Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 juli 2003
gepubliceerd op 28 augustus 2003

Koninklijk besluit houdende het statuut van bepaalde burgerlijke ambtenaren van het sStafdepartement inlichtingen en veiligheid

bron
ministerie van landsverdediging
numac
2003007230
pub.
28/08/2003
prom.
07/07/2003
ELI
eli/besluit/2003/07/07/2003007230/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 JULI 2003. - Koninklijk besluit houdende het statuut van bepaalde burgerlijke ambtenaren van het sStafdepartement inlichtingen en veiligheid


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 107 van de Grondwet;

Gelet op de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, inzonderheid op artikel 12;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 augustus 1969 houdende het statuut van de burgerlijke ambtenaren van de Dienst militaire veiligheid;

Gelet op het ministerieel besluit van 10 juni 1970 houdende samenstelling van de Raad van Advies van de Dienst militaire veiligheid;

Gelet op de adviezen van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 14 september en 12 november 1999;

Gelet op de akkoordbevindingen van Onze Minister van Begroting van 22 mei 2001 en 26 april 2002;

Gelet op de akkoordbevindingen van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 8 maart 2001 en 2 april 2002;

Gelet op het onderhandelingsprotocol van 6 maart 2003 van sectorcomité XIV;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;

Gelet op het advies 35.312/4 van de Raad van State, gegeven op 27 mei 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende dat de functies welke door de burgerlijke ambtenaren van het stafdepartement inlichtingen en veiligheid worden uitgeoefend eigen kenmerken hebben en speciale hoedanigheden vergen, zodat het statuut van het Rijkspersoneel niet integraal op hen kan worden toegepast;

Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging en van Onze Minister van Ambtenarenzaken, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de volgende burgerlijke ambtenaren van het stafdepartement inlichtingen en veiligheid : 1° de inspecteurs, afdelingsinspecteurs, commissarissen en afdelingscommissarissen van de divisie veiligheidsinlichting;2° de commissarissen-analisten en afdelingscommissarissen-analisten van de divisie inlichting;3° de hoofdcommissaris en de adjunct-hoofdcommissaris. Voor de toepassing van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, wordt verstaan onder "Algemene Dienst inlichting en veiligheid" het "stafdepartement inlichtingen en veiligheid" van dit besluit.

Art. 2.In afwijking van het statuut van het Rijkspersoneel zijn de artikelen 3 tot 6, 12, 13, 15 tot 27, 28ter, § 1, derde lid, 2°, en § 4, 28quater tot 39, 48bis tot 48sexies, 53 tot 62 en 70bis tot 95bis, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, alsmede de besluiten vastgesteld ter uitvoering van deze artikelen, niet toepasselijk op de in artikel 1 bedoelde burgerlijke ambtenaren van het stafdepartement inlichtingen en veiligheid.

Art. 3.Voor de affectaties, bevorderingen, overplaatsingen, herplaatsingen en bezigingen wordt het stafdepartement inlichtingen en veiligheid afgegrendeld van de overige diensten van de Rijksbesturen, met uitzondering van de diensten van het Ministerie van Landsverdediging in de gevallen voorzien in artikel 4.

Art. 4.In geval van weigering om een nieuwe veiligheidsmachtiging toe te kennen of van de intrekking van deze machtiging, 1° wordt de betrokken ambtenaar van niveau 1 herplaatst in een functie van een gelijkwaardige rang of, bij gebrek, in een graad van een rechtstreeks lagere rang, binnen het Ministerie van Landsverdediging;2° wordt de betrokken ambtenaar van niveau B herplaatst in een ambt van dit niveau binnen het Ministerie van Landsverdediging. HOOFDSTUK II. - De graden en de opdrachten

Art. 5.§ 1. De volgende graden worden opgericht : 1° in niveau 1 : a) hoofdcommissaris;b) adjunct-hoofdcommissaris c) afdelingscommissaris-analist/afdelingscommissaris;d) commissaris-analist/commissaris;2° in niveau B : a) afdelingsinspecteur;b) inspecteur. § 2. De volgende graden worden geschrapt : 1° in niveau 1 : a) hoofdcommissaris;b) eerstaanwezend commissaris eerste klasse;c) eerstaanwezend commissaris;d) commissaris;2° in niveau 2 a) eerstaanwezend inspecteur eerste klasse;b) eerstaanwezend inspecteur;c) inspecteur. § 3. De in dit besluit bedoelde burgerlijke ambtenaren van de divisie inlichting hebben tot opdracht het analyseren van de inlichtingen zoals bepaald in artikel 11, § 1, 1° van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst. De graden waarop deze paragraaf betrekking heeft zijn die van commissaris-analist en van afdelingscommissaris-analist. § 4. De in dit besluit bedoelde burgerlijke ambtenaren van de divisie veiligheidsinlichting hebben tot opdracht nasporingen te verrichten en onderzoeken uit te voeren in het kader van de opdrachten van het stafdepartement inlichtingen en veiligheid, zoals bepaald in artikel 11, § 1 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst. § 5. De hoofdcommissaris is de hoogste burgerlijke autoriteit binnen het stafdepartement inlichtingen en veiligheid. Hij wordt bijgestaan door de adjunct-hoofdcommissaris.

Ze zijn de rechtstreekse raadgevers van de chef van dit stafdepartement en staan hem bij inzonderheid in alle zaken met betrekking tot de administratie en het beheer van het burgerpersoneel van dit departement.

Bij afwezigheid of ontstentenis van de hoofdcommissaris wordt zijn taak waargenomen door de adjunct-hoofdcommissaris.

Art. 6.Voor de toepassing van artikel 4 moeten de graden bedoeld in artikel 5, § 1, 1°, a) , b) , c) en d) beschouwd worden als respectievelijk ingedeeld in de rangen 15, 13B , 13A en 10.

Art. 7.De graden van inspecteur en commissaris-analist worden alleen door werving verleend.

De graad van commissaris wordt hetzij door werving, hetzij door overgang naar het hogere niveau verleend, naargelang van wat de Minister van Landsverdediging voor iedere vacant geworden betrekking beslist.

Art. 8.De overige graden worden alleen door bevordering door verhoging in graad verleend. HOOFDSTUK III. - De hiërarchie

Art. 9.In de divisie veiligheidsinlichting wordt de hiërarchische rangorde vastgesteld als volgt : 1° afdelingscommissaris;2° commissaris;3° afdelingsinspecteur;4° inspecteur. In de divisie inlichting, wordt de hiërarchische rangorde vastgesteld als volgt : 1° afdelingscommissaris-analist;2° commissaris-analist.

Art. 10.De hoofdcommissaris en de adjunct-hoofdcommissaris zijn in deze rangorde de hiërarchische meerderen zowel van de ambtenaren van de divisie veiligheidsinlichting als van de ambtenaren van de divisie inlichting.

Wanneer ambtenaren in dezelfde divisie dezelfde graad bekleden, is die welke een hogere weddenschaal heeft hiërarchisch hoger. HOOFDSTUK IV. - De benoeming

Art. 11.De hoofdcommissaris en de adjunct-hoofdcommissaris, de afdelingscommissarissen-analisten en commissarissen-analisten en de afdelingscommissarissen en commissarissen worden door Ons benoemd.

De afdelingsinspecteurs en de inspecteurs worden benoemd door de Minister van Landsverdediging. HOOFDSTUK V. - De aanwerving Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 12.Om benoemd te worden in de betrekkingen van inspecteur, commissaris-analist en commissaris moeten de kandidaten aan de volgende vereisten voldoen : 1° Belg zijn;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;4° aan de dienstplichtwetten voldaan hebben;5° houder zijn van een diploma of getuigschrift dat voorkomt in bijlage 1 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 en dat in aanmerking komt voor de toelating tot de Rijksbesturen onder rubriek « Niveau 1 » voor de graad van commissaris of van commissaris-analist, onder rubriek « Niveau B » voor de graad van inspecteur;6° door de Minister van Landsverdediging aanvaard zijn na advies van de onderstafchef inlichtingen en veiligheid.Dit advies is gebaseerd op de resultaten van een veiligheidsonderzoek van het niveau ZEER GEHEIM uitgevoerd volgens de bepalingen van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen. De weigering een dergelijk onderzoek te ondergaan stelt een einde aan de kandidatuur; 7° houder zijn van een rijbewijs geldig voor het besturen van voertuigen van categorie B;8° houder zijn van een attest afgeleverd na afloop van een onderzoek conform aan de bepalingen van de artikelen 42 en 44 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs;9° batig gerangschikt worden na een vergelijkende selectie van inspecteur, commissaris-analist of commissaris, naargelang van het geval;10° doen blijken van de vereiste lichamelijke geschiktheid voor de uit te oefenen functie.De Minister van Landsverdediging stelt hiertoe de eisen en de tests vast. Afdeling II. - De vergelijkende selecties

Onderafdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 13.De programma's en nadere regelen inzake de vergelijkende selecties worden door de minister van Landsverdediging vastgesteld met de instemming van de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid.

Art. 14.De proeven worden georganiseerd door de onderstafchef inlichtingen en veiligheid. De Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid houdt toezicht op het verloop ervan.

Art. 15.De kandidaten die geslaagd zijn voor de vergelijkende selectie behouden het voordeel van hun uitslag gedurende drie jaar te rekenen van de datum van het proces-verbaal van afsluiting van die vergelijkende selectie.

Op voorstel van de hoofdcommissaris kan de Minister van Landsverdediging de duur van de geldigheid van de reserve van geslaagden met één jaar verlengen. Deze verlenging is hernieuwbaar.

Onderafdeling II. - De selectiecommissie

Art. 16.Voor de vergelijkende selecties tot de graden van inspecteur, commissaris-analist en commissaris, wordt een selectiecommissie ingesteld bestaande uit een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling. De leden van deze afdelingen behoren tot het taalstelsel van de kandidaten die ze evalueren.

Art. 17.De selectiecommissie bestaat uit : 1° de directeur-generaal human resources van het Ministerie van Landsverdediging of zijn gemachtigde;2° de onderstafchef inlichtingen en veiligheid of zijn gemachtigde die een personeelslid in actieve dienst moet zijn;3° een gemachtigde van de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid;4° de hoofdcommissaris of de adjunct-hoofdcommissaris of bij hun ontstentenis een ambtenaar van de divisie inlichting of van de divisie veiligheidsinlichting - naargelang de selectie betrekking heeft op de divisie inlichting of op de divisie veiligheidsinlichting - die ten minste de graad van afdelingscommissaris of afdelingscommissaris-analist voert;5° de chef van de divisie inlichting of de chef van de divisie veiligheidsinlichting of hun gemachtigde, naargelang de selectie betrekking heeft op de divisie inlichting of op de divisie veiligheidsinlichting. De selectiecommissie wordt voorgezeten door de directeur-generaal human resources van het Ministerie van Landsverdediging,.

Het secretariaat van de selectiecommissie wordt toevertrouwd aan de chef van de divisie personeel van de algemene directie human resources die zich kan laten bijstaan door een ambtenaar van niveau 1 die hij aanwijst.

Art. 18.De selectiecommissie keurt de criteria van beoordeling der selectiegedeelten goed, onderzoekt de uitslagen van elk selectiegedeelte en beraadslaagt erover bij meerderheid van stemmen.

De selectiecommissie stelt haar inwendig reglement op en legt het voor aan de goedkeuring van de Minister van Landsverdediging.

Onderafdeling III. - De psychotechnische tests

Art. 19.Behalve de proeven bedoeld in artikel 13 omvat de vergelijkende selectie voor werving psychotechnische tests, die uit een gestandaardiseerd gedeelte en een mondeling gedeelte bestaan.

Er wordt een selectiecommissie ingesteld voor het mondeling gedeelte van de psychotechnische tests. Deze commissie bestaat uit een selectieadviseur van het Selectiebureau van de Federale Overheid, twee burgerlijke ambtenaren van het stafdepartement inlichtingen en veiligheid bekleder van ten minste de graad van commissaris, of commissaris-analist, aangewezen door de hoofdcommissaris, en van een hoofd officier aangewezen door de onderstafchef inlichtingen en veiligheid. De leden van deze selectiecommissie behoren tot het taalstelsel van de kandidaten de ze evalueren.

De uitslag behaald voor de psychotechnische tests wordt door het Selectiebureau van de Federale Overheid na elk gedeelte aan de kandidaat medegedeeld. Deze uitslag wordt in aanmerking genomen voor de rangschikking van de kandidaten, die ten minste 12 punten op 20 moeten halen om te slagen. HOOFDSTUK VI. - De stage en de aanstelling tot rijksambtenaar

Art. 20.De batig gerangschikte kandidaten worden door de directeur-generaal human resources tot de stage toegelaten.

De kandidaten worden toegelaten tot de stage overeenkomstig de rangschikking opgemaakt na de vergelijkende selectie, behoudens in de gevallen waarin kandidaten hier om persoonlijke redenen van af zien.

De geslaagden die wegens persoonlijke aangelegenheden uitstel van indiensttreding vragen, verliezen het voordeel van hun plaats in de rangschikking ingeval aan hun verzoek wordt voldaan.

Het toelatingsbesluit vermeldt de datum van de vergelijkende selectie en de door de kandidaat behaalde plaats.

Art. 21.De algemene beginselen inzake de stage, de programma's en methoden die er betrekking op hebben en de modellen van de stageverslagen worden door de Minister van Landsverdediging vastgelegd.

Art. 22.De stage staat onder de leiding en het toezicht van de onderstafchef inlichtingen en veiligheid, bijgestaan door de hoofdcommissaris.

Art. 23.De stage duurt twee jaar.

Art. 24.De hiërarchische meerdere van de stagiair, door de hoofdcommissaris hiertoe aangewezen, stelt driemaandelijks een stageverslag op. De chef van de divisie waar de stagiair tewerkgesteld is, voegt zijn beoordeling bij dit stageverslag.

Het eindverslag wordt opgesteld door de hoofdcommissaris of de adjunct-hoofdcommissaris naargelang van het taalstelsel van de stagiair.

Elk verslag wordt in een persoonlijk gesprek met de hiërarchische meerdere ter kennis gebracht van de stagiair, die er eventueel zijn opmerkingen aan toevoegt. Het verslag en de opmerkingen worden in het persoonlijk dossier van de stagiair opgenomen.

Art. 25.Indien de in artikel 24 bedoelde verslagen over het geheel niet gunstig zijn voor de stagiair, kan de directeur-generaal human resources op met redenen omkleed advies van de onderstafchef inlichtingen en veiligheid, de stage met ten hoogste acht maanden verlengen.

Art. 26.Indien het voldoende vaststaat dat hij niet voldoet aan de vereisten van de dienst, kan de stagiair afgedankt worden wegens beroepsongeschiktheid, met een opzegtermijn van drie maanden, tijdens of op het einde van de stage, door de benoemende overheid op voorstel van de directeur-generaal human resources nadat deze het advies van de onderstafchef inlichtingen en veiligheid heeft ingewonnen. Deze moet vooraf de stagiair hebben gehoord.

Ten laatste op de datum van afdanking, wordt met de betrokkene een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur van drie maanden gesloten, die overeenkomt met de opzegtermijn bedoeld in het eerste lid.

Elke zware fout door de stagiair begaan bij het doormaken van de stage of naar aanleiding ervan, kan tot gevolg hebben dat hij zonder opzegging wordt afgedankt door de benoemende overheid, op voorstel van de directeur-generaal human resources nadat deze het advies van de onderstafchef inlichtingen en veiligheid heeft ingewonnen. Deze moet vooraf de stagiair hebben gehoord.

Art. 27.Het voorstel tot afdanking gedurende of op het einde van de stage wordt door de directeur-generaal human resources ter kennis van de betrokken stagiair gebracht. Deze kan, binnen acht werkdagen na de kennisgeving, tegen dat voorstel beroep instellen bij de Minister van Landsverdediging.

Het beroep wordt gericht aan de directeur-generaal human resources, die het, met zijn rapport, doorstuurt aan de bij artikel 41 ingestelde raad van advies.

De raad van advies legt het dossier samen met zijn voorstellen voor aan de Minister van Landsverdediging.

Art. 28.Na de stage wordt de stagiair die, na advies van de chef van de divisie waartoe de stagiair behoort, door de onderstafchef inlichtingen en veiligheid geschikt bevonden is, tot Rijksambtenaar benoemd in de graad waarvoor hij zich kandidaat heeft gesteld, als hij tenminste nog steeds voldoet aan de met het oog op werving vastgestelde vereisten.

Hij wordt aangewezen voor een betrekking van zijn graad. De onderstafchef inlichtingen en veiligheid bepaalt zijn administratieve standplaats en beslist achteraf, na advies van de hoofdcommissaris en van de chef van de divisie waartoe de ambtenaar behoort, over zijn mutaties in het belang van de dienst.

Voor de berekening van zijn anciënniteit in wedde en voor zijn rangschikking, neemt hij rang in op de dag waarop zijn stage is begonnen. HOOFDSTUK VII. - De evaluatie

Art. 29.Voor de toepassing van de bepalingen van de artikelen 2 tot 27 van het koninklijk besluit van 2 augustus 2002 tot invoering van een evaluatiecyclus in de federale overheidsdiensten, worden verstaan onder : 1° « federale overheidsdienst » : het Ministerie van Landsverdediging;2° « Directiecomité van de overheidsdienst » : de directieraad voor het burgerlijk personeel van het Ministerie van Landsverdediging;3° « stafdienst Personeel & Organisatie van de betrokken federale overheidsdienst » : de divisie personeel van de algemene directie human resources;4° « raad van beroep » : de raad van advies bedoeld in artikel 41 van dit besluit. HOOFDSTUK VIII. - De bevordering

Art. 30.Om binnen de perken van de openstaande betrekkingen tot de graad van commissaris te worden bevorderd moet de kandidaat geslaagd zijn voor een vergelijkende selectie.

Deze selectie wordt georganiseerd overeenkomstig de bepalingen betreffende de vergelijkende selecties uiteengezet in artikelen 13 tot 18 van dit besluit. De bevorderingen vinden plaats in de volgorde bepaald door de rangschikking in de vergelijkende selectie.

Aan een vergelijkende selectie georganiseerd voor de toekenning van de graad van commissaris door bevordering kunnen alleen deelnemen de afdelingsinspecteurs en de inspecteurs die ten minste vier jaar graadanciënniteit tellen en zich in een administratieve toestand bevinden waarin ze hun aanspraak op bevordering kunnen doen gelden.

Laatstgenoemden kunnen echter slechts tot de graad van commissaris bevorderd worden indien zij aan één van de volgende voorwaarden voldoen : 1° houder zijn van het getuigschrift van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek van het Nationaal Instituut voor Criminologie en Criminalistiek;2° geslaagd zijn voor de door de Minister van Landsverdediging op voorstel van de onderstafchef inlichtingen en veiligheid bepaalde vorming.

Art. 31.Voorzover er vacante betrekkingen zijn, kunnen worden bevorderd tot de graad van afdelingsinspecteur, de inspecteurs die : 1° een graadanciënniteit hebben van ten minste elf jaar;2° houder zijn van het getuigschrift van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek van het Nationaal Instituut voor Criminologie en Criminalistiek of geslaagd zijn voor de door de Minister van Landsverdediging op voorstel van de onderstafchef inlichtingen en veiligheid bepaalde vorming;3° voldoen aan bepaalde vereisten inzake voortgezette opleiding. Voor zover er vacante betrekkingen zijn, kunnen worden bevorderd tot de graad van afdelingscommissaris-analist, de commissarissen-analisten die : 1° een graadanciënniteit hebben van ten minste elf jaar;2° geslaagd zijn voor de cursussen van de hogere militaire of burgerlijke onderwijsinstellingen bepaald door de Minister van Landsverdediging op voorstel van de onderstafchef inlichtingen en veiligheid;3° voldoen aan bepaalde vereisten inzake voortgezette opleiding. Voor zover er vacante betrekkingen zijn, kunnen worden bevorderd tot de graad van afdelingscommissaris, de commissarissen die : 1° een graadanciënniteit hebben van ten minste elf jaar;2° houder zijn van getuigschrift van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek van het Nationaal Instituut voor Criminologie en Criminalistiek of geslaagd zijn voor de door de Minister van Landsverdediging op voorstel van de onderstafchef inlichtingen en veiligheid bepaalde vorming;3° voldoen aan bepaalde vereisten inzake voortgezette opleiding.

Art. 32.De Minister van Landsverdediging bepaalt de vereisten inzake voortgezette opleiding bedoeld in artikel 31 van dit besluit, stelt het programma en de organisatie van deze opleiding vast. Hij regelt de dienstvrijstellingen om een opleiding te volgen en de opleidingsverloven, in afwijking van de bepalingen van de artikelen 72 tot 94 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen.

Art. 33.De bevorderingen door verhoging in graad tot de graad van afdelingsinspecteur, tot de graad van afdelingscommissaris en tot de graad van afdelingscommissaris-analist worden verleend in deze volgorde : 1° aan de kandidaat met de meeste graadanciënniteit;2° bij gelijke graadanciënniteit, aan de kandidaat met de meeste dienstanciënniteit;3° bij gelijke dienstanciënniteit, aan de oudste kandidaat.

Art. 34.§ 1. De hoofdcommissaris wordt, door verhoging in graad, naar keuze benoemd uit de adjunct-hoofdcommissaris, de afdelingscommissarissen en de afdelingscommissarissen-analisten.

De adjunct-hoofdcommissaris wordt, door verhoging in graad, naar keuze benoemd uit de afdelingscommissarissen en de afdelingscommissarissen-analisten. § 2. Het taalstelsel van de hoofdcommissaris en die van de adjunct-hoofdcommissaris moeten verschillend zijn. HOOFDSTUK IX. - De tuchtregeling

Art. 35.Iedere overtreding van de artikelen 7, 8, 10 en 11 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel wordt, naargelang van het geval, gestraft met een van de in het navolgend artikel gestelde tuchtstraffen, onverminderd de toepassing van de strafwetten.

Dit hoofdstuk is van toepassing op de stagiairs.

Art. 36.§ 1. De tuchtstraffen zijn : 1° de terechtwijzing;2° de blaam;3° de inhouding van wedde;4° de verplaatsing bij tuchtmaatregel;5° de tuchtschorsing;6° de lagere inschaling;7° de terugzetting in graad;8° het ontslag van ambtswege;9° de afzetting. § 2. De inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten hoogste een maand en mag niet hoger zijn dan het bedrag bepaald in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers. § 3. Onverminderd artikel 107 van het koninklijk besluit van 2 oktober 37 houdende het statuut van het rijkspersoneel wordt de tuchtschorsing uitgesproken voor een periode van ten minste één maand en ten hoogste drie maanden. § 4. Lagere inschaling wordt, naargelang van het geval, opgelegd door toekenning : 1° van een lagere weddenschaal in dezelfde graad;2° van een graad van dezelfde rang met een lagere weddenschaal. § 5. Terugzetting in graad wordt opgelegd door toekenning van een graad van een lagere rang die in hetzelfde of in een lager niveau is ingedeeld.

De graad waarin de terugzetting plaats heeft, moet voorkomen in de personeelsformatie. De ambtenaar neemt in deze nieuwe graad rang in op de datum waarop de toekenning uitwerking heeft.

Art. 37.§ 1. De in artikel 36, § 1, vermelde straffen worden respectievelijk uitgesproken : 1° door de Minister van Landsverdediging wat de straffen vermeld onder 1° tot en met 5° betreft;2° door de benoemende overheid wat de straffen vermeld onder 6° tot en met 9° betreft. § 2. Voor de straffen vermeld in artikel 36, § 1, doet de onderstafchef inlichtingen en veiligheid een met redenen omkleed voorstel.

De onderstafchef inlichtingen en veiligheid of zijn gemachtigde hoort vooraf de ambtenaar over de feiten die hem ten laste worden gelegd en gaat, in voorkomend geval, over tot het horen van getuigen. De ambtenaar kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze.

Er worden notulen opgesteld van deze verhoren.

De ambtenaar viseert de notulen en geeft ze binnen zeven dagen terug.

Indien hij bezwaren heeft, geeft hij de notulen terug vergezeld van een schriftelijke nota. § 3. Binnen vijf dagen volgend op de beëindiging van de termijn vastgesteld in § 2, vierde lid, betekent de onderstafchef inlichtingen en veiligheid aan de ambtenaar de tuchtstraf die hij van plan is jegens hem voor te stellen en maakt het voorstel over aan de raad van advies bedoeld in artikel 41. § 4. De raad van advies formuleert een met reden omkleed advies en maakt het, samen met het voorstel over, volgens de bepalingen bedoeld in de artikels 43 en 44, aan de tot straffen bevoegde overheid.

Art. 38.Op voorstel van de raad van advies kan de overheid die een tuchtstraf oplegt, beslissen dat de straf niet moet worden ondergaan als de betrokkene, gedurende een door haar vast te stellen periode van ten hoogste vijf jaar, geen nieuwe tuchtstraf oploopt, die zwaarder is dan de terechtwijzing of de blaam.

Art. 39.§ 1. Elke tuchtstraf behalve de afzetting en het ontslag van ambtswege wordt in het persoonlijk dossier van de ambtenaar uitgewist onder de in § 2 bepaalde voorwaarden.

Onverminderd de uitvoering van de straf, heeft de uitwissing tot gevolg dat met de doorgehaalde tuchtstraf geen rekening meer mag worden gehouden inzonderheid bij de appreciatie van de aanspraken op bevordering van de ambtenaar, noch bij de toekenning van de evaluatie. § 2. De uitwissing van de tuchtstraffen geschiedt van ambtswege na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op : 1° zes maanden voor de terechtwijzing;2° negen maanden voor de blaam;3° één jaar voor de inhouding van wedde;4° achttien maanden voor de verplaatsing bij tuchtmaatregel;5° twee jaar voor de tuchtschorsing;6° drie jaar voor de lagere inschaling en de terugzetting in graad. De termijn loopt vanaf de datum waarop de straf is uitgesproken.

Art. 40.§ 1. De bevoegde overheid kan geen zwaardere tuchtstraf uitspreken dan die welke voorgesteld is.

Een tuchtstraf kan geen uitwerking hebben over een periode vóór de uitspraak, tenzij een verordeningsbepaling uitdrukkelijk anders bepaalt. § 2. Wanneer meer dan één feit ten laste van de ambtenaar gelegd wordt, kan dit niettemin slechts aanleiding geven tot één procedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf.

Wanneer in de loop van een tuchtprocedure een nieuw feit ten laste van de ambtenaar wordt gelegd, kan dit tot een nieuwe procedure aanleiding geven zonder dat de lopende procedure onderbroken wordt. § 3. Strafvordering schorst de procedure en de tuchtuitspraak.

Ongeacht het resultaat van de strafvordering, oordeelt alleen de bevoegde administratieve overheid over de gepastheid een tuchtstraf uit te spreken. § 4. Niemand kan het voorwerp van een tuchtvordering zijn voor reeds bestrafte feiten. § 5. De tuchtvordering mag alleen betrekking hebben op feiten die zich hebben voorgedaan of zijn vastgesteld binnen een termijn van zes maanden voorafgaand aan de datum waarop de vordering wordt ingesteld.

In geval van strafvordering en indien het openbaar Ministerie de einduitspraak van het gerecht ter kennis heeft gebracht van de minister onder wiens gezag de ambtenaar staat, moet de tuchtvordering worden ingesteld binnen zes maanden na de datum van de kennisgeving. HOOFDSTUK X. - De raad van advies

Art. 41.§ 1. Bij het Ministerie van Landsverdediging wordt een raad van advies van het stafdepartement inlichtingen en veiligheid ingesteld. § 2. De raad van advies omvat een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling. Het taalstelsel waartoe de ambtenaar behoort, bepaalt voor welke afdeling hij verschijnt.

De raad van advies wordt per taalafdeling als volgt samengesteld : 1° een statutaire burgerambtenaar van het Ministerie van Landsverdediging, ten minste bekleed met een graad van rang 15, die het voorzitterschap waarneemt;2° de chef van de divisie van het stafdepartement inlichtingen en veiligheid waartoe de betrokken ambtenaar behoort of zijn afgevaardigde;3° de hoofdcommissaris of de adjunct-hoofdcommissaris naargelang de taalrol van de betrokken ambtenaar;4° een hoger officier, ten minste bekleed met de graad van luitenant-kolonel, van de algemene directie human resources van dezelfde taalrol als de betrokken ambtenaar;5° een burgerambtenaar, ten minste bekleed met een graad van rang 13, van de algemene directie human resources van dezelfde taalrol als de betrokken ambtenaar. § 3. De raad van advies is bevoegd inzake : 1° de stage, volgens de bepalingen bedoeld in artikel 27;2° de evaluatie, volgens de bepalingen bedoeld in artikel 29;3° de tucht, volgens de bepalingen bedoeld in artikel 37, § 2.

Art. 42.Het secretariaat van de raad van advies wordt toevertrouwd aan de chef van de divisie personeel van de algemene directie human resources, die zich laat bijstaan door een ambtenaar van niveau 1 die hij aanwijst. Indien de secretaris geen lid is van de raad van advies neemt hij aan de beraadslagingen deel met raadgevende stem.

De secretaris vervult zijn opdracht onder het gezag en de leiding van de voorzitter. Hij verzorgt het dagelijks beheer van de raad van advies, hij stelt de notulen van de vergaderingen op en deelt de uitgebrachte adviezen en beslissingen van de raad van advies mee aan de bevoegde overheden onder de handtekening van de voorzitter. Hij is verantwoordelijk voor het archief van de raad.

Art. 43.Worden bij de raad van advies aanhangig gemaakt : 1° door de directeur-generaal human resources, de zaken betreffende de stage of de evaluatie;2° door de onderstafchef inlichtingen en veiligheid, de zaken betreffende de tucht. Binnen zeven dagen vanaf de dag waarop het verslag bij hem aanhangig is gemaakt, roept de raad van advies de ambtenaar bij een ter post aangetekende brief op om voor hem te verschijnen; het horen van de ambtenaar moet geschieden tussen de twintigste en de dertigste dag volgend op de aanhangigmaking bij de raad van advies.

De oproeping vermeldt de plaats, de dag en het uur van de zitting alsook de plaats waar het dossier kan worden geraadpleegd.

Het dossier kan te allen tijde op het secretariaat van de raad van advies worden ingezien door de comparant en zijn verdediger.

De ambtenaar verschijnt persoonlijk voor de raad van advies. Hij mag worden bijgestaan door een persoon naar zijn keuze.

Indien de ambtenaar niet verschijnt omwille van reden die door de raad van advies geldig wordt bevonden, roept de raad hem een tweede maal op. De ambtenaar dient voor de raad te verschijnen binnen de vijftien dagen volgend op de tweede oproeping.

Indien de ambtenaar zonder geldige reden niet verschijnt op de eerste zitting of niet verschijnt op de tweede zitting, doet de raad van advies uitspraak op grond van de stukken van het dossier.

De onderstafchef inlichtingen en veiligheid of zijn gemachtigde geeft een relaas van de zaak.

Art. 44.De adviezen worden bij meerderheid van stemmen vastgesteld.

Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.

De uitgebrachte meningen en de motivering worden in de notulen opgenomen. HOOFDSTUK XI. - Overgangsbepalingen

Art. 45.De commissarissen en inspecteurs die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit bekleed zijn met een van de graden die hieronder in de linkerkolom worden vermeld, worden ambtshalve benoemd in de graad die naast hun graad in de rechterkolom staat en daarmee overeenstemt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De ambtenaren die krachtens het eerste lid benoemd zijn verkrijgen in hun nieuwe graad een anciënniteit die gelijk is aan de som van de anciënniteiten die ze hadden verworven in de graden vermeld in de linkerkolom van het eerste lid waarmee ze vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit waren bekleed.

De geldelijke anciënniteit die deze ambtenaren hebben verworven wordt geacht te zijn verworven in de weddenschaal verbonden aan hun nieuwe graad.

Art. 46.Voor de berekening van de dienstanciënniteit met betrekking tot ziekteverlof en indisponibiliteitstelling van de in dit besluit bedoelde burgerlijke ambtenaren van het stafdepartement inlichtingen en veiligheid die vóór de inwerkingtreding van dit besluit tot Rijksambtenaar werden benoemd, komen de diensten in aanmerking die in enigerlei hoedanigheid, zonder vrijwillige onderbreking, zijn volbracht bij de gemeentelijke politie, bij de gerechtelijke politie bij de parketten en bij de federale politie, als personeelslid van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat, bij het rijkswachtkorps of bij het leger als militair van het actief kader.

Art. 47.De in dit besluit bedoelde burgerlijke ambtenaren van het stafdepartement inlichtingen en veiligheid die houder zijn van het getuigschrift van het eerste deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie behaald vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, kunnen worden bevorderd tot de graad van afdelingsinspecteur zonder geslaagd te zijn voor het tweede deel van deze middelbare graad.

Art. 48.De inspecteurs benoemd krachtens artikel 45, eerste lid, die het getuigschrift van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie niet behaald hebben na zich voor twee examenperiodes te hebben ingeschreven, kunnen niet worden bevorderd tot de graad van afdelingsinspecteur.

Art. 49.De commissarissen benoemd krachtens artikel 45, eerste lid, die het diploma van de hogere graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie niet behaald hebben na zich voor twee examenperiodes te hebben ingeschreven, kunnen niet worden bevorderd tot de graad van afdelingscommissaris.

Art. 50.De procedures aangevat op grond van het koninklijk besluit van 26 april 1999 tot regeling van de afdanking wegens beroepsongeschiktheid van het rijkspersoneel blijven geregeld door dat besluit. HOOFDSTUK XII. - Slotbepalingen

Art. 51.De wet van 26 maart 1968 waarbij de aanwerving in openbare dienst wordt vergemakkelijkt van personen die bij de technische coöperatie met de ontwikkelingslanden diensten hebben gepresteerd, is niet van toepassing op de betrekkingen van inspecteur en commissaris van het stafdepartement inlichtingen en veiligheid.

Art. 52.De in dit besluit bedoelde burgerlijke ambtenaren van het stafdepartement inlichtingen en veiligheid zijn te allen tijde in het bezit van een door de Minister van Landsverdediging afgeleverde dienstidentiteitskaart.

Art. 53.De procedures inzake werving en bevordering die aan de gang zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijven onderworpen aan de bepalingen zoals opgesteld vóór de afschaffing ervan door dit besluit.

Indien, als gevolg van de procedures bedoeld in het vorige lid, wervingen of bevorderingen ingaan na de datum van inwerkingtreding van dit besluit, geschieden ze in de graden of weddenschalen die overeenstemmen met de graden van de kolom 1 die voorkomt in de bijlage 2 van het koninklijk besluit van 7 juli 2003 tot vaststelling van de weddenschalen voor de graden van bepaalde burgerlijke ambtenaren van het stafdepartement inlichtingen en veiligheid.

Art. 54.De tuchtstraffen uitgesproken op basis van de bepalingen van het koninklijk besluit van 20 augustus 1969 houdende het statuut van de burgerlijke ambtenaren van de Dienst Militaire Veiligheid worden van ambtswege uitgewist na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op : 1° zes maanden voor de berisping;2° negen maanden voor de blaam;3° één jaar voor de inhouding van wedde gedurende ten hoogste acht dagen;4° achttien maanden voor de overplaatsing bij tuchtmaatregel;5° achttien maanden voor de terugzetting in bezoldiging;6° twee jaar voor de tuchtschorsing van ten hoogste zes maanden;7° drie jaar voor de terugzetting in rang; De termijn loopt vanaf de datum waarop de straf is uitgesproken.

Art. 55.Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 20 augustus 1969 houdende het statuut van de burgerlijke ambtenaren van de Dienst Militaire Veiligheid;2° het ministerieel besluit van 10 juni 1970 houdende samenstelling van de Raad van advies van de Dienst militaire veiligheid.

Art. 56.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 57.Onze Minister van Landsverdediging en Onze Minister van Ambtenarenzaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, op 7 juli 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT De Minister van Ambtenarenzaken, L. VAN DEN BOSSCHE

^