de periode 1/9/2012-31/8/2013.

Ook contractuele personeelsleden van niveau C en hoger, die minimaal één jaar in dienst zijn, kunnen deelnemen aan een competentiemeting om boven op hun wedde een competentietoelage te verdienen. De periodiciteit van de competentiemeting en de daaraan verbonden geldigheidstermijn van de competentietoelage is identiek aan deze voor de statutaire personeelsleden van dezelfde graad. Contractuele personeelsleden kunnen echter niet bevorderd worden naar de hogere weddenschalen binnen de graad en zullen dus gedurende de hele loopbaan moeten blijven deelnemen aan een competentiemeting om blijvend aanspraak te maken op de toelage.

De toelage wordt in aanmerking genomen voor de berekening van het vakantiegeld en de eindejaarstoelage. De toelage wordt in aanmerking genomen voor de pensioenberekening. Te dien einde zal een in Ministerraad beraadslaagd ontwerp van koninklijk besluit de competentietoelage in de lijst inlassen van de weddesupplementen die in aanmerking kunnen komen voor de penioenberekening. Deze inaanmerkingneming zal voor gevolg hebben dat de voor het Fonds voor overlevingspensioenen bestemde afhouding op de toelage zal verricht worden.

Opmerking : Tussentijdse verhogingen binnen de weddenschaal (jaarlijkse of tweejaarlijkse) vinden zoals voordien plaats op basis van de geldelijke anciënniteit in de schaal waarbinnen het personeelslid op dat moment wordt beloond. 4. Implementatie van competentiemeting : overgangsperiode Competentiemeting is een totaal nieuw instrument in het personeelsbeheer binnen de federale overheid.Om dit nieuwe instrument te implementeren dienen eerst en vooral de competentievereisten per functiefamilie geïdentificeerd te worden, om vervolgens de inhoud van de competentiemeting per functiefamilie te definiëren en te ontwikkelen.

Gezien de federale overheid de ambitie heeft een maximaal aantal personeelsleden aan te moedigen om zijn competenties gericht te ontwikkelen, rekent zij op een groot aantal deelnemers. De organisatie-capaciteit die uitgebouwd zal worden om deze metingen te organiseren, dient dus optimaal voorbereid en georganiseerd te zijn.

Om deze reden en om elk personeelslid dezelfde kansen te kunnen geven, wordt een overgangsperiode voorzien vanaf de datum van inwerkingtreding van de loopbaan (1/6/2002 voor niveau C; 1/10/2002 voor niveau B) tot 31/08/2003. Gedurende deze periode zal elke ambtenaar de kans krijgen om deel te nemen aan een competentiemeting voor de functiefamilie waartoe hij behoort.

Voor het personeelslid dat gedurende deze periode slaagt voor de competentiemeting, begint de periode die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de competentietoelage te lopen vanaf 1/9/2003.

Dit personeelslid zal een eerste keer een volledige competentietoelage betaald krijgen in september 2004. Gezien deze overgangsperiode een vertraging met zich meebrengt op het vlak van de loopbaanontwikkeling van het personeelslid binnen zijn graad, wordt het aantal jaar vereist voor verhoging in weddenschaal verminderd met één jaar.

Het personeelslid dat niet deelneemt of niet slaagt voor een competentiemeting gedurende deze overgangsperiode, kan alsnog deelnemen vanaf 1/9/2003. Indien hij in het jaar dat hierop volgt alsnog slaagt, heeft hij recht op de toelage in september 2004. De toelage wordt in dit geval berekend vanaf de maand volgend op het slagen voor de competentiemeting. Voor deze personeelsleden geldt de normale vereiste termijn voor verhoging in weddenschaal.

Algemene principes om een onderbreking in het verloop van de loopbaan te vermijden Situatie 1 : nieuwe personeelsleden : werving of bevordering vanaf 1 juni 2002 (C) of 1 oktober 2002 (B) : toelage : algemene regels. inaanmerkingneming : de validiteitsperiode begint te lopen vanaf de eerste van de maand die volgt op het einde van de stage (statutairen) of vanaf de dertiende maand (contractuelen) indien meting 1 bij de eerste deelname met succes wordt afgelegd.

Voorbeeld : een statutair administratief assistent komt op 1 november 2002 in dienst. De stage loopt af op 31 oktober 2003. Hij slaagt voor meting 1 op 18 januari 2004 (PV SELOR 25 januari 2004). Het recht op de toelage loopt vanaf 1 februari 2004. De validiteitsperiode van 8 jaar begint te lopen vanaf 1 november 2003.

Situatie 2 : na een positieve competentiemeting bevordert de ambtenaar naar de tweede weddenschaal : De ambtenaar die geslaagd is in de competentiemeting (de laatste boven op de eerste schaal), bekomt na een termijn van X jaar (drie, vijf of acht) vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting, de weddenschaal 2.

Voorbeeld : meting nr. 2 voor de administratief assistent met CA1 voor de bevordering naar CA2.

Situatie 3 : na een positieve competentiemeting bevordert de ambtenaar naar de tweede weddenschaal om opnieuw in aanmerking te kunnen komen voor de toelage : Vanaf de achttiende maand voorafgaand aan het einde van de lopende validiteitsperiode van X jaar, kan de ambtenaar anticiperen door deel te nemen aan de volgende competentiemeting. Hij kan slechts één keer van die mogelijkheid gebruik maken. Het resultaat van die meting heeft uitwerking aansluitend op het einde van de lopende validiteitsperiode.

Voorbeeld : een administratief deskundige met de weddenschaal BA1 zal ingevolge het positief resultaat van meting 2 op 1 januari 2014 bevorderen naar de weddenschaal BA2. Vanaf 1 juli 2012 kan hij deelnemen aan meting 3 om bij positief resultaat vanaf 1 januari 2014 zonder onderbreking in aanmerking te komen voor de toelage.

Situatie 4 : een validiteitsperiode dient verlengd te worden met een nieuwe validiteitsperiode : Vanaf de achttiende maand voorafgaand aan het einde van de lopende validiteitsperiode van X jaar, kan de ambtenaar anticiperen door deel te nemen aan de volgende competentiemeting. Hij kan slechts één keer van die mogelijkheid gebruik maken. Het resultaat van die meting heeft uitwerking aansluitend op het einde van de lopende validiteitsperiode.

Voorbeeld : een financieel deskundige met de weddenschaal BF1 zal ingevolge het positief resultaat van meting 1 gedurende 5 jaar, bvb. tot 30 juni 2008, recht hebben op een toelage. Vanaf 1 januari 2007 kan hij deelnemen aan meting 2 om bij positief resultaat vanaf 1 juli 2008 zonder onderbreking verder in aanmerking te komen voor de toelage.

Situatie 5 : na een laatste positieve competentiemeting bevordert de ambtenaar naar de derde weddenschaal : De ambtenaar die geslaagd is in de compententiemeting nr. X (de laatste die aan een graad verbonden is), bekomt na een termijn van X jaar (drie, vijf of acht) vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting, de weddenschaal 3.

Voorbeeld : meting nr. 5 voor de technisch deskundige voor de bevordering naar BT3.

BIJKOMENDE WIJZIGINGEN Een aantal artikelen van dit ontwerp beoogt de overeenstemming van de reglementaire bepalingen met de nieuwe begrippen inzake selectie en loopbaanexamens van de rijksambtenaren, ingevoerd bij twee koninklijke besluiten van 22 december 2000, te weten een koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel en een koninklijk besluit betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel. Het gaat om de artikelen (57, 65 tot 70 en 78 van dit ontwerp).

Een andere groep artikelen (artikelen 84 tot 108) van dit ontwerp wijzigt het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van sommige instellingen van openbaar nut ten einde het in overeensteming te brengen met de hervormingen die voor het rijkspersoneel getroffen werden inzake selectie, loopbaan en evaluatie.

Inzake selectie, heeft het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel (BS van 9 januari 2001) een aantal belangrijke wijzigingen aangebracht in de wervingsprocedures voor het rijkspersoneel : SELOR staat voortaan in voor de eerste vergelijkende selectie, terwijl de eigenlijke aanwervingsbeslissing toekomt aan elk departement, dat meteen ook de meeste toelaatbaarheidsvereisten controleert.

Voortaan kan een vergelijkende selectie ook leiden tot een indeling van de kandidaten in groepen A, B, C of D en dit voor functies die een hoge kennis, bijzondere vaardigheden of ruime ervaring vereisen; voor de op deze wijze aangeworven kandidaten wordt een apart stage-regime voorzien.

Aangezien bovenvermeld besluit van 8 januari 1973 voor vele bepalingen in verband met werving en stage uit het statuut van het rijkspersoneel in een eigen lezing voorziet voor de instellingen van openbaar nut, is het aangewezen dit besluit aan te passen zodat er opnieuw een coherente lezing van het statuut tot stand komt. De desbetreffende bepalingen krijgen dan ook uitwerking met ingang van 9 januari 2001, datum van inwerkingtreding van bovenvermeld koninklijk besluit van 22 december 2000.

Inzake loopbaan, worden de principes die aan de basis liggen van de inrichting van de niveaus B, C en D ter vervanging van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 en van het nieuw verloop van de loopbaan en die, bij dit ontwerp, geconcretiseerd worden voor het rijkspersoneel, uitgebreid tot het personeel van de instellingen van openbaar nut.

Inzake evaluatie, bekrachtigen de bij dit ontwerp getroffen bepalingen ten aanzien van het personeel van de instellingen van openbaar nut de verbintenis van de overheid tegenover de vakorganisaties om de nodige reglementaire maatregelen te treffen ten einde het stelsel van de beschrijvende evaluatie dat op punt werd gesteld voor de federale overheidsdiensten toepasselijk te maken op de instellingen van openbaar nut. Dit stelsel van beschrijvende evaluatie maakt het voorwerp uit van een ontwerp van besluit dat eerlangs aan Uwe Majesteit zal voorgelegd worden.

Verder wordt de gelegenheid te baat genomen om : ? een aantal opgeheven instellingen uit het toepassingsgebied van bovenvermeld koninklijk besluit van 8 januari 1973 te schrappen; ? de verwijzingen naar een aantal opgeheven besluiten betreffende de vergelijkende examens en examens te vervangen door besluiten die ervoor in de plaats kwamen; ? de beroepsinstanties wat betreft de stage in de instellingen van categorie D zoals omschreven in de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut expliciet te voorzien; ? het mogelijk te maken voor de minister of de benoemende overheid om hun bevoegdheid aangaande een aantal bijkomende uitvoeringsmaatregelen, vnl. in verband met het opvang- en het opleidingsprogramma, te delegeren; ? een eigen lezing voor de instellingen van openbaar nut te voorzien voor een aantal artikelen van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijks-personeel, vermits de vaste ambtenaren van niveau 1 van de instellingen niet door de Koning worden benoemd; ? een aantal vertaalfouten te corrigeren.

Krachtens artikel 19 van het koninklijk besluit van 19 juli 2001 houdende diverse bepalingen betreffende de inwerkingstelling van de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten, komt het aan iedere minister onder wiens gezag een federale overheidsdienst wordt opgericht toe een datum vast te stellen waarop het personeel van de door de federale overheidsdiensten overgenomen diensten ambtshalve overgeheveld wordt aan een bij deze federale overheidsdienst opgerichte voorlopige cel. Vanaf deze datum maakt het personeel geen deel meer uit een ministerie. Bijgevolg past het, om de continuïteit in het beheer van het rijkspersoneel te waarborgen, te voorzien dat de reglementaire bepalingen die het personeel der ministeries beheersen voortaan ook gelden voor het personeel van de federale overheidsdiensten. Dit is de draagwijdte van de artikelen (3 tot 12, 16 tot 18, 21, 24, 25, 28 tot 30, 32, 38 tot 42, 44 tot 46, 48 tot 51, 53 tot 60, 63, 64, 66, 76, 79, 80, 81 tot 83, 111, 113 tot 133, 136, 144 tot 146, 148 tot 150, 152 tot 156, 158 tot 161, 163, 164, 166 tot 168, 170, 180 tot 184, 187, 188, 190, 191, 207 tot 211 en 213 ). Het begrip « ministerie » dient aldus vervangen te worden door dat van « federale overheidsdienst » en/of dat van « programmatorische federale overheidsdienst ». Het past eveneens de voorzitter van het directiecomité als de verantwoordelijke voor de werking van een federale overheidsdienst te bestempelen en de organen af te schaffen zoals de directieraad, die in de nieuwe structuren van de federale overheidsdiensten geen enkele bevoegdheid behouden.

Hoofdstuk IV bevat diverse bepalingen. Artikel 227 schrapt de graden die in de niveaus 2+, 2, 3 en 4 bestonden; deze worden vervangen door de nieuwe graden in het kader van de loopbaanhervorming die het hoofdonderwerp is van dit ontwerp van koninklijk besluit. Het artikel 228 beoogt de continuïteit van het functioneren van de ministeries zolang zij geen federale overheidsdiensten zijn geworden.

Hoofdstuk V bevat de overgangs-, opheffings- en slotbepalingen. De artikelen 229 tot 236 waarborgen het behoud van het slagen in lopende loopbaanexamens. De artikelen 237 en 240 regelen de overgang van de procedures inzake benoeming, bevordering, opruststelling, hogere functies en stage naar de nieuwe loopbanen. De artikelen 238 en 239 beogen het functioneren van de stagecommissies, in afwachting van de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 16 november 2001.

Artikel 242 regelt de inwerkingtredingen.

Wat betreft het behoud van het slagen van lopende loopbaanexamens, wordt, op vraag van de Raad van State, gepreciseerd hetgeen volgt. § 1 van het artikel 234 van het ontwerp betreft de ambtenaren van de niveaus 2+ en 2 die geslaagd zijn in een proef voor overgang naar niveau 1 : hun integratie in een nieuw niveau (B of C) dat niet bestond op het ogenblik van hun slagen mag hen niet benadelen : het past derhalve hen het voordeel te behouden van hun slagen in een proef naar het hoger niveau.

De §§ 2 en 3 betreffen de ambtenaren van de huidige niveaus 2 en 3 die, op het ogenblik van hun integratie in de niveaus C en D, reeds laureaten waren van een overgangsexamen naar niveaus 2, 2+ en 3. De bedoeling is de selectie voor overgang naar een hoger niveau in het kader van de loopbaanhervorming veeleisender te stellen : het werd dus inopportuun geacht de ambtenaren van de niveaus 2 en 3 vrij te stellen van de ganse proef voor overgang. De enige vrijstelling slaat op de algemene proef.

De Raad van State vraagt het artikel 238 van het ontwerp te herzien, om de pariteit te verzekeren in de samenstelling van de interdepartementale stagecommissie. Hieraan wordt geen gevolg gegeven.

Inderdaad, de pariteit is reeds in de tekst ingeschreven daar, per taalrol, twee secretarissen-generaal of voorzitters van directiecomités voorzien worden. De vertegenwoordigers van de overheid zijn dus negen in getal, zoals die van de vakorganisaties.

Er werd rekening gehouden met het geheel van de opmerkingen van de Raad van State, behalve wat betreft de volgende punten. 1°) de wijziging van artikel 6 van het Rijksambtenarenstatuut om hierin het directiecomité te integreren zou dubbel gebruik zijn met artikel 44 van het ontwerp die deze integratie reeds voorziet; 2°) de reglementaire wijzigingen ten gevolge de afschaffing van de graden van rang 16 en 17 kunnen op dit ogenblik niet worden aangebracht aangezien deze graden voorzien blijven van houders; 3°) het afstemmen van de bepalingen van het ontwerp betreffende de evaluatie op de bepalingen van het ontwerp betreffende de invoering van de evaluatiecyclus die ter goedkeuring van Uwe Majesteit werden voorgelegd werd niet doorgevoerd aangezien deze cyclus in de federale overheidsdiensten slechts gefaseerd in voege zal treden en in de instellingen van openbaar nut slechts op datum van 1 januari 2004; overigens past het de vermelding « zeer goed » te behouden voor de toepassing van de statutaire bepalingen betreffende het niveau 1 en dit zolang de loopbaanhervorming van dit niveau niet op haar beurt in voege zal zijn getreden; 4°) de bepalingen waarin de programmatorische federale overheidsdiensten werden weggelaten werden niet vervolledigd door hun vermelding : inderdaad, het betreft bepalingen voor dewelke deze diensten geen bijzondere bepalingen in hun midden dienen te nemen teneinde het statuut uit te voeren. Deze diensten beschikken niet over eigen personeel. De reden waarom deze diensten in andere bepalingen worden vermeld heeft te maken met het feit dat het personeel er bepaalde rechten kan doen gelden (recht op elke opleiding die nuttig is voor zijn werk, recht op het vragen van een overplaatsing binnen vermelde dienst, ...); 5°) de bepalingen betreffende de kamer van beroep van de ambtenaren-generaal werden niet in het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanwijzing en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten ingelast.

Inderdaad, vermelde kamer blijft eveneens bevoegd voor de ambtenaren-generaal in de zin van artikel 5 van het Rijksambtenarenstatuut; 6°) de instellingen van openbaar nut die onder de voogdij stonden van de minister van Landbouw werden niet opnieuw in het toepassingsgebied van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut geïntegreerd. Inderdaad, deze instellingen werden geregionaliseerd tijdens een vorige fase van de Staatshervorming; 7°) de bepalingen betreffende de stagecommissies in vermelde instellingen werden in het voormeld koninklijk besluit van 8 januari 1973 behouden, want zij vormen een leesrooster voor de overeenkomstige bepalingen van het Rijksambtenarenstatuut; 8°) artikel 17bis van het voormeld koninklijk besluit van 8 januari 1973 is niet overbodig : voor de berekening van de dienstanciënniteiten laat het toe eerder uitgevoerde prestaties bij een ministerie of een federale overheidsdienst te valoriseren; 9°) aan de slotopmerking die bepaalde passages betreft van onderhavig verslag werd niet tegemoetgekomen. Inderdaad, hoewel deze passages naar onderscheiden ontwerpen van onderhavig ontwerp verwijzen, staan zij toe deze binnen het raam van de globale bestuurshervorming te situeren en de thema's aan te kondigen van de nakende statuutshervormingen.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen, L. VAN DEN BOSSCHE _______ Nota's (1) De vergelijking beperkte zich tot de primaire arbeidsvoorwaarden, zijnde het maandsalaris, het vakantiegeld en de eindejaarstoelage (dertiende maand).Secundaire arbeidsvoorwaarden (zoals pensioenregeling, bijdrage in het woon-werkverkeer) en tertiaire arbeidsvoorwaarden (o.a. zekerheid van tewerkstelling, mogelijkheid tot deeltijdse prestaties, ontwikkelingskansen) werden niet meegenomen in de vergelijking. (2) Om praktische redenen zal met zogenaamde functiefamilies gewerkt worden, groepen van functies met gelijk(w)aardige kennis- en activiteitsdomeinen, in plaats van met individuele functies.(3) Inclusief lineaire verhoging 1% en vakantiegeld

5 SEPTEMBER 2002.- Koninklijk besluit houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren in de Rijksbesturen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11, § 1, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1993;

Gelet op de herstelwet van 31 juli 1984, inzonderheid op artikel 16, § 4, ingevoegd bij de wet van 22 juli 1993;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, op artikel 4, op artikel 5, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 december 1990, 15 maart 1993 en 17 maart 1995, op artikel 6, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 september 1969, op artikel 6bis, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 september 1969, op artikel 11, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 2000, op artikel 12, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 maart 1995, 10 april 1995 en 13 mei 1999, op artikel 17, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 1 augustus 1975, 12 augustus 1981, 13 juni 1990, 25 oktober 1991, 15 maart 1993, 30 maart 1995, 13 mei 1999 en 22 december 2000, op artikel 20, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 15 maart 1993, 14 september 1994 en 22 december 2000, op artikel 20bis, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 1 augustus 1975 en 22 december 2000, op artikel 21, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 4 december 1975 en 22 december 2000, op artikel 25, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 18 november 1982, 15 maart 1993, 22 juli 1993 en 22 december 2000, op artikel 28, op artikel 28ter, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 februari 1985, 15 maart 1993, 22 december 2000 en 16 november 2001, op artikel 28quinquies, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1993 en de koninklijke besluiten van 15 september 1997, 13 mei 1999 en 16 november 2001, op artikel 28sexies, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 november 1991 en 22 december 2000, op artikel 32, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 februari 1985, 21 november 1991, 6 februari 1997 en 13 mei 1999, op artikel 33, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 maart 1983, 22 februari 1985, 13 mei 1999 en 22 december 2000, op artikel 34, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 maart 1983, 22 februari 1985, 15 maart 1993, 13 mei 1999, 22 december 2000 en 16 november 2001, op artikel 37, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 maart 1983, 22 februari 1985, 13 mei 1999 en 22 december 2000, op artikel 39, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 februari 1985, 10 maart 1989, 15 maart 1993 en 17 maart 1995, op artikel 47, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 1 maart 1985, 15 maart 1993 en 16 november 2001, op artikel 48quater, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 februari 1985, de artikelen 53 tot 55, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 2 februari 1988, 21 november 1991, 4 maart 1993, 26 september 1994, 17 maart 1995, 31 maart 1995 en 6 februari 1997, op artikel 58, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 maart 1995 en 6 februari 1997, op artikel 60, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 maart 1995 en 22 december 2000, op artikel 64, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 november 1982, 13 juli 1987 en 28 januari 2002, op artikel 65, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 mei 1999 en 28 januari 2002, op artikel 69, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 30 maart 1983, 4 maart 1993, 31 maart 1995 en 28 januari 2002, op artikel 70, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 14 september 1994, 17 maart 1995 en 22 december 2000, op artikel 70bis, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 1 augustus 1975, 14 september 1994 en 22 december 2000, op artikel 72, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 10 maart 1989, 22 november 1991, 14 september 1994, 26 september 1994, 10 april 1995 en 13 mei 1999, op artikel 73, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969 en 14 september 1994, op artikel 75, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 11 februari 1977, 28 oktober 1988, 14 september 1994, 31 maart 1995, 10 april 1995 en 22 december 2000, op artikel 78, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 maart 1993, 26 september 1994 en 31 maart 1995, op artikel 79, § 4, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 september 1994 en 31 maart 1995, op artikel 82, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 januari 1987, 12 november 1990, 21 november 1991 en 4 maart 1993, op artikel 83, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 mei 1999, op artikel 83bis, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 januari 1987, 12 november 1990, 21 november 1991 en 4 maart 1993 en op artikel 84bis, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 maart 1995, 6 februari 1997 en 22 december 2000;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 december 1970, 23 september 1971, 15 maart 1993 en 6 februari 1997, op artikel 3, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 december 1970, 23 september 1971, 15 maart 1993 en 6 februari 1997, op artikel 8, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 december 1970, 23 september 1971, 15 maart 1993 en 6 februari 1997, op artikel 9, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 december 1970, 23 september 1971, 15 maart 1993 en 6 februari 1997, op de artikelen 14, 15 en 17, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 december 1970, 23 september 1971, 15 maart 1993 en 6 februari 1997, op artikel 18, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 december 1970, 23 september 1971, 15 maart 1993 en 6 februari 1997, op artikel 20, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 december 1970, 23 september 1971, 15 maart 1993 en 6 februari 1997, op de artikelen 20quinquies en 20sexies, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 juni 1998, op artikel 23, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 10 april 1995, 6 februari 1997 en 13 mei 1999, op artikel 24, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 maart 1993, 14 september 1994 en 17 maart 1995, op artikel 26, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 december 1970, 23 september 1971, 15 maart 1993 en 6 februari 1997, op artikel 26bis, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 mei 1994 en 29 april 2001, op artikel 26ter, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 mei 1999 en 29 april 2001, op artikel 27, op artikel 27bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 oktober 1992 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 april 1995, 2 juni 1998 en 13 mei 1999, op artikel 28, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969 en 10 april 1995, op artikel 29, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 28 oktober 1988, 19 september 1990, 31 juli 1991, 15 maart 1993, 14 september 1994 en 30 maart 1995, op artikel 29bis, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 maart 1998 et 14 november 2001, op artikel 31, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 16 oktober 1989, 14 september 1994 en 6 februari 1997, op artikel 32, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969 en 6 februari 1997, op artikel 33, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 15 maart 1993, 14 september 1994, 10 april 1995, 6 september 1996, 6 februari 1997, 13 mei 1999 en 29 april 2001, op artikel 35, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 30 januari 1978, 12 augustus 1981, 28 oktober 1988 en 14 september 1994, op artikel 44ter, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 maart 1993 en 10 april 1995, op artikel 47, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 maart 1989, op artikel 48, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 14 september 1994 en 6 september 1996, op artikel 53, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 11 februari 1977, 20 maart 1989 en 14 september 1994, op artikel 58, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969 en 14 september 1994, op artikel 60, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 25 april 1980, 19 september 1990, 18 november 1991, 14 september 1994, 17 maart 1995, 10 april 1995 en 2 juni 1998, op artikel 61, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969 en 14 september 1994, op artikel 65, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969 en 31 januari 1977, op artikel 66, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969 en 19 september 1990 en op artikel 67, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 27 oktober 1992, 15 maart 1993, 14 september 1994 en 13 mei 1999;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende de schorsing van rijksambtenaren in het belang van de dienst, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, op artikel 3, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 september 1994 en 17 maart 1995 en op artikel 8;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 oktober 1964 tot vaststelling van de bezoldiging van hen die hun medewerking verlenen voor de opleiding en de voortgezette opleiding van het Rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 10, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 maart 1995 en op artikel 13, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 maart 1995 en 10 april 1995;

Gelet op het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries, inzonderheid op artikel 1, op artikel 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 december 1990, 17 maart 1995, 10 april 1995 en 20 juli 2000, op artikel 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 december 1990, op artikel 6 en op artikel 8;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, inzonderheid op artikel 8, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 maart 1995 en op artikel 16bis, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999;

Gelet op het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel der ministeries, inzonderheid op artikel 7;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 april 1965 tot regeling van de bijdragen van de Staat in de kosten wegens standplaatsverandering van de leden van het personeel der ministeries, inzonderheid op artikel 1 en op artikel 3, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 maart 1995 en 20 juli 2000;

Gelet op het koninklijk besluit van 29 april 1965 betreffende de valorisatie van de voordelen in natura toegekend aan de conciërges van de verschillende ministeries en van de instellingen welke tot die ministeries behoren, inzonderheid op artikel 1;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 mei 1965 tot regeling van de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten in geval van overlijden van een lid van het personeel der ministeries, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 december 1974 en 30 maart 1983;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 1, § 1, I, X en XIV, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 maart 1974, 17 september 1975, 8 maart 1976, 26 januari 1984, 6 maart 1989, 23 oktober 1989, 6 juni 1991, 25 november 1993 en 19 mei 1995, op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 augustus 1973, 10 mei 1976, 13 september 1979, 16 november 1979, 26 januari 1984, 13 juli 1987, 25 november 1993, 14 september 1994, 17 maart 1995, 31 maart 1995, 10 april 1995, 6 februari 1997, 15 september 1997, 19 november 1998 en 26 april 1999, op artikel 4, op artikel 8, op de artikelen 9 tot 15quinquies, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 januari 1984, 28 mei 1984, 4 februari 1988 en 25 november 1993, op artikel 15sexies, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 november 1993, 10 april 1995, 6 februari 1997, 15 september 1997 en 13 mei 1999, op artikel 16, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 november 1993, 17 maart 1995 en 10 april 1996, op artikel 17, op artikel 17bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, op artikel 19, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 april 1995, op artikel 20, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 november 1993, op artikel 21, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 november 1993 en 31 maart 1995, op artikel 21bis, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 februari 1997, op artikel 25bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 augustus 1973, op artikel 29bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 augustus 1973, op de artikelen 35 tot 37, op artikel 43, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 november 1998 en op artikel 51;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 augustus 1983, 6 december 1974, 10 mei 1976, 8 augustus 1983, 26 januari 1984, 21 januari 1991, 7 augustus 1991, 4 maart 1993, 22 juli 1993, 25 november 1993, 20 mei 1994, 14 september 1994 en 10 april 1995, op artikel 4 en op artikel 12, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 mei 1976 en 14 september 1994;

Gelet op het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries, inzonderheid op artikel 4, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 september 1994 en 10 april 1995, op artikel 5, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 november 1991 en 14 september 1994, op artikel 6, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 juli 1993, op artikel 13, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 januari 1974, 27 juli 1989 en 14 september 1994, op artikel 29, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 september 1994, op artikel 29bis, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 maart 1995, 10 april 1995 en 6 februari 1997, op artikel 35, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 maart 1993 en 14 september 1994, op artikel 36, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 september 1994 en 17 maart 1995, op artikel 37, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 september 1994, op artikel 39 en op artikel 40, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 september 1994;

Gelet op het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries, inzonderheid op artikel 2 en op artikel 7, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 december 1989;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 september 1976 tot instelling van een toelage voor sommige ambtenaren van de Rijksbesturen, die geslaagd zijn voor een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau, inzonderheid op de artikelen 1 en 2;

Gelet op het koninklijk besluit van 31 juli 1978 houdende toekenning van een toelage voor vervanging van de huisbewaarder tijdens het vakantieverlof, aan personen vreemd aan de Administratie, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen, inzonderheid op artikel 3, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 februari 1985, 20 februari 1989 en 4 augustus 1996, op artikel 4, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 februari 1989 en 4 augustus 1996, op artikel 6, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 maart 1995 en 10 april 1995, op artikel 13, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 februari 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries, inzonderheid op artikel 1 en op artikel 2;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 april 1991 tot toekenning van een premie voor tweetaligheid aan het personeel van de rijksbesturen, inzonderheid op artikel 4;

Gelet op het koninklijk besluit 10 april 1995 tot vaststelling van de weddeschalen der aan verscheidene ministeries gemene graden, inzonderheid op de artikelen 1 tot 6, 10 tot 21 en 32 tot 35, op de artikelen 37 tot 41, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, op artikel 42, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 juni 1996, op artikel 43, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 juni 1996 en 20 juli 2000, op artikel 44, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 juni 1996, op de artikelen 45, 46, 48 en 48bis, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 juni 1996 en 20 juli 2000;

Gelet op het koninklijk besluit van 26 november 1997 tot vervanging, voor het personeel van sommige overheidsdiensten, van het koninklijk besluit van 30 januari 1967 houdende toekenning van een haardtoelage of een standplaatstoelage aan het personeel der ministeries, inzonderheid op artikel 1 en op artikel 4;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, inzonderheid op artikel 7, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juni 2002, op artikel 8, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juni 2002, op artikel 9, op artikel 11, op artikel 52, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 februari 2001, op artikel 55, op artikel 60, op artikel 64, op artikel 69, op artikel 70, op artikel 75, op artikel 76, op artikel 84, op artikel 85, op artikel 86, op artikel 87, op artikel 88, op artikel 94, op artikel 109, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 juni 2002 en op artikel 129;

Gelet op het koninklijk besluit van 26 april 1999 tot regeling van de afdanking wegens beroepsongeschiktheid van het rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 3, op artikel 10 en op artikel 15;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 oktober 1999 tot toekenning van een toelage aan de personeelsleden belast met het ontwikkelen van projecten in sommige overheidsdiensten, inzonderheid op artikel 1 en op artikel 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 2000;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 4, op artikel 10, op artikel 14, op artikel 15 en op artikel 16;

Overwegende dat de Copernicushervorming tot doel heeft de federale overheidsdienst om te vormen tot een dynamische organisatie die niet alleen een betere dienstverlening aan de gebruiker beoogt maar ook een betere werkgever wil zijn;

Overwegende dat een radicale verandering van de oriëntatie in het personeelsbeleid één van de peilers is van genoemde hervorming en dat de modernisering van de loopbanen van de rijksambtenaren hiervan een essentieel element uitmaakt;

Overwegende dat het aangewezen is de statutaire bepalingen betreffende de rijksambtenaren aan te passen aan de omvorming van de ministeries in federale overheidsdiensten, aan de vervanging van de hoofden van bestuur door houders van managementfuncties, aan de fusie van de oude niveaus 4 en 3, aan de vervanging van de niveaus 4, 3, 2 en 2+ door de niveaus D, C en B en aan de invoering van competentiemetingen waaraan sommige bevorderingen zullen gekoppeld zijn;

Gelet op de adviezen van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 6 december 2001, 5 maart 2002 en 20 maart 2002;

Gelet op de akkoordbevindingen van de Minister van Begroting van 13 maart 2002 en 22 maart 2002;

Gelet op het protocol nr. 414 van 26 april 2002 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;

Gelet op het advies 33.398/1 van de Raad van State, gegeven op 6 juni 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Administratieve bepalingen Afdeling 1. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937

houdende het statuut van het rijkspersoneel

Artikel 1.Artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, wordt vervangen als volgt : « § 1. De Rijksambtenaren worden benoemd in graden waarvan de hiërarchie vier niveaus omvat namelijk niveau 1, dat het hoger niveau is, en de niveaus B, C en D. Niveau 1 omvat vijf rangen die als volgt genummerd zijn : 10, 13, 15, 16 en 17.

Niveau B omvat de graden van administratief deskundige, financieel deskundige, technisch deskundige en ICT-deskundige.

Niveau C omvat de graden van administratief assistent en technisch assistent.

Niveau D omvat de graden van administratief medewerker en technisch medewerker.

In de niveaus B, C en D kunnen andere graden door Ons opgericht worden dan deze opgericht bij het derde tot het vijfde lid. »

Art. 2.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 4.De graad is de titel die de ambtenaar machtigt tot het bekleden van een van de betrekkingen welke met die graad overeenstemmen.

De graden van eenzelfde rang of van eenzelfde niveau heten « gelijkwaardige graden ».

De graden van niveau 1 worden door Ons over de rangen verdeeld. »

Art. 3.Artikel 5, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 december 1990 en 15 maart 1993, wordt vervangen als volgt : « De ambtenaren van de niveaus B, C en D worden benoemd door de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde. » .

Art. 4.In artikel 6, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 september 1969, worden de woorden « in ieder ministerie » vervangen door de woorden « in iedere federale overheidsdienst ».

Art. 5.In artikel 6bis van hetzelfde besluit worden de woorden « of het hoofd van bestuur » vervangen door de woorden « of de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde. »

Art. 6.In artikel 11, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 december 2000, worden de woorden « in zijn ministerie » vervangen door de woorden « in zijn federale overheidsdienst of zijn programmatorische federale overheidsdienst ».

Art. 7.In artikel 12 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 maart 1995, 10 april 1995 en 13 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « in een andere dienst van zijn ministerie » vervangen door de woorden « in een andere dienst van zijn federale overheidsdienst of programmatorische federale overheidsdienst »;2° in § 1, derde lid, worden de woorden « aan het hoofd van het bestuur waaronder hij ressorteert » vervangen door de woorden « aan de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde ».

Art. 8.In artikel 17 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 1 augustus 1975, 12 augustus 1981, 13 juni 1990, 25 oktober 1991, 15 maart 1993, 30 maart 1995, 13 mei 1999 en 22 december 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, A en B, worden de woorden « van het betrokken departement » vervangen door de woorden « van de betrokken federale overheidsdienst »;2° in § 1, F, eerste lid, worden de woorden « van niveaus 3 en 4 » vervangen door de woorden « van niveau D »;3° in § 1, F, tweede lid, worden de woorden « van de niveaus 1, 2+ en 2 » vervangen door de woorden « van de niveaus 1, B en C ».

Art. 9.In artikel 20 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 15 maart 1993, 14 september 1994 en 22 december 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « De vergelijkende selecties worden georganiseerd voor benoeming in de graden van rang 10 en van de niveaus B, C en D.» ; 2° in het derde lid, worden de woorden « in een ministerie » vervangen door de woorden « in een federale overheidsdienst ».

Art. 10.In artikel 20bis, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 1 augustus 1975 en 22 december 2000, worden de woorden « het betrokken departement » vervangen door de woorden « de betrokken federale overheidsdienst ».

Art. 11.In artikel 21 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 4 december 1975 en 22 december 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen door het volgende lid : « Hij kan echter onder zijn toezicht de organisatie van deze vergelijkende selecties geheel of gedeeltelijk opdragen aan de federale overheidsdienst.» ; 2° het derde lid wordt opgeheven.

Art. 12.In artikel 25, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 18 november 1982, 15 maart 1993, 22 juli 1993 en 22 december 2000, worden de woorden « het betrokken departement » vervangen door de woorden « de betrokken federale overheidsdienst ».

Art. 13.Artikel 28, tweede lid, van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : « De bepalingen van dit besluit en van de besluiten die het wijzigen of aanvullen gelden voor hem slechts in zover zij uitdrukkelijk op hem toepasselijk zijn verklaard. »

Art. 14.In artikel 28ter, § 4, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 februari 1985, 15 maart 1993, 22 december 2000 en 16 november 2001, worden de woorden « van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 » vervangen door de woorden « van de niveaus B, C en D ».

Art. 15.In artikel 28quinquies van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1993 en de koninklijke besluiten van 15 september 1997, 13 mei 1999 en 16 november 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het tweede lid wordt vervangen als volgt : « Voor de stagiairs van niveau 1 en van de niveaus B en C, wordt een verslag opgemaakt om de drie maanden en op het einde van de stage.» 2° het derde lid wordt opgeheven;3° in het vierde lid, worden de woorden « van de niveaus 3 en 4 » vervangen door de woorden « van niveau D ».

Art. 16.In artikel 28sexies, § 3, tweede lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden « van het departement » vervangen door de woorden « van de federale overheidsdienst ».

Art. 17.In artikel 32, § 2, 2°, van hetzelfde besluit, worden de woorden « van het departement » vervangen door de woorden « van de federale overheidsdienst ».

Art. 18.In artikel 33 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 maart 1983, 22 februari 1985, 13 mei 1999 en 22 december 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, worden de woorden « van het departement » vervangen door de woorden « van de federale overheidsdienst »;2° in § 2, tweede lid, worden de woorden « in zijn ministerie » vervangen door de woorden « in zijn federale overheidsdienst ».

Art. 19.Het opschrift van de afdeling III van hoofdstuk III van Titel I van Deel III van hetzelfde besluit wordt vervangen door het volgend opschrift : « Afdeling III. - Stage van de geslaagden voor en de kandidaten van de niveaus B, C en D en hun aanstelling tot rijksambtenaar ».

Art. 20.In artikel 34 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 maart 1983, 22 februari 1985, 15 maart 1993, 13 mei 1999, 22 december 2000 en 16 november 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 » vervangen door de woorden « van de niveaus B, C en D »;2° § 2, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « De stage duurt één jaar voor de niveaus B en C en drie maanden voor het niveau D ».

Art. 21.In artikel 37, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 mei 1999 en 22 december 2000, worden de woorden « in zijn ministerie » vervangen door de woorden « in zijn federale overheidsdienst ».

Art. 22.In artikel 39 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 februari 1985, 10 maart 1989, 15 maart 1993 en 17 maart 1995, worden de woorden « van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 » vervangen door de woorden « van de niveaus B, C en D ».

Art. 23.In artikel 47 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 1 maart 1985, 15 maart 1993 en 16 november 2001, worden de woorden « van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 » vervangen door de woorden « van de niveaus B, C en D ».

Art. 24.In artikel 48quater, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 februari 1985, worden de woorden « van zijn ministerie » vervangen door de woorden « van zijn federale overheidsdienst » en worden de woorden « aan de secretaris-generaal of aan een directeur-generaal » vervangen door de woorden « aan de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde ».

Art. 25.Deel VI van hetzelfde besluit, dat de artikelen 53 tot 55 omvat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 2 februari 1988, 21 november 1991, 4 maart 1993, 26 september 1994, 17 maart 1995, 31 maart 1999 en 6 februari 1997, wordt opgeheven.

Deze artikelen alsook de in uitvoering van deze artikelen genomen maatregelen blijven echter van toepassing in de ministeries zolang er geen toepassing wordt gemaakt van artikel 19 van het koninklijk besluit van 19 juli 2001 houdende diverse bepalingen betreffende de inwerkingstelling van de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten.

Art. 26.In artikel 58, derde lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 maart 1995 en 6 februari 1997, worden de woorden « van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 » vervangen door de woorden « van de niveaus B, C en D ».

Art. 27.In artikel 60, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 maart 1995 en 22 december 2000, worden de woorden « Indien de rijksambtenaar die tot een graad van de rangen 10 tot 14 of van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 benoemd is » vervangen door de woorden « Indien de rijksambtenaar die tot een graad van de rangen 10 en 13 of van de niveaus B, C en D benoemd is ».

Art. 28.In artikel 64 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 november 1982, 13 juli 1987 en 28 januari 2002, worden de woorden « of van een federale overheidsdienst » ingelast tussen de woorden « van een ministerie » en de woorden « en als titularis van een ambt zonder vrijwillige onderbreking ».

Art. 29.In artikel 65, § 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 mei 1999 en 28 januari 2002, worden de woorden « of van een federale overheidsdienst » ingevoegd tussen de woorden « van een ministerie » en « of van een openbare instelling van sociale zekerheid ».

Art. 30.In artikel 69 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 30 maart 1983, 4 maart 1993 en 31 maart 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, in de inleidende zin, worden de woorden « van het betrokken departement » vervangen door de woorden « van de betrokken federale overheidsdienst »;2° in § 1, 1°, a) en b), wordt het woord « ministeries » vervangen door de woorden « federale overheidsdiensten »;3° in § 2, wordt het woord « ministerie » vervangen door de woorden « federale overheidsdienst »;4° in § 2, wordt de laatste zin geschrapt.

Art. 31.In artikel 70 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 14 september 1994, 17 maart 1995 en 22 december 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 1°, wordt vervangen als volgt : « 1° wat de administratieve loopbaan van het rijkspersoneel betreft, is de bevordering de benoeming van een rijksambtenaar tot een graad van een hogere rang die in hetzelfde niveau is ingedeeld of tot een graad van een hoger niveau ».2° § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.De bevordering door verhoging in graad en door verhoging in weddenschaal kan afhankelijk worden gesteld van het slagen voor een selectie of voor een competentiemeting.

De competentiemeting is een proef die tot doel heeft na te gaan of een rijksambtenaar over de technische competenties en de generieke gedragsgerichte competenties beschikt die nodig zijn voor het goed uitoefenen van zijn functie, alsook ze ontwikkelt en actueel houdt. »

Art. 32.Artikel 70bis van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 1 augustus 1975, 14 september 1994 en 22 december 2000, wordt vervangen als volgt : «

Art. 70bis.De afgevaardigd bestuurder van SELOR. - Selectiebureau van de Federale Overheid organiseert de selecties voor verhoging in weddenschaal, de vergelijkende selecties voor overgang naar het hogere niveau en de competentiemetingen.

Hij kan onder zijn toezicht de organisatie van die selecties en metingen echter geheel of gedeeltelijk opdragen aan de betrokken federale overheidsdienst. »

Art. 33.In artikel 72, § 4, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 10 maart 1989, 22 november 1991, 14 september 1994, 26 september 1994, 10 april 1995 en 13 mei 1999, wordt het eerste streepje vervangen als volgt : « - voor de vacante betrekkingen die door verhoging in weddenschaal in niveau D te verlenen zijn ».

Art. 34.Artikel 73 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969 en 14 september 1994, wordt opgeheven.

Art. 35.In artikel 75 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 11 februari 1977, 28 oktober 1988, 14 september 1994, 31 maart 1995, 10 april 1995 en 22 december 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, worden de woorden « evenals aan een competentiemeting » ingevoegd tussen de woorden « naar het hogere niveau » en « deel te nemen »;2° § 2 wordt aangevuld als volgt : « alsook de competentiemeting ».3° § 4, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 april 1995, wordt opgeheven.

Art. 36.In artikel 78, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 maart 1993, 26 september 1994 en 31 maart 1995, worden de woorden « van de niveaus 4, 3, 2 en 2+ » vervangen door de woorden « van de niveaus B, C en D ».

Art. 37.Artikel 79, § 4, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 september 1994 en 31 maart 1995, wordt opgeheven.

Art. 38.In artikel 82, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 januari 1987, 12 november 1990, 21 november 1991 en 4 maart 1993, worden de woorden « in elk ministerie » vervangen door de woorden « in elke federale overheidsdienst » en worden de woorden « der ministeries » vervangen door de woorden « der federale overheidsdiensten ».

Art. 39.In artikel 83 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het vierde en vijfde lid, worden de woorden « van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 » vervangen door de woorden « van de niveaus B, C en D »;2° in het derde en vijfde lid wordt het woord « ministeries » vervangen door de woorden « federale overheidsdiensten ».

Art. 40.In artikel 83bis van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 januari 1987, 12 november 1990, 21 november 1991 en 4 maart 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, 2°, worden de woorden « of de voorzitters van de directiecomités van de federale overheidsdiensten in actieve dienst » ingevoegd tussen de woorden « van de ministeries in actieve dienst » en de woorden « van dezelfde taalrol »;2° in het tweede lid, worden de woorden « of een voorzitter van het directiecomité » ingevoegd tussen de woorden « een secretaris-generaal » en de woorden « een beroep instelt »;3° het artikel wordt aangevuld als volgt : « De raad van beroep voor opperambtenaren is ook bevoegd voor de houders van de managementfuncties.»

Art. 41.In artikel 84 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 21 januari 1987, 12 november 1990, 21 november 1991, 4 maart 1993, 31 maart 1995 en 13 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, derde lid, worden de woorden « het ministerie » vervangen door de woorden « de federale overheidsdienst »;2° in § 3, eerste lid, worden de woorden « in de ministeries » vervangen door de woorden « in de federale overheidsdiensten »;3° in § 6, eerste lid, worden de woorden « van een ministerie » en « tot dit ministerie » respektievelijk vervangen door de woorden « van een federale overheidsdienst » en « tot deze federale overheidsdienst ».

Art. 42.In artikel 84bis van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 maart 1995, 6 februari 1997 en 22 december 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, vijfde lid, worden de woorden « het ministerie » vervangen door de woorden « de federale overheidsdienst »;2° in § 3, worden de woorden « hetzelfde ministerie » en « niet behoren tot het ministerie » respektievelijk vervangen door de woorden « dezelfde federale overheidsdienst » en « niet behoren tot de federale overheidsdienst ».

Art. 43.In hoofdstuk I van de bijlage 1 van hetzelfde besluit wordt het opschrift van de rubrieken « Niveau 2+ », « Niveau 2 » en « Niveau 3. - Niveau 4 » vervangen door respectievelijk de opschriften « Niveau B », « Niveau C » en « Niveau D ».

Art. 44.In de bepalingen van hetzelfde besluit worden de woorden « de directieraad » vervangen door de woorden « het directiecomité ». Afdeling 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939

betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel

Art. 45.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 december 1970, 23 september 1971, 15 maart 1993 en 6 februari 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het § 1, worden de woorden « van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 » vervangen door de woorden « van de niveaus B, C en D »;2° § 2, 2°, wordt opgeheven;3° in het § 3, worden het eerste en het tweede lid vervangen door de volgende leden : « § 3.In elke federale overheidsdienst, wijst de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde één of meerdere systeembeheerder(s) aan.

De systeembeheerder oefent zijn ambt uit onder het gezag van de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde die hem aangewezen heeft. »; 4° in het § 3, vierde lid, worden de woorden « binnen elk ministerie » vervangen door de woorden « binnen elke federale overheidsdienst ».

Art. 46.Artikel 3, 5°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 december 1970, 23 september 1971, 15 maart 1993 en 6 februari 1997, wordt vervangen als volgt : « 5° het evaluatierooster dat door het directiecomité aan de ambtenaar is toegekend ».

Art. 47.In artikel 8 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 december 1970, 23 september 1971, 15 maart 1993 en 6 februari 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 1°, worden de woorden « van de niveaus 3 en 4 » vervangen door de woorden « van niveau D »;2° in 2°, worden de woorden « van de niveaus 2 en 2+ » vervangen door de woorden « van de niveaus C en B ».

Art. 48.In artikel 9, §§ 1 en 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 december 1970, 23 september 1971, 15 maart 1993 en 6 februari 1997, worden de woorden « de directieraad of het college van diensthoofden » vervangen door de woorden « het directiecomité ».

Art. 49.In artikel 14 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 december 1970, 23 september 1971, 15 maart 1993 en 6 februari 1997, worden de woorden « het hoofd van het bestuur » vervangen door de woorden « de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde ».

Art. 50.In artikel 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 december 1970, 23 september 1971, 15 maart 1993 en 6 februari 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.- De evaluatieconferentie bestaat uit : 1° de onmiddellijke hiërarchische overste;2° de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde, die voorzit;3° de tweetalig adjunct van de ambtenaar bedoeld in 2° wanneer deze eentalig is;4° een houder van een managementfunctie die belast is met het beheer van een andere dienst dan die waartoe de ambtenaar behoort, aangewezen door de voorzitter van het directiecomité;hij behoort tot dezelfde taalrol als de ambtenaar. » 2° in § 3, tweede lid, worden de woorden « van het ministerie » vervangen door de woorden « van de federale overheidsdienst ».

Art. 51.In artikel 17 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 december 1970, 23 september 1971, 15 maart 1993 en 6 februari 1997, worden de woorden « door de secretaris-generaal wordt aangewezen of, bij ontstentenis van een secretaris-generaal, door de ambtenaar-generaal die daartoe door de minister is aangewezen » vervangen door de woorden « door de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde wordt aangewezen ».

Art. 52.Het opschrift van hoofdstuk III van Titel I van hetzelfde besluit wordt vervangen door het volgend opschrift : « Hoofdstuk III. - Evaluatie van de rijksambtenaren van de niveaus B, C en D ».

Art. 53.Artikel 18 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 december 1970, 23 september 1971, 15 maart 1993 en 6 februari 1997, wordt vervangen als volgt : «

Art. 18.De twee hiërarchische meerderen die bevoegd zijn om de evaluatie toe te kennen aan de ambtenaren van de niveaus B, C en D worden aangewezen door de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde. »

Art. 54.In artikel 20 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 december 1970, 23 september 1971, 15 maart 1993 en 6 februari 1997, worden de woorden « die door de secretaris-generaal wordt aangewezen of, bij ontstentenis van een secretaris-generaal, door de ambtenaar-generaal die daartoe door de minister is aangewezen » vervangen door de woorden « die door de voorzitter van het directiecomité is aangewezen ».

Art. 55.In artikel 20quinquies, §§ 3 en 4, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 juni 1998, worden de woorden « de directieraad » vervangen door de woorden « het directiecomité ».

Art. 56.In artikel 20sexies van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 juni 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 2°, en in § 3, eerste lid, worden de woorden « het ministerie » vervangen door de woorden « de federale overheidsdienst »;2° in §§ 3 en 4, worden de woorden « de directieraad » vervangen door de woorden « het directiecomité ».

Art. 57.In artikel 23, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 10 april 1995, 6 februari 1997 en 13 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « een examen » en « het examen » worden vervangen door de woorden « een selectie » en « de selectie »;2° de woorden « de directieraad » worden vervangen door de woorden « het directiecomité ».

Art. 58.In artikel 24 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 maart 1993, 14 september 1994 en 17 maart 1995, worden de woorden « de niveaus 2+, 2, 3 of 4 » vervangen door de woorden « de niveaus B, C of D » en worden de woorden « door het hoofd van bestuur aan wie de minister deze bevoegdheid heeft verleend » vervangen door de woorden « door de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde ».

Art. 59.In artikel 26 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 13 november 1990, 27 oktober 1992, 14 september 1994, 2 juni 1998 en 13 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede lid, worden de woorden « de directieraad » vervangen door de woorden « het directiecomité »;2° in § 1, wordt het derde lid vervangen als volgt : « In de andere gevallen wordt het voorstel gedaan door de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde ».

Art. 60.In artikel 26bis van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 mei 1999 en 29 april 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede lid, 3°, worden de woorden « de directieraad » vervangen door de woorden « het directiecomité »;2° het § 1, derde lid, wordt vervangen als volgt : « Deze aanvraag wordt schriftelijk gericht aan de voorzitter van het directiecomité ».

Art. 61.In artikel 26ter van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 mei 1999 en 29 april 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste lid wordt vervangen als volgt : « In niveau D, wordt het voorstel van rangschikking dat is opgemaakt voor alle vacante betrekkingen waarin door bevordering door verhoging in weddenschaal, schriftelijk meegedeeld aan alle kandidaten die de voorwaarden om de te begeven betrekking te bekleden, vervullen.»; 2° § 1, tweede lid, 3°, wordt opgeheven.

Art. 62.Artikel 27 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 63.In artikel 27bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 oktober 1992 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 april 1995, 2 juni 1998 en 13 mei 1999, worden de woorden « de directieraad » vervangen door de woorden « het directiecomité ».

Art. 64.In artikel 28 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969 en 10 april 1995, worden de woorden « van een zelfde ministerie » vervangen door de woorden « van een zelfde federale overheidsdienst ».

Art. 65.In artikel 29 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 28 oktober 1988, 19 september 1990, 31 juli 1991, 15 maart 1993, 14 september 1994 en 30 maart 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen als volgt : « § 1.De vergelijkende selecties voor overgang naar het hogere niveau worden georganiseerd voor de bevordering door overgang naar graden van niveau 1 die in rang 10 gerangschikt zijn en naar graden van de niveaus B en C. Een ministerieel besluit genomen met de instemming van de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren, kan echter beslissen dat bepaalde graden van niveau 1 andere dan deze van rang 10 bij wege van een vergelijkende selectie voor overgang naar het hogere niveau zullen worden verleend.

Hetzelfde besluit stelt de voorwaarden van deelneming aan de selectie vast, zonder dat het evenwel de in § 2, 1° gestelde termijnen van anciënniteit in het niveau mag inkorten. »; 2° § 2, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « Onverminderd artikel 28 van dit besluit en artikel 75 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, staat de vergelijkende selectie voor overgang naar het hogere niveau open : 1° voor bevordering tot een graad van rang 10, voor alle ambtenaren van de niveaus B en C van de federale overheidsdienst, uitgezonderd de ambtenaren die bekleed zijn met de weddenschaal BA1, BT1, BI1, BF1, CA1 of CT1 en die geen competentietoelage ontvangen;2° voor bevordering tot een graad van niveau B, voor alle ambtenaren van niveau C van de federale overheidsdienst, uitgezonderd de ambtenaren die bekleed zijn met de weddenschaal CA1 of CT1 en die geen competentietoelage ontvangen;3° voor bevordering tot een graad van niveau C, voor alle ambtenaren van niveau D van de federale overheidsdienst die met de weddenschaal DA2 of DT3 bekleed zijn.»; 3° in § 2, tweede lid, worden de woorden « voor de deelneming aan een vergelijkend examen voor overgang naar door dat besluit bepaalde graden van de rangen 10, 26, 20 of 30 » vervangen door de woorden « voor de deelneming aan een vergelijkende selectie voor overgang naar door dat besluit bepaalde graden van rang 10 of van de niveaus B of C »;4° § 3 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3.De deelnemingsvoorwaarden die bepaald zijn krachtens §§ 1 en 2, moeten vervuld zijn op de door de afgevaardigd bestuurder van SELOR. - Selectiebureau van de Federale Overheid bepaalde datum.

De ambtenaar die tijdens de duur van de vergelijkende selectie voor overgang naar het hogere niveau een van die voorwaarden niet langer vervult, verliest het voordeel van zijn eventueel slagen voor de selectie »; 5° er wordt een § 4 wordt ingevoegd, luidende : « § 4.De ambtenaren die geslaagd zijn voor de vergelijkende selectie voor overgang naar de graad van administratief deskundige bekomen, indien ze bevorderd worden in deze graad, de weddenschaal BA2. »

Art. 66.In artikel 29bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 maart 1998 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 november 2001, worden de woorden « na een vergelijkend examen voor overgang » vervangen door de woorden « na een vergelijkende selectie voor overgang » en worden de woorden « de directeur-generaal van de opleiding » vervangen door de woorden « de houder van de managementfunctie -1 bij het Opleidingsinstituut van de federale Overheid ».

Art. 67.In artikel 31 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 16 oktober 1989, 14 september 1994 en 6 februari 1997, worden de woorden « een examen », de woorden « het vereiste examen » en de woorden « een zelfde examen » vervangen door respectievelijk de woorden « een selectie », de woorden « de vereiste selectie » en de woorden « een zelfde selectie ».

Art. 68.In artikel 32 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969 en 6 februari 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, worden de woorden « een examen », de woorden « het opgelegd examen », de woorden « datzelfde examen » en de woorden « het examen » respectievelijk vervangen door de woorden « een selectie », de woorden « de vereiste selectie », de woorden « diezelfde selectie » en de woorden « de selectie »;2° in § 2, worden de woorden « een examen » vervangen door de woorden « een selectie ».

Art. 69.In artikel 33 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 15 maart 1993, 14 september 1994, 6 september 1996, 6 februari 1997, 13 mei 1999 en 29 april 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, wordt het woord « examen » vervangen door het woord « selectie »;2° § 4 wordt vervangen als volgt : « § 4.De bevordering door verhoging in weddenschaal binnen het niveau D, die niet afhankelijk gesteld is van het slagen in een selectie, wordt verleend in de volgende volgorde : 1°) aan de kandidaat met de meest positieve evaluatie; 2°) onder kandidaten die dezelfde evaluatie hebben, aan de kandidaat die het best gerangschikt is volgens de bepalingen die gelden inzake de rangschikking van de rijksambtenaren. »; 3° § 5 wordt opgeheven.

Art. 70.In artikel 35 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 30 januari 1978, 12 augustus 1981, 28 oktober 1988 en 14 september 1994, waarvan de tekst § 1 zal vormen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, tweede lid, worden de woorden « een examen » en de woorden « het examen » vervangen door respectievelijk de woorden « een selectie » en de woorden « de selectie ».2° in § 1, derde lid, worden de woorden « Vaste Wervingssecretaris » vervangen door de woorden « afgevaardigd bestuurder van SELOR.- Selectiebureau van de Federale Overheid ». 3° de nieuwe § 2 luidt als volgt : « § 2.Voor niveau C zijn er vier competentiemetingen genummerd van 1 tot 4. Voor de loopbanen van administratief deskundige, van technisch deskundige en van financieel deskundige van niveau B zijn er vijf competentiemetingen genummerd van 1 tot 5. Voor de loopbaan van ICT-deskundige van niveau B zijn er negen competentiemetingen genummerd van 1 tot 9.

De competentiemetingen hebben een geldigheidsduur van : 1° vijf jaar voor de graden van administratief deskundige, technisch deskundige en financieel deskundige;2° drie jaar voor de graad van ICT- deskundige;3° acht jaar voor de graad van administratief assistent en technisch assistent. De geldigheidsduur vangt aan de eerste dag van de maand volgend op de datum van het proces-verbaal van de competentiemeting en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande competentiemeting. Voor de ambtenaren die aangeworven of bevorderd worden vanaf 1 juni 2002 in niveau C of vanaf 1 oktober 2002 in niveau B, vangt echter de geldigheidsduur aan op de datum van de benoeming.

Om te kunnen deelnemen aan de competentiemeting 1, moet de ambtenaar één jaar niveauanciënniteit tellen.

De ambtenaar kan toegelaten worden om deel te nemen aan de competentiemetingen ten vroegste vanaf de achttiende maand voorafgaand aan het verstrijken van de geldigheidsduur van de lopende competentiemeting. Per competentiemeting mag hij slechts één keer van deze mogelijkheid gebruik maken. »

Art. 71.Artikel 44ter van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 maart 1993 en 10 april 1995, wordt opgeheven.

Art. 72.Artikel 47 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 maart 1989, wordt opgeheven.

Art. 73.Artikel 48 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 14 september 1994 en 6 september 1996, wordt opgeheven.

Art. 74.Artikel 53 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 11 februari 1977, 20 maart 1989 en 14 september 1994, wordt opgeheven.

Art. 75.Artikel 58 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969 en 14 september 1994, wordt opgeheven.

Art. 76.In artikel 60, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 25 april 1980, 19 september 1990, 18 november 1991, 14 september 1994, 17 maart 1995, 10 april 1995 en 2 juni 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden de woorden « het hoofd van bestuur aan wie de minister deze bevoegdheid heeft toevertrouwd » vervangen door de woorden « de voorzitter van het directiecomité »;2° in het vierde lid, worden de woorden « het hoofd van bestuur aan wie deze bevoegdheid toevertrouwd werd » vervangen door de woorden « de voorzitter van het directiecomité ».

Art. 77.In artikel 61, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969 en 14 september 1994, worden de woorden « In de niveaus 2+, 2, 3 en 4 » vervangen door de woorden « In de niveaus B, C en D ».

Art. 78.In artikel 65, § 2, tweede lid, 1°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969 en 31 januari 1977, worden de woorden « voor een examen voor verhoging in graad » vervangen door de woorden « voor een selectie voor verhoging in graad ».

Art. 79.In artikel 66, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969 en 19 september 1990, worden de woorden « het ministerie » vervangen door de woorden « de federale overheidsdienst ».

Art. 80.In artikel 67 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969, 27 oktober 1992, 15 maart 1993, 14 september 1994 en 13 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, worden de woorden « de directieraad » vervangen door de woorden « het directiecomité »;2° § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2.De benoeming bij verandering van graad tot een graad van niveau D geschiedt bij de in artikel 33, § 4, vastgestelde volgorde. » Afdeling 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 1 juni 1964

betreffende de schorsing van rijksambtenaren in het belang van de dienst

Art. 81.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende de schorsing van rijksambtenaren in het belang van de dienst, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 september 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden de woorden « door het hoofd van bestuur dat deze daartoe heeft gemachtigd » vervangen door de woorden « door de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde »;2° in het tweede lid, worden de woorden « door de secretaris-generaal of door het hoofd van bestuur dat deze daartoe heeft gemachtigd » vervangen door de woorden « door de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde »;3° in het derde lid, worden de woorden « door een hoofd van bestuur » vervangen door de woorden « door de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde ».

Art. 82.In artikel 3, derde lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden « van de secretaris-generaal of van het hoofd van bestuur dat hij daartoe heeft gemachtigd » vervangen door de woorden « van de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde ».

Art. 83.In artikel 8, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden « door het hoofd van bestuur » vervangen door de woorden « door de voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde ». Afdeling 4. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973

tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut

Art. 84.In artikel 1, § 1, I, X en XIV van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 maart 1974, 17 september 1975, 8 maart 1976, 26 januari 1984, 6 maart 1989, 23 oktober 1989, 6 juni 1991, 25 november 1993 en 19 mei 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder I, 10° wordt opgeheven;2° het opschrift van X en de bepalingen die er de inhoud van uitmaken, worden opgeheven;3° onder XIV worden de woorden « Dienst voor Regeling der Binnenvaart » geschrapt.

Art. 85.In artikel 3, § 1er, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 augustus 1973, 10 mei 1976, 13 september 1979, 16 november 1979, 26 januari 1984, 13 juli 1987, 25 november 1993, 14 september 1994, 17 maart 1995, 31 maart 1995, 10 april 1995, 6 februari 1997, 15 september 1997, 19 november 1998 en 26 april 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 5°, opgeheven bij het koninklijk besluit van 25 november 1993, wordt hersteld in de volgende lezing : « Koninklijk besluit van 5 september 2002 houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren in de Rijksbesturen »;2° 12° wordt vervangen als volgt : « 12° Bijlage bij het koninklijk besluit van 20 juli 1964 betreffende de hiërarchische indeling van de graden waarvan de ambtenaren in de Rijksbesturen kunnen titularis zijn;» 3° 13° wordt vervangen als volgt : « 13° Artikelen 14 tot 20 van het koninklijk besluit van 20 juli 1964 betreffende de hiërarchische indeling en de loopbaan van sommige personeelsleden van de Rijksbesturen;»; 4° 21° wordt vervangen als volgt : « 21° Koninklijk besluit van 22 december 2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel;»; 5° 23° wordt vervangen als volgt : « 23° Besluit van 20 februari 2001 van de afgevaardigd bestuurder van SELOR tot vaststelling van het reglement van orde betreffende de vergelijkende selecties, de selecties en de taalexamens;»; 6° § 1 wordt aangevuld met de volgende tekst : « 40° Koninklijk besluit van 2 augustus 2002 tot invoering van een evaluatiecyclus in de federale overheidsdiensten ».

Art. 86.In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « secretaris-generaal » opgenomen in kolom 1 worden aangevuld met de woorden « voorzitter van het directiecomité »;2° kolom 1 wordt aangevuld met de woorden « functionele directeur van de stafdienst Personeel en Organisatie » en, er tegenover in kolom 2, met de woorden « verantwoordelijke van de dienst belast met de human resources »;3° kolom 1 wordt aangevuld met de woorden « stafdienst Personeel en Organisatie » en, er tegenover in kolom 2, met de woorden « dienst belast met de human resources »;4° kolom 1 wordt aangevuld met de woorden « directiecomité » en, er tegenover in kolom 2, met de woorden « directieraad ».

Art. 87.In hetzelfde besluit wordt een artikel 6bis ingevoegd, luidende : «

Art. 6bis.Artikel 6bis moet als volgt worden gelezen : «

Art. 6bis.Wanneer op verschillende wijzen in een graad kan worden benoemd en geen bepaling een bepaalde wijze voorschrijft, kiest de benoemende overheid de wijze van benoeming volgens welke iedere vacant geworden betrekking moet worden verleend ». »

Art. 88.Artikel 7 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 26 januari 1984, wordt hersteld in de volgende lezing : «

Art. 7.Artikel 24, eerste lid, moet als volgt worden gelezen : « De benoemende overheid of haar gemachtigde beslist over de werving ». »

Art. 89.Artikel 8 van het zelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 8.Artikel 25 moet als volgt worden gelezen : «

Art. 25.Indien de vergelijkende selectie wordt georganiseerd op vraag van de benoemende overheid of haar gemachtigde, overeenkomstig een door haar opgesteld competentieprofiel, en bijgevolg leidt tot een rangschikking van de geslaagden, is de betrokken instelling vertegenwoordigd in de selectiecommissie.

In dit geval is de benoemende overheid of haar gemachtigde bij de werving gebonden door de rangschikking, die voortvloeit uit die vergelijkende selectie ». »

Art. 90.De afdeling II van het hoofdstuk II van Titel III van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : «

Art. 8bis.Artikel 26 moet als volgt worden gelezen : «

Art. 26.Zo de vergelijkende selectie leidt tot een indeling van de kandidaten in groepen A, B, C of D, is de benoemende overheid of haar gemachtigde ertoe gehouden te werven uit de groep A en bij uitputting ervan, uit groep B. Zij motiveert haar beslissing ». »

Art. 91.De afdeling III van het hoofdstuk II van titel III van hetzelfde besluit, bestaande uit de artikelen 9 tot 15quinquies, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 januari 1984, 28 mei 1984, 4 februari 1988 en 25 november 1993, wordt vervangen als volgt : « Afdeling III. - Stage en aanstelling tot vast ambtenaar Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 9.§ 1. In artikel 27, § 3, moeten het tweede en derde lid als volgt worden gelezen : « De aangeworven geslaagden en de aangeworven kandidaten, ingedeeld in de groepen A en B, worden door de benoemende overheid of haar gemachtigde toelaatbaar verklaard zo zij aan de overige toelaatbaarheidsvereisten voldoen.

Zo er een reserve van de geslaagden is aangelegd, verwittigt de benoemende overheid of haar gemachtigde de afgevaardigd bestuurder van SELOR. - Selectiebureau van de Federale Overheid van haar beslissing ». » § 2. Artikel 27, § 3, vierde lid is niet van toepassing op de ambtenaren van de instellingen. § 3. In artikel 28ter moet § 4 als volgt worden gelezen : « § 4. Na het einde van een afwezigheidsperiode die een schorsing van de stage tot gevolg heeft gehad, beslist de opleidingsdirecteur die de stagiair onder zijn toezicht heeft of de betrokken leidend ambtenaar voor de stagiairs van niveau 1 bedoeld in artikel 33ter of er reden bestaat om zijn opleiding voort te zetten. Gedurende de periode van verlenging van de stage behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagiair ». » § 4. Artikel 28quater moet als volgt worden gelezen : «

Art. 28quater.Onverminderd de bevoegdheden van de benoemende overheid staat de stagiair in elke instelling onder het toezicht van de opleidingsdirecteur. » § 5. In artikel 28quinquies, eerste lid, dient « De opleidingsdirecteur » te worden gelezen in plaats van « De functioneel directeur van de stafdienst Personeel en Organisatie ». § 6. Artikel 28sexies, § 3, moet als volgt gelezen worden : « § 3. De afdanking wordt uitgesproken door de benoemende overheid op voorstel van de bevoegde stagecommissie ». § 7. De artikelen 34 tot 37 en 39 zijn niet van toepassing op de ambtenaren van de instellingen. § 8. De artikelen 33bis en 38 zijn niet van toepassing op de ambtenaren van de instellingen.

Onderafdeling II. - Stage van de geslaagden van niveau 1, van de geslaagden en de kandidaten van de niveaus B, C en D en hun aanstelling tot vast ambtenaar

Art. 10.§ 1. In artikel 30, moet § 1, eerste lid, als volgt worden gelezen : « De geslaagden van niveau 1, de geslaagden en de kandidaten van de niveaus B, C en D die worden toegelaten door de benoemende overheid of haar gemachtigde, worden tot stagiair benoemd. Zij worden in die hoedanigheid in dienst geroepen met het genot van al hun administratieve en geldelijke rechten, uiterlijk de eerste dag van de derde maand volgend op die van de toelaatbaarheidverklaring ». § 2. Artikel 30, § 2, is niet van toepassing op de ambtenaren van de instellingen. § 3. Artikel 30, § 3, moet als volgt worden gelezen : « § 3. De stage duurt één jaar voor niveau 1 en voor de niveaus B en C. Zij duurt drie maanden voor het niveau D. Zij kan ten hoogste met één derde van haar duur worden verlengd ».

Art. 11.Artikel 31 dient als volgt te worden gelezen : «

Art. 31.§ 1. De stage van de geslaagden van niveau 1, van de geslaagden en de kandidaten van de niveau B, C en D staat onder het toezicht van de opleidingsdirecteur.

De stagiair is gehouden deel te nemen aan de opleidingsactiviteiten opgelegd door de opleidingsdirecteur. § 2. De stagiair van niveau 1 moet bovendien de opleidingsdirecteur een eindverhandeling ter hand stellen.

Art. 12.Artikel 32 moet als volgt worden gelezen : «

Art. 32.De opleidingsdirecteur is bevoegd om over de geschiktheid van de stagiair te oordelen. Indien de bij artikel 28quinquies bedoelde verslagen over het geheel niet gunstig zijn of indien de eindverhandeling niet voldoet of niet afgeleverd werd, legt de opleidingsdirecteur het geval voor hetzij aan de bevoegde interparastatale stagecommissie hetzij aan de bevoegde stagecommissie.

Hij maakt daartoe een verslag op dat hij aan de stagiair meedeelt ». »

Art. 13.Artikel 33, § 1, moet als volgt worden gelezen : « § 1. De door hetzij de opleidingsdirecteur hetzij de bevoegde interparastatale stagecommissie of de bevoegde stagecommissie geschikt bevonden stagiair wordt tot vast ambtenaar benoemd in de graad waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld. Hij wordt definitief aangewezen voor een vaste betrekking van zijn graad ».

Onderafdeling III. - Stage van kandidaten van niveau 1 en aanstelling tot vast ambtenaar

Art. 14.§ 1. Artikel 33ter, § 1, eerste lid, moet als volgt worden gelezen : « § 1. De aangeworven kandidaten van niveau 1, ingedeeld in de groepen A en B, worden door de benoemende overheid of haar gemachtigde toegelaten en tot stagiair benoemd. Zij worden in die hoedanigheid in dienst geroepen en aangewezen voor een vacante vaste betrekking met het genot van al hun administratieve en geldelijke rechten, uiterlijk de eerste dag van de derde maand volgend op de toelaatbaarheidsverklaring. » § 2. Artikel 33ter, § 2, moet als volgt worden gelezen : « § 2. De stagiair ressorteert onder de benoemende overheid of haar gemachtigde, die de inhoud van zijn stage bepaalt. Artikel 28quater is niet van toepassing ». »

Art. 15.Artikel 33quater moet als volgt worden gelezen : «

Art. 33quater.In afwijking van artikel 28quinquies, eerste lid, maakt de leidend ambtenaar van de instelling waaronder de stagiair ressorteert, in overleg met de hiërarchische meerdere van de stagiair, de driemaandelijkse stageverslagen en het eindverslag op.

Indien deze verslagen ongunstig zijn voor de stagiair, deelt hij die eveneens mee aan de bevoegde interparastatale stagecommissie. Deze wint de nodige informatie in en hoort de stagiair, die zich kan laten bijstaan. Zij beslist of de stage mag worden voortgezet of moet worden verlengd. In voorkomend geval legt zij aan de tot benoemen bevoegde overheid waaronder de stagiair ressorteert, een met redenen omkleed afdankings- of benoemingsvoorstel voor ». »

Art. 15bis.Artikel 33quinquies moet als volgt worden gelezen : «

Art. 33quinquies.De afdanking van de stagiair wordt uitgesproken door de benoemende overheid waaronder de stagiair ressorteert.

De stagiair die door de betrokken leidend ambtenaar of de bevoegde interparastatale stagecommissie geschikt bevonden wordt, wordt op diens voorstel benoemd.

De paragrafen 2 en 3 van artikel 33 zijn van toepassing. » Onderafdeling IV. - Stagecommissies

Art. 15ter.§ 1. Voor alle instellingen samen, met uitzondering van die van categorie D zoals omschreven bij de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, is er een interparastatale stagecommissie die bevoegd is : 1) om een stagiair van niveau 1 op zijn verzoek tijdens de stage een andere aanwijzing toe te kennen, na advies van de betrokken benoemende overheden;2) om te beslissen over de beroepen van de kandidaten aan wie het recht zou zijn geweigerd om deel te nemen aan de opleiding tot het bekomen van het geschiktheidsbrevet om het ambt van opleidingsdirecteur uit te oefenen;3) om de geschiktheidsbrevetten van opleidingsdirecteur toe te kennen;4) om te beslissen of de stage van de kandidaten van niveau 1, ingedeeld in de groepen A en B, mag worden voortgezet of moet worden verlengd en om, in voorkomend geval, aan de benoemende overheid een met redenen omkleed afdankings- of benoemingsvoorstel voor te leggen. § 2. De commissie bestaat uit : 1° drie leidend ambtenaren per taalrol aangewezen door de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenaren behoren;2° drie leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties in de zin van artikel 7 of van artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en dit naar rato van één lid per organisatie. De minister tot wiens bevoegheid de ambtenarenzaken behoren wijst bovendien drie leidend ambtenaren per taalrol aan in de hoedanigheid van plaatsvervangend lid. § 3. De door de representatieve vakorganisaties aangewezen leden worden gekozen onder de ambtenaren van de instellingen die tot niveau 1 behoren en moeten worden erkend door de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren. De weigering tot erkenning wordt voorgelegd aan het comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten.

De vakorganisaties wijzen de plaatsvervangende leden aan volgens de procedure die wordt gebruikt voor het aanwijzen van de gewone leden. § 4. De commissie beraadslaagt geldig wanneer ten minste drie leden aanwezig zijn, die behoren tot dezelfde taalrol als de stagiair of het bewijs geleverd hebben de tweede taal voldoende te kennen overeenkomstig artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.

Bovendien moeten bij de stemming de leden die de overheid vertegenwoordigen en de leden die de vakorganisaties vertegenwoordigen even talrijk zijn. In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door het uitschakelen van een of meer leden na loting.

Wanneer de commissie na een eerste oproeping van de leden in onvoldoende aantal is, houdt zij zitting en beraadslaagt zij geldig bij de volgende vergadering, ongeacht het aantal aanwezige leden.

De stemming is geheim. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. § 5. Het diensthoofd dat de verzoeker onder zijn gezag heeft of de opleidingsdirecteur, indien het gaat om de toekenning van een geschiktheidsbrevet van opleidingsdirecteur, worden ambtshalve gehoord; de verzoeker wordt op zijn verzoek gehoord.

De verzoeker verschijnt in eigen persoon; hij kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze. De verdediger mag hoe dan ook geen deel uit maken van de commissie.

Indien, alhoewel regelmatig opgeroepen, de verzoeker, zonder geldig excuus, niet verschijnt beslist de commissie of formuleert ze een voorstel van beslissing aan de tot benoemen bevoegde overheid op basis van de stukken van het dossier.

De commissie spreekt zich uit op basis van de stukken van het dossier, zelfs indien de verzoeker een geldig excuus kan inroepen, zodra de zaak het voorwerp van de tweede zitting uitmaakt. § 6. Voor de instellingen van categorie D zoals omschreven bij de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut is er een interparastatale stagecommissie, met bevoegdheden als opgesomd onder paragraaf 1.

Deze commissie is samengesteld als voorzien in paragraaf 2, met dien verstande dat voor de leden bedoeld onder 1° en de plaatsvervangende leden bedoeld in het tweede lid, de aanwijzing gebeurt door de minister die de ambtenarenzaken onder zijn bevoegheid heeft, op voorstel van de in college vergaderde leidend ambtenaren van de instellingen van categorie D. De bepalingen van de paragrafen 3 tot en met 5 zijn toepasselijk op de interparastatale stagecommissie ingesteld voor de instellingen van categorie D, zoals omschreven bij de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut ». »

Art. 15quater.§ 1. In elke instelling is er een stagecommissie die bevoegd is voor de geslaagden en de kandidaten van de niveaus B, C en D; in voorkomend geval bestaat zij uit afdelingen naargelang van de taalrollen waartoe de ambtenaren behoren van de instelling waarvoor zij wordt ingesteld.

Voor de instellingen van openbaar nut, behalve die van categorie D zoals omschreven bij de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, is de commissie of de afdeling paritair samengesteld uit : 1° de leidend ambtenaar of de adjunct-leidend ambtenaar, voorzitter;2° twee door de benoemende overheid aangewezen ambtenaren van ten minste rang 13;3° leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties in de zin van artikel 7 of van artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en dit naar rato van één lid per organisatie. De door de vakorganisaties aangewezen leden van de commissie worden gekozen onder de ambtenaren van de instelling en moeten door de tot benoemen bevoegde overheid erkend worden. Over de weigering tot erkenning wordt het advies van het bevoegde sectorcomité gevraagd.

De vakorganisaties wijzen de plaatsvervangende leden aan volgens de procedure die wordt gebruikt voor het aanwijzen van de gewone leden.

De benoemende overheid kan twee andere ambtenaren van ten minste rang 13 aanwijzen in de hoedanigheid van plaatsvervangend lid. Deze ambtenaren zetelen als gewone leden indien nodig om de hierboven bedoelde pariteit te verzekeren. § 2. De stagecommissie, na de nodige informatie te hebben ingewonnen, inzonderheid bij de betrokken diensthoofden en naargelang van het geval : 1° beslist of de stage mag worden verdergezet of moet verlengd worden. Als de beslissing op een verlenging van de stage slaat, vangt de in artikel 34, § 2, tweede lid, bedoelde termijn slechts op die datum aan; 2° legt aan de tot benoemen bevoegde overheid een met redenen omkleed voorstel van afdanking of van benoeming voor : De stagecommissie hoort de stagiair, op zijn verzoek, alvorens te beslissen over de voortzetting of de verlenging van de stage of alvorens de afdanking voor te stellen.De stagiair verschijnt in eigen persoon; hij kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze.

De verdediger mag geen deel uitmaken van de commissie.

Indien, alhoewel regelmatig opgeroepen, de stagiair of zijn verdediger, zonder geldig excuus, niet verschijnt, formuleert de commissie een voorstel van beslissing aan de tot benoemen bevoegde overheid.

De commissie spreekt zich uit op grond van het verslag van de opleidingsdirecteur, zelfs indien de stagiair een geldig excuus kan inroepen, zodra de zaak het voorwerp van de tweede zitting uitmaakt. § 3. De commissie beraadslaagt geldig over een stagiair wanneer ten minste vier leden aanwezig zijn, onder wie ten minste twee leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties.

Wanneer de commissie na een eerste oproeping van de leden in onvoldoende aantal is, beraadslaagt en stemt zij geldig over de stagiair bij de volgende vergadering, ongeacht het aantal aanwezige leden.

De stemming is geheim. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. § 4. Het diensthoofd dat de stagiair onder zijn gezag heeft wordt ambtshalve gehoord alsook de opleidingsdirecteur. § 5. Indien het onmogelijk is een ambtenaar van tenminste rang 13 aan te wijzen overeenkomstig § 1, worden de aan de commissie toegekende bevoegdheden uitgeoefend door de leidend ambtenaar, de adjunct-leidend ambtenaar en de leden aangewezen door de vakorganisaties overeenkomstig § 1, 4°. § 6. Voor de instellingen van categorie D, zoals omschreven bij de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, wordt de commissie of de afdeling paritair samengesteld als volgt : 1° de leidend ambtenaar of de adjunct-leidend ambtenaar, voorzitter;2° twee door de benoemende overheid aangewezen ambtenaren van ten minste rang 13;3° leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties in de zin van artikel 7 of 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel naar rato van een lid per organisatie. In de in het eerste lid bedoelde instellingen moeten bij de stemming de leden die de overheid vertegenwoordigen en de leden die de vakorganisaties vertegenwoordigen even talrijk zijn. Eventueel wordt de pariteit hersteld door het uitschakelen van een of meer leden na loting.

Paragraaf 1, eerste lid en het derde tot en met het vijfde lid en de paragrafen 2 tot 5 zijn van toepassing op de stagecommissies of -afdelingen van de in het eerste lid vermelde instellingen van categorie D. »

Art. 15quinquies.Artikel 47 moet als volgt worden gelezen : «

Artikel 47.Behoudens andersluidende bepalingen in de bestaande wetten, leggen de ambtenaren van de niveaus B, C en D de eed af in handen van de ambtenaar daartoe aangewezen door de leidend ambtenaar; de ambtenaren van niveau 1 leggen de eed af in handen van de leidend ambtenaar of in voorkomend geval van de adjunct-leidend ambtenaar. De leidend ambtenaar en de adjunct-leidend ambtenaar leggen de eed af in handen van de minister. »

Art. 92.Artikel 15sexies van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 november 1993, 10 april 1995, 6 februari 1997, 15 september 1997 en 13 mei 1999, wordt vervangen als volgt : «

Art. 15sexies.§ 1. De leidend ambtenaar wijst, per taalrol, een opleidingsdirecteur aan onder de ambtenaren van rang 10 die ten ministe vijf jaar graadanciënniteit hebben. De opleidingsdirecteur wordt voor een periode van vijf jaar aangewezen. Deze aanwijzing kan voor opeenvolgende periodes van vijf jaar verlengd worden volgens dezelfde procedure.

Hij mag met geen enkele andere opdracht worden belast.

Wanneer de personeelssterkte van de instelling minder dan 150 bedraagt, wordt de opleidingsdirecteur halftijds aangewezen. Hij is verplicht de helft van de duur der prestaties die hem normaal worden opgelegd aan de taak van opleidingsdirecteur te besteden. Hij kan dan met andere taken in verband met het beheer van het menselijk potentieel worden belast.

In de instellingen die onder het toezicht van dezelfde minister vallen, kunnen de leidend ambtenaren ook overeenkomen een gemeenschappelijke opleidingsdirecteur aan te wijzen. Wanneer de gezamenlijke personeelssterkte minimum 150 bedraagt, wordt de gemeenschappelijke opleidingsdirecteur voltijds aangewezen. § 2. Om te kunnen aangewezen worden moet de opleidingsdirecteur een geschiktheidsbrevet verkregen hebben dat hem door de bevoegde interparastatale stagecommissie wordt toegekend. Dit brevet wordt toegekend bij het verstrijken van een opleidingsperiode van ten minste tien dagen waarvan de nadere regels worden vastgesteld door de houder van de managementfunctie -1 bij het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid.

In elke instelling volgen ten hoogste vijf kandidaten per taalrol de in het eerste lid bedoelde opleidingsperiode. Zij worden gekozen door de directieraad onder de ambtenaren die op hun laatste beoordelingsstaat de evaluatie « zeer goed » hebben bekomen.

Alleen de ambtenaren wier kandidatuur ontvankelijk werd geacht door de houder van de managementfunctie -1 bij het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid, kunnen aan de opleidingsperiode deelnemen. Deze laatste bepaalt de nadere regels voor de kandidaatstelling.

De kandidaten wier deelneming aan de opleidingsperiode werd geweigerd, kunnen binnen acht dagen na de kennisgeving van de beslissing een beroep instellen bij de bevoegde interparastatale stagecommissie. Deze doet uitspraak binnen vijftien dagen.

De commissie kent de geschiktheidsbrevet toe inzonderheid op grond van de beoordeling die door de houder van de managementfunctie -1 bij het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid wordt verstrekt. Haar beslissing is met redenen omkleed. § 3. De opleidingsdirecteur heeft in de uitoefening van zijn functie de rang van adviseur. Hij verkrijgt de wedde ervan, behalve indien hij reeds een tenminste gelijke wedde geniet.

De half-time opleidingsdirecteur die nog niet de wedde van adviseur geniet, heeft recht op zijn wedde vermeerderd met de helft van het verschil tussen zijn wedde en de wedde van adviseur. § 4. Op verzoek van de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren en met het goedvinden van de leidend ambtenaar, kunnen de opleidingsdirecteurs tijdelijk ter beschikking van de houder van de managementfunctie -1 bij het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid worden gesteld om deel te nemen aan aanvullende activiteiten van voortgezette opleiding. »

Art. 93.Artikel 16 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 november 1993, 17 maart 1995 en 10 april 1996, wordt vervangen als volgt : «

Art. 16.§ 1. In iedere instelling is er een directieraad. De directieraad legt zijn huishoudelijk reglement vast dat ten minste de frequentie van de vergaderingen, het vereiste quorum van aanwezigheden en de voor de geldigheid van zijn beslissingen vereiste meerderheid bepaalt. Het reglement wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .

Het wordt bovendien aan alle ambtenaren medegedeeld door toedoen van de betrokken overheid.

Behoudens bijzondere bepalingen genomen door de minister die het toezicht uitoefent, bestaat de directieraad uit de ambtenaren die bekleed zijn met een graad ingedeeld in de rangen 16, 15 of 13.

Indien de directieraad van de instelling niet ten minste drie ambtenaren van de bovenvermelde rangen telt, voegt de minister hun één of meer dienstchefs toe die een betrekking bekleden van ten minste de weddenschaal 10B en van wie het mandaat, met een duur van twee jaar, hernieuwbaar is. § 2. Behalve de bevoegdheid die de reglementaire bepalingen bedoeld in artikel 3, § 1, van dit besluit hem met name toekennen, heeft de directieraad, onder de door Ons te stellen voorwaarden, het hoge toezicht over de afwikkeling van de loopbaan van de vaste ambtenaren.

Hij wordt voorgezeten door de leidend ambtenaar. Is er geen leidend ambtenaar dan wijst de minister het lid van de raad aan dat met het voorzitterschap is belast. De voorzitter wijst het lid van de raad aan dat hem in geval van afwezigheid of van verhindering vervangt.

Elke individuele beslissing, door de directieraad genomen ten opzichte van een ambtenaar, geschiedt bij geheime stemming.

De minister kan in elke instelling een college van diensthoofden oprichten. Dit college staat de directieraad bij en geeft hem advies.

Paragraaf 2, derde lid, is toepasselijk op het college van diensthoofden. »

Art. 94.De afdeling V van hoofdstuk II van titel III van hetzelfde besluit, dat artikel 17 omvat, wordt opgeheven op 1 januari 2004.

Art. 95.In hetzelfde besluit wordt artikel 17bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, vervangen als volgt : «

Art. 17bis.In afwijking van artikel 4 van dit besluit, dienen de woorden « ministerie » en « federale overheidsdient » niet gelezen te worden als « instelling » voor de toepassing van het artikel 65, § 3.

Art. 96.Artikel 19 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 april 1995, wordt vervangen als volgt : «

Art. 19.Artikel 83 moet als volgt worden gelezen : «

Art. 83.De raden van beroep hebben als opdracht, kennis te nemen van de beroepen inzake tuchtstraffen en van andere maatregelen of voorstellen die bij hen kunnen worden aanhangig gemaakt met toepassing van de bepalingen van dit statuut of van de besluiten die worden genomen ter uitvoering ervan.

De raad van beroep voor leidende ambtenaren neemt kennis van beroepen van de leidende ambtenaren en van de adjunct-leidende ambtenaren, bekleed met een graad ingedeeld in de rangen 16 en 15.

De raden van beroep nemen kennis van de beroepen van alle overige ambtenaren ». »

Art. 97.In artikel 20 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijke besluit van 25 november 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2.In het vierde en vijfde lid van artikel 83bis dient « leidend ambtenaren » te worden gelezen in plaats van « opperambtenaren ». »; b) § 3 en § 4 worden opgeheven.

Art. 98.Artikel 21 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 november 1993 en 31 maart 1995, wordt vervangen als volgt : «

Art. 21.Artikel 84 moet als volgt worden gelezen : «

Artikel 84.§ 1. De raden van beroep zijn samengesteld uit : a) twee voorzitters, magistraat, door Ons benoemd;de Franstalige voorzitter zit de Franstalige afdeling voor, de Nederlandstalige voorzitter zit de Nederlandstalige afdeling voor; b) per afdeling, assessoren gekozen uit de vaste ambtenaren;c) per afdeling, een griffier-rapporteur;d) plaatsvervangers, namelijk drie voorzitters door Ons benoemd, ten minste twee griffiers-rapporteurs en assessoren. § 2. Twee plaatsvervangende voorzitters nemen respectievelijk het voorzitterschap waar van de Franstalige afdeling voor de Franstalige voorzitter en van de Nederlandstalige afdeling voor de Nederlandstalige voorzitter.

De derde plaatsvervangende voorzitter moet zijn kennis van het Duits bewijzen evenals van het Frans of het Nederlands. Hij treedt inzonderheid op als voorzitter van de afdeling die ermede belast is een advies uit te brengen over de beroepen die worden ingediend door ambtenaren van het Duitse taalstelsel. § 2bis. Bij gebrek aan magistraten, mogen eremagistraten of emeritus-magistraten aangewezen worden. § 3. De helft van de assessoren wordt door de betrokken minister aangewezen. De andere helft wordt per organisatie aangewezen door de representatieve vakorganisaties, naar rato van twee assessoren in de Nederlandse en Franse afdelingen en één assessor in de Duitse afdeling.

De assessoren worden gekozen uit de vaste ambtenaren die ten minste 35 jaar oud zijn en zes jaar goede dienst tellen. Bij gebrek aan ambtenaren die zes jaar goede dienst tellen, kan van deze voorwaarde worden afgeweken.

De representativiteit in de raden van beroep is die welke bepaald is bij artikel 7 of 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.

De door de vakorganisaties aangewezen assessoren moeten door de bevoegde minister worden erkend. De weigering tot erkenning wordt voorgelegd aan het advies van het bevoegde sectorcomité. § 4. De griffier-rapporteur wordt door de betrokken minister aangewezen; hij is niet stemgerechtigd. § 5. De plaatsvervangende voorzitter, assessoren en griffiers worden op dezelfde manier aangewezen als de gewone leden. § 6. De gewone of plaatsvervangende assessoren die zitting houden voor het onderzoek van een zaak, moeten tot hetzelfde of een hoger niveau behoren als dat van de verzoeker. § 7. In elke zaak wijst de betrokken minister of zijn afgevaardigde een vaste ambtenaar van niveau 1 en een vervanger aan om het betwiste voorstel te verdedigen.

Deze ambtenaar mag niet aan de beraadslaging deelnemen. Het advies vermeldt de naleving van dit verbod. »

Art. 99.In de lezing van artikel 84bis, voorzien in artikel 21bis van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 februari 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in de nederlandse tekst, wordt het woord « vastbenoemde » en de woorden « bevoegde minister » respectievelijk vervangen door het woord « vaste » en door de woorden « betrokken minister »;b) § 5 wordt vervangen als volgt : « § 5.De voorzitter is niet stemgerechtigd, behalve bij staking van stemmen; in dat geval bepaalt hij de strekking van het advies. »

Art. 100.In hetzelfde besluit worden het opschrift van hoofdstuk II, afdeling IX, alsook artikel 25bis dat er de inhoud van uitmaakt, opgeheven.

Art. 101.Artikel 29bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 augustus 1973, wordt vervangen als volgt : «

Art. 29bis.In artikel 23 moet het eerste lid als volgt worden gelezen : « De bevordering door verhoging in graad tot de graden opgesomd in artikel 22, alsook de bevorderingen door verhoging in weddenschaal in rang 13 die afhankelijk gesteld zijn van de vacature van een betrekking, wordt toegekend na gemotiveerd advies van de directieraad. »

Art. 102.Artikel 30 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 25 november 1993, wordt hersteld in de volgende lezing : «

Art. 30.In artikel 27bis moet het tweede lid als volgt worden gelezen : « Indien de benoemende overheid meent niet te kunnen instemmen met het eenparige voorstel van de directieraad en indien zij een andere van de vijf kandidaten benoemt, moet haar beslissing met bijzondere redenen omkleed zijn. »

Art. 103.In hetzelfde besluit wordt een artikel 30bis ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 30bis.In hetzelfde besluit moet paragraaf 1 van artikel 67 als volgt worden gelezen : « § 1. Benoeming bij verandering van graad tot een graad van niveau 1 gebeurt na en met redenen omkleed advies van de directieraad. Voorrang wordt gegeven aan degene van de gegadigden bedoeld in artikel 26, § 1, tweede lid, die eenparig door de directieraad is voorgedragen. Indien de benoemende overheid meent niet te kunnen instemmen met het eenparige voorstel van de directieraad en indien zij een andere van de vijf kandidaten benoemt, moet haar beslissing met bijzondere redenen omkleed zijn. Artikel 26bis is op deze benoemingsprocedure van toepassing. » . »

Art. 104.Hoofdstuk VII van titel III van hetzelfde besluit, opgeheven bij de koninklijke besluiten van 25 november 1993 en 19 november 1998, wordt hersteld in de volgende lezing : « Hoofdstuk VII. - Nadere regelen voor toepassing van het koninklijk besluit van 2 augustus 2002 tot invoering van een evaluatiecyclus in de federale overheidsdiensten.

Art. 32 Artikel 1 moet als volgt worden gelezen : «

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden van de instellingen met uitzondering van de leidend ambtenaren en de adjunct-leidend ambtenaren waarvoor een bijzondere evaluatieprocedure door Ons wordt vastgesteld.

Onder personeelslid dient te worden verstaan de vastbenoemde ambtenaar en de persoon die met een arbeidsovereenkomst in dienst genomen wordt. »

Art. 33.Artikel 2, 5° moet als volgt worden gelezen : « 5° Organisatiedoelstellingen : de doelstellingen van de instelling »

Art. 33bis.Artikel 6 moet als volgt worden gelezen : «

Art. 6.§ 1. De evaluatiecyclus van het personeelslid wordt beheerd door een evaluator. § 2. De evaluator is de functionele chef van de geëvalueerden. § 3. Elke evaluator moet de nodige opleiding inzake het evaluatiegebeuren volgen. »

Art. 33ter.Artikel 12 moet als volgt worden gelezen : «

Art. 12.De evaluator bepaalt ter gelegenheid van het planningsgesprek op basis van de functieinhoud van de geëvalueerde of het opportuun is om prestatiedoelstellingen te formuleren.

Deze doelstellingen kaderen in de doelstellingen van de instelling.

Desgevallend bespreken de geëvalueerde en de evaluator bij het begin van elke evaluatieperiode de prestatiedoelstellingen en/of persoonlijke ontwikkelingsdoelstellingen voor de komende evaluatieperiode en worden deze doelstellingen vastgesteld. »

Art. 33quater.Artikel 22 moet als volgt worden gelezen : «

Art. 22.De ambtenaar kan, per aangetekende brief, een beroep instellen tegen de tweede vermelding « onvoldoende » bij de in zijn instelling opgerichte raad van beroep binnen vijftien kalenderdagen na betekening, per aangetekende brief, van de tweede vermelding « onvoldoende ».

Het beroep is opschortend.

Er kan een raad van beroep ingesteld worden voor het geheel van de instellingen die onder het toezicht van eenzelfde minister vallen. »

Art. 33quinquies.Artikel 23 moet als volgt worden gelezen : «

Art. 23.§ 1. In de in artikel 22 bedoelde raden van beroep zijn er zoveel afdelingen als er taalrollen of -stelsels zijn voor de ambtenaren die kunnen vragen om door hen te worden gehoord. § 2. De in artikel 22 bedoelde raden van beroep zijn samengesteld uit : 1° een voorzitter, vastbenoemd ambtenaar van ten minste rang 15 van een andere instelling dan deze waartoe verzoeker behoort, naar gelang het geval aangewezen door de leidend ambtenaar of de in college vergaderde leidend ambtenaren;2° per afdeling, assessoren gekozen uit de vastbenoemde ambtenaren van de betrokken instelling of instellingen;3° per afdeling, een griffier-rapporteur, naargelang het geval aangewezen door de leidend ambtenaar of de in college vergaderde leidend ambtenaren;4° plaatsvervangers. § 3. De helft van de assessoren wordt, naargelang het geval, aangewezen door de leidend ambtenaar of de in college vergaderde leidend ambtenaren; de andere helft wordt, a rato van één assessor, aangewezen per representatieve vakorganisatie die voldoet aan de voorwaarden van artikel 7 of 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. § 4. De griffier-rapporteur is niet stemgerechtigd. § 5. De plaatsvervangers worden op dezelfde manier aangewezen als de gewone leden. § 6. De gewone of plaatsvervangende assessoren die zitting hebben voor het onderzoek van een zaak, moeten tot hetzelfde of een hoger niveau behoren als dat van de verzoeker. »

Art. 33sexies.Artikel 29 moet als volgt gelezen worden : «

Art. 29.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2004. »

Art. 105.In hetzelfde besluit worden het opschrift van hoofdstuk IX, alsook artikel 35 dat er de inhoud van uitmaakt, opgeheven.

Art. 106.Het opschrift van hoofdstuk X van titel III van hetzelfde besluit, bestaande uit de artikelen 36 en 37 worden opgeheven.

Art. 107.Artikel 43 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 november 1998, wordt vervangen als volgt : «

Art. 43.Artikel 55 moet als volgt worden gelezen : «

Art. 55.De disponibiliteit wordt uitgesproken door de benoemende overheid. Binnen de grenzen welke deze bepaalt mag zij voor de ambtenaren van de niveaus B, C et D haar bevoegdheid overdragen aan de leidend ambtenaar of, in voorkomend geval, aan de adjunct-leidend ambtenaar of nog aan een dienstchef. »

Art. 108.In hetzelfde besluit worden het opschrift van hoofdstuk XVII, alsook artikel 51 dat er de inhoud van uitmaakt, opgeheven. Afdeling 5. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 augustus 1983

betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen

Art. 109.In artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1996, worden het tweede, derde en vierde lid vervangen als volgt : « In dat geval komt voor de uitoefening van een hoger ambt in een betrekking die overeenstemt met een graad ingedeeld in de niveaus C of B alleen in aanmerking, de ambtenaar die titularis is van een graad van het onmiddellijk lagere niveau.

In geval van aanwijzing in een betrekking die overeenstemt met een graad die in rang 10 is ingedeeld, komt alleen de ambtenaar in aanmerking die titularis is van een graad van niveau B of C waaraan, naargelang het geval, een weddenschaal verbonden is die hoger is dan BA1, BF1, BT1, BI1 enerzijds of CA1 of CT1 anderzijds en die een compentietoelage ontvangt.

Voor de uitoefening van een hoger ambt in een betrekking van een andere rang dan rang 10, komt alleen in aanmerking de ambtenaar die titularis is van een graad van hetzelfde niveau als dat van de betrekking overeenstemmend met het hoger ambt of van een graad van een lager niveau die er toegang toe geeft. «

Art. 110.In artikel 4, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 februari 1989 en 4 augustus 1996, worden de woorden « 20, 26 of » geschrapt.

Art. 111.In artikel 6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 maart 1995 en 10 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de §§ 3 en 4 worden de woorden « de directieraad » vervangen door de woorden « het directiecomité »;2° in § 5, eerste lid, worden de woorden « 2+, 2, 3 en 4 » vervangen door de woorden « B, C en D »;3° in § 5, tweede lid, worden de woorden « de directieraad » vervangen door de woorden « het directiecomité;4° in § 6 worden de woorden « door de directeur-generaal » vervangen door de woorden « door de voorzitter van het directiecomité » en de woorden « de directieraad » door de woorden « het directiecomité ».

Art. 112.In artikel 13 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 februari 1989 en 4 augustus 1996, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt aangevuld als volgt : « Voor de berekening van de plaatsvervangingstoelage wordt geen rekening gehouden met een eventuele competentietoelage.»; 2° in § 3, wordt het derde lid, 1°, vervangen als volgt : « 1° de wedde of in voorkomend geval, de wedde met bijslag, maar met uitsluiting van een eventuele competentietoelage;»; 3° er wordt een § 5 ingevoegd, luidende : « § 5.De ambtenaar die een competentietoelage geniet behoudt het voordeel ervan tijdens de uitoefening van het hoger ambt. ». Afdeling 6. - Wijziging van het koninklijk besluit van 19 november

1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen

Art. 113.In artikel 7, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juni 2002, worden de woorden « de secretaris-generaal » vervangen door de woorden « de voorzitter van het directiecomité ».

Art. 114.In artikel 8 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 juni 2002, worden de woorden « door de secretaris-generaal of door het hoofd van het bestuur aan wie hij deze bevoegdheid heeft toegekend » vervangen door de woorden « door de voorzitter van het directiecomité of zijn afgevaardigde » en worden de woorden « aan de secretaris-generaal vervangen door de woorden « aan de voorzitter van het directiecomité ».

Art. 115.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 116.In artikel 11 van hetzelfde besluit worden de woorden « De secretaris-generaal » vervangen door de woorden « De voorzitter van het directiecomité ».

Art. 117.In artikel 52 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 februari 2001, worden de woorden « de secretaris-generaal » vervangen door de woorden « de voorzitter van het directiecomité ».

Art. 118.Artikel 55 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 55.De disponibiliteit van ambtenaren wordt uitgesproken : 1° door Ons, wat betreft de ambtenaren van het niveau 1, door de voorzitter van het directiecomité of zijn afgevaardigde wat betreft de ambtenaren van de niveaus B, C en D, in disponibiliteit gesteld wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst;2° door de voorzitter van het directiecomité of zijn afgevaardigde, voor de ambtenaren in disponibiliteit gesteld wegens ziekte ».

Art. 119.In artikel 60, § 2, van hetzelfde besluit, worden de woorden « van de secretaris-generaal » vervangen door de woorden « van de voorzitter van het directiecomité ».

Art. 120.In artikel 64 van hetzelfde besluit worden de woorden « door de secretaris-generaal of door het hoofd van bestuur van wie hij deze bevoegdheid heeft toegekend » vervangen door de woorden « door de voorzitter van het directiecomité of zijn afgevaardigde ».

Art. 121.In artikel 69 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « voor zijn departement » vervangen door de woorden « voor zijn federale overheidsdienst »;2° de woorden « de secretaris-generaal » worden vervangen door de woorden « de voorzitter van het directiecomité ».

Art. 122.In artikel 70 van hetzelfde besluit worden de woorden « de secretaris-generaal » vervangen door de woorden « de voorzitter van het directiecomité ».

Art. 123.In artikel 75 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « voor alle ministeries » en « aan ieder ministerie » respectievelijk vervangen door de woorden « voor alle federale overheidsdiensten » en « aan iedere federale overheidsdienst »;2° in het derde lid worden de woorden « eigen opleiding » en de woorden « voor advies aan de directeur-generaal van de opleiding » respectievelijk vervangen door de woorden « opleiding eigen aan zijn federale overheidsdienst » en de woorden « voor advies aan de titularis van de managementfunctie -1 bij het Opleidingsinstituut van de federale overheid ».

Art. 124.In artikel 76 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid, worden de woorden « in een federaal ministerie, in een federale wetenschappelijke inrichting of » vervangen door de woorden « in een federale overheidsdienst, in een programmatorische federale overheidsdienst en in een dienst die ervan afhangt alsook »;2° in het derde lid, worden de woorden « op een vergelijkend wervingsexamen » vervangen door de woorden « op een vergelijkende selectie »;3° in het derde lid wordt het vierde streepje geschrapt.

Art. 125.In artikel 84 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « door de secretaris-generaal » vervangen door de woorden « door de voorzitter van het directiecomité »;2° in het tweede lid worden de woorden « naar de secretaris-generaal » vervangen door de woorden « naar de voorzitter van het directiecomité ».

Art. 126.In artikel 85, 1°, van hetzelfde besluit, worden de woorden « de ministeries » vervangen door de woorden « de federale overheidsdiensten ».

Art. 127.In artikel 86, 3°, van hetzelfde besluit, worden de woorden « de ministeries » en de woorden « het ministerie » respectievelijk vervangen door de woorden « de federale overheidsdiensten » en de woorden « de federale overheidsdienst ».

Art. 128.In artikel 87, 1°, van hetzelfde besluit, worden de woorden « de ministeries » vervangen door de woorden « de federale overheidsdiensten ».

Art. 129.In artikel 88, 3°, van hetzelfde besluit, worden de woorden « de ministeries » en de woorden « het ministerie » respectievelijk vervangen door de woorden « de federale overheidsdiensten » en de woorden « de federale overheidsdienst ».

Art. 130.In artikel 94 van hetzelfde besluit, worden de woorden « de ministeries » vervangen door de woorden « de federale overheidsdiensten ».

Art. 131.In artikel 109, tweede lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 10 juni 2002, worden de woorden « van de secretaris-generaal » vervangen door de woorden « van de voorzitter van het directiecomité ».

Art. 132.In artikel 129 van hetzelfde besluit, worden de woorden « bij het Vast Wervingssecretariaat » vervangen door de woorden « bij SELOR. - Selectiebureau van de federale overheid ». Afdeling 7. - Wijziging van het koninklijk besluit van 26 april 1999

tot regeling van de afdanking wegens beroepsongeschiktheid van het rijkspersoneel

Art. 133.Artikel 3 van het koninklijk besluit van 26 april 1999 tot regeling van de afdanking wegens beroepsongeschiktheid van het rijkspersoneel wordt als volgt vervangen : «

Art. 3.Van het voorstel tot afdanking wegens beroepsongeschiktheid wordt kennis gegeven door de minister aan de ambtenaar van niveau 1 en door de minister of de functionele directeur van de stafdienst « Personeel en Organisatie », aan de ambtenaar van niveau B, C of D. » .

Art. 134.In artikel 10, § 2, van hetzelfde besluit, worden de woorden « van niveau 2+, 2, 3 of 4 » vervangen door de woorden « van niveau B, C of D ».

Art. 135.In artikel 15, b, van hetzelfde besluit, worden de woorden « van de niveaus 2+, 2, 3 en 4 » vervangen door de woorden « van de niveaus B, C en D ». Afdeling 8. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 december

2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel

Art. 136.In artikel 4, tweede lid, van het koninklijk besluit van 22 december 2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel, worden de woorden « betrokken besturen » vervangen door de woorden « betrokken federale overheidsdiensten ».

Art. 137.Het opschrift van hoofdstuk V van hetzelfde besluit wordt vervangen door het volgend opschrift : « HOOFDSTUK V. - Vergelijkende selecties voor overgang naar het hogere niveau, selecties voor verhoging in weddenschaal of voor verhoging in graad en competentiemetingen ».

Art. 138.In artikel 10 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de tweede lid, worden de woorden « naar niveau 2+ » vervangen door de woorden « naar niveau B »;2° in de derde lid, worden de woorden « in niveau 2 » en de woorden « in niveau 2+ » respectievelijk vervangen door de woorden « in niveau C » en de woorden « in niveau B ».

Art. 139.In artikel 15 van hetzelfde besluit worden de woorden « van de niveaus 2+ en 2 » vervangen door de woorden « van de niveaus B en C ».

Art. 140.Artikel 16 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Art. 16.- In afwijking van artikel 11, tweede lid, behouden de laureaten van een vergelijkende selectie voor overgang naar niveau C of naar niveau B het voordeel van hun slagen gedurende drie jaar. »

Art. 141.Hoofdstuk V van Titel I van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een afdeling V, luidende : « Afdeling V. - Competentiemetingen

Art. 18bis.§ 1. De competentiemeting wordt jaarlijks ingericht. Ze bestaat uit twee gedeelten. Het eerste gedeelte omvat een toepassingsproef en het tweede een onderhoud. De toepassingsproef kan volledig of gedeeltelijk vervangen worden door een opleiding die door de federale overheidsdienst Personeel en Organisatie gecertificieerd wordt.

Elk gedeelte wordt besloten met een gunstig of ongunstig advies.

Enkel de ambtenaar die na afloop van het eerste gedeelte een gunstig advies bekomt, wordt toegelaten tot het tweede gedeelte van de competentiemeting. § 2. De inhoud van de toepassingsproef wordt door de afgevaardigd bestuurder van SELOR. - Selectiebureau van de federale overheid vastgesteld, in overleg met de betrokken federale overheidsdienst. HOOFDSTUK II. - Geldelijke bepalingen Afdeling 1. - Wijziging van het koninklijk besluit van 12 oktober 1964

tot vaststelling van de bezoldiging van hen die hun medewerking verlenen voor de opleiding en de voortgezette opleiding van het Rijkspersoneel

Art. 142.Het opschrift van hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 12 oktober 1964 tot vaststelling van de bezoldiging van hen die hun medewerking verlenen voor de opleiding en de voortgezette opleiding van het Rijkspersoneel wordt vervangen als volgt : « Hoofdstuk II. - Opleiding en voortgezette opleiding van de ambtenaren met een graad ingedeeld in de niveaus B, C en D ».

Art. 143.In artikel 10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 maart 1995, worden de woorden « in de niveaus 2+, 2, 3 en 4 » vervangen door de woorden « in de niveaus B, C en D ».

Art. 144.In artikel 13 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 maart 1995 en 10 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de woorden « van de Ministeries » worden vervangen door de woorden « van de federale overheidsdiensten »;b) in de derde alinea, worden de woorden « in de niveaus 2+ en 2 » vervangen door de woorden « in de niveaus B en C »;c) in de vierde alinea worden de woorden « in de niveaus 3 en 4 » vervangen door de woorden « in niveau D ». Afdeling 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 24 december

1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries

Art. 145.Het opschrift van het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries wordt vervangen als volgt : « Koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der federale overheidsdiensten. »

Art. 146.In artikel 1 van hetzelfde besluit, worden de woorden « leden van het personeel der ministeries » vervangen door de woorden « personeelsleden van de federale overheidsdiensten ».

Art. 147.De tabel opgenomen in artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 december 1990, 17 maart 1995, 10 april 1995 en 20 juli 2000, wordt vervangen door de tabel in bijlage 1 van dit besluit.

Art. 148.In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 december 1990, worden de woorden « van het personeel der ministeries » vervangen door de woorden « van het personeel van de federale overheidsdiensten ».

Art. 149.In artikel 6 van hetzelfde besluit, worden de woorden « ambtenaren van de ministeries » vervangen door de woorden « personeelsleden van de federale overheidsdiensten ».

Art. 150.In artikel 8 van hetzelfde besluit, worden de woorden « de leden van het personeel der ministeries » vervangen door de woorden « de personeelsleden van de federale overheidsdiensten ». Afdeling 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 18 januari 1965

houdende algemene regeling inzake reiskosten

Art. 151.In artikel 8 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 maart 1995, worden de woorden « 2+ of van een graad van rang 22 » vervangen door de woorden « B of van een afgeschafte graad van rang 22 ».

Art. 152.In artikel 16bis van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999, worden de woorden « de federale ministeries » vervangen door de woorden « de federale overheidsdiensten ». Afdeling 4. - Wijziging van het koninklijk besluit van 26 maart 1965

houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel der ministeries.

Art. 153.Het opschrift van het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel der ministeries wordt vervangen als volgt : « Koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel van de federale overheidsdiensten ».

Art. 154.In artikel 7 van hetzelfde besluit, worden de woorden « voor alle ministeries » en « voor één of meer ministeries » vervangen door de woorden « voor alle federale overheidsdiensten » en « voor een of meer federale overheidsdiensten ». Afdeling 5. - Wijziging van het koninklijk besluit van 13 april 1965

tot regeling van de bijdrage van de Staat in de kosten wegens standplaatsverandering van de leden van het personeel der ministeries

Art. 155.Het opschrift van het koninklijk besluit van 13 april 1965 tot regeling van de bijdrage van de Staat in de kosten wegens standplaatsverandering van de leden van het personeel der ministeries wordt vervangen als volgt : « Koninklijk besluit van 13 april 1965 tot regeling van de bijdrage van de Staat in de kosten wegens standplaatsverandering van de leden van het personeel van de federale overheidsdiensten ».

Art. 156.In artikel 1 van hetzelfde besluit, worden de woorden « aan de personeelsleden van de ministeries » vervangen door de woorden « aan de personeelsleden van de federale overheidsdiensten ».

Art. 157.In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 maart 1995 en 20 juli 2000, worden de woorden « personeelsleden van niveau 2+ en 2 » vervangen door de woorden « personeelsleden van niveau B en C » en worden de woorden « personeelsleden van de niveau 3 en 4 » vervangen door de woorden « personeelsleden van niveau D ». Afdeling 6. - Wijziging van het koninklijk besluit van 29 april 1965

betreffende de valorisatie van de voordelen in natura toegekend aan de conciërges van de verschillende ministeries en van de instellingen welke tot die ministeries behoren

Art. 158.Het opschrift van het koninklijk besluit van 29 april 1965 betreffende de valorisatie van de voordelen in natura toegekend aan de conciërges van de verschillende ministeries en van de instellingen welke tot die ministeries behoren wordt vervangen als volgt : « Koninklijk besluit van 29 april 1965 betreffende de valorisatie van de voordelen in natura toegekend aan de conciërges van de federale overheidsdiensten, van de programmatorische federale overheidsdiensten en van de diensten die ervan afhangen ».

Art. 159.In artikel 1 van hetzelfde besluit, worden de woorden « van ministeries en daaronder ressorterend inrichtingen » vervangen door de woorden « van de federale overheidsdiensten en de federale programmatorische overheidsdiensten en van de diensten die ervan afhangen » en worden de woorden « van de weddenschaal die aan Rijksambtenaren met de graad van bode-kamerbewaarder is toegekend » vervangen door de woorden « van weddenschaal DA1 verbonden aan de graad van administratief medewerker ». Afdeling 7. - Wijziging van het koninklijk besluit van 21 mei 1965 tot

regeling van de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten in geval van overlijden van een lid van het personeel der ministeries

Art. 160.Het opschrift van het koninklijk besluit van 21 mei 1965 tot regeling van de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten in geval van overlijden van een lid van het personeel der ministeries wordt vervangen als volgt : « Koninklijk besluit van 21 mei 1965 tot regeling van de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten in geval van overlijden van een lid van het personeel van een federale overheidsdienst ».

Art. 161.In artikel 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 december 1974 en 30 maart 1983, worden de woorden « leden van het personeel der ministeries » vervangen door de woorden « personeelsleden van de federale overheidsdiensten ». Afdeling 8. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973

houdende bezoldigingsregeling van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut

Art. 162.In artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 augustus 1973, 6 december 1974, 10 mei 1976, 8 augustus 1983, 26 januari 1984, 21 januari 1991, 7 augustus 1991, 4 maart 1993, 22 juli 1993, 25 november 1993, 20 mei 1994, 14 september 1994 en 10 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° 3° wordt vervangen als volgt : « 3° Koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de federale overheidsdiensten;»; 2° 4° wordt vervangen als volgt : « 4° Koninklijk besluit van 10 april 1995 tot vaststelling van de weddenschalen der aan verscheidene federale overheidsdiensten gemene graden;»; 3° 7° wordt vervangen als volgt : « 7° Koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel van de federale overheidsdiensten;»; 4° 10° wordt vervangen als volgt : « 10° Koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel van de federale overheidsdiensten;»; 5° 12° wordt vervangen als volgt : « 12° Koninklijk besluit van 13 april 1965 tot regeling van de bijdragen van de Staat in de kosten wegens standplaatsverandering van de leden van het personeel van de federale overheidsdiensten;»; 6° 14° wordt vervangen als volgt : « 14° Koninklijk besluit van 29 april 1965 betreffende de valorisatie van de voordelen in natura toegekend aan de concierges van de federale overheidsdiensten, van de programmatorische federale overheidsdiensten en van de diensten die ervan afhangen;»; 7° 15° wordt vervangen als volgt : « 15° Koninklijk besluit van 21 mei 1965 tot regeling van de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten in geval van overlijden van een lid van het personeel van een federale overheidsdienst;»; 8° 16° wordt opgeheven;9° 23° wordt vervangen als volgt : « 23° Koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de federale overheidsdiensten;»; 10° 29° wordt vervangen als volgt : « 29° Koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsover-eenkomst in dienst genomen in de federale overheidsdiensten;»; 11° 30° wordt opgeheven.

Art. 163.In artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 september 1994, worden de woorden « tot een ministerie » vervangen door de woorden « tot een federale overheidsdienst ».

Art. 164.Het opschrift van afdeling II van hoofdstuk III van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 mei 1976, wordt vervangen door het volgend opschrift : « Afdeling II - Nadere regelen voor toepassing van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de federale overheidsdiensten ».

Art. 165.Afdeling IV van hoofdstuk III van hetzelfde besluit alsook artikel 12 dat er de inhoud van uitmaakt, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 mei 1976 en 14 september 1994, worden opgeheven.

Art. 166.Het opschrift van afdeling VI van hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt vervangen door het volgend opschrift : « Afdeling VI. - Nadere regelen voor toepassing van het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel van de federale overheidsdiensten ». Afdeling 9. - Wijziging van het koninklijk besluit van 29 juni 1973

houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries

Art. 167.Het opschrift van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries wordt vervangen als volgt : « Koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de federale overheidsdiensten ».

Art. 168.In artikel 1 van hetzelfde besluit, worden de woorden « het personeel van de ministeries » vervangen door de woorden « het personeel van de federale overheidsdiensten ».

Art. 169.In artikel 3 van hetzelfde besluit, worden de woorden « in de tabel I die bij dit besluit is gevoegd » vervangen door de woorden « in de tabel I of IV die bij dit besluit is gevoegd ».

Art. 170.In artikel 4 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 september 1994 en 10 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) aan 1°, de woorden « aan verscheidene ministeries » worden vervangen door de woorden « aan verscheidene federale overheidsdiensten »;b) aan 2°, de woorden « bij een ministerie » worden vervangen door de woorden « bij een federale overheidsdienst ».

Art. 171.Artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 november 1991 en 14 september 1994, wordt opgeheven.

Art. 172.Artikel 6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 juli 1993, wordt vervangen als volgt : «

Art. 6.Elke schaal behoort tot één van de vier niveaus aangeduid met het cijfer 1 of de letters B, C en D en tot één van de twee groepen aangeduid met de letters A en B. Voor niveau 1 duidt het eerste cijfer van het nummer der schaal daarvan het niveau aan; de eerste twee cijfers de rang van de graden waaraan zij normaal moet worden verbonden en het laatste cijfer, duidt de plaats aan van de schaal met betrekking tot de andere schalen die aan de graden van eenzelfde rang zijn verbonden.

Voor de niveaus B, C en D duidt de eerste letter van de weddenschaal het niveau aan, de tweede letter het soort functie en het cijfer duidt de plaats aan van de schaal met betrekking tot de andere schalen die aan de graden zijn verbonden.

De schalen van de niveaus B, C en D behoren tot groep A, de schalen van niveau 1 behoren tot groep B. »

Art. 173.In artikel 13 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 januari 1974, 27 juli 1989 en 14 september 1994, worden de woorden « 4, 3 en 2 of de niveaus 2+ en 1 » vervangen door de woorden « D en C of de niveaus B en 1 ».

Art. 174.In artikel 14, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 juli 1989, 18 november 1991, 14 september 1994, 20 juli 1998, 7 mei 1999 en 27 maart 2001, worden de woorden « of zijn gemachtigde » ingevoegd tussen de woorden « de ambtenarenzaken behoren » en de woorden « op voorstel van ».

Art. 175.Artikel 29 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 september 1994 en artikel 29bis, § 2, worden opgeheven.

Art. 176.In artikel 35 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 maart 1993 en 14 september 1994, worden de woorden « van niveau 4 of 3 » vervangen door de woorden « van niveau D », de woorden « van niveau 2 » worden vervangen door de woorden « van niveau C » en de woorden « van niveau 2+ » worden vervangen door de woorden « van niveau B ».

Art. 177.Worden opgeheven : 1° artikel 36, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 september 1994 en 17 maart 1995;2° artikel 37, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 september 1994;3° artikel 39.

Art. 178.In artikel 40 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 september 1994, worden de woorden « krachtens dit besluit » vervangen door de woorden « krachtens het koninklijk besluit van 5 september 2002 houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren in de Rijksbesturen ».

Art. 179.De bijlage I van hetzelfde besluit wordt vervangen : 1° vanaf 1 januari 2002 door de bijlage 2 bij dit besluit;2° vanaf 1 juni 2002 door de bijlage 3 bij dit besluit;3° vanaf 1 oktober 2002 door de bijlage 4 bij dit besluit;4° vanaf 1 december 2002 door de bijlage 5 bij dit besluit. De bijlage II van hetzelfde besluit wordt vervangen door de bijlage 6 bij dit besluit.

Een bijlage IV, bestaande uit de bijlage 7 bij dit besluit, wordt gevoegd bij hetzelfde besluit. Afdeling 10. - Wijziging van het koninklijk besluit van 29 juni 1973

houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries

Art. 180.Het opschrift van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries wordt vervangen als volgt : « Koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de federale overheidsdiensten ».

Art. 181.In artikel 2, § 2, d) van hetzelfde besluit, worden de woorden « aan alle ministeries » vervangen door de woorden « aan alle federale overheidsdiensten » en de woorden « aan een of verscheidene ministeries » vervangen door de woorden « aan een of verscheidene federale overheidsdiensten ».

Art. 182.In artikel 7 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 december 1989, worden de woorden « van het personeel der ministeries » vervangen door de woorden « van het personeel van de federale overheidsdiensten ». Afdeling 11. - Wijziging van het koninklijk besluit van 28 september

1976 tot instelling van een toelage voor sommige ambtenaren van de Rijksbesturen, die geslaagd zijn voor een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau

Art. 183.Het opschrift van het koninklijk besluit van 28 september 1976 tot instelling van een toelage voor sommige ambtenaren van de Rijksbesturen, die geslaagd zijn voor een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau wordt vervangen als volgt : « Koninklijk besluit van 28 september 1976 tot instelling van een toelage voor sommige ambtenaren van de Rijksbesturen, die geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie voor overgang naar het hogere niveau ».

Art. 184.In artikel 1 van hetzelfde besluit, worden de woorden « van het Ministerie van Financiën en van het Ministerie van Verkeerswezen » vervangen door de woorden « van de federale overheidsdienst Financiën en van de federale overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer ».

Art. 185.In artikel 2 van hetzelfde besluit, worden de woorden « van de niveaus 2+ en 2 » vervangen door de woorden « van de niveaus B en C » en de woorden « van niveau 3 » door de woorden « van niveau D ». Afdeling 12. - Wijziging van het koninklijk besluit van 31 juli 1978

houdende toekenning van een toelage voor vervanging van de huisbewaarder tijdens het vakantieverlof, aan personen vreemd aan de Administratie.

Art. 186.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 31 juli 1978 houdende toekenning van een toelage voor vervanging van de huisbewaarder tijdens het vakantieverlof, aan personen vreemd aan de Administratie, worden de woorden ». in de schaal 40/1 » vervangen door de woorden « in weddenschaal DT1 » Afdeling 13. - Wijziging van het koninklijk besluit van 11 februari

1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries

Art. 187.Het opschrift van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries wordt vervangen als volgt : « Koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen in de federale overheidsdiensten ».

Art. 188.In artikel 1 van hetzelfde besluit, worden de woorden « de ministeries en de andere diensten van de ministeries » vervangen door de woorden « de federale overheidsdiensten, de programmatorische federale overheidsdiensten en de diensten die er van afhangen ».

Art. 189.In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, 5°, wordt aangevuld als volgt : « Om de competentietoelage te genieten die aan de graad waarin de in artikel 1 bedoelde personen bij arbeidsovereenkomst in dienst genomen zijn verbonden is, dienen deze personen echter in de competentiemeting 1 te slagen;om aan de competentiemeting deel te nemen dienen deze personen ten minste gedurende één jaar ononderbroken in het betrokken niveau tewerkgesteld te zijn. » 2° een § 3 en een § 4 worden ingevoegd, luidende : « § 3.De artikelen 32 tot 36bis van het koninklijk besluit van 10 april 1995 tot vaststelling van de weddenschalen der aan verscheidene federale overheidsdiensten gemene graden zijn van toepassing op de bij arbeidsovereenkomst aangeworven personeelsleden. § 4. In afwijking van § 1, 1°, wordt aan de graad van medewerker keuken/schoonmaak, voor de personeelsleden aangeworven bij arbeidsovereenkomst, de weddenschaal DT1 verbonden.

Het personeelslid bekleed met de graad van medewerker keuken/schoonmaak ontvangt, volgens de voorwaarden bepaald in de artikelen 32 en 33 van voornoemd koninklijk besluit van 10 april 1995, een jaarlijkse premie voor leidinggevenden van 500 EUR. Deze premie is gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. » Afdeling 14. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 april 1991

tot toekenning van een premie voor tweetaligheid aan het personeel van de rijksbesturen

Art. 190.In artikel 4, tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 april 1991 tot toekenning van een premie voor tweetaligheid aan het personeel van de rijksbesturen, worden de woorden « der ministeries » vervangen door de woorden « van de federale overheidsdiensten ». Afdeling 15. - Wijziging van het koninklijk besluit van 10 april 1995

tot vaststelling van de weddeschalen der aan verscheidene ministeries gemene graden

Art. 191.Het opschrift van het koninklijk besluit van 10 april 1995 tot vaststelling van de weddeschalen der aan verscheidene ministeries gemene graden wordt vervangen als volgt : « Koninklijk besluit van 10 april 1995 tot vaststelling van de weddenschalen der aan verscheidene federale overheidsdiensten gemene graden. »

Art. 192.Artikel 1 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Artikel 1.§ 1. Aan de graad van administratief medewerker wordt de weddenschaal DA1 verbonden. § 2. De administratief medewerker die ten minste zes jaar graadanciënniteit heeft, kan, voor zover er vacante betrekkingen zijn, de weddenschaal DA2 bekomen. § 3. De administratief medewerker die ten minste negen jaar graadanciënniteit heeft, kan, voorzover er vacante betrekkingen zijn, de weddenschaal DA3 bekomen. § 4. De administratief medewerker die ten minste twaalf jaar graadanciënniteit heeft, kan, voorzover er vacante betrekkingen zijn, de weddenschaal DA4 bekomen. »

Art. 193.Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 2.§ 1. Aan de graad van technisch medewerker wordt de weddenschaal DT2 verbonden. § 2. De technisch medewerker die ten minste zes jaar graadanciënniteit heeft, kan, voor zover er vacante betrekkingen zijn, de weddenschaal DT3 bekomen. § 3. De technisch medewerker die ten minste negen jaar graadanciënniteit heeft, kan, voor zover er vacante betrekkingen zijn, de weddenschaal DT4 bekomen. § 4. De technisch medewerker die ten minste twaalf jaar graadanciënniteit heeft, kan, voor zover er vacante betrekkingen zijn, de weddenschaal DT5 bekomen. »

Art. 194.Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 5.§ 1. Aan de graad van administratief assistent wordt de weddenschaal CA1 verbonden. § 2. De administratief assistent die geslaagd is in de competentiemeting 2 die aan deze graad verbonden is bekomt de weddenschaal CA2 vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het afsluiten van het procesverbaal van de competentiemeting, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande competentiemeting. § 3. De administratief assistent die geslaagd is in de competentiemeting 4 die aan deze graad verbonden is bekomt de weddenschaal CA3 vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande competentiemeting. »

Art. 195.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 6.§ 1. Aan de graad van technisch assistent wordt de weddenschaal CT1 verbonden. § 2. De technisch assistent die geslaagd is in de competentiemeting 2 die aan deze graad verbonden is bekomt de weddenschaal CT2 vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande competentiemeting. § 3. De technisch assistent die geslaagd is in de compententiemeting 4 die aan deze graad verbonden is bekomt de weddenschaal CT3 vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande competentie-meting. »

Art. 196.Het artikel 9 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000 wordt opgeheven.

Art. 197.Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 10.§ 1. Aan de graad van administratief deskundige wordt de weddenschaal BA1 verbonden. § 2. De administratief deskundige die geslaagd is in de competentiemeting 2 die aan deze graad verbonden is bekomt na een termijn van vijf jaar vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande competentiemeting, de weddenschaal BA2. § 3. De administratief deskundige die geslaagd is in de competentiemeting 5 die aan deze graad verbonden is bekomt na een termijn van vijf jaar vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande competentiemeting, de weddenschaal BA3. »

Art. 198.Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 11.§ 1. Aan de graad van financieel deskundige wordt de weddenschaal BF1 verbonden. § 2. De financieel deskundige die geslaagd is in de competentiemeting 2 die aan deze graad verbonden is bekomt na een termijn van vijf jaar vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande competentiemeting, de weddenschaal BF2. § 3. De financieel deskundige die geslaagd is in de competentiemeting 5 die aan deze graad verbonden is bekomt na een termijn van vijf jaar vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande competentiemeting, de weddenschaal BF3. »

Art. 199.Artikel 12 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 12.§ 1. Aan de graad van technisch deskundige wordt de weddenschaal BT1 verbonden. § 2. De technisch deskundige die geslaagd is in de competentiemeting 2 die aan deze graad verbonden is bekomt na een termijn van vijf jaar vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het afsluiten van het procesverbaal van de competentiemeting, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande competentiemeting, de weddenschaal BT2. § 3. De technisch deskundige die geslaagd is in de competentiemeting 5 die aan deze graad verbonden is bekomt na een termijn van vijf jaar vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande competentiemeting, de weddenschaal BT3. »

Art. 200.Artikel 13 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 13.§ 1. Een aanvullingswedde voor buitengewone prestaties verricht in een verzorgingsinstelling, wordt toegekend aan de ambtenaren die titularis zijn van de graad van technisch deskundige of verpleegassistent. De ambtenaar die titularis is van de graad van technisch deskundige moet voor taken van ziekenverpleger, van kinesitherapeut of van analist in de klinische biologie aangeworven zijn. § 2. De ambtenaren titularis van de graad van technisch deskundige hebben slechts recht op de in § 1 bedoelde aanvullingswedde voor zover ze worden opgenomen in de beurtregeling van de inrichting waar ze hun ambt uitoefenen. § 3. Onder buitengewone prestaties dient te worden verstaan : a) nachtdienst;b) werk op zondag en feestdagen;c) wisselende dienstprestaties of onderbroken diensten. De aanvullingswedde wordt toegekend voor zover de betrokken ambtenaar twee van de drie in het eerste lid vermelde prestaties doorlopend vervult. § 4. De aanvullingswedde wordt bepaald door de bevoegde minister. Zij mag jaarlijks niet meer bedragen dan 11 percent van de wedde van de betrokken ambtenaar.

Voor de aanvullingswedde geldt de mobiliteitsregeling die van toepassing is op de wedden van het personeel der federale overheidsdiensten.

Zij wordt tegelijk met de wedde en in dezelfde mate als deze uitbetaald.

Zij is onderworpen, naargelang van het geval, aan de inhoudingen ofwel ten behoeve van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, sector geneeskundige verzorging en overlevingspensioenen, ofwel ten behoeve van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Zij wordt in aanmerking genomen voor de toekenning van de haard- of standplaatstoelage. »

Art. 201.Artikel 14 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 14.§ 1. Aan de graad van ICT-deskundige wordt de weddenschaal BI1 verbonden. § 2. De ICT-deskundige die geslaagd is in de competentiemeting 4 die aan deze graad verbonden is bekomt na een termijn van drie jaar vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande competentiemeting, de weddenschaal BI2. § 3. De ICT-deskundige die geslaagd is in de competentiemeting 9 die aan deze graad verbonden is bekomt na een termijn van drie jaar vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van voorgaande competentiemeting, de weddenschaal BI3. »

Art. 202.De artikelen 15 tot 21 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art. 203.In hetzelfde besluit wordt een artikel 26bis ingevoegd, luidende : «

Art. 26bis.§ 1. Aan de graad van vertaler-revisor (vlakke loopbaan in uitdoving) wordt de weddenschaal 10 A verbonden.

De vertaler-revisor (vlakke loopbaan in uitdoving) die vier jaar graadanciënniteit telt, bekomt de weddenschaal 10 B. § 2. Aan de graad van vertaler-directeur (vlakke loopbaan in uitdoving) wordt de weddenschaal 13 A verbonden. ».

Art. 204.Afdeling 2 van hoofdstuk I van hetzelfde besluit, bestaande uit de artikelen 32 en 33, wordt vervangen als volgt : « Afdeling 2. - Premie voor leidinggevenden Art. 32.. - § 1. De ambtenaar bekleed met de graad van administratief of technisch medewerker die de dagelijkse leiding uitoefent van een team schoonmakers of personeel van een restaurant ontvangt een jaarlijkse premie voor leidinggevenden van 500 EUR. De ambtenaar bekleed met de graad van administratief of technisch assistent, met uitzondering van de ambtenaar bezoldigd in de weddenschaal 22 B, ontvangt een jaarlijkse premie voor leidinggevenden van 1.000 EUR. Deze premie is gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. § 2. Om de premie voor leidinggevenden te bekomen, dient de in paragraaf 1 bedoelde ambtenaar, ofwel op een directe manier leiding te geven aan een team van minimum tien personeelsleden, ofwel aangewezen te zijn geweest door de voorzitter van het directiecomité of zijn afgevaardigde, op voorstel van de onmiddellijke hiërarchische overste.

Art. 33.. - De premie wordt maandelijks uitbetaald in dezelfde mate en onder dezelfde voorwaarden als de wedde.

De premie komt niet in aanmerking voor de berekening het vakantiegeld en de eindejaarstoelage. »

Art. 205.Afdeling 3 van hoofdstuk I van hetzelfde besluit, bestaande uit de artikelen 34 tot 36, wordt vervangen als volgt : « Afdeling 3. - De competentietoelage Art. 34.. - § 1. De administratief of technisch assistent die slaagt in de competentiemeting 1 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 1.700 EUR gedurende acht jaar. § 2. De administratief of technisch assistent die slaagt in de competentiemeting 2 en die bezoldigd wordt in weddenschaal CA2 of CT2 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 1.700 EUR gedurende acht jaar. § 3. De administratief of technisch assistent die niet slaagt in de competentiemeting 2 verliest het recht op de competentietoelage.

In afwijking van het voorgaande lid ontvangt deze gedurende twaalf maand volgend op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting 2, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande competentiemeting, de helft van de competentietoelage bedoeld in het voorgaande artikel. § 4. De administratief of technisch assistent die slaagt in de competentiemeting 3 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 1.700 EUR gedurende acht jaar. § 5. De administratief of technisch assistent die niet slaagt in de competentiemeting 3 verliest het recht op de competentietoelage.

In afwijking van het voorgaande lid ontvangt deze gedurende twaalf maand volgend op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting 3, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande competentiemeting, de helft van de competentietoelage bedoeld in het voorgaande artikel. § 6. De administratief of technisch assistent die niet slaagt in de competentiemeting 4 verliest het voordeel van de competentietoelage.

In afwijking van het voorgaande lid ontvangt deze gedurende twaalf maand volgend op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting 4, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande competentiemeting, de helft van de competentietoelage bedoeld in het voorgaande artikel.

Art. 35.- § 1. De administratief, financieel of technisch deskundige die slaagt in de competentiemeting 1 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2.000 EUR gedurende vijf jaar. § 2. De administratief, financieel of technisch deskundige die slaagt in de competentiemeting 2 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2.000 EUR gedurende vijf jaar. § 3. De administratief, financieel of technisch deskundige die niet slaagt in de competentiemeting 2 verliest het voordeel van de competentietoelage.

In afwijking van het voorgaande lid ontvangt deze gedurende twaalf maand volgend op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting 2, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande competentiemeting, de helft van de competentietoelage bedoeld in het voorgaande artikel. § 4. De administratief, financieel of technisch deskundige, bezoldigd in weddenschaal BA2, BF2 of BT2, die slaagt in de competentiemeting 3 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2.000 EUR gedurende vijf jaar. § 5. De administratief, financieel of technisch deskundige die niet slaagt in de competentiemeting 3 verliest het voordeel van de competentietoelage.

In afwijking van het voorgaande lid ontvangt deze gedurende twaalf maand volgend op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting 3, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande competentiemeting, de helft van de competentietoelage bedoeld in het voorgaande artikel. § 6. De administratief, financieel of technisch deskundige die slaagt in de competentiemeting 4 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2.000 EUR gedurende vijf jaar. § 7. De administratief, financieel of technisch deskundige die niet slaagt in de competentiemeting 4 verliest het voordeel van de competentietoelage.

In afwijking van het voorgaande lid ontvangt deze gedurende twaalf maanden volgend op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting 4, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande competentiemeting, de helft van de competentietoelage bedoeld in het voorgaande artikel. § 8. De administratief, financieel of technisch deskundige die slaagt in de competentiemeting 5 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2.000 EUR gedurende vijf jaar. § 9. De administratief, financieel of technisch deskundige die niet slaagt in de competentiemeting 5 verliest het het voordeel van de competentietoelage.

In afwijking van het voorgaande lid ontvangt deze gedurende twaalf maand volgend op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting 5, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande competentiemeting, de helft van de competentietoelage bedoeld in het voorgaande artikel.

Art. 36.- § 1. De ICT-deskundige die slaagt in de competentiemeting 1 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2.500 EUR gedurende drie jaar. § 2. De ICT-deskundige die slaagt in de competentiemeting 2, 3 of 4 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2.500 EUR gedurende drie jaar. § 3. De ICT-deskundige die niet slaagt in de competentiemeting 2, 3 of 4 verliest het voordeel van de competentietoelage.

In afwijking van het voorgaande lid ontvangt deze gedurende twaalf maand volgend op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting 2, 3 of 4, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande competentiemeting, de helft van de competentietoelage bedoeld in het voorgaande artikel. § 4. De ICT-deskundige die slaagt in de competentiemeting 5, 6, 7 of 8 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2.500 EUR gedurende drie jaar. § 5. De ICT-deskundige die niet slaagt in de competentiemeting 5, 6, 7 of 8 verliest het recht op de competentietoelage.

In afwijking van het voorgaande lid ontvangt deze gedurende twaalf maand volgend op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting 5, 6, 7 of 8, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande competentiemeting, de helft van de competentietoelage bedoeld in het voorgaande artikel. § 6. De ICT-deskundige die slaagt in de competentiemeting 9 ontvangt een jaarlijkse competentietoelage van 2.500 EUR gedurende drie jaar. § 7. De ICT-deskundige die niet slaagt in de competentiemeting 9 verliest het recht op de competentietoelage.

In afwijking van het voorgaande lid ontvangt deze gedurende twaalf maand volgend op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting 9, en ten vroegste bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de voorgaande competentiemeting, de helft van de competentietoelage bedoeld in het voorgaande artikel.

Art. 36bis.- § 1. De competentietoelage is gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. § 2. De competentietoelage wordt jaarlijks in één maal uitbetaald in de maand september op grond van de tijdens de twaalf voorafgaande maanden verrichte prestaties.

In afwijking van het voorgaande lid, worden, voor de eerste betaling van de competentietoelage in 2004, de maanden volgend op de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de competentiemeting tot de maand augustus van het betalingsjaar in aanmerking genomen voor de berekening van de competentietoelage en dit, met een maximum van twaalf maanden. § 3. De competentietoelage wordt in aanmerking genomen voor de berekening van het vakantiegeld en de eindejaarstoelage. »

Art. 206.Hoofdstuk II van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 juni 1996, 4 oktober 1996 en 20 juli 2000, wordt opgeheven. Afdeling 16. - Wijziging van het koninklijk besluit van 26 november

1997 tot vervanging, voor het personeel van sommige overheidsdiensten, van het koninklijk besluit van 30 januari 1967 houdende toekenning van een haardtoelage of een standplaatstoelage aan het personeel der ministeries

Art. 207.Artikel 1, 1°, van het koninklijk besluit van 26 november 1997 tot vervanging, voor het personeel van sommige overheidsdiensten, van het koninklijk besluit van 30 januari 1967 houdende toekenning van een haardtoelage of een standplaatstoelage aan het personeel der ministeries wordt vervangen door de volgende rubriek : « 1° de federale overheidsdiensten, de programmatorische federale overheidsdiensten en de diensten die er van afhangen ».

Art. 208.In artikel 4 van hetzelfde besluit, worden de woorden « personeel der ministeries » vervangen door de woorden « personeel van de federale overheidsdiensten ». Afdeling 17. - Wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1999

houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheids-diensten

Art. 209.Het opschrift van het koninklijk besluit, van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten wordt vervangen door het volgende opschrift : « Koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige overheidsdiensten ».

Art. 210.In artikel 1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 1° wordt vervangen door de volgende tekst : « 1° de federale overheidsdiensten, de programmatorische federale overheidsdiensten en de diensten die ervan afhangen;»; 2° in 2° wordt de vermelding van de Dienst voor regeling der binnenvaart geschrapt. Afdeling 18. - Wijziging van het koninklijk besluit van 19 oktober

1999 tot toekenning van een toelage aan de personeelsleden belast met het ontwikkelen van projecten in sommige overheidsdiensten

Art. 211.Artikel 1, 1°, van het koninklijk besluit van 19 oktober 1999 tot toekenning van een toelage aan de personeelsleden belast met het ontwikkelen van projecten in sommige overheidsdiensten, wordt vervangen als volgt : « 1° de federale overheidsdiensten, de programmatorische federale overheidsdiensten en de diensten die er van afhangen ».

Art. 212.In artikel 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 augustus 2000, worden de woorden « van de niveaus 1 tot 4 » vervangen door de woorden « van de niveaus 1, B, C en D ».

Art. 213.In artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in § 1, worden de woorden « niveaus 2+ tot 4 » vervangen door de woorden « niveaus B tot D »;b) in § 4, worden de woorden « van het personeel der ministeries » vervangen door de woorden « van het personeel van de federale overheidsdiensten ». Afdeling 19. - Wijziging van het koninklijk besluit van 3 september

2000 tot regeling van de tegemoetkoming van de Staat en van sommige openbare instellingen in de vervoerskosten van de federale personeelsleden en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten

Art. 214.Artikel 1, 1° van het koninklijk besluit van 3 september 2000 tot regeling van de tegemoetkoming van de Staat en van sommige openbare instellingen in de vervoerskosten van de federale personeelsleden en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 april 1999 houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten wordt vervangen door de volgende tekst : « 1° de federale overheidsdiensten, de programmatorische federale overheidsdiensten en de diensten die ervan afhangen; ». HOOFDSTUK III. - Integratie van sommige ambtenaren in de nieuwe loopbanen Afdeling I. - Integratie van de ambtenaren van niveau 4 in niveau D

Art. 215.§ 1. De ambtenaren die op 1 januari 2002 titularis zijn van één van de geschrapte graden die hierna in de linkerkolom zijn opgenomen, worden ambtshalve benoemd in één van de graden die in de rechterkolom voorkomen : beambte administratief medewerker geschoold arbeider technisch medewerker arbeider § 2. De berekening van hun graad- en niveauanciënniteit gebeurt vanaf de datum van hun benoeming in de nieuwe graad.

Art. 216.§ 1. De ambtenaren benoemd in de graad van administratief medewerker worden ingeschaald in de weddenschaal DA1 op voorwaarde dat ze een door het Opleidinginstituut van de Federale Overheid georganiseerde opleiding gevolgd hebben die gericht is op de essentiële competenties vereist voor de functie.

De ambtenaren benoemd in de graad van technisch medewerker worden ingeschaald in de weddenschaal DT2 op voorwaarde dat ze een door het Opleidinginstituut van de Federale Overheid georganiseerde opleiding gevolgd hebben die gericht is op de competenties vereist voor de functie. § 2. De in § 1 bedoelde opleidingen worden tot 31 december 2003 ingericht. De ambtenaren die een opleiding volgen die ingericht is na 31 december 2002 zullen echter, naar gelang het geval, geïntegreerd worden in de weddenschaal DA1 of DT2 de eerste dag van de maand die de opleiding volgt. § 3. De ambtenaren die de opleiding niet gevolgd hebben behouden de weddenschaal die ze genoten in hun oude graad.

Art. 217.De ambtenaren bekomen in de weddenschaal DA1 of DT2 de wedde gelijk aan of onmiddellijk hoger dan de wedde die ze genoten in hun oude graad.

De nuttige anciënniteit van deze ambtenaren wordt vastgesteld op basis van het resultaat van hun inschaling.

In afwijking van de artikelen 14, 15, 17 en 18 van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de federale overheidsdiensten, wordt deze nuttige anciënniteit de fictieve geldelijke anciënniteit bepaald in het enig niveau D. Het verschil tussen de geldelijke anciënniteit en de nuttige anciënniteit verworven in de oude weddenschaal wordt meegenomen in de nieuwe weddenschaal en is beperkt tot elf maanden.

Art. 218.Onverminderd de voorgeschreven reglementaire voorwaarden, kunnen de ambtenaren slechts de weddenschaal DA2 of DT3 bekomen mits ze slagen voor een door SELOR. - Selectiebureau van de federale overheid georganiseerde competentietest die gelijkwaardig is aan de vergelijkende selectie voor werving in die graad.

Art. 219.§ 1. De geldelijke weerslag van de bepalingen van deze afdeling heeft uitwerking vanaf 1 december 2002. § 2. Tussen 1 januari 2002 en de datum van bekendmaking van dit besluit genieten de ambtenaren de weddenschaal overeenkomstig de loopbaan waarvan ze titularis waren.

Vanaf de datum van bekendmaking van dit besluit tot 30 november 2002, behouden de ambtenaren de weddenschaal die ze genoten op genoemde datum van bekendmaking opgenomen in bijlage 7 bij dit besluit. Afdeling 2. - Integratie van de ambtenaren van niveau 3 in niveau D

Art. 220.§ 1. De ambtenaren die op 1 januari 2002 titularis zijn van één van de geschrapte graden die hierna in de linkerkolom zijn opgenomen, worden ambtshalve benoemd in één van de graden die in de rechterkolom voorkomen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. Voor de berekening van de graadanciënniteit van de ambtenaren benoemd in de graad van administratief medewerker, worden de diensten gepresteerd in de graad van klerk in aanmerking genomen.

Voor de berekening van de graadanciënniteit van de ambtenaren benoemd in de graad van technisch medewerker, worden de diensten gepresteerd in de graden van vakman en werkmeester in aanmerking genomen.

De anciënniteit verkregen in niveau 3 wordt geacht verkregen te zijn in niveau D.

Art. 221.§ 1. De in artikel 220, § 1, bedoelde ambtenaren worden ingeschaald in de weddenschalen verbonden aan hun nieuwe graad overeenkomstig de bijlage 6 bij dit besluit. § 2. De door deze ambtenaren verkregen geldelijke anciënniteit wordt geacht verkregen te zijn in de nieuwe weddenschaal. § 3. In afwijking van § 1 behouden de ambtenaren benoemd in een graad opgenomen in kolom 1 van de hierna vermelde tabel, voorheen bekleed met de geschrapte graad opgenomen in kolom 2 en die, als overgangsmaatregel, genoten van het behoud van de weddenschaal vermeld in kolom 3, er het voordeel van.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 4. De ambtenaar die bekleed is met de graad van operateur-mechanograaf (afgeschafte graad) die, als overgangsmaatregel, van het behoud van de volgende weddenschaal genoot, behoudt het voordeel ervan : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Afdeling 3. - Integratie van de ambtenaren van niveau 2 in niveau C

Art. 222.§ 1. De ambtenaren die op 1 juni 2002 titularis zijn van één van de geschrapte graden die hierna in de linkerkolom zijn opgenomen, worden ambtshalve benoemd in één van de graden die in de rechterkolom voorkomen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. Voor de berekening van de graadanciënniteit van de ambtenaren benoemd krachtens § 1, worden de diensten gepresteerd in de geschrapte graad waarvan zij titularis waren in aanmerking genomen.

De anciënniteit verkregen in niveau 2 wordt geacht verkregen te zijn in niveau C.

Art. 223.§ 1. De in artikel 222, § 1, bedoelde ambtenaren worden ingeschaald in de weddenschalen verbonden aan hun nieuwe graad overeenkomstig de bijlage 6 van dit besluit. § 2. De door deze ambtenaren verkregen geldelijke anciënniteit wordt geacht verkregen te zijn in de nieuwe weddenschaal. § 3. In afwijking van § 1, behouden de ambtenaren benoemd in een graad opgenomen in kolom 1 van de hierna vermelde tabel, voorheen bekleed met de geschrapte graad opgenomen in kolom 2 en die, als overgangsmaatregel, genoten van het behoud van de weddenschaal vermeld in kolom 3, er het voordeel van.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 4. De ambtenaren die, overeenkomstig de bijlage 6 van dit besluit, ingeschaald zijn in de weddenschaal CA1 kunnen onmiddellijk deelnemen aan de competentiemeting 1. § 5. De ambtenaren voorheen titularis van de weddenschaal 20B bekomen, na afloop van de periode van 8 jaar gedurende dewelke ze de jaarlijkse competentietoelage verbonden aan de competentiemeting 1 ontvangen hebben, de weddenschaal CA2 of CT2. Ze kunnen onmiddellijk deelnemen aan de competentiemeting 3. § 6. De ambtenaren die, overeenkomstig de bijlage 6 bij dit besluit, ingeschaald zijn in de weddenschaal CA2 of CT2 kunnen onmiddellijk deelnemen aan de competentiemeting 4.

De geslaagden die een anciënniteit van 4 jaar tellen in de weddenschaal CA2 of CT2 bekomen de weddenschaal CA3 of CT3 en dit ten vroegste op 1 september 2003. De anciënniteit verworven in de oude weddenschaal 20E telt mee voor de berekening van deze 4 jaar.

De ambtenaren die gedurende 6 jaar de weddenschaal CA3 of CT3 genoten hebben, bekomen de weddenschaal 22B opgenomen in de bijlage 7 bij dit besluit voor zover er betrekkingen in deze schaal vacant zijn. § 7. De ambtenaren titularis van de afgeschafte graad van bestuurschef of van hoofdtechnicus die, overeenkomstig de bijlage 6 van dit besluit, ingeschaald zijn in de weddenschaal CA3 of CT3 bekomen na 6 jaar de weddenschaal 22B opgenomen in de bijlage 7 bij dit besluit voorzover er betrekkingen in deze schaal vacant zijn. Hun graadanciënniteit telt mee voor de berekening van deze periode van 6 jaar. § 8. De ambtenaren titularis van de afgeschafte graad van bestuurschef of van hoofdtechnicus en die de weddenschaal 22B genieten, behouden deze schaal. Afdeling 4. - Integratie van de ambtenaren van niveau 2+ in niveau B

Art. 224.§ 1. De ambtenaren die op 1 oktober 2002 titularis zijn van één van de geschrapte graden die hierna in de linkerkolom zijn opgenomen, worden ambtshalve benoemd in één van de graden die in de rechterkolom voorkomen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. Voor de berekening van de graadanciënniteit van de ambtenaren benoemd krachtens § 1, worden de diensten gepresteerd in de twee geschrapte graden van de loopbaan waarvan zij titularis geweest zijn in aanmerking genomen.

De anciënniteit verkregen in niveau 2+ wordt geacht verkregen te zijn in niveau B.

Art. 225.§ 1. De in artikel 224, § 1, bedoelde ambtenaren worden ingeschaald in de weddenschalen verbonden aan hun nieuwe graad overeenkomstig de bijlage 6 van dit besluit. § 2. De door deze ambtenaren verkregen geldelijke anciënniteit wordt geacht verkregen te zijn in de nieuwe weddenschaal. § 3. In afwijking van § 1 kunnen de ambtenaren benoemd in een graad opgenomen in kolom 1 van de hierna vermelde tabel en voorheen bekleed met de geschrapte graad opgenomen in kolom 2, het voordeel van de weddenschaal vermeld in kolom 3 behouden.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 4. In afwijking van § 1 behouden de ambtenaren benoemd in een graad opgenomen in kolom 1 van de hierna vermelde tabel en voorheen bekleed met de geschrapte graad opgenomen in kolom 2 en die, als overgangsmaatregel, het behoud van de weddenschaal vermeld in kolom 3 genoten, er het voordeel van.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 5. De ambtenaren voorheen titularis van de weddenschalen 26A, 26B, 26C, 26E, 26F of 26G kunnen onmiddellijk deelnemen aan de competentiemeting 1. § 6. De ambtenaren voorheen titularis van de weddenschalen 26J, 26D, 26K, 26H of 26I, kunnen onmiddellijk deelnemen aan de competentiemeting 2. § 7. De ambtenaren voorheen titularis van de weddenschalen 26I, 26H, 26J of 26K en die minstens 12 jaar graadanciënniteit tellen op 1 oktober 2002 bekomen, wanneer ze geslaagd zijn voor de competentiemeting 2, de weddenschalen BA2, BT2 of BF2 zodra ze 18 jaar graadanciënniteit tellen.

De niet geslaagden bekomen, indien ze 18 jaar graadanciënniteit tellen, de weddenschalen 28E, 28C, 28G of 28H opgenomen in de bijlage 7 bij dit besluit. Deze ambtenaren kunnen deelnemen aan de competentiemeting 2.

De administratief deskundige die bezoldigd is in de weddenschaal 28 G, en die laureaat is van de competentiemeting 2, behoudt het voordeel van de volgende weddenschaal : 21.078,68 - 30.176,92 3/1 x 292,59 2/2 x 292,59 3/2 x 672,31 9/2 x 624,27 Indien zou blijken dat de algemene bepalingen inzake integratie gunstiger zijn dan deze van deze paragraaf, dan worden de voordeligste bepalingen toegepast. § 8. De ambtenaren voorheen titularis van de weddenschaal 26L, kunnen onmiddellijk deelnemen aan de competentiemeting 4. Afdeling 5. - Overgangsbepaling die gemeenschappelijk is aan de

ambtenaren geïntegreerd in de niveaus B en C

Art. 226.Voor de ambtenaren die uiterlijk op 31 augustus 2003 voor de eerste maal slagen in de voorgeschreven competentiemeting, wordt de termijn vereist om de eerste bevordering door verhoging in weddenschaal in hun graad te bekomen verminderd met één jaar. HOOFDSTUK IV. - Diverse bepalingen

Art. 227.§ 1. De volgende graden worden geschrapt : 1° in niveau 4 - beambte - geschoold arbeider - arbeider 2° in niveau 3 - klerk - vakman - werkmeester 3° in niveau 2 - bestuurassistent - technicus - bestuurschef - hoofdtechnicus 4° in niveau 2+ - vertaler - directiesecretaris - sociaal controleur - boekhouder - landmeter-expert onroerende goederen - maatschappelijk assistent - paramedicus - programmeur - eerstaanwezend directiesecretaris - eerstaanwezend landmeter-expert onroerende goederen - eerstaanwezend boekhouder - eerstaanwezend maatschappelijk assistent - eerstaanwezend paramedicus - eerstaanwezend vertaler - eerstaanwezend sociaal controleur - programmeringsanalist § 2 In afwijking van artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, omvat het niveau B de afgeschafte graden van conducteur van werken en technisch ingenieur. § 3. In afwijking van artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, omvat het niveau C de afgeschafte graden van bestuurschef, hoofdtechnicus, en programmeur 2e klasse en verpleegassistent. § 4. In afwijking van artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, omvat het niveau D de afgeschafte graden van operateur-mechanograaf en hoofdoperateur-mechanograaf.

Art. 228.De reglementaire bepalingen die van toepassing zijn in de federale overheidsdiensten zijn eveneens van toepassing in de ministeries zolang er geen toepassing wordt gemaakt van artikel 19 van het koninklijk besluit van 19 juli 2001 houdende diverse bepalingen betreffende de inwerkingstelling van de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten. HOOFDSTUK V. - Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen

Art. 229.De geslaagden van de ingerichte of lopende vergelijkende selecties voor een der bij dit besluit geschrapte graden worden geacht geslaagden te zijn voor van een vergelijkende selectie voor de graad overeenstemmend met de geschrapte graad.

Art. 230.De ambtenaren die houder zijn van het brevet bedoeld in artikel 14, § 2, van het koninklijk besluit van 22 december 2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel waaruit blijkt dat ze geslaagd zijn in het gedeelte over de algemene vorming van niveau 1 en die nadien aan een vergelijkende selectie voor overgang naar niveau B deelnemen worden, op hun verzoek, vrijgesteld van deze proef.

Art. 231.De kandidaat die geslaagd is voor het algemeen gedeelte van een vergelijkende selectie in een graad van niveau 2+ behoudt het voordeel van dit slagen indien hij nadien aan een of meerdere voor een graad van niveau B georganiseerde vergelijkende selecties deelneemt.

Art. 232.De kandidaat die geslaagd is in het algemeen gedeelte van een vergelijkende selectie in een graad van niveau 2 behoudt het voordeel van dit slagen indien hij nadien aan een of meerdere voor een graad van niveau C georganiseerde vergelijkende selecties deelneemt.

Art. 233.De Rijksambtenaren die, op de datum van bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad , een deel van de brevetten bedoeld in artikel 14, § 2, van het koninklijk besluit van 22 december 2000 betreffende de selectie en de loopbaan van het rijkspersoneel behaald hebben, kunnen, tot 31 december 2005, de ontbrekende brevetten behalen.

Art. 234.§ 1. De ambtenaren die geslaagd zijn in een vergelijkende examen of selectie voor overgang naar niveau 1, behouden het voordeel van hun slagen niettegenstaande hun inschaling, naar gelang het geval, in de niveaus C of B. § 2. De ambtenaren die geslaagd zijn in een vergelijkend examen of selectie voor overgang naar niveau 2+, ingericht of lopend op de datum van 1 oktober 2002 worden vrijgesteld van de algemene proef van een vergelijkende selectie voor overgang naar niveau B. § 3. De ambtenaren die geslaagd zijn in een vergelijkend examen of selectie voor overgang naar niveau 2, ingericht of lopend op de datum van 1 juni 2002, worden vrijgesteld van de algemene proef van een vergelijkende selectie voor overgang naar niveau C. De ambtenaren die geslaagd zijn in een selectie voor baremieke verhoging in de weddenschaal 20E die lopend is op de datum van 1 juni 2002 bekomen, naar gelang het geval, de weddenschaal CA2 of CT2 vanaf de eerste dag van de maand die de datum van het proces-verbaal van de selectie volgt.

De in het tweede lid bedoelde ambtenaren genieten van de bepalingen van artikel 223, § 6. § 4. De ambtenaren die geslaagd zijn in een vergelijkend examen of selectie voor overgang naar niveau 3, ingericht of lopend op de datum van 1 januari 2002, worden vrijgesteld van de vereiste competentietest voor het bekomen van de weddenschaal DA2 of DT3.

Art. 235.De geslaagden voor het examen voor bevordering in graad tot de graad van werkmeester die, op 1 januari 2002, nog niet benoemd werden in deze graad, hebben voor het bekomen de weddenschaal DT5 voorrang op de niet-geslaagden, binnen de grenzen van de vacante betrekkingen en mits naleving van artikel 31 van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel.

Art. 236.§ 1. De procedures inzake vergelijkende selectie en oppensioenstelling, die lopend zijn op 31 december 2001 voor wat betreft de niveaus 3 en 4, op 31 mei 2002 voor wat betreft niveau 2 en op 30 september 2002 voor wat betreft niveau 2+, worden verdergezet op grond van de bepalingen van dit besluit. § 2. De benoemingen die uit andere dan deze bedoeld in § 1 procedures van vergelijkende selectie voortvloeien hebben plaats in de bestaande graad op 31 december 2001 voor de niveaus 3 en 4, op 31 mei 2002 voor niveau 2 en op 30 september 2002 voor niveau 2+. Indien de graad een door dit besluit geschrapte graad is, worden de ambtenaren nadien ambtshalve in de overeenstemmende graad benoemd.

Art. 237.§ 1. De procedures inzake bevordering en verandering van graad die lopend zijn op 31 december 2001 voor de niveaus 3 en 4, op 31 mei 2002 voor niveau 2 en op 30 september 2002 voor niveau 2+, worden verder geregeld door de bepalingen zoals die van kracht waren op deze data.

De benoemingen die het resultaat zijn van de in het eerste lid bedoelde procedures gebeuren in de graad die bestaat op 31 december 2001 voor de niveaus 3 en 4, op 31 mei 2002 voor niveau 2 en op 30 september 2002 voor niveau 2+. Indien de graad een door dit besluit geschrapte graad betreft worden de ambtenaren vervolgens ambtshalve in de overeenstemmende graad benoemd. § 2. De aanwijzing in een hoger ambt kan slechts behouden worden na 31 december 2001 voor de niveaus 3 en 4, na 31 mei 2002 voor het niveau 2 en na 30 september 2002 voor het niveau 2+, in de mate dat de voorlopige graad behoort tot een hoger niveau dan dat van de werkelijke graad die uit de inschaling van de betrokken ambtenaar voortvloeit of bezoldigd is in een hogere weddenschaal.

Art. 238.Onverminderd de andere bepalingen van artikel 33bis van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van de rijksambtenaren en in afwachting van de inwerkingtreding van artikel 5 van het koninklijk besluit van 16 november 2001 houdende wijziging van diverse bepalingen inzake het statuut van het rijkspersoneel : 1°) is de interdepartementale stagecommissie paritair samengesteld uit : a) de afgevaardigd bestuurder van SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid, voorzitter;b) een houder van een managementfunctie -2 van de andere taalrol dan de afgevaardigd bestuurder van het onder 1° bedoeld Bureau, aangewezen door de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren;c) de voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst Personeel en Organisatie;d) twee andere secretarissen-generaal of voorzitters van directiecomités, per taalrol, aangewezen door de minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren;e) de houder van de managementfunctie -1 bij het Opleidingsinstituut van de Federale Overheid;f) de opleidingsdirecteur onder wiens toezicht de stagiair staat;g) negen leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties in de zin van artikel 7 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en dit, naar rato van drie leden per organisatie. De minister tot wiens bevoegdheid de ambtenarenzaken behoren wijst bovendien twee secretarissen-generaal of twee voorzitters van directiecomités per taalrol aan in de hoedanigheid van plaatsvervangende lid; 2°) de interdepartementale stagecommissie beraadslaagt geldig over een stagiair wanneer ten minste negen leden aanwezig zijn waarvan drie behoren tot dezelfde taalrol als de stagiair of het bewijs geleverd hebben de tweede taal voldoende te kennen, overeenkomstig artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966; 3°) de verantwoordelijke van het bestuur waarvoor de stagiair voorlopig is aangewezen en die tot dezelfde taalrol als deze behoort, wordt ambtshalve gehoord.

Art. 239.In afwachting van de inwerkingtreding van artikel 13, 2° tot 4°, van hetzelfde besluit, dient artikel 38bis , § 1, tweede en derde lid van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van de rijksambtenaren als volgt te worden gelezen : « De stagecommissie of de afdeling is paritair samengesteld uit : 1° ten minste twee ambtenaren van ten minste rang 13 aangewezen door de secretaris-generaal of door de voorzitter van het directiecomité;2° de opleidingsdirecteur;3° leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties in de zin van artikel 7 of van artikel 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en dit naar rato van ten hoogste twee leden per organisatie. De secretaris-generaal of de voorzitter van het directiecomité wijst één van de ambtenaren van rang 13 aan om het voorzitterschap van de commissie of van de afdeling waar te nemen. Hij kan eveneens andere ambtenaren van ten minste rang 13 aanwijzen in de hoedanigheid van plaatsvervangend lid. »

Art. 240.Onverminderd de artikelen 234 en 235 van dit besluit worden de stages en de beroepen inzake stage die lopend zijn op 31 december 2001 voor wat betreft de niveaus 3 en 4, op 31 mei 2002 voor wat betreft niveau 2 en op 30 september 2002 voor wat betreft niveau 2+ verdergezet volgens de bepalingen die vóór die data van toepassing waren.

Art. 241.Worden opgeheven : 1° de artikelen 1 tot 9 van het koninklijk besluit van 20 juli 1964 betreffende de hiërarchische indeling van de graden waarvan de ambtenaren in de Rijksbesturen kunnen titularis zijn;2° de artikelen 1 tot 13 van het koninklijk besluit van 20 juli 1964 betreffende de hiërarchische indeling en de loopbaan van sommige personeelsleden van de Rijksbesturen;3° het koninklijk besluit van 11 januari 1965 houdende vaststelling van de manier van aanwijzing van de groepsleider in de typediensten en van hun bezoldiging;4° het koninklijk besluit van 14 februari 1968 houdende administratieve en geldelijke bepalingen ten gunste van de personeelsleden der rijksbesturen die met sommige graden van het controle- en opzichterspersoneel zijn bekleed;5° het koninklijk besluit van 11 februari 1977 houdende bijzondere administratieve en geldelijke bepalingen betreffende sommige personeelsleden in de rijksbesturen;6° artikel 16, 2°, van het koninklijk besluit van 31 maart 1995 tot wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel en van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut;7° artikel 5 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1996 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen.

Art. 242.Onverminderd andersluidende bepalingen, treedt dit besluit in werking de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad , met uitzondering van : 1° de bepalingen die de notie ministeries door deze van federale overheidsdiensten of door deze van federale overheidsdiensten en programmatorische federale overheidsdiensten vervangen, die de notie van secretaris-generaal door deze van voorzitter van het directiecomité vervangen, die de notie van directieraad door deze van directiecomité vervangen en die de bepalingen betreffende het college van diensthoofden opheffen, die, voor elke federale overheidsdienst, in werking treden op de datum vastgesteld door de minister onder wiens gezag de dienst werd opgericht, krachtens artikel 19 van het koninklijk besluit van 19 juli 2001 houdende diverse bepalingen betreffende de inwerkingstelling van de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten;2° de bepalingen die een aangepaste lezing voor de instellingen van openbaar nut verschaffen van de regels betreffende de omvorming van de vergelijkende examens en examens in selecties, die uitwerking hebben met ingang van 9 januari 2001;3° de bepalingen die de oprichting van niveau D en de transitie verzekeren van de niveaus 4 en 3 naar niveau D, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2002;4° de bepalingen die de oprichting van niveau C en de transitie verzekeren van niveau 2 naar niveau C, die in werking treden op 1 juni 2002;5° de bepalingen die de oprichting van niveau B en de transitie verzekeren van niveau 2+ naar niveau B, die in werking treden op 1 oktober 2002. Gegeven te Brussel, 5 september 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 5 september 2002 houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren van de Rijksbesturen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 5 september 2002 houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren van de Rijksbesturen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

Bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 5 september 2002 houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren van de Rijksbesturen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 5 september 2002 houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren van de Rijksbesturen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

Bijlage 3 bij het koninklijk besluit van 5 september 2002 houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren van de Rijksbesturen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 5 september 2002 houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren van de Rijksbesturen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

Bijlage 4 bij het koninklijk besluit van 5 september 2002 houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren van de Rijksbesturen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 5 september 2002 houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren van de Rijksbesturen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

Bijlage 5 bij het koninklijk besluit van 5 september 2002 houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren van de Rijksbesturen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 5 september 2002 houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren van de Rijksbesturen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

Bijlage 6 bij het koninklijk besluit van 5 september 2002 houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren van de Rijksbesturen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 5 september 2002 houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren van de Rijksbesturen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

Bijlage 7 bij het koninklijk besluit van 5 september 2002 houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren van de Rijksbesturen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 5 september 2002 houdende hervorming van de loopbaan van sommige ambtenaren van de Rijksbesturen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, J. VANDE LANOTTE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

^