Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 06 december 2001
gepubliceerd op 14 december 2001

Koninklijk besluit betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

bron
ministerie van ambtenarenzaken
numac
2001002198
pub.
14/12/2001
prom.
06/12/2001
ELI
eli/besluit/2001/12/06/2001002198/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

6 DECEMBER 2001. - Koninklijk besluit betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, inzonderheid artikel 6, §§ 5 en 7, eerste en tweede lid;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 8 oktober 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 11 oktober 2001;

Gelet op het protocol van 1 oktober 2001 van sectorcomité XII Sociale Zaken;

Gelet op het protocol nr. 397 van 3 oktober 2001 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet op verzoek op spoedbehandeling gemotiveerd door het feit dat het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen werd opgericht door de wet van 4 februari 2000;

Gelet op de omstandigheid dat de Regering reeds toen de noodzaak tot het samenbrengen van de bevoegde diensten van diverse ministeries in een parastatale acuut vond;

Gelet op de omstandigheid dat de Regering een niet aflatende inzet heeft betoond om elke stap noodzakelijk voor de operationalisering van het Agentschap op een zo kort mogelijke termijn te realiseren;

Gelet op de omstandigheid dat deze operationalisering talrijke uitvoeringsbesluiten vereist waarvan op heden volgende gerealiseerd zijn : - Het koninklijk besluit van 29 maart 2000 betreffende de Selectiecommissie, de wijze van kandidaatstelling, de voorwaarden van aanwijzing in en deze van uitoefening van de functie van de gedelegeerd bestuurder van het federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen; - Het koninklijk besluit van 19 mei 2000 betreffende de samenstelling en de werkwijze van het wetenschappelijk comité ingesteld bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen; - Het koninklijk besluit van 19 mei 2000 betreffende de samenstelling en de werkwijze van het raadgevend comité ingesteld bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen; - Het koninklijk besluit van 20 juli 2000 tot regeling van de contractuele voorwaarden en het geldelijk statuut van de gedelegeerd bestuurder van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen; - Het koninklijk besluit van 23 januari 2001 tot toekenning van kredieten ten bate van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen; - Het koninklijk besluit van 31 januari 2001 tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 mei 2000 betreffende de samenstelling en de werkwijze van het raadgevend comité ingesteld bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen; - Het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen; - Het koninklijk besluit van 22 februari 2001 betreffende de financiering van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen; - Het ministerieel besluit van 12 maart 2001 tot vaststelling van de vergoedingen en het presentiegeld waarop de leden en deskundigen van het wetenschappelijk Comité en de deskundigen van het raadgevend Comité ingesteld bij het federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen recht hebben; - Het koninklijk besluit van 5 april 2001 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 maart 2000 tot vaststelling van de maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen toegelaten in en op voedingsmiddelen; - Het koninklijk besluit van 5 april 2001 betreffende de ter beschikkingstelling van het personeel van bepaalde overheidsdiensten aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen; - Het koninklijk besluit van 16 mei 2001 tot vaststelling van de vestigingsplaats, de organisatie en de werking van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen; - Het koninklijk besluit van 4 juli 2001 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 maart 2000 tot vaststelling van de maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen toegelaten in en op voedingsmiddelen; - Het koninklijk besluit van 13 juli 2001 tot wijziging van koninklijke besluiten betreffende Landbouw en Middenstand naar aanleiding van de invoering van de euro;

Gelet op de omstandigheid dat vanaf 1 september 2001 het Agentschap geacht wordt het geheel van zijn bevoegdheden en opdrachten uit te oefenen; dat het Agentschap derhalve vanaf 1 september 2001 verantwoordelijk is voor de controle van de voedselketen;

Gelet op de omstandigheid dat het personeel van de Algemene Eetwareninspectie en van het Instituut voor veterinaire keuring ter beschikking gesteld wordt of zal worden van het Agentschap;

Gelet op de omstandigheid dat de personeelsleden van het ministerie van Landbouw en Middenstand dat op heden een deel van de opdrachten van het Agentschap uitvoert, overeenkomstig de Lambermontakkoorden, voor 1 januari 2002 ambtshalve dient overgedragen te worden naar het Agentschap;

Gelet op de omstandigheid dat voorliggend koninklijk besluit steunt op het generiek koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties van de federale overheidsdiensten; dat de Raad van State op 11 oktober 2001 advies (32.344/1) gegeven heeft betreffende voormeld koninklijk besluit;

Om die redenen en het reeds voor advies voorgelegde basisbesluit wordt de termijn van drie dagen verantwoord; de spoedige aanstelling van de leidinggevenden van de operationele diensten van het Agentschap is noodzakelijk niet enkel voor de operationalisering van het Agentschap maar tevens om de reeds ter beschikking gestelde personeelsleden en de toekomstige personeelsleden een houvast en richtlijnen betreffende hun nieuwe werkomgeving te bieden en de definitieve personeelsoverdracht in goede banen te leiden;

Gelet op het advies nr. 32.527/1 van de Raad van State, gegeven op 14 november 2001 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu en Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1. de Minister : de Minister die de Volksgezondheid in zijn bevoegdheid heeft;2. de wet van 4 februari 2000 : de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;3. het Agentschap : het Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;4. de gedelegeerd bestuurder : de gedelegeerd bestuurder van het Agentschap.

Art. 2.§ 1. De leidinggevende functies in het Agentschap, die overeenkomstig art. 6, § 7, tweede lid, van de wet van 4 februari 2000 in het kader van een mandaat worden uitgeoefend, worden in volgende groepen ingedeeld, in de volgende hiërarchische orde : 1. de gedelegeerd bestuurder, aangesteld overeenkomstig de wet van 4 februari 2000 en het koninklijk besluit van 20 juli 2000;2. de managementfunctie -1;3. de managementfunctie -2; § 2. Het organogram van de management- en staffuncties van het Agentschap omvat : 1. de gedelegeerd bestuurder;2. 5 managementfuncties -1;3. 5 managementfuncties -2. HOOFDSTUK II. - De selectie, de werving en de aanstelling van de houders van een managementfunctie Afdeling I. - Algemene bepaling

Art. 3.Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk zijn de regels die toepasselijk zijn op de selectie en de werving van het rijkspersoneel van toepassing op de selectie en de werving van de houders van een managementfunctie. Afdeling II. - De selectie

Art. 4.§ 1. De vergelijkende selectie wordt georganiseerd per taalrol. De Nederlandstalige respectievelijk de Franstalige kandidaten voor een managementfunctie nemen deel aan een Nederlandstalige respectievelijk Franstalige vergelijkende selectie die leidt tot hun indeling in groep A, B, C of D. Elke groep A bevat de kandidaten die zeer geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, elke groep B de kandidaten die geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, elke groep C de kandidaten die minder geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, elke groep D de kandidaten die niet geschikt zijn voor de uit te oefenen functie.

In de groep A en de groep B worden de kandidaten bovendien gerangschikt. § 2. SELOR - Selectiebureau van de federale overheid valideert de resultaten van elke stap in de vergelijkende selectie en maakt zich daartoe na uitoefening van de kwaliteitsbewaking de resultaten van elke stap in de vergelijkende selectie eigen of niet.

Art. 5.§ 1. Om deel te nemen aan de vergelijkende selecties voor een managementfunctie -1 moeten de kandidaten titularis zijn van een functie van niveau 1 of kunnen deelnemen aan een vergelijkende selectie voor een functie van niveau 1.

De kandidaten voor een managementfunctie -1 dienen over een managementervaring van minstens zes jaar te beschikken of tien jaar nuttige professionele ervaring te hebben. Onder managementervaring wordt verstaan ervaring inzake beheer in een overheidsdienst of in een organisatie uit de private sector. § 2. Om deel te nemen aan de vergelijkende selecties voor een managementfunctie -2 moeten de kandidaten gedurende minstens zes jaar titularis zijn van een functie van niveau 1 bij het Instituut voor veterinaire keuring of in een ministerie of federale overheidsdienst, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst.

Art. 6.§ 1. De kandidaten voor een managementfunctie moeten over de competenties, relationele en managementvaardigheden beschikken die worden bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven managementfunctie. § 2. De functiebeschrijving en het competentieprofiel van de binnen het Agentschap te begeven managementfunctie worden bepaald : 1° voor de managementfunctie -1, door de minister, op voorstel van de gedelegeerd bestuurder;2° voor de managementfunctie -2, door de minister, op voorstel van de gedelegeerd bestuurder en de houder van de managementfunctie -1.

Art. 7.§ 1. Elke selectiecommissie wordt samengesteld door de afgevaardigd bestuurder van SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid. De profielen van de leden van elke selectiecommissie worden vastgelegd in samenspraak met de betrokken minister, op voorstel van de gedelegeerd bestuurder.

Voor de managementfunctie -1, maakt de afgevaardigd bestuurder van SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid aan de regeringsleden de samenstelling van de selectiecommissies over. Zij kunnen hem hun opmerkingen binnen zeven kalenderdagen meedelen. SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid dient op de opmerkingen te antwoorden bij wijze van een gemotiveerde beslissing.

De selectiecommissie is samengesteld uit een meerderheid aan experten tewerkgesteld bij een overheid of in de non-profitsector. De leden van de selectiecommissie worden op basis van hun kennis van de jobspecifieke competenties gekozen.

De selectiecommissie wordt voorgezeten door een afgevaardigde van SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid. Met het oog op een gelijkwaardige aanpak, plegen de voorzitters van de Nederlandstalige en Franstalige selectiecommissie overleg. § 2. Elke Nederlandstalige en Franstalige vergelijkende selectie, bedoeld in artikel 4, § 1, bestaat uit volgende stappen : 1° SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid beslist of de kandidaten voldoen aan de algemene en bijzondere toelaatbaarheidsvereisten.De kandidaten die niet voldoen, worden geweigerd. 2° een assessment waarbij de voor de managementfunctie vereiste leidinggevende vaardigheden worden getoetst.Onder assessment wordt verstaan een vorm van potentialiteitsinschatting.

Dit assessment wordt afgelegd voor externe expert-evaluatoren, aangeduid door SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid. Twee leden van, en aangeduid in de schoot van elke selectiecommissie worden uitgenodigd om aanwezig te zijn bij het assessment als observator.

De expert-evaluatoren beschrijven het assesment van elke kandidaat en geven elke kandidaat één van de volgende beoordelingen : zeer geschikt, geschikt, minder geschikt en niet-geschikt. Bij deze indeling worden de observatoren uitgenodigd om aanwezig te zijn met raadgevende stem. 3° een mondelinge proef, afgenomen door elke selectiecommissie. Dit gedeelte heeft tot doel de functiespecifieke competenties, vermeld in de desbetreffende functiebeschrijving en competentieprofiel, van elke kandidaat te evalueren en het geven aan elke kandidaat van één van de volgende beoordelingen : zeer geschikt, geschikt, minder geschikt en niet-geschikt. Twee expert-evaluatoren, aangeduid door SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid, worden uitgenodigd om aanwezig te zijn tijdens de proef als observator.

Bij de indeling van de kandidaten worden de aangeduide expert-evaluatoren uitgenodigd om aanwezig te zijn met raadgevende stem als observator. 4° Vervolgens maken elke selectiecommissie en de betrokken expert-evaluatoren samen de eindevaluatie op van de kandidaten overeenkomstig hun functiespecifieke competenties en hun leidinggevende vaardigheden en delen deze in in vier groepen, met name A, B, C of D.Zij rangschikken de kandidaten ingedeeld in groep A en groep B. Zij sturen deze eindevaluatie aan de aanstellende overheid samen met de verslagen en de deelresultaten bedoeld in 2° en 3° teneinde haar optimaal in te lichten omtrent het door elke kandidaat bereikte resultaat. § 3. De kandidaten worden ingelicht over hun indeling en/of rangschikking. Afdeling III. - De werving

Art. 8.SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid maakt het geheel van de resultaten van de Nederlandstalige en de Franstalige vergelijkende selectie, bedoeld in artikel 7, § 2, over aan de gedelegeerd bestuurder.

Met de kandidaten van groep A wordt een aanvullend onderhoud georganiseerd. Dit onderhoud heeft tot doel de Nederlandstalige en Franstalige kandidaten te vergelijken wat betreft hun competenties, relationele en managementvaardigheden zoals bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de te begeven managementfunctie. Dit onderhoud wordt geleid : 1° voor de werving van de houder van de managementfunctie -1, door de gedelegeerd bestuurder;2° voor de werving van de houder van de managementfunctie -2, door de houder van de managementfunctie -1 en de gedelegeerd bestuurder. Van elk onderhoud wordt een verslag houdende het resultaat van deze vergelijking opgemaakt. Dit verslag wordt bij het aanstellingsdossier gevoegd.

Bij uitputting van groep A, wordt de hiervoor vermelde procedure herhaald voor de kandidaten van groep B. Afdeling IV - De aanstelling

Art. 9.De kandidaten, gekozen overeenkomstig artikel 8, worden voor een periode van zes jaar aangesteld door de Koning, op voorstel van de betrokken minister, na voordracht door de gedelegeerd bestuurder.

In afwijking van de artikelen 28 tot 33quinquies van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, moeten de houders van een managementfunctie geen stage doormaken. HOOFDSTUK IV. - Nadere regels betreffende de uitoefening van de managementfuncties Afdeling I. - Het managementplan van de houder van een

managementfunctie

Art. 10.Binnen een termijn van drie maanden na de aanstelling wordt door de houder van de managementfunctie een ontwerp van managementplan en operationeel plan bezorgd aan de organen die het onderhoud bedoeld in artikel 8, geleid hebben.

Het managementplan bevat minstens de beschrijving van de volgende elementen : 1° de precieze omschrijving van de algemene beheersopdrachten van de houder van de managementfunctie en zijn verplichtingen terzake;2° de strategische doelstellingen die hij moet bereiken en zijn verplichtingen terzake;3° de operationele doelstellingen die hij moet bereiken en zijn verplichtingen terzake;4° de toegekende budgettaire middelen. Het operationeel plan omvat minstens de beschrijving van de volgende elementen : 1° de uitwerking in het raam van een jaarlijks operationeel plan met horizon van drie jaar van de concrete prestaties voortvloeiend uit de uitvoering van de beheersopdrachten en de strategische en operationele doelstellingen die in het managementplan vermeld zijn, rekening houdend met de budgettaire middelen;2° de begroting op jaarbasis voor de uitvoering van de in 1° bedoelde prestaties. Het ontwerp van managementplan en het ontwerp van operationeel plan worden door de houder van de managementfunctie opgesteld op basis van de door het in het eerste lid vermelde organen verstrekte informatie, met name wat de hem ter beschikking gestelde middelen betreft en rekening houdend met het strategisch plan van de gedelegeerd bestuurder (businessplan).

In de maand volgend op de ontvangst van de ontwerpen leggen de organen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, het managementplan en het operationeel plan vast.

Het managementplan en het operationeel plan worden aangepast in onderling overleg. Afdeling II. - Nadere regelen betreffende de uitvoering van de

managementfuncties Onderafdeling I. - Administratief statuut

Art. 11.Tijdens de duur van hun mandaat, is, behoudens de afwijkende bepalingen in onderhavig besluit, het statuut van het rijkspersoneel van toepassing op de houders van een managementfunctie.

Voor de toepassing van het statuut van het rijkspersoneel, maken de houders van een managementfunctie deel uit van niveau 1. Ze rapporteren rechtstreeks aan de gedelegeerd bestuurder en staan hiërarchisch boven de rangen 16.

Art. 12.De houder van een managementfunctie die op het ogenblik van zijn indienstneming vast benoemd is in de overheidsdiensten, bedoeld in artikel 1, § 1, van de wet van 22 juli 1993 houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken, wordt, in afwijking van de bepalingen van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, in ambtshalve verlof voor opdracht van algemeen belang geplaatst voor de duur van het mandaat. Hun betrekking kan vacant verklaard worden na twee jaar en intussen kan er enkel in voorzien worden door middel van contractuele tewerkstelling of hogere functies.

Art. 13.De houder van een managementfunctie oefent zijn taak voltijds uit.

Tijdens zijn mandaat kan hij : 1° geen verlof voor loopbaanonderbreking krijgen, uitgezonderd deze die het ouderschapsverlof, de palliatieve verzorging en de zorgen in geval van ernstige ziekte betreffen;2° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsraden of van de provincieraden of om een ambt uit te oefenen in een cel beleidsvoorbereiding of het kabinet van een minister of een staatssecretaris of in het kabinet van de voorzitter of van een lid van de regering van een Gemeenschap, van een Gewest, van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;3° geen verlof krijgen voor een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst;4° geen verlof krijgen voor onthaal en opleiding;5° geen verlof krijgen om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps burgerlijke veiligheid als vrijwillige indienstnemer bij dit korps;6° geen verlof krijgen om minder-validen en zieken te vergezellen en bij te staan;7° geen verlof voor opdracht van algemeen belang krijgen;8° geen toelating verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid;9° geen afwezigheid van lange duur voor persoonlijke aangelegenheden verkrijgen;10° geen verloven krijgen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België gestelde personeelsleden van de rijksdiensten en in het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten. Onderafdeling II. - Geldelijk statuut

Art. 14.Het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde, is van overeenkomstige toepassing wat betreft het functiewegingssysteem, de criteria die aan de basis ervan liggen en de beloningsmethodiek van het Agentschap.

Art. 15.De functionele directeurs van de stafdiensten Personeel & Organisatie en Budget & Beheerscontrole, bedoeld in artikel 6 van hetzelfde besluit, zijn voor het Agentschap de verantwoordelijken van de bestuursdirecties respectievelijk belast met de personeelszaken en met de financiën en de begroting.

Onderafdeling III. - Onverenigbaarheden

Art. 16.§ 1. Is onverenigbaar met de uitoefening van een managementfunctie : 1° elke activiteit, bezigheid of mandaat, zelfs onbezoldigd, uitgeoefend door de mandaathouder zelf, via een vertegenwoordiger of via een tussenpersoon in eender welke inrichting, onderneming, vennootschap of vereniging waarbij aanleiding kan ontstaan tot een belangenconflict met de activiteiten van het Agentschap of tot aantasting van de onafhankelijkheid of neutraliteit van de mandaathouder;2° het hebben van belangen in enige inrichting, onderneming, vennootschap of vereniging waarvan de activiteiten aanleiding kunnen geven tot een controle door het Agentschap;3° elke activiteit die ingaat tegen de waardigheid van de functie of die schade kan berokkenen aan de vervulling van de plichten verbonden aan de functie;4° de uitoefening van elk openbaar mandaat van politieke aard, tenzij mandaten van sociale of culturele aard. § 2. Alvorens zijn functie op te nemen, doet de mandaathouder aangifte van de belangen die hij of zijn verwanten die met hem samenwonen, bezitten of de activiteiten die hij uitoefent in enige inrichting, onderneming, vennootschap of vereniging waarvan de activiteiten onder de bevoegdheid kunnen vallen van het Agentschap.

De Minister onderzoekt de verenigbaarheid van deze belangen of activiteiten met de uitoefening van de functie binnen het Agentschap. HOOFDSTUK V. - De evaluatie van de houder van een managementfunctie

Art. 17.§ 1. Elke houder van een managementfunctie wordt tweejaarlijks geëvalueerd; de eerste evaluatie grijpt plaats twee jaar na het begin van het mandaat. Ten laatste zes maand vóór het einde van het mandaat krijgt hij een globale eindevaluatie. § 2. De tweejaarlijkse evaluatie en de eindevaluatie van de houder van een managementfunctie betreffen de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan, bedoeld in artikel 10. § 3. De evaluator van een houder van een managementfunctie is het orgaan of de organen, bedoeld in artikel 8, tweede lid.

Voor de evaluatie wordt de evaluator bijgestaan door een extern bureau. Dit bureau heeft als opdracht de evaluatie van het bereiken van de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan, bedoeld in artikel 10, na te gaan.

Art. 18.De tweejaarlijkse evaluatie en de eindevaluatie van de houder van de managementfunctie wordt besloten met de vermelding « onvoldoende » wanneer de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan, bedoeld in artikel 10, klaarblijkelijk niet werden verwezenlijkt.

De eindevaluatie van de houder van de managementfunctie wordt besloten met de vermelding « zeer goed » wanneer de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementcontract en het operationeel plan, bedoeld in artikel 10, in hun geheel optimaal werden verwezenlijkt.

Art. 19.In ieder geval heeft de evaluator met het oog op een evaluatie een functioneringsgesprek met de te evalueren persoon. Als voorbereiding op dit gesprek maakt de te evalueren persoon een zelfevaluatie op die hij vijf kalenderdagen voor het gesprek overmaakt aan de evaluator. Deze schriftelijke zelfevaluatie maakt deel uit van het evaluatiedossier.

Na het evaluatiegesprek finaliseert de evaluator het beschrijvend evaluatieverslag dat binnen de vijftien kalenderdagen na het evaluatiegesprek tegen ontvangst aan de geëvalueerde wordt bezorgd.

Art. 20.Wanneer een tussentijdse evaluatie resulteert in een vermelding « onvoldoende » of een eindevaluatie niet resulteert in een eindvermelding « zeer goed », kan de geëvalueerde binnen de vijftien kalenderdagen na ontvangst van het evaluatieverslag beroep instellen bij hetzelfde orgaan of dezelfde organen, bedoeld in artikel 8, tweede lid. Met het oog op de beroepszitting, wordt de betrokkene : 1. opgeroepen ten laatste acht kalenderdagen voor de zitting;2. indien hij dit wenst, bijgestaan door een verdediger van zijn keuze;3. de mogelijkheid geboden zijn evaluatiedossier te raadplegen. HOOFDSTUK VI. - Einde van het mandaat en de niet-hernieuwing ervan Afdeling I. - Einde van het mandaat

Onderafdeling I. - Einde van rechtswege

Art. 21.Het mandaat eindigt van rechtswege op het einde van de periode bedoeld in artikel 9.

Het mandaat van de houder van de managementfunctie kan verlengd worden met maximum zes maanden tot de aanvang van het mandaat van zijn opvolger.

Onderafdeling II. - Vroegtijdige beëindiging

Art. 22.§ 1. Wanneer de evaluatie, bedoeld in artikel 18, § 1, leidt tot een vermelding « onvoldoende », wordt het mandaat van de houder van de managementfunctie beëindigd. § 2. De houder van een managementfunctie, met uitsluiting van deze vermeld in artikel 12, van wie het mandaat vroegtijdig werd beëindigd omwille van een vermelding « onvoldoende », krijgt een beëindigingsvergoeding volgens de door Ons vastgestelde nadere regelen. § 3. De in artikel 12 vermelde houder van een managementfunctie van wie het mandaat vroegtijdig werd beëindigd omwille van een vermelding « onvoldoende », wordt gereaffecteerd in een passende functie hem voorgesteld door de bevoegde dienst van het Agentschap.

Zo de houder van de managementfunctie niet akkoord gaat met de hem door de bevoegde dienst van het Agentschap aangeboden passende functie, kan hij een beroep doen op de bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie.

Art. 23.Indien de houder van een managementfunctie vraagt om zijn mandaat te beëindigen, is, zo de organen bedoeld in artikel 8, tweede lid, akkoord gaan, een opzegging van zes maand vereist. Deze termijn kan in onderling akkoord verkort worden. De bepalingen inzake reaffectatie voorzien in artikel 22, § 3, zijn in dit geval eveneens van toepassing. Afdeling II. - Niet-hernieuwing

Art. 24.§ 1. De houder van een managementfunctie, met uitsluiting van deze vermeld in artikel 12, die geen eindevaluatie « onvoldoende » heeft gekregen en na deelname aan een nieuwe vergelijkende selectie geen nieuw mandaat krijgt, geniet een herintegratievergoeding, volgens de door Ons vastgestelde nadere regelen. § 2. De in artikel 12 vermelde houder van een managementfunctie die geen eindevaluatie « onvoldoende » heeft gekregen en na deelname aan een nieuwe vergelijkende selectie geen nieuw mandaat krijgt, heeft de keuze tussen enerzijds het vrijwillig ontslag uit zijn statutaire betrekking en de uitbetaling van de in § 1 bedoelde herintegratievergoeding, en anderzijds de reaffectatie in een passende functie die hem wordt voorgesteld door de bevoegde dienst van het Agentschap.

Zo de houder van de managementfunctie niet akkoord gaat met de hem door de bevoegde dienst van het Agentschap aangeboden passende functie, kan hij een beroep doen op de bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie. HOOFDSTUK VII. - Hernieuwing van het mandaat

Art. 25.Indien de houder van een managementfunctie zich kandidaat stelt voor dezelfde functie binnen het Agentschap en hij bij zijn eindevaluatie de vermelding « zeer goed » heeft gekregen, geven de organen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, hem een nieuw mandaat overeenkomstig artikel 9.

In afwijking van de bepalingen van Hoofdstuk III, Afdelingen II en III, wordt hij in dit geval geacht voldaan te hebben aan de in artikel 4 vermelde vergelijkende selectie, zonder dat een nieuwe selectieprocedure moet worden georganiseerd. HOOFDSTUK IX. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 26.Bij de eerste aanstelling van de houders van een managementfunctie -1, worden de jaren gepresteerd als titularis van een graad van rang 13 in aanmerking genomen voor de berekening van de zes jaar managementervaring bedoeld in artikel 5, § 1, tweede lid.

Zolang de betrokken houder van een managementfunctie -1 niet is aangesteld, vervangt de gedelegeerd bestuurder hem.

Art. 27.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 28.Onze Minister van Volksgezondheid en Onze Minister van Ambtenarenzaken zijn belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 6 december 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

^