Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 juli 2002
gepubliceerd op 19 juli 2002

Koninklijk besluit tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren

bron
ministerie van economische zaken
numac
2002011253
pub.
19/07/2002
prom.
07/07/2002
ELI
eli/besluit/2002/07/07/2002011253/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 JULI 2002. - Koninklijk besluit tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren reorganiseert de Centrale voor Kredieten aan Particulieren die reeds bestaat in de schoot van de Nationale Bank van België. De Centrale registreert de consumentenkredietovereenkomsten en de hypothecaire kredietovereenkomsten die wanbetalingen kennen.

Naast dit negatief luik dat blijft verder bestaan, richt de wet van 10 augustus 2001 een positief luik in, dat wil zeggen een registratie van alle consumentenkredietovereenkomsten en alle hypothecaire kredietovereenkomsten.

Voorafgaand aan het sluiten van een nieuwe kredietovereenkomst, zullen de kredietgevers de Centrale moeten consulteren, die hen zo een volledige informatie verschaft over het eventueel bestaan van andere reeds gesloten overeenkomsten door de kandidaat-kredietnemer en over eventuele wanbetalingen.

Het ontwerp van koninklijk besluit dat Uw Minister de eer heeft voor te leggen aan Uwe Majesteit, geeft uitvoering aan de bepalingen van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren.

Het ontwerp van koninklijk besluit werd aan het advies van de Raad van State aangepast met uitzondering van de opmerkingen betreffende de artikelen 5, § 2 en 8, § 1, 2°, die niet gevolgd werden.

Artikel 1 Artikel 1 bevat de definities. Enerzijds, uit bekommernis voor vereenvoudiging werden de definities van « terugkeer tot de normale uitvoering » en « tenietgaan van de schuld » die voorkwamen in het koninklijk besluit van 20 november 1992 betreffende de registratie door de Nationale Bank van België van wanbetalingen inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet, samengevoegd en geherformuleerd onder de definitie van « regularisatie ».

Anderzijds werd de definitie « regularisatie » verruimd. Het punt c) beoogt de kredietovereenkomsten die het voorwerp uitmaken van een opeisbaarheidstelling van het verschuldigd blijvend saldo met het oog op het nemen van rangorde bij de loonsoverdracht. Inmiddels heeft de kredietnemer de betalingsachterstand aangezuiverd en gaat de kredietgever niet over tot het uitvoeren van maatregelen ter invordering, zoals loonsoverdracht, door te aanvaarden dat de kredietnemer zijn oorspronkelijk overeengekomen periodieke terugbetalingen hervat.

Punt d) voorziet in de regularisatie van de kredietovereenkomst op de einddatum van de aanzuiveringsregeling, zoals bedoeld in de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen. Inderdaad, vanaf de beschikking van toelaatbaarheid en tijdens de ganse duur van de aanzuiveringsregeling worden de gegevens van de debetsituatie van de kredietnemer die betrekking hebben op de geregistreerde kredietovereenkomsten bevroren.

In de mate dat de kredietnemer de regeling tot het einde heeft gerespecteerd, dient in de regularisatie van de geregistreerde kredietovereenkomst(en) te worden voorzien. Bij ontstentenis daarvan zouden deze overeenkomsten geregistreerd kunnen blijven nadat de bewaringstermijn (twee jaar) van de berichten van de collectieve schuldenregeling is verstreken.

De regularisatie van de kredietovereenkomst waarvoor betalingsfaciliteiten werden toegestaan, is opgenomen onder punt b) .

Ingevolge de adviezen van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van het Begeleidingscomité wordt de definitie « werkdagen » ingevoegd onder punt 4°. Het betreft de definitie die in de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichtingen en bescherming van de consument is voorzien.

Artikel 2 Artikel 2, in uitvoering van artikel 3, §§ 1, 1°, 2° en 2 van de wet van 10 augustus 2001, somt de mede te delen gegevens op in geval van een positieve registratie. Grosso modo komen de gevraagde gegevens overeen met de gevraagde gegevens bij betalingsachterstand overeenkomstig artikel 5 van het voornoemd koninklijk besluit van 20 november 1992.

Betreffende de mededeling van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen van de kredietnemer, stelt de Raad van State vast dat de kredietgever « ... uiteraard over dat nummer dient te mogen beschikken ». In antwoord op deze vaststelling, dient gewezen te worden op de verplichting van de kredietgevers dit identificatienummer te vragen aan elke kandidaat-kredietnemer. Een afwijking werd voorzien in artikel 16 voor de mededeling van kredietovereenkomsten gesloten vóór de inwerkingtreding van dit ontwerp.

Artikel 2, § 2, legt de kredietgever de verplichting op om de overeenstemming na te trekken van de persoonsgegevens van de kredietnemer met deze die voorkomen op zijn identiteitskaart of een gelijkwaardig document. Deze maatregel strekt ertoe sommige bedriegerijen of nalatigheden te vermijden, in het bijzonder bij de kredietovereenkomsten gesloten op afstand. Voor deze laatste zal de kredietgever aan de kredietnemer een fotokopie moeten vragen van zijn identiteitskaart om aan het wettelijk voorschrift te kunnen voldoen.

De houder van het bestand van de Centrale kan dus, in geval van niet overeenstemming van de gegevens, ambtshalve overgaan tot de verwijdering of verbetering ervan.

Artikel 3 Artikel 3, genomen in uitvoering van artikel 3, § 2, van de wet van 10 augustus 2001, regelt de termijnen binnen dewelke de kredietgever gegevens inzake een kredietovereenkomst moet mededelen aan de Centrale.

De kredietovereenkomst kan vervroegd worden beëindigd, met name als gevolg van een volledige vervroegde terugbetaling of via het mechanisme van schuldvernieuwing dat er in bestaat de kredietovereenkomst door een andere te vervangen. De opzegging inzake de kredietopeningen maakt het mogelijk om een einde te maken aan een overeenkomst van onbepaalde duur, maar maakt geen vervroegde beëindiging uit. Deze opzegging is pas effectief op het einde van de wettelijke opzeggingstermijn.

Zowel de vervroegde beëindiging van de kredietovereenkomst als de opzegging van de kredietopening moeten medegedeeld worden door de personen bedoeld in artikel 9 van dit ontwerp aangezien deze informatie niet automatisch wordt verkregen. De mededeling moet maar plaatsvinden na de terugbetaling van de verschuldigde sommen.

Artikel 4 Artikel 4, § 1, genomen in uitvoering van artikel 3, § 2, van de wet van 10 augustus 2001, legt de bewaartermijn van de medegedeelde positieve gegevens vast. De termijn van drie maanden en acht werkdagen, na de einddatum van de kredietovereenkomst, stemt overeen met een periode van onzekerheid ten aanzien van de terugbetaling van de laatste drie termijnbetalingen. Teneinde te vermijden dat de kredietnemer uit het bestand zou worden gelicht en er, desgevallend, opnieuw zou worden in opgenomen, is het aangewezen om te voorzien in een overgangsperiode. Bovendien is het wenselijk om, in het raam van de strijd tegen de overmatige schuldenlast, te vermijden dat een consument een nieuw krediet zou bekomen terwijl hij bijvoorbeeld ten aanzien van de laatste termijnbetaling opgezadeld zou zitten met een betalingsachterstand, dewelke nog niet geregistreerd werd.

Het spreekt voor zich dat inzake de mededeling bedoeld in artikel 3, tweede lid, de gegevens worden geschrapt op de datum van deze mededeling, als de kredietnemer zijn volledige schuld heeft terugbetaald.

Artikel 4, § 2, tweede lid, bepaalt dat de registratie wordt verlengd wanneer er wanbetaling is. Vanzelfsprekend wordt enkel de registratie van de kredietovereenkomst behouden waarvoor er een wanbetaling werd medegedeeld en niet de overeenkomstig § 1 van dit artikel reeds terugbetaalde kredietovereenkomsten.

Artikel 5 Artikel 5, in uitvoering van artikel 3, § 1, 3°, van de wet van 10 augustus 2001, bepaalt de registratiecriteria van de wanbetalingen.

Het betreft hoofdzakelijk criteria zoals vastgesteld bij het koninklijk besluit van 20 november 1992. Het criterium van de onderbreking van de geldopnemingen inzake de materie van kredietopeningen werd niet weerhouden. Inderdaad, krachtens artikel 59, § 3, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, heeft de kredietgever de mogelijkheid om de geldopnemingen te onderbreken wanneer hij over inlichtingen beschikt waaruit hij kan afleiden dat de consument niet langer in staat zal zijn om zijn verplichtingen na te komen, en dit zonder dat er sprake is van wanbetaling. Zodoende, stelt men in de praktijk vast dat bijvoorbeeld de kredietgever gebruik maakt van deze mogelijkheid in geval van verlies van werk, ziekte of echtscheiding van de kredietnemer. Dit criterium is dus niet afdoende zolang er geen wanbetaling bestaat. En indien er zich een wanbetaling voordoet, wordt deze geregistreerd overeenkomstig de criteria van § 1, 2°, van dit artikel. In dat opzicht moet het geschrift in fine worden onderscheiden van het maandoverzicht bedoeld in artikel 59, § 1, van de wet van 12 juni 1991.

Artikel 5, § 2, stelt een bedrag hoger dan 25 euro, het minimumbedrag vanaf dewelke een eerste registratie van een wanbetaling moet worden uitgevoerd, vast.

De opmerking van de Raad van State om deze bepaling als een afzonderlijk criterium te integreren in de opsomming van criteria die in artikel 5, § 1 voorkomt, werd niet gevolgd. Immers, de regeling opgenomen in § 2 betreft geen afzonderlijk criterium maar een gemeenschappelijk criterium voor de verschillende vormen van kredietovereenkomsten.

Artikel 6 Artikel 6, genomen in uitvoering van artikel 3, § 1, 3°, van de wet van 10 augustus 2001, bepaalt de mede te delen gegevens ingevolge de registratie van een wanbetaling.

Artikel 7 In artikel 7, genomen in uitvoering van artikel 4, tweede lid, van de wet van 10 augustus 2001, werd de termijn van vijftien dagen zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 20 november 1992 teruggebracht tot acht werkdagen. Het is inderdaad onontbeerlijk dat de wanbetalingen zo vlug mogelijk worden medegedeeld.

Artikel 8 In artikel 8, genomen in uitvoering van artikel van artikel 3, § 2, tweede lid, van de wet van 10 augustus 2001, worden de bewaringstermijnen eenvormig gemaakt : een termijn van twaalf maanden is voorzien van zodra de kredietovereenkomst werd geregulariseerd. De termijn van tien jaar werd behouden in geval van niet-regularisatie.

Deze termijn moet niettemin worden beschouwd als een maximumtermijn die begint te lopen vanaf de datum van eerste registratie. Indien de kredietnemer bijvoorbeeld meer dan negen jaar na de eerste registratie zou regulariseren moet er geen termijn van twaalf maanden worden toegepast derwijze dat de registratie langer zou zijn dan tien jaar.

De kredietnemer zou anders worden bestraft ten opzichte van degene die nooit zijn schulden heeft aangezuiverd.

In tegenstelling tot de opmerking van de Raad van State, betreft de termijn van tien jaar bedoeld in alinea 1, 2°, geen overlapping van de termijn van 12 maanden bedoeld in alinea 1, 1°. Deze bepaling legt een maximale termijn van tien jaar vast op een manier dat de termijn van 12 maanden, bepaald in het geval van regularisatie, niet mag toegepast worden wanneer dit de verlenging van de termijn van 10 jaar als gevolg heeft, te rekenen vanaf de eerste registratie van een wanbetaling.

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer vindt dat de wanbetalingen onmiddellijk dienen geschrapt te worden zodra de kredietovereenkomst geregulariseerd is. Dit advies werd niet gevolgd.

Het handhaven van een bewaringstermijn rechtvaardigt zich immers in de mate dat de schuldenaar in een wankele toestand werd gebracht en dus een risico vormt voor de toekomstige kredietgever.

Artikel 9 Artikel 9, genomen in uitvoering van artikel 4, lid 1, van de wet van 10 augustus 2001, duidt de personen aan die gehouden zijn de inlichtingen aan de Centrale mee te delen. Naast degenen die worden bedoeld door het koninklijk besluit van 20 november 1992, beoogt artikel 9, tweede lid, ook het geval van effectisering waar de mededelingsplicht ten laste blijft van de overdragende instelling.

Anderzijds is artikel 9, vijfde lid, ingegeven door de vaststelling dat curatoren en vereffenaars in gebreke blijven de mededelingen en registraties te verrichten waartoe de gefailleerde kredietgever of de vennootschap in vereffening gehouden zijn.

Artikel 10 In artikel 10, genomen in uitvoering van artikel 9 van de wet van 10 augustus 2001, werd het advies van het Begeleidingscomité van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren gevolgd.

In 1° wordt het aantal kalenderdagen van de periode waarbinnen de raadpleging moet gebeuren voorafgaand aan het sluiten van een consumentenkrediet van vijftien op twintig gebracht; deze wijziging laat toe rekening te houden met de minimale geldigheidsduur van vijftien dagen van het aanbod bedoeld in de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet.

In 2° wordt de geldigheidsduur van een raadpleging van de Centrale voor de toekenning van een hypothecair krediet van drie op vier maanden gebracht; deze verlenging heeft tot doel de betrokken geldigheidsduur af te stemmen op de marktpraktijken; in dit verband wordt gewezen op de periode van maximum vier maanden tussen de ondertekening van een voorlopige koopovereenkomst en de betaling van de registratierechten.

Artikel 11 Artikel 11, genomen in uitvoering van artikel 9 van de wet van 10 augustus 2001, bepaalt hoe de kredietnemer moet worden geïndividualiseerd tijdens de raadpleging van de Centrale. Het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen zal toelaten de identiteit van de kredietnemer beter na te kijken. Zo kan het bijvoorbeeld voorkomen dat de naam, voornaam en geboortedatum van de kredietnemer niet overeenstemmen met het identificatienummer van het Rijksregister.

Artikel 13 Artikel 12, genomen in uitvoering van artikel 9 van de wet van 10 augustus 2001, behoeft geen bijzondere commentaar.

Artikel 13, genomen in uitvoering van artikel 7 van de wet van 10 augustus 2001, legt de modaliteiten vast van het recht van de kredietnemer op toegang en zijn recht op verbetering van verkeerde gegevens. In § 2 van hetzelfde artikel, moet de aanvraag van de kredietnemer met het oog op verbetering of verwijdering van gegevens vergezeld zijn van elk document dat de gegrondheid van deze aanvraag rechtvaardigt : dat moet niet noodzakelijk de kredietovereenkomst zijn, het kan bijvoorbeeld ook een schrijven van de kredietgever zijn.

Vanzelfsprekend blijft de overeenkomst echter het bewijskrachtig document bij uitstek. Het recht van de kredietnemer om te doen vermelden dat een gegeven betwist wordt, is inbegrepen.

Het voorstel van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer om expliciet het recht van de kredietnemer om te laten vermelden dat een gegeven betwist wordt, te hernemen, werd niet in aanmerking genomen : dit recht is immers omvat in het recht van verbetering van dit laatste.

Artikelen 14 en 15 Artikel 14, genomen in uitvoering van artikel 4 van de wet van 10 augustus 2001, behoeft geen bijzondere commentaar.

Artikel 16 Artikel 16 regelt de mededeling van de gegevens betreffende de kredietovereenkomsten gesloten voor de inwerkingtreding van dit besluit. Zoals de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer onderlijnt, kan de verplichting tot mededeling van het identificatienummer van het Rijksregister van natuurlijke personen niet toegepast worden ten aanzien van de kredietgevers die niet beschikken over dit nummer voor deze contracten.

Artikel 17 In artikel 17 wordt het advies van het Begeleidingscomité van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren gevolgd : de datum van de inwerkingtreding van dit besluit wordt vastgesteld op 1 juni 2003.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedwaardige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Economie, Ch. PICQUE

ADVIES 33.079/1 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 26 februari 2002 door de Minister van Economie verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren", heeft op 23 mei 2002 het volgende advies gegeven : Strekking en rechtsgrond van het ontwerp Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe uitvoering te geven aan een aantal bepalingen van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, en bepaalt daarenboven de datum van inwerkingtreding van sommige artikelen van diezelfde wet.

Het ontwerp omschrijft onder meer de gegevens die in de Centrale voor Kredieten aan Particulieren (hierna de "Centrale" te noemen) moeten worden geregistreerd (het in het ontwerp genoemde "positieve luik") en stelt de bewaartermijnen van die gegevens vast. Tevens somt het de criteria op waaraan de wanbetalingen van de in de Centrale geregistreerde kredietovereenkomsten moeten beantwoorden (het in het ontwerp genoemde "negatieve luik") en vermeldt het de gegevens die de mededeling van de wanbetaling aan de Centrale dient te bevatten, alsmede de termijn waarbinnen die mededeling moet gebeuren. Ook worden de bewaartermijnen van de gegevens betreffende de wanbetalingen vastgesteld. Het ontwerp bepaalt tevens welke personen onderworpen zijn aan de verplichting tot mededeling van gegevens aan de Centrale.

Het bevat ook een regeling inzake de raadpleging van de Centrale.

De ontworpen regeling vindt rechtsgrond in uiteenlopende bepalingen van de wet van 10 augustus 2001, waarvan melding wordt gemaakt in het eerste lid van de aanhef.

Onderzoek van de tekst Aanhef Men late het lid van de aanhef waarin wordt verwezen naar het advies van de Raad van State aanvangen als volgt : "Gelet op advies 33.079/1 van de Raad van State, gegeven op 23 mei 2002, met toepassing van...".

Artikel 1 In artikel 1, eerste lid, 3°, d) , wordt verwezen naar de aanzuiveringsregeling bedoeld in de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen. De desbetreffende artikelen van de wet van 5 juli 1998 werden evenwel ingevoegd in titel IV van het vijfde deel van het Gerechtelijk Wetboek, zodat het meer correct zou zijn in artikel 1, eerste lid, 3°, d) , van het ontwerp te verwijzen naar de betrokken titel van het Gerechtelijk Wetboek.

Artikel 2 1. In artikel 2, § 1, 1°, wordt gerefereerd aan het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen van de kredietnemer.In zoverre de kredietgever dat gegeven moet meedelen, dient deze uiteraard over dat nummer te mogen beschikken. Is dat niet het geval, dan kan de mededelingsplicht van de kredietgever geen betrekking hebben op het desbetreffende gegeven.

Deze opmerking kan ook worden betrokken op de artikelen 11 en 16 van het ontwerp (1). (1) Zie de opmerking die in dat verband bij artikel 16 van het ontwerp wordt gemaakt. 2. In artikel 2, § 1, 2°, schrappe men de woorden "..., van de eeuw", aangezien dat gegeven reeds uit de vermelding van het jaar voortvloeit. 3. In de Nederlandse tekst van artikel 2, § 1, 3°, vervange men het woord "weg" door het woord "straat". Artikel 3 1. In de Nederlandse tekst van artikel 3, eerste lid, schrijve men op een taalkundig meer correcte wijze "binnen twee werkdagen" in plaats van "binnen de twee werkdagen".Waar nodig dient de redactie van nog andere bepalingen van het ontwerp in die zin te worden aangepast. 2. Op het einde van artikel 3, eerste lid, dient het woord "maximaal" te worden geschrapt.Bovendien bevat de betrokken zin van artikel 3, eerste lid, een overgangsbepaling die als zodanig beter op haar plaats zou zijn in artikel 16 van het ontwerp. 3. In artikel 3, tweede lid, zijn de woorden "van dit besluit" overbodig, zodat deze moeten worden weggelaten.Waar nodig dienen nog andere bepalingen van het ontwerp in dezelfde zin te worden aangepast.

Artikel 4 1. Het gebruik van streepjes in een normatieve tekst verdient geen aanbeveling omdat erdoor latere verwijzingen naar de betrokken bepalingen worden bemoeilijkt.Beter ware het de streepjes in artikel 4, § 1, te vervangen door "1°" en "2°". 2. Ter wille van de duidelijkheid redigere men artikel 4, § 2, eerste lid, als volgt : "Bij het verstrijken van de bewaartermijnen worden alle gegevens, bedoeld in artikel 2, verwijderd". Artikel 5 1. Voor de inleidende zin van artikel 5, § 1, wordt de volgende redactie ter overweging gegeven : "Wanbetalingen bedoeld in artikel 3, § 1, 3°, van de wet worden in de Centrale geregistreerd indien ze beantwoorden aan de volgende criteria :".2. Gelet op de draagwijdte van artikel 5, § 2, zou het erin bepaalde beter als een afzonderlijk criterium worden geïntegreerd in de opsomming van criteria die in artikel 5, § 1, voorkomt.In dat geval dient uiteraard de paragraafsgewijze indeling van het artikel te vervallen.

Artikel 7 In artikel 7, eerste lid, wordt melding gemaakt van de mededeling "aan de Bank" van de wanbetalingen "en van de regularisaties". Deze bepaling beoogt, blijkens het verslag aan de Koning, uitvoering te geven aan artikel 4, tweede lid, van de wet van 10 augustus 2001, dat de Koning opdraagt de termijnen te bepalen voor de mededeling van onder meer de gegevens betreffende elke wanbetaling, bedoeld in artikel 3, § 1, van dezelfde wet.

Vastgesteld moet worden dat, wil artikel 7 van het ontwerp rechtsgrond kunnen vinden in artikel 4, tweede lid, van de wet van 10 augustus 2001, de mededeling van de betrokken gegevens dient te gebeuren aan de Centrale en bijgevolg niet "aan de Bank", zoals in artikel 7, eerste lid, van het ontwerp wordt vermeld.

Indien het daarenboven de bedoeling is om in een termijnregeling te voorzien inzake de mededeling van de gegevens met betrekking tot wanbetalingen, zoals die worden beschreven in artikel 6 van het ontwerp, wordt beter niet afzonderlijk melding gemaakt van de regularisaties, aangezien één van de categorieën van gegevens die worden opgesomd in artikel 6 precies op de regularisaties betrekking heeft. In dat geval kan worden volstaan met de volgende redactie : « De mededeling van de in artikel 6 bedoelde gegevens betreffende wanbetalingen aan de Centrale gebeurt binnen acht werkdagen... » (2). (2) In normatieve teksten worden in beginsel geen woorden als "moeten" of "dienen te" gebruikt, aangezien de verplichting reeds uit de norm zelf voortvloeit.De stellers van het ontwerppassen de redactie van de tekst van het ontwerp bij voorkeur aan dit legistiek voorschrift aan.

Artikel 8 In artikel 8, § 1, 2°, doet de zinsnede "ongeacht of de kredietovereenkomst al dan niet werd geregulariseerd" de vraag rijzen of die bepaling daardoor niet 1° van dezelfde paragraaf overlapt, ingeval er een regularisatie is geweest. Dergelijke overlapping moet worden vermeden teneinde rechtsonzekerheid te vermijden omtrent de toe te passen bewaartermijn. Indien het de bedoeling is om met de betrokken zinsnede het in het verslag aan de Koning vermelde geval te regelen, waarin een regularisatie gebeurt op het einde van de in artikel 8, § 1, 2°, bedoelde termijn van tien jaar, dient zulks op een meer expliciete en duidelijke wijze in de tekst van het ontwerp tot uitdrukking te worden gebracht.

Artikel 9 In artikel 9, § 4, wordt de mededelingsplicht blijvend ten laste van de kredietgever gelegd. Vraag is of de betrokkene steeds over de daartoe vereiste gegevens zal beschikken.

Artikel 10 Rekening houdend met de terminologie die in artikel 9 van de wet van 10 augustus 2001 wordt gebruikt, passe men de redactie van artikel 10 van het ontwerp aan als volgt : « Met toepassing van artikel 9 van de wet raadpleegt de kredietgever de Centrale : 1° in geval van een consumentenkrediet, binnen een termijn van twintig kalenderdagen die het aan het sluiten van de kredietovereenkomst voorafgaat;2° in geval van een hypothecaire kredietovereenkomst, binnen een termijn van vijftien kalenderdagen die aan het overhandigen van het kredietaanbod voorafgaat.Deze raadpleging blijft gedurende vier maanden geldig. Indien de hypothecaire kredietovereenkomst... ».

Artikel 13 1. Artikel 13 van het ontwerp beoogt uitvoering te geven aan artikel 7 van de wet van 10 augustus 2001 en moet bijgevolg in overeenstemming zijn met die wetsbepaling.Zo dienen in artikel 13, § 1, van het ontwerp de woorden "Elke persoon" te worden vervangen door de woorden "De kredietnemer", moet ook in artikel 13, § 2, van de "kredietnemer" en niet van de "persoon" worden gewaagd, en wordt in artikel 13, §§ 2 en 3, de term "verbetering van gegevens" bij voorkeur vervangen door de term "rechtzetting van verkeerde gegevens" die in artikel 7 van de wet wordt gebruikt. 2. In artikel 13, § 3, is niet duidelijk welke de precieze draagwijdte is van de zinsnede "in de uitoefening van zijn mandaat of ambt en in het raam van de uitvoering van de kredietovereenkomst".Meer bepaald rijst de vraag of het de bedoeling is met die zinsnede tot uitdrukking te brengen dat een bijzondere volmacht of een specifiek mandaat vereist is om toegang tot de Centrale te krijgen. Indien integendeel de stellers van het ontwerp niet de intentie hebben om af te wijken van de ter zake van toepassing zijnde gemeenrechtelijke regels, is het overbodig deze in de tekst van het ontwerp te bevestigen. Wordt de betrokken zinsnede in het ontwerp gehandhaafd, dan verdient zulks hoe dan ook enige nadere verduidelijking in het verslag aan de Koning.

Artikel 15 In de opheffingsbepaling van artikel 15 moeten, zoals in het tweede lid van de aanhef gebeurt, de nog van kracht zijnde wijzigende besluiten worden vermeld.

Artikel 16 Artikel 16 strekt ertoe de mededeling van de gegevens te regelen betreffende de kredietovereenkomsten die worden gesloten voor de inwerkingtreding van de ontworpen regeling. In het verslag aan de Koning wordt in dat verband het volgende gesteld : « Zoals de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer onderlijnt, kan de verplichting tot mededeling van het identificatienummer van het Rijksregister van natuurlijke personen niet toegepast worden ten aanzien van de kredietgevers die niet beschikken over dit nummer voor deze contracten".

Deze verduidelijking komt neer op een inperking van het toepassingsgebied van de overgangsbepaling van artikel 16, die in de tekst van die bepaling tot uitdrukking moet worden gebracht.

Slotopmerking Het is vanuit wetgevingstechnisch oogpunt niet raadzaam om een artikel in te delen in paragrafen wanneer elke paragraaf slechts uit één lid bestaat. In diverse artikelen van het ontwerp wordt derhalve beter afgezien van de paragraafsgewijze indeling (zo onder meer in de artikelen 8, 9 en 13).

De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme, kamervoorzitter;

J. Baert en J. Smets, staatsraden;

G. Schrans en A. Spruyt, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. A. Beckers, griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer M. Van Damme.

Het verslag werd uitgebracht door de heer P. Depuydt, eerste auditeur.

De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer L. Van Calenbergh, adjunct-referendaris.

De griffier, De voorzitter, A. Beckers. M. Van Damme.

7 JULI 2002. - Koninklijk besluit tot regeling van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, inzonderheid op de artikelen 3, § 1, 3°, § 2, tweede lid, 4, 7, 8, § 1, eerste lid, 9 en 34;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 november 1992 betreffende de registratie door de Nationale Bank van België van wanbetalingen inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 11 januari 1993 en 31 maart 1994;

Gelet op het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, gegeven op 22 augustus 2001;

Gelet op het advies van de Raad voor het Verbruik, gegeven op 18 oktober 2001;

Gelet op het advies van het Begeleidingscomité van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren, gegeven op 7 december 2001;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies van 33.079/1 van de Raad van State, gegeven op 23 mei 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 10 augustus 2001 betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren;2° de kredietovereenkomst : de overeenkomst bedoeld in artikel 2, 3° en 4,° van de wet;3° de regularisatie : de toestand van de geregistreerde kredietovereenkomst waarbij : a) ofwel de voorwaarden van het gebruik en, naargelang het geval, van de aflossing, de reconstitutie of de terugbetaling van het krediet opnieuw worden geëerbiedigd;b) ofwel een bedrag is terugbetaald dat overeenstemt met het bedrag in hoofdsom dat moet worden gestort om het kapitaal af te lossen, terug te betalen of te reconstitueren, vermeerderd met : - in geval van een consumentenkredietovereenkomst, het bedrag van de vervallen en niet-betaalde kosten van het krediet en, in voorkomend geval, het bedrag van de nalatigheidsintrest, de straffen, de schadevergoedingen en de kosten; - in geval van hypothecaire kredietovereenkomsten, de vervallen en niet-betaalde intresten en, in voorkomend geval, het bedrag van de nalatigheidsintrest, de straffen, de schadevergoedingen en de kosten; c) ofwel de kredietgever niet overgaat tot de uitvoering van maatregelen ter invordering van het opeisbaar gestelde krediet en aanvaardt dat de kredietnemer, die zijn betalingsachterstand heeft aangezuiverd, opnieuw het krediet volgens de oorspronkelijk overeengekomen modaliteiten terugbetaalt;d) ofwel de einddatum werd bereikt van de aanzuiveringsregeling zoals bedoeld in titel IV van het vijfde deel van het Gerechtelijk Wetboek;4° werkdagen : het geheel van alle kalenderdagen met uitsluiting van de zondagen en wettelijke feestdagen.Als een termijn, uitgedrukt in werkdagen op een zaterdag afloopt, wordt hij verlengd tot de eerstvolgende werkdag.

Voor de toepassing van dit besluit worden de consumentenkredietovereenkomsten die niet beantwoorden aan de types van krediet bedoeld in artikel 1, 9° tot 12°, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, gelijkgesteld met de lening op afbetaling. HOOFDSTUK II. - Mededeling van gegevens aan de Centrale (POSITIEVE LUIK)

Art. 2.§ 1. De gegevens die in de Centrale worden geregistreerd zijn de volgende : 1° het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen, de naam, de eerste officiële voornaam en het geslacht van de kredietnemer;2° zijn geboortedatum, uitgedrukt door het nummer van de dag, van de maand en van het jaar;3° zijn woonplaats of, wanneer deze onbestaand of ongekend is, de verblijfplaats bepaald door de naam van de straat, het nummer van het gebouw en desgevallend het busnummer, de naam van de plaats evenals de postcode;4° de naam en het adres van de kredietgever en, in voorkomend geval de overnemer;5° het type van krediet, het nummer en de taal van de kredietovereenkomst;6° voor de verkoop op afbetaling, de financieringshuur en de lening op afbetaling, het totaal terug te betalen bedrag, het termijnbedrag indien de termijnbedragen gelijk zijn, het bedrag van de eerste betalingstermijn indien de termijnbedragen ongelijk zijn, het aantal betalingstermijnen, de initiële periodiciteit van de betalingstermijnen en de datum van de eerste en van de laatste betalingstermijn;7° voor de kredietopening, het bedrag van het krediet, de datum van het sluiten van de overeenkomst en, desgevallend, de datum van het einde van de overeenkomst;8° voor de hypothecaire kredietovereenkomst, het geleend bedrag in kapitaal, het bedrag van een vervaldag indien de vervaldagbedragen gelijk zijn, het bedrag van de eerste vervaldag indien de vervaldagbedragen ongelijk zijn, het aantal vervaldagen, de initiële periodiciteit van de vervaldagen, de datum van de eerste en van de laatste vervaldag. § 2. De naam, eerste officiële voornaam en geboortedatum van de kredietnemer moeten overeenstemmen met de gegevens vermeld op al naargelang het geval : a) de identiteitskaart bedoeld in artikel 6 van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;b) de verblijfsvergunning uitgereikt op het tijdstip van de inschrijving in het wachtregister bedoeld in artikel 1, eerste lid, 2°, van de hierboven vermelde wet van 19 juli 1991;c) de identiteitskaart, het paspoort of de vervangende reisvergunning, uitgereikt aan een vreemdeling die geen verblijf houdt in het Rijk, door de Staat waar hij verblijft of waarvan hij onderdaan is.

Art. 3.De gegevens betreffende de kredietovereenkomst worden binnen twee werkdagen na het sluiten van de overeenkomst aan de Centrale medegedeeld.

Wanneer de kredietovereenkomst vervroegd wordt beëindigd of wanneer de kredietopeningsovereenkomst wordt opgezegd, melden de personen bedoeld in artikel 9, dit binnen twee werkdagen volgend op de terugbetaling van het nog verschuldigde bedrag aan de Centrale.

Art. 4.§ 1. De bewaartermijnen van de gegevens bedoeld in artikel 2 zijn de volgende : 1° drie maanden en acht werkdagen na de datum van het einde van de kredietovereenkomst, 2° in voorkomend geval, tot de datum waarop de mededeling bedoeld in artikel 3, tweede lid, wordt verricht. § 2. Bij het verstrijken van de bewaartermijnen worden alle gegevens, bedoeld in artikel 2, verwijderd.

Evenwel, wanneer er wanbetaling is in de zin van dit besluit, wordt de registratie verlengd tot beloop van de daartoe voorziene termijnen. HOOFDSTUK III. - Mededeling van gegevens aan de Centrale (NEGATIEVE LUIK)

Art. 5.§ 1. De wanbetalingen bedoeld in artikel 3, § 1, 3°, van de wet worden in de Centrale geregistreerd indien ze beantwoorden aan de volgende criteria : 1° in geval van verkoop op afbetaling, financieringshuur en lening op afbetaling : a) drie termijnbedragen zijn op hun vervaldag niet of onvolledig betaald, of b) een vervallen termijnbedrag is gedurende drie maanden niet of onvolledig betaald, of c) de nog te vervallen termijnbedragen zijn onmiddellijk opeisbaar geworden;2° in geval van kredietopening : de kredietnemer die de voorwaarden van de kredietovereenkomst niet eerbiedigt, heeft een debetstand niet volledig aangezuiverd in een periode van drie maanden vanaf de datum waarop hij hiertoe schriftelijk door de kredietgever werd verzocht;3° in geval van een hypothecaire kredietovereenkomst : a) een verschuldigd bedrag werd niet of onvolledig betaald binnen drie maanden na de vervaldag, of b) een verschuldigd bedrag werd niet of onvolledig betaald binnen een maand na het versturen door de kredietgever van de ter post aangetekende verwittiging bedoeld in artikel 45 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet. § 2. Bij de eerste registratie van een wanbetaling betreffende een kredietovereenkomst, moet het bedrag van deze wanbetaling betrekking hebben op een som hoger dan 25 euro.

Art. 6.De mededeling aan de Centrale van een wanbetaling omtrent een kredietovereenkomst bevat volgende gegevens : 1° het nummer en de taal van de kredietovereenkomst en de identificatiegegevens van de kredietnemer zoals voorzien in artikel 2, § 1, 1° en 2°;2° in voorkomend geval, de overdracht van de overeenkomst met de identiteit van de overnemer;3° voor de verkoop op afbetaling, de financieringshuur en de lening op afbetaling, de datum van de wanbetaling en a) ofwel, het vervallen en niet-betaalde kapitaal vermeerderd met het bedrag van de vervallen en niet-betaalde totale kosten van het krediet;b) ofwel, in geval van opeisbaarstelling, het bedrag van het verschuldigd blijvend saldo vermeerderd met het bedrag van de vervallen en niet- betaalde totale kosten van het krediet;4° voor de kredietopening, de datum van de wanbetaling en het bedrag van het verschuldigd blijvende saldo vermeerderd met het bedrag van de vervallen en niet-betaalde totale kosten van het krediet;5° voor de hypothecaire kredietovereenkomst, de datum van de wanbetalingen, en a) ofwel het vervallen en niet-betaalde kapitaal vermeerderd met de vervallen en niet-betaalde intresten;b) ofwel, in geval van opeisbaarstelling, het bedrag van het verschuldigd blijvend saldo vermeerderd met de vervallen niet-betaalde intresten;6° in voorkomend geval, de datum van de regularisatie. Mogen niet in de gemelde bedragen worden begrepen : nalatigheidsintresten, boetes of schadevergoedingen, kosten voor brieven betreffende aanmaning of ingebrekestelling en gerechtskosten.

Art. 7.De mededeling van de in artikel 6 bedoelde gegevens aan de Centrale gebeurt binnen acht werkdagen die volgen op de vaststelling van de wanbetaling zoals bedoeld in artikel 5 of op de regularisatie.

Het bedrag van de debetstand op het einde van elke maand, wordt binnen acht daaropvolgende werkdagen medegedeeld, voor zover dit bedrag werd gewijzigd.

Art. 8.De bewaartermijnen van de gegevens betreffende wanbetalingen zijn de volgende : 1° twaalf maanden vanaf de datum van regularisatie van de kredietovereenkomst;2° maximaal tien jaar vanaf de datum van de eerste registratie van een wanbetaling ongeacht of de kredietovereenkomst al dan niet werd geregulariseerd. Bij het verstrijken van deze termijnen, worden deze gegevens verwijderd. HOOFDSTUK IV. - Personen onderworpen aan de mededelingsplicht

Art. 9.Zijn gehouden de inlichtingen bedoeld in de artikelen 2 en 6, mede te delen aan de Centrale, de kredietgevers en de personen die zijn toegelaten om kredietverzekeringsverrichtingen uit te voeren in toepassing van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen en aan wie de rechten voortvloeiend uit de kredietovereenkomst, volledig of gedeeltelijk, werden overgedragen.

In geval van overdracht van schuldvorderingen aan een instelling voor belegging in schuldvorderingen ingeschreven bij de Commissie voor het Bank- en Financiewezen overeenkomstig de artikelen 120, § 1, en 137, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, blijft de mededelingsplicht bedoeld in artikel 4 van de wet, ten laste van de overdragende instelling.

In geval van volledige of gedeeltelijke overdracht van de rechten voortvloeiend uit de kredietovereenkomst aan andere personen dan die vermeld in de paragrafen 1 en 2 van dit artikel, blijft de mededelingsplicht ten laste van de overdrager.

De mededelingsplicht blijft ten laste van de kredietgever wiens erkenning, registratie, inschrijving of toelating wordt ingetrokken, geschrapt, geschorst of die ervan afstand doet.

In geval van faillissement of vereffening van de personen die mededelingsplichtig zijn neemt de curator of de vereffenaar de mededelingsplicht over. HOOFDSTUK V. - Raadpleging van de Centrale

Art. 10.Met toepassing van artikel 9 van de wet, raadpleegt de kredietgever de Centrale : 1° in geval van een consumentenkrediet, binnen een termijn van twintig kalenderdagen die aan het sluiten van de kredietovereenkomst voorafgaat;2° in geval van een hypothecaire kredietovereenkomst, binnen een termijn van vijftien kalenderdagen die aan het overhandigen van het hypothecaire kredietaanbod voorafgaat.Deze raadpleging blijft gedurende vier maanden geldig. Indien de hypothecaire kredietovereenkomst niet werd gesloten binnen vier maanden na deze raadpleging moet de kredietgever een nieuwe raadpleging verrichten.

Art. 11.De raadplegingen van de Centrale individualiseren de kredietnemer bij middel van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen en/of de naam, de eerste officiële voornaam en de geboortedatum.

Art. 12.Bij raadpleging van de Centrale vermeldt het antwoord de geregistreerde gegevens met uitzondering van de naam van de kredietgever, van de overnemer, het nummer en de taal van de kredietovereenkomst. De Centrale wordt gemachtigd een synthetisch antwoord te verstrekken op basis van het geheel of een deel van de geregistreerde inlichtingen.

Indien de raadpleging betrekking heeft op een niet in de Centrale geregistreerde persoon, wordt zulks in het antwoord vermeld.

Art. 13.De kredietnemer die het recht op toegang wenst uit te oefenen, voegt bij zijn aanvraag een duidelijk leesbare fotokopie recto-verso van zijn identiteitsdocument zoals bedoeld in artikel 2, § 2.

Elke aanvraag door de kredietnemer tot rechtzetting of verwijdering van op zijn naam geregistreerde verkeerde gegevens moet bovendien vergezeld zijn van elk document dat de gegrondheid van de aanvraag rechtvaardigt.

Het recht op toegang, op rechtzetting of op verwijdering van verkeerde gegevens wordt ofwel persoonlijk uitgeoefend, ofwel door een advocaat, een ministerieel ambtenaar of een gerechtelijk mandataris, in het raam van de uitvoering van de kredietovereenkomst. HOOFDSTUK VI. - Diverse bepalingen

Art. 14.De personen die gehouden zijn gegevens aan de Centrale mede te delen, of ze te raadplegen, mogen daartoe aan andere personen volmacht geven, voor zover de gevolmachtigden eveneens gehouden zijn gegevens mede te delen aan de Centrale of bevoegd zijn ze te raadplegen. Een exemplaar van de volmacht moet voorafgaandelijk aan de Centrale worden overgemaakt. HOOFDSTUK VII. - Slot- en wijzigingsbepalingen

Art. 15.Het koninklijk besluit van 20 november 1992 betreffende de registratie door de Nationale Bank van België van wanbetalingen inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 11 januari 1993 en 31 maart 1994, wordt opgeheven.

Art. 16.Voor de kredietovereenkomsten gesloten voor de inwerkingtreding van dit besluit, moeten de gegevens zoals bedoeld in artikel 2 worden medegedeeld aan de Centrale binnen drie maanden volgend op de inwerkingtreding van dit besluit. Het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen moet evenwel niet aan de Centrale worden medegedeeld indien de kredietgever niet over dit nummer beschikt.

Tijdens de zes maanden volgend op de inwerkingtreding van dit besluit, wordt de termijn bedoeld in artikel 3, eerste lid, op vijf werkdagen gebracht.

Art. 17.Op 1 juni 2003 treden in werking : 1° de artikelen 4, 5, 12, 16 tot en met 30 van de wet;2° dit besluit.

Art. 18.Onze Minister bevoegd voor Economische Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 7 juli 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Ch. PICQUE

^