Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 07 mei 2000
gepubliceerd op 01 juli 2000

Koninklijk besluit betreffende de activiteiten van de voorzorgsinstellingen

bron
ministerie van economische zaken
numac
2000011238
pub.
01/07/2000
prom.
07/05/2000
ELI
eli/besluit/2000/05/07/2000011238/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

7 MEI 2000. - Koninklijk besluit betreffende de activiteiten van de voorzorgsinstellingen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het bijgevoegde ontwerp van besluit dat ik de eer heb voor te leggen aan Uwe Majesteit, is opgesteld in uitvoering van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. Het vervangt het koninklijk besluit van 15 mei 1985 betreffende de activiteiten van de private voorzorgsinstellingen, hierna het besluit van 15 mei 1985 genoemd. De vervanging van het besluit van 15 mei 1985 door dit besluit wordt gerechtvaardigd door de talrijke wijzigingen die eraan aangebracht zijn.

Dit ontwerp heeft tot doel : 1. de hoofdstukken met betrekking tot het reglement en tot de financiering aan te passen : - om de bepalingen van toepassing op de voorzorgsinstellingen dichter bij die van toepassing op de groepsverzekering te brengen; - om rekening te houden met de bepalingen van de wet van 6 april 1995 betreffende de aanvullende pensioenen, hierna wet-Colla genoemd; 2. de regels te verduidelijken die van toepassing zijn op de voorzorgsinstellingen die resultaatsverbintenissen aangaan.Aangezien het dezelfde verbintenissen betreft als die aangegaan door de verzekeringsondernemingen, is het normaal dat voor deze voorzorgsinstellingen gelijkluidende bepalingen gelden als die, welke van toepassing zijn op de verzekeringsondernemingen, met name wat betreft de solvabiliteitsmarge, de tarifering, de winstdeling, de jaarrekening en de statistieken; 3. de integratie van de beleggingsregels voor de dekkingswaarden van de technische voorzieningen voor samengestelde prestaties zoals bepaald in het koninklijk besluit van 12 januari 1999 met het oog op een betere harmonisatie van de bepalingen betreffende de dekkingswaarden (artikelen 6 tot 14 van dit besluit) met de op de verzekeringsondernemingen toepasselijke bepalingen (artikel 10 van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, hierna algemeen reglement genoemd); Bovendien werden de volgende bepalingen niet meer opgenomen : - de definitie van voorzorgsactiviteit, aangezien deze bepaling dubbel gebruik uitmaakt met artikel 1 van het ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de private voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen; - het verbod om verbintenissen aan te gaan uitgedrukt in goudwaarde, vreemde munten of reële waarden, in overeenstemming met de reglementering met betrekking tot de levensverzekering; - de aanduiding van de begunstigden, aangezien dit niet thuishoort in een besluit van technische aard; - de bepaling die aan de voorzorgsinstelling oplegt bij de aanvraag tot toelating ieder document te voegen dat bestemd is voor de deelnemers en waarin de rechten en verplichtingen van de betrokkenen worden meegedeeld of verklaard aangezien dit onderwerp behoort tot de sociale wetgeving.

De Raad van State, die op 14 mei 1999 om zijn advies werd verzocht, heeft dit advies op 14 oktober 1999 gegeven.

Er werd over het algemeen rekening gehouden met de opmerkingen van de Raad van State. In de gevallen waar het advies niet gevolgd werd, worden verder bij de desbetreffende artikelen de redenen daartoe aangegeven.

Alleen de artikelen van het ontwerp van besluit die een commentaar behoeven worden hierna opgenomen : HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied (artikelen 1 en 2)

Artikel 1.Op vraag van de Raad van State en om redenen van wetgevingstechniek, werd het begrip « pensioenfonds » dat tot op heden gehanteerd werd in de reglementering, genomen in uitvoering van artikel 2, § 3, 6°, van de controlewet, vervangen door het begrip « voorzorgsinstelling », zoals gebruikt door de wet.

De definitie van resultaatverbintenis werd toegevoegd, aangezien deze notie in de praktijk dikwijls aanleiding gegeven heeft tot verwarring.

Er wordt in benadrukt dat de waarborg verleend wordt in hoofde van de voorzorgsinstelling.

De definitie van het reglement werd opgenomen op vraag van de Raad van State. Niettemin werd, in tegenstelling tot zijn voorstel, om de volgende redenen geen gebruik gemaakt van de definitie die voorkomt in artikel 2, 4° van de wet-Colla. Dit ontwerp heeft een breder toepassingsveld dan dat van de wet-Colla, aangezien niet alleen de loontrekkende werknemers beoogd worden maar ook de bestuurders en het statutair personeel van publiekrechtelijke rechtspersonen. Bovendien beoogt dit ontwerp naast de pensioen- en overlijdensdekking, de invaliditeitsdekking (niet bedoeld door de wet-Colla). HOOFDSTUK II. - De toelating (artikelen 3 en 4)

Art. 4.De systematische mededeling van het reglement in het kader van de aanvraag tot toelating is niet meer voorzien in dat artikel aangezien de recente wijziging van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de private voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, de a priori controle, zoals reeds het geval is bij de verzekeringen, vervangt door de a posteriori controle. Om echter te kunnen nagaan of het pensioenplan voldoende gefinancierd is, dient de Controledienst te kunnen beschikken over bepaalde elementen die in het reglement voorkomen. Daarom wordt nog steeds een volledige beschrijving van de voordelen van het plan gevraagd.

Het huidig artikel 5 dat een bijzondere versnelde procedure voor de Raad van State regelt, werd opgeheven op vraag van de Raad van State.

Deze laatste beschouwt deze specifieke procedure als onverenigbaar met de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie.

Overigens moet om dezelfde redenen deze vereenvoudigde procedure, voorzien voor de verzekeringsondernemingen in artikel 8 van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, volgens de Raad van State als vervallen beschouwd worden. HOOFDSTUK III. - Financiële voorwaarden (artikelen 5 tot 15)

Art. 5.In het 3e lid van dit artikel wordt er gepreciseerd dat de breuk die wordt toegepast op de samen te stellen solvabiliteitsmarge om rekening te houden met de herverzekering, kleiner mag zijn dan 0,5 wanneer het een herverzekeringsonderneming in de Europese Economische Ruimte betreft die aan de controle voor de rechtstreekse verzekeringen onderworpen is; controle die het voorwerp uitmaakt van een Europese reglementering, of wanneer de herverzekeringsonderneming voldoet aan de voorwaarden bepaald door de Controledienst met betrekking tot het eigen vermogen.

Het 5e lid preciseert dat de risicokapitalen en de invaliditeitskapitalen berekend worden volgens de technische grondslagen gebruikt voor de berekening van het theoretisch bedrag van de technische voorzieningen.

In het laatste lid werd het gebruik van een forfaitaire methode beperkt tot de risicokapitalen overeenstemmend met de vestigingskapitalen van de wezenrenten aangezien dit in de praktijk de enige gevallen zijn waar de Controledienst een dergelijke methode aanvaardt.

Het woord "invaliditeitskapitaal" duidt ofwel het kapitaal aan of, wanneer het een prestatie in rente betreft, het vestigingskapitaal van de rente.

Art. 6 tot 14. Deze artikelen hernemen de beleggingsregels van de activa van de voorzorgsinstellingen zoals bepaald in het koninklijk besluit van 12 januari 1999 dat hieromtrent de volgende vernieuwingen aanbrengt : - Een aantal bepalingen werden in overeenstemming gebracht met het communautair recht inzake het vrij verkeer van kapitalen. - De lokalisatie van de dekkingswaarden van de technische voorzieningen, die beperkt was tot België, wordt uitgebreid tot de andere landen van de Gemeenschap. Niettegenstaande de vernietiging door het Europees Hof van Justitie van de mededeling van de Europese Commissie van 17 december 1994 inzake een interne markt voor pensioenfondsen (94/C360/08), wordt er voorgesteld om de principes te volgen die daarin worden vermeld. - Terwijl artikel 8 van het koninklijk besluit van 15 mei 1985 de lijst met verboden beleggingen opsomde en in het algemeen een oordeelkundige spreiding oplegde, preciseert dit ontwerp, zoals voor de verzekeringsverrichtingen, de toelaatbare beleggingscategorieën.

De verplichting volgens dewelke de dekkingswaarden voor minstens 15 % van het totaal van de technische voorzieningen moeten samengesteld zijn uit door het Rijk uitgegeven of gewaarborgde waarden en daarmee gelijkgestelde effecten, werd opgegeven. - Terwijl artikel 8 van het besluit van 15 mei 1985 de beleggingen van de voorzorgsinstellingen in door de werkgever uitgegeven effecten tot een percentage van 15 % van de technische voorzieningen voor samengestelde prestaties beperkte, wordt dit percentage in dit ontwerp tot 5 % teruggebracht om de afhankelijkheid van de voorzorgsinstelling ten opzichte van de werkgever te beperken. - De beleggingsregels van toepassing op de dekkingswaarden van de technische voorzieningen voor samengestelde prestaties zijn eveneens van toepassing op de dekkingswaarden van de technische voorzieningen voor de financiering van samen te stellen prestaties tot beloop van de som van de samen te stellen solvabiliteitsmarge en de reserve voor vervroegde pensionering bedoeld in artikel 23.

De voorzorgsinstellingen beschikten, in het besluit van 15 mei 1985, over een algemene afwijking voor de dekkingswaarden betreffende die voorzieningen.

De invoering van die beperking vindt zijn oorsprong in het feit dat de voorzorgsinstellingen de marge zouden kunnen gebruiken om de kapitalen overlijden te betalen, aangezien ze niet verplicht zijn om de verrichtingen bij overlijden te financieren, en in het verplicht karakter van de reserve voor vervroegde pensionering.

Bovendien mogen de effecten uitgegeven door de werkgever niet meer bedragen dan 15 % van de technische voorzieningen voor de financiering van samen te stellen prestaties bovenop de som van de samen te stellen marge en de reserve voor vervroegde pensionering om zoveel mogelijk te vermijden dat het lot van de voorzorgsinstelling verbonden is met dat van de werkgever. - De notie van gereglementeerde markt wordt ingevoerd. Onder gereglementeerde markt verstaat men de door de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten bedoelde markten. Andere markten zijn onder bepaalde voorwaarden eveneens toegelaten teneinde rekening te houden met de snelle evolutie van de financiële markten en de vrijmaking van de financiële diensten in het kader van de G.A.T.S.-overeenkomst (GATT-akkoorden).

De voornaamste verschillen t.o.v. artikel 10 van het algemeen reglement worden hierna opgesomd : 1° wanneer de voorzorgsinstellingen de dekkingswaarden in bewaring geven op een rekening bij een kredietinstelling of bij een beleggingsonderneming gevestigd buiten België in de Gemeenschap, moeten zij met die instellingen een overeenkomst sluiten, opdat de Belgische controleoverheid bij deze instellingen kan tussenkomen en alle inlichtingen kan inwinnen die zij nodig acht, gelet op het feit dat er geen samenwerkingsakkoorden bestaan tussen de controleoverheden van de Gemeenschap op het vlak van voorzorgsinstellingen;2° de dekkingswaarden dienen niet aan de congruentieregels te voldoen, maar moeten uitgedrukt worden in BEF of in munten convertibel in BEF;3° wanneer door de voorzorgsinstelling voorzieningen zijn samengesteld bij een verzekeringsonderneming in het kader van tak 23, dienen de beleggingen van het beleggingsfonds van de verzekeringsonderneming te voldoen aan de bepalingen van deze artikelen en de voorzorgsinstelling dient hiervan het bewijs te leveren. De opmerkingen geformuleerd door de Raad van State betreffende de artikelen 6 tot 14 van het ontwerp, geven aanleiding tot de volgende toelichtingen.

De vraag van de Raad van State om het woord « voorziening » telkens te vervangen door « provisie » werd niet gevolgd. Het is namelijk zo dat meer en meer gestreefd wordt naar een eenvormigheid in de boekhoudkundige terminologie en dat in de mate van het mogelijke het woordgebruik uit de algemene boekhoudwetgeving wordt overgenomen. Die lijn wordt ook in de reglementering inzake de verzekeringsondernemingen gevolgd. Aangezien het koninklijk besluit van 19 april 1991 betreffende de jaarrekening van de voorzorgsinstellingen ook wordt gewijzigd, zal van die gelegenheid gebruik worden gemaakt om ook daar de term « voorziening » algemeen in te voeren.

Bovendien werden op verzoek van de Raad van State, volgende preciseringen aangebracht.

Artikel 8, 2°, van dit ontwerp laat toe dat de instellingen tot 10 % van het totaal van de technische voorzieningen beleggen in aandelen of andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren en obligaties die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld; dit percentage werd op 20 % gebracht wanneer het ondernemingen uit de Gemeenschap betreft die onderworpen zijn aan de controle van de Controledienst of van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen of van een organisme waarvan de rol gelijklopend is met die van de voormelde organismen.

Deze ongelijkheid in behandeling rechtvaardigt zich door het feit dat deze ondernemingen onderworpen zijn aan een prudentieel toezicht, wat een grotere zekerheid waarborgt ten opzichte van de andere ondernemingen die niet onderworpen zijn aan een prudentiële controle.

Wanneer men spreekt van een organisme waarvan de rol gelijklopend is met die van de Controledienst of van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, beoogt men de autoriteiten van de E.E.R.-landen, waarvan de opdracht bestaat in het uitoefenen van een prudentiële controle op de verzekeringsondernemingen, banken en andere financiële instellingen. De Europese richtlijnen inzake de controle van die ondernemingen en instellingen verwijzen trouwens uitdrukkelijk naar die organismen.

De Raad van State beveelt eveneens aan te verduidelijken of de beperkingen opgelegd door artikel 8, berekend moeten worden rekening houdend met de activa die de voorzorgsinstelling onrechtstreeks aanhoudt langs een instelling voor collectieve belegging. Dit is de doelstelling van het vierde lid dat in artikel 8 ingevoegd werd.

Art. 15.De samenstelling van de technische voorzieningen werd gewijzigd om ze in overeenstemming te brengen met het koninklijk besluit van 19 april 1991 betreffende de jaarrekening van de voorzorgsinstellingen onderworpen aan de wetgeving betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. HOOFDSTUK IV. - Reglement (artikelen 16 tot 20) Sommige bepalingen van het koninklijk besluit van 15 mei 1985 werden in dit besluit niet meer opgenomen voor de door een arbeidsovereenkomst verbonden werknemers om dubbel gebruik met de wet-Colla te vermijden.

De bepalingen betreffende de volgende punten worden niet meer hernomen : - de verplichting tot het opstellen van een reglement dat de rechten en verplichtingen van de werkgever en van de personeelsleden omschrijft; - de aansluiting.

Art. 17.Dit artikel heeft de bedoeling alle vermeldingen samen te brengen die in het reglement dienen opgenomen te worden en de harmonisatie te verwezenlijken met het overeenstemmende artikel van het reglement leven. Niettemin werden sommige bepalingen eigen aan de voorzorgsinstellingen toegevoegd, met name de te volgen procedure in geval van faling of ontbinding van een werkgever evenals, in voorkomend geval, de modaliteiten van stijving en aanwending van het in artikel 29 bedoelde egalisatiefonds.

Art. 18.Het verbod op volledige of gedeeltelijke terugkeer van de activa van een voorzorgsinstelling naar het vermogen van de werkgever zoals bepaald in het koninklijk besluit van 15 mei 1985, blijft als principe gehandhaafd. Er worden echter nieuwe bepalingen aan toegevoegd, die in een beperkt aantal gevallen van dit verbodsprincipe afwijken en aan bepaalde voorwaarden beantwoorden.

In geval van definitieve afschaffing van een pensioenstelsel of van collectieve ontslagen als gevolg van de vereffening, het faillissement, de herstructurering of de sluiting van ondernemingen werd namelijk herhaaldelijk vastgesteld dat er in het fonds aanzienlijke activa overbleven die niet tegenover verplichtingen stonden en die vanuit een prudentieel oogpunt aan geen enkele vereiste beantwoordden. Aangezien deze activa niet meer naar de werkgever terugkeerden, konden ze pas verdeeld worden bij de ontbinding van het fonds, en dan enkel onder het personeel dat nog in dienst was. In sommige gevallen bleven er nog maar weinig personeelsleden over en deze verdeelden dan onder mekaar de vaak aanzienlijke activa, die in geen enkele verhouding stonden tot de rechten die ze krachtens het reglement hadden verworven.

Derhalve heeft men het wenselijk geacht om in de in dit artikel opgesomde gevallen aan deze activa een bestemming te geven waardoor ze nuttiger kunnen gebruikt worden en hun maatschappelijk doel toch behouden blijft. Met het oog daarop werd daarom voorzien deze activa ofwel in een maatschappelijk fonds te storten dat paritair beheerd wordt, ofwel hun bij collectieve overeenkomst een andere bestemming te geven. In de tweede alinea dient onder het begrip « maatschappelijk fonds van de werkgever », het maatschappelijk werk van de werkgever te worden verstaan, naar analogie van artikel 15, h, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven.

Twee voorwaarden zijn nog voorzien. De bij de voormelde bepalingen bedoelde activa zijn die, die de verworven reserves overschrijden van de betrokken werknemers. Deze laatsten mogen immers in geen geval door de verrichting benadeeld worden. Ingeval er slechts een gedeelte van de werknemers wordt ontslagen, moet het overgedragen bedrag evenredig blijven met hun verworven reserves.

Het spreekt vanzelf dat er geen sprake is van definitieve opheffing van een pensioenstelsel wanneer de opheffing gevolgd wordt door de invoering van een nieuw plan of de overdracht naar een andere pensioeninstelling.

Art. 20.Aangezien de personen die geen door een arbeidsovereenkomst verbonden werknemers zijn niet door de wet-Colla bedoeld worden, is het nodig de bepalingen op te nemen met betrekking tot de aansluiting en het bestaan van een reglement dat de rechten en de verplichtingen van de partijen beschrijft. HOOFDSTUK V. - Financiering (artikelen 21 tot 33) Afdeling I. - Vastgestelde lasten. - Te bereiken doel

Art. 21.De enige beperking opgelegd aan de plannen van het type « te bereiken doel » is dat deze geen enkele prestatie mogen bevatten voortvloeiend uit door de aangeslotenen individueel onderschreven overeenkomsten.

Art. 22.Dit artikel schrijft de verplichting tot minimumfinanciering voor. Hierdoor dient voor elke aangeslotene een afzonderlijke berekening uitgevoerd te worden.

De tweede paragraaf beschrijft de wijze van minimumfinanciering van toepassing op de te bereiken prestaties bij leven van de aangeslotene.

De belangrijkste verschillen met het koninklijk besluit van 15 mei 1985 zijn : - de elementen die in aanmerking komen voor de bepaling van de actuele waarde van de verworven prestaties zoals voorzien in het reglement; - de beperking in het eerste lid van punt b) van teller en noemer tot de in het reglement bepaalde maximum erkende diensttijd is enkel van toepassing op de werknemers die na 31 december 1995 in dienst zijn getreden alsook voor de werknemers die in dienst zijn getreden vóór 1 januari 1996 waarvan de rechten betrekking hebben op een pensioenstelsel dat werd ingevoerd na 31 december 1995. Dit om te vermijden dat er een contradictie zou ontstaan met de overgangsmaatregelen van de wet-Colla; - de vroegere sterftetafels HFR+/-2 en HD-2 worden vervangen door meer recente tafels MR en FR, naargelang de aangeslotene van het mannelijk of van het vrouwelijk geslacht is. Dezelfde tafels worden nu reeds in de groepsverzekering gebruikt; - onder aansluitingsdatum verstaat men de datum van aansluiting aan het pensioenstelsel; - de definitie van de normale pensioenleeftijd die noodzakelijk is om de verworven reserves, zoals gedefinieerd in de wet-Colla en haar uitvoeringsbesluiten eenduidig te bepalen; - het op 6 % brengen van de rentevoet voor de actualisatie aangezien er een parallellisme wordt nagestreefd tussen de reglementering van de voorzorgsinstellingen en de groepsverzekering.

Art. 23.Uit veiligheidsoverwegingen legt dit artikel de samenstelling van een reserve op wanneer, in geval van vervroeging van de pensioentoezeggingen, de prestaties groter zijn dan diegene die volgen uit de actuariële reductie. Daar deze reserve louter prudentieel is bestaan er geen verworven rechten van de aangeslotenen op deze voorziening.

Art. 24.De bepaling van dit artikel geldt enkel voor de werknemers die na 31 december 1995 in dienst zijn getreden alsook voor de werknemers in dienst getreden vóór 1 januari 1996 waarvan de rechten betrekking hebben op een pensioenstelsel dat werd ingevoerd na 31 december 1995. Dit om te vermijden dat er een contradictie zou ontstaan met de overgangsmaatregelen zoals bedoeld in artikel 16 van de wet-Colla.

Art. 25.Dit artikel bevat bepalingen inzake de vaststelling van de minimumreserve wanneer het pensioenplan ten laste van de voorzorgsinstelling aanvullend is aan een groepsverzekering. Dit artikel betreft hoofdzakelijk de prestaties in rente.

De afwijking voorzien in het laatste lid van dit artikel is evenwel van toepassing wanneer het reglement : - in een pensioenvoordeel van het type « te bereiken prestaties », uitgedrukt in kapitaal voorziet; - voorziet dat de reserves van de individuele overeenkomsten van de groepsverzekering door de verzekeraar aan de voorzorgsinstelling worden afgestaan; - in een pensioenvoordeel van het type « te bereiken prestaties », uitgedrukt in rente met de mogelijkheid tot omzetting in kapitaal aan het inventaristarief van de verzekeraar, voorziet.

Art. 26.Deze bepaling betreft de publiekrechtelijke rechtspersonen die niet verplicht zijn hun pensioentoezeggingen te consolideren door de samenstelling en de dekking van voorzieningen en die dus de pensioenen uit algemene onkosten kunnen blijven betalen. Door dit artikel zijn zij niet onderworpen aan de bepalingen van artikelen 22 tot 26; dit heeft tot gevolg dat de samenstelling van een minimumreserve voor dat type van fonds niet verplicht is.

Art. 27.De uitsluiting van artikel 22, § 2, a), en artikel 24 is noodzakelijk omdat, zonder uitsluiting, de bepalingen bedoeld om de verhoging van de minimumreserve, die voortvloeit uit een verhoging van de voordelen, te spreiden, zonder voorwerp zouden zijn.

Paragraaf 3 vernoemt de modaliteiten van de financiering wanneer een backservice in aanmerking genomen wordt bij de invoering van een voorzorgsplan. Indien de werkgever later aan een nieuw personeelslid een backservice toestaat dient dit voordeel onmiddellijk gefinancierd te worden.

Art. 28.De rentevoet van 4,75 % in het besluit van 15 mei 1985 werd vervangen door een verwijzing naar de maximale referentierentevoet voor verzekeringsverrichtingen van lange duur zoals deze ook voorkomt in artikel 11, § 3, van de wet-Colla.

Art. 29.§ 1. Deze paragraaf behandelt de stelsels met vastgestelde lasten met of zonder tariferingsregels. Per aangeslotene worden individuele rekeningen aangehouden voor de bijdragen en de toelagen.

Het bedrag dat zich op die rekeningen bevindt bepaalt de minimumvoorziening die de voorzorgsinstelling dient samen te stellen om de toezegging ten aanzien van die aangeslotene te dekken.

Art. 29.§ 2. Deze bepaling beschouwt het geval waarin de voorzorgsinstelling geen tariferingsregels gebruikt. De bepalingen zijn dezelfde dan die van artikel 23 van het besluit van 15 mei 1985 op de volgende uitzondering na : het begrip « rentevoet van de return », dat niet duidelijk bepaald was, werd vervangen door het begrip « netto resultaat ». In dit geval wordt het netto-resultaat verdeeld over de rekeningen van de aangeslotenen en moet het bedrag van de twee rekeningen minstens gelijk zijn aan het bedrag van de persoonlijke bijdragen, gekapitaliseerd met de referentierentevoet gedefinieerd in artikel 28.

Aangezien deze paragraaf bepaalt dat een ontoereikendheid van de minimumreserve die nodig is voor de dekking van de verplichting met betrekking tot één aangeslotene, tot een financieringstekort leidt, mag er uiteraard geen enkele compensatie tussen de rekeningen van verschillende aangeslotenen bestaan.

Art. 29.§ 3. Deze paragraaf bevat een bepaling die toelaat eventueel een egalisatiefonds samen te stellen door middel van inhoudingen op het netto-resultaat vóór de verdeling ervan.

Art. 29.§ 4. Aangezien sommige voorzorgsinstellingen tariferingsregels gebruiken voor de bepaling van hun pensioentoezeggingen, een geval dat niet voorzien was in de voorgaande reglementering, voorziet § 4 in een bepaling die toelaat het bedrag te bepalen dat zich op de rekeningen van de aangeslotene bevindt.

Bovendien verduidelijkt artikel 29, § 4, het begrip tariferingsregels.

De aangebrachte verduidelijkingen zullen toelaten om in het kader van de pensioenstelsels van het type vaste lasten nieuwe benaderingen te ontwikkelen waarbij de economische realiteit in aanmerking wordt genomen, en die tot op heden wegens gebrek aan een aangepast wettelijk kader moeilijk, zo niet onmogelijk, uitvoerbaar zijn.

Art. 29.§ 5. De bepalingen van toepassing op de pensioenplannen van het type vastgestelde lasten waarbij de aangeslotenen voor de toewijzing van de bijdragen en de toelagen kunnen kiezen tussen verschillende compartimenten met verschillend risicoprofiel worden verduidelijkt.

Het is daarenboven om veiligheidsredenen onontbeerlijk dat elk van de compartimenten beantwoordt aan de bepalingen van artikelen 6 tot 14.

Art. 30.De bepaling beoogt het voorkomen van solvabiliteitsproblemen die kunnen ontstaan wanneer bij faillissement, stopzetting van de activiteit van een werkgever of ontbinding van een vennootschap de activa van de voorzorgsinstelling niet onmiddellijk worden overgedragen naar een andere pensioeninstelling of verdeeld worden onder de aangeslotenen.

Art. 31.Dit artikel bepaalt de actualisatieregels voor de omzetting van de in rente uitgedrukte prestatie in kapitaal indien het reglement die optie biedt.

Art. 32.De aangeslotene kan, terwijl hij in dienst is van de werkgever, enkel in de gevallen voorzien in het reglement, aanspraak maken op de verworven reserve. Afdeling II. - Onderfinanciering

Art. 33.Dit artikel legt de procedure vast die moet worden toegepast in geval van onderfinanciering die voortvloeit uit een andere oorzaak dan de gevallen voorzien in artikel 27. In het bijzonder wordt hierdoor de ontoereikendheid van de reserves of van de aflossingen, zoals bepaald in artikel 27, voorzien. HOOFDSTUK VI. - Statistieken

Art. 34.De actuaris die jaarlijks een verslag opstelt dient dezelfde te zijn dan de krachtens artikel 40bis van de wet door de voorzorgsinstelling aangewezen actuaris.

Art. 35.Deze bepaling geeft een wettelijke grondslag voor de overdracht van de documenten (statistieken, samenvattende staat van de dekkingswaarden en formulier van de solvabiliteitsmarge) aan de Controledienst voor de Verzekeringen op elektronische drager. HOOFDSTUK VII. - Bijzondere bepalingen voor voorzorgsinstellingen die een resultaatsverbintenis aangaan

Art. 36.Dit artikel somt de artikelen van dit besluit op die niet van toepassing zijn op dit soort instellingen, alsook de artikelen van het algemeen reglement en van het reglement leven die erop van toepassing zijn. HOOFDSTUK VIII. - Opheffingsbepaling

Art. 37.Dit artikel heft het besluit van 15 mei 1985 op. Om redenen van rechtszekerheid wordt artikel 32, § 1, dat de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de private voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen regelt, niet opgeheven. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen (artikelen 38 tot 40)

Art. 38.De bepalingen met een louter prudentieel karakter zijn van toepassing op de lopende reglementen of de reglementen afgesloten na de datum van inwerkingtreding van dit besluit. De bepalingen, daarentegen, die een reglementswijziging tot gevolg hebben zijn slechts van toepassing op de lopende reglementen vanaf hun wijziging, vernieuwing of verlenging.

Artikel 36, § 2, 2°, van dit ontwerp voorziet dat de bepalingen van artikel 86, § 3, van het koninklijk besluit van 17 december 1992 betreffende de levensverzekeringsactiviteit, van toepassing zijn op de voorzorgsinstellingen die een resultaatsverbintenis onderschreven hebben.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Economie, Ch. PICQUE

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 14 mei 1999 door de Minister van Economie verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende de activiteiten van de pensioenfondsen", heeft op 21 oktober 1999 het volgende advies gegeven : Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Het om advies voorgelegde ontwerp strekt ertoe het koninklijk besluit van 15 mei 1985 betreffende de activiteiten van de private voorzorgsinstellingen te vervangen. Volgens het verslag aan de Koning beoogt het ontwerp in essentie : - de bepalingen van toepassing op de "pensioenfondsen" dichter bij die van toepassing op de groepsverzekering te brengen; - rekening te houden met de bepalingen van de wet van 6 april 1995 betreffende de aanvullende pensioenen; - de regels te verduidelijken die van toepassing zijn op de "pensioenfondsen die resultaatsverbintenissen aangaan"; - bepaalde beleggingsregels af te stemmen op de op de verzekeringsondernemingen toepasselijke bepalingen. 2. Het ontwerp vindt rechtsgrond in diverse bepalingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, zoals die wet toepasselijk werd verklaard op de in het ontwerp bedoelde voorzorgsinstellingen bij het koninklijk besluit van 14 mei 1985 (1) tot toepassing op de private voorzorgsinstellingen, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. De bepalingen die als rechtsgrond kunnen worden aangewezen voor het ontwerp zijn de artikelen 5, 7, 15, 16, 19 en 96 van de voormelde wet van 9 juli 1975 (hierna : "de controlewet").

Algemene opmerking De instellingen die onder de toepassing vallen van het koninklijk besluit van 15 mei 1985, worden door de controlewet, zoals gewijzigd bij de wet van 12 december 1997, voortaan "voorzorgsinstellingen" genoemd. Het komt derhalve als logisch voor dat het ontwerp een dienovereenkomstig aangepaste terminologie hanteert.

Wat de definities betreft die worden gegeven van de instellingen die aan het voormelde besluit zijn onderworpen, wordt in artikel 1 van dat besluit evenwel niet van het begrip "voorzorgsinstelling" maar van het begrip "pensioenfonds" uitgegaan, welk begrip wordt omschreven als private voorzorgsinstelling bedoeld in artikel 2, § 3, 6°, van de controlewet van 9 juli 1975.

Vanuit het oogpunt van de wetgevingstechniek kan niet worden aanbevolen om instellingen die in de wet op een bepaalde wijze zijn gedefinieerd, op een andere wijze te omschrijven in de reglementering die de toepassing van deze wet moet verzekeren of om, in een uitvoeringsbesluit, van een van de uit te voeren wet afwijkende begripsomschrijving uit te gaan.

In het opschrift van het ontwerp vervange men bijgevolg het woord "pensioenfondsen" beter door "voorzorgsinstellingen". Eenzelfde wijziging brenge men aan in de artikelen van het ontwerp waarin sprake is van "pensioenfondsen" (bijvoorbeeld in de artikelen 1, 2 en 4, b).

Indien de stellers van het ontwerp van oordeel zijn dat de terminologie van de wet geen voldoening schenkt, kunnen zij overwegen een initiatief te nemen met het oog op de aanpassing van de wettelijke terminologie.

Bijzondere opmerkingen Aanhef 1. Gelet op hetgeen is opgemerkt bij de rechtsgrond, dient in het eerste lid van de aanhef te worden verwezen naar de precieze bepalingen van de controlewet die rechtsgrond bieden voor de bepalingen van het ontwerp, met vermelding van de eventuele wijzigingen die aan de betrokken bepalingen in het verleden werden aangebracht.2. Het tweede lid zal dienen te worden vervolledigd met de datum van het koninklijk besluit dat in ontwerpvorm voorwerp is van het reeds vermelde advies L.29.903/1, dat de Raad van State, afdeling wetgeving, heden verleent. 3. Na het tweede lid ervan dient in de aanhef een nieuw lid te worden ingevoegd, waarin melding wordt gemaakt van het koninklijk besluit van 15 mei 1985 dat door het om advies voorgelegde ontwerpbesluit zal worden vervangen, met vermelding van de wijzigingen die aan dat besluit werden aangebracht bij het koninklijk besluit van 12 januari 1999.4. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 96, § 1, van de controlewet, verwijze men in het derde lid (dat het vierde lid zou worden) naar de raadpleging' en niet naar het "advies" van de Commissie voor de verzekeringen. Artikel 1 1. De onderscheiden omschrijvingen worden best voorafgegaan door een nummering (1°, 2°,...) teneinde latere wijzigingen en verwijzingen te vergemakkelijken. De omschreven begrippen dienen tussen aanhalingstekens te worden geplaatst. 2. De ontworpen definitie van "de wet", zijnde de meervermelde controlewet, leidt ertoe dat deze wet voor de toepassing van het ontwerpbesluit enkel zal gelden zoals zij luidt rekening houdend met de wetswijzigingen die in het ontwerp worden aangegeven.Met latere wijzigingen van de controlewet zal in dat geval voor de toepassing op het vlak van de bedoelde voorzorgsinstellingen geen rekening mogen worden gehouden. Indien zulks niet de bedoeling is, worden de woorden "gewijzigd door het koninklijk besluit van (...)" voor de duidelijkheid beter geschrapt. 3. In de derde definitie schrijve men in de Franse tekst "l'Office de contrôle" in plaats van "l'Office".4. Gelet op de algemene opmerking bij de tekst vervange men de woorden "de pensioenfondsen" door "de voorzorgsinstellingen".5. De definities moeten worden aangevuld met een definitie van het begrip "pensioenreglement".Daarbij kunnen de bewoordingen worden gebruikt waarmee dat begrip wordt omschreven in artikel 2, 4°, van de wet van 6 april 1995 betreffende de aanvullende pensioenen, namelijk "het reglement waarin de rechten en verplichtingen van de werkgever, van de aangeslotenen en hun rechthebbenden bepaald worden, en waarin de regels vastgesteld worden die betrekking hebben op de uitvoering van de pensioentoezegging".

Artikel 3 De eerste volzin zou duidelijker zijn ingeval hij als volgt zou aanvangen : « De aanvraag om toelating tot het uitoefenen van activiteiten van een voorzorgsinstelling wordt... » Artikel 5 Artikel 5 van het ontwerp regelt een bijzondere, versnelde procedure voor de Raad van State, afdeling administratie, wanneer die kennis dient te nemen van een beroep dat wordt ingesteld met toepassing van de artikelen 7 en 43 van de controlewet. Dit artikel roept echter diverse bezwaren op.

De in dat artikel ontworpen regeling blijkt uitvoering te geven aan de voormelde wetsartikelen. Luidens artikel 7 van de controlewet kan immers een onderneming waaraan de toelating wordt geweigerd om in de hoedanigheid van verzekeraar overeenkomsten te sluiten of aan te bieden 'bij de Raad van State in beroep gaan volgens een vereenvoudigde procedure, door de Koning vast te leggen". Voorts kan overeenkomstig artikel 43, § 3, van de controlewet, de onderneming waarvan de toelating wordt ingetrokken "bij de Raad van State het in artikel 7 bepaalde beroep instellen". Daarbij is uitdrukkelijk bepaald dat een dergelijk beroep "niet opschortend" is.

De in artikel 7 van de controlewet vervatte delegatie is evenwel moeilijk te verenigen met artikel 160, eerste lid, van de Grondwet, waarvan de bepalingen sinds 18 juni 1993 in de Grondwet zijn opgenomen (2), en dat luidt : « Er bestaat voor geheel Belgie een Raad van State, waarvan de samenstelling, de bevoegdheid en de werking door de wet worden bepaald. De wet kan evenwel aan de Koning de macht toekennen de rechtspleging te regelen overeenkomstig de beginselen die zij vaststelt. » Uit die bepaling vloeit voort dat de wetgever het niet zonder meer aan de Koning kan overlaten om voor bepaalde categorieën van beroepen tot nietigverklaring een vereenvoudigde procedure in te stellen; die bepaling vereist daarentegen dat de wetgever ook de essentiële regels bepaalt die zulk een procedure beheersen.

De bestaande delegatiebepalingen, daterend van voor de genoemde grondwetsbepaling in de Grondwet werd opgenomen, waarbij aan de Koning de bevoegdheid wordt verleend om bijzondere rechtsplegingen in te stellen waarbij kan worden afgeweken van de normale procedureregels, kunnen dan ook niet in werking worden gesteld zolang de wetgever de essentiële regels die deze rechtsplegingen beheersen, niet heeft vastgesteld (3).

Behoudens de vaststelling dat artikel 7 van de controlewet, zoals thans geredigeerd, niet conform is met artikel 160, eerste lid, van de Grondwet, kan ook de conformiteit van die bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in twijfel worden getrokken.

Het valt immers niet goed in te zien welke objectieve en in redelijkheid verantwoorde motieven er bestaan om de verzoekers, die met toepassing van de ontworpen regeling een beroep instellen bij de Raad van State, het voordeel van een versnelde procedure - en dan nog wel een die niet aan enig rolrecht is onderworpen (4) - toe te kennen.

Zulks gebeurt immers ten nadele van alle andere verzoekers bij de Raad, wier beroepen in principe volgens de gewone procedureregelen moeten worden behandeld, en die, als gevolg van de in het ontwerp geregelde versnelde procedure, nog langer op een arrest zullen dienen te wachten, aangezien de Raad bij voorrang de in het ontwerp bedoelde beroepen zou moeten behandelen.

De vraag omtrent het bestaan van de voormelde motieven is als gevolg van het invoeren van een administratief kort geding voor de Raad van State bij de wet van 19 juli 1991, trouwens nog pregnanter geworden, in die zin dat het voor de verzoekers mogelijk is geworden om relatief snel in het raam van een schorsingsprocedure of een procedure tot het verkrijgen van voorlopige maatregelen een - zij het voorlopige - uitspraak van de Raad van State te krijgen, wat de bestaansreden van een "vereenvoudigde procedure" zoals artikel 5 die beoogt te ontwerpen, nog minder evident maakt (5).

Uit hetgeen voorafgaat blijkt hoe dan ook dat het geenszins duidelijk is hoe het invoeren van de specifieke procedure voor de Raad van State, afdeling administratie, te verenigen valt met het grondwettelijke beginsel van de gelijkheid en de niet-discriminatie.

Tot slot dienen de stellers van het ontwerp zich te realiseren dat, ingeval voor de Raad van State, afdeling administratie, een specifieke, van de algemene regeling afwijkende procedure wordt ingevoerd met betrekking tot een welbepaalde aangelegenheid, zulks gebeurt ten koste van de uniformiteit van de procedureregeling voor die afdeling, en dat ermee een ernstige organisatorische belasting van de betrokken afdeling van de Raad van State gepaard gaat.

Artikel 5 van het ontwerp dient bijgevolg te vervallen.

Artikel 7 1. De bepalingen van dit artikel dienen te worden opgesplitst over verscheidene artikelen teneinde de bruikbaarheid en de leesbaarheid ervan te verzekeren.2. Met het oog op de overeenstemming van de terminologie van het ontwerp en het koninklijk besluit van 19 april 1991 betreffende de jaarrekening van de private voorzorgsinstellingen onderworpen aan de wetgeving betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, vervange men in het eerste lid van paragraaf 1 in de Nederlandse tekst het woord "voorzieningen" door "provisies".3. Luidens het 2° van paragraaf 3, eerste lid, mogen de bedoelde instellingen tot 20 % van het totaal van de technische voorzieningen (lees : provisies) beleggen in aandelen van verzekeringsmaatschappijen of andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren en obligaties die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld ingeval deze verzekeringsmaatschappijen onderworpen zijn aan het toezicht van de Controledienst voor de Verzekeringen "of van een organisme van publiek recht waarvan de rol gelijklopend is met die van de Controledienst". Ten aanzien van beleggingen in aandelen van andere vennootschappen is volgens datzelfde 2° dit percentage beperkt tot 10 %.

Teneinde deze bepaling te doen overeenstemmen met het grondwettelijke beginsel van de gelijkheid en de niet-discriminatie zal in het verslag aan de Koning verantwoord moeten worden op welke pertinente gronden deze ongelijke behandeling wordt gesteund.

Evenzeer dient in de tekst van die bepaling of minstens in het voormelde verslag te worden verduidelijkt wat juist wordt verstaan onder de woorden "waarvan de rol gelijklopend is met die van de Controledienst". 4. Luidens het 3° van paragraaf 3, eerste lid, mogen de bedoelde instellingen tot 10 % van het totaal van de voormelde provisies beleggen in rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die niet onderworpen zijn aan een wetgeving van een Lidstaat van de Europese Gemeenschap in overeenstemming met de richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985. De voorzorgsinstellingen waarop het ontwerp betrekking heeft, zouden zich onrechtstreeks kunnen onttrekken aan de beperkingen die door de andere bepalingen van de betrokken paragraaf 3 zijn ingesteld door hun fondsen toe te vertrouwen aan instellingen voor collectieve belegging.

Instellingen die van deze mogelijkheid gebruik wensen te maken, zouden een bepaalde categorie activa kunnen aanhouden tot beloop van een percentage, dat, samen met de rechtstreeks gehouden activa, in totaal meer zou bedragen dan het maximumpercentage dat door het ontwerp wordt toegelaten.

Het verdient bijgevolg aanbeveling in het ontwerp te verduidelijken of de bij paragraaf 3 gestelde beperkingen moeten worden berekend met inachtname van de activa die de voorzorgsinstelling onrechtstreeks aanhoudt door middel van een instelling voor collectieve belegging in effecten. 5. In paragraaf 3, tweede lid, eerste volzin, schrijve men in de Nederlandse tekst "voor niet meer dan 5 %" in plaats van "voor niet meer van 5 %".6. In paragraaf 7, tweede lid, 3°, tweede lid, vervange men in de Nederlandse tekst het woord "opbrengstwaarde" door een ander begrip, bijvoorbeeld "realisatiewaarde".Een dergelijke redactie zou elk misverstand met het begrip "rendementswaarde" vermijden en tevens beter aansluiten bij de overeenkomstige term "valeur... de réalisation" in de Franse tekst.

Artikel 9 In dit artikel en in de volgende artikelen van het ontwerp gebruike men beter op consequente wijze de term "pensioenreglement" zonder, zoals in het ontwerp gebeurt, deze af te wisselen met "reglement".

Artikel 10 1. Na g) vervange men in de Nederlandse tekst het woord "faling" door "faillissement".2. Na j) kan de bepaling beter als volgt worden geredigeerd : « de verplichting van de werkgever de tekst van het reglement aan de aangeslotene te bezorgen, met vermelding dat indien hem naast het reglement een samenvatting ervan wordt overhandigd, deze laatste geen rechtsgevolg zal hebben". Artikel 11 Volgens de gemachtigde van de regering dient in het tweede lid onder het begrip "maatschappelijk fonds van de werkgever", het maatschappelijk werk van de werkgever te worden verstaan, naar analogie van artikel 15, h), van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven.

Artikel 13 In paragraaf 1 vervange men in de Nederlandse tekst het woord "afgesloten" door "gesloten".

Artikel 15 1. Het verdient aanbeveling de bepalingen van dit artikel over verscheidene artikelen te verdelen, teneinde de toegankelijkheid van die bepalingen te verbeteren.2. In paragraaf 2, tweede lid, verbetere men na ii), in de Nederlandse tekst de woorden "formule et". Artikel 19 De zinsnede "faillissement of ontbinding van een werkgever" kan wellicht als volgt worden vervolledigd : "faillissement, stopzetting van de activiteit van een werkgever of ontbinding van de vennootschap".

Artikel 20 In het eerste lid vervange men in de Nederlandse tekst het woord "voorziet" door "bepaalt".

Artikel 25 Men vermelde in de ontworpen bepaling ook het wijzigende besluit van 12 januari 1999.

Artikel 26 Naar analogie van het bepaalde in artikel 86, § 1, van het koninklijk besluit van 17 december 1992 betreffende de levensverzekeringsactiviteit, kan worden overwogen de in paragraaf 2 ontworpen overgangsregering nader te verduidelijken door deze als volgt te redigeren : « De artikelen 10, 11, 13, 14, 18, 19 en 20 zullen slechts gelden voor de lopende pensioenreglementen, vanaf de wijziging ervan, of bij ontstentenis, vanaf de vernieuwing of uitdrukkelijke verlenging ervan. » Overigens dienen de stellers van het ontwerp na te gaan in welke mate zij niet ook de bepalingen van paragraaf 3 van het voormelde artikel 86 van toepassing dienen te maken op de in het ontwerp bedoelde voorzorgsinstellingen.

Artikel 27 Gelet op haar inhoud wordt deze bepaling beter opgenomen in hoofdstuk VI, na artikel 23.

De kamer was samengesteld uit : De heren : D. Verbiest, kamervoorzitter;

M. Van Damme en J. Smets, staatsraden;

G. Schrans en E. Wymeersch, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. A. Beckers, griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer D. Verbiest.

Het verslag werd uitgebracht door de H. P. Depuydt, eerste auditeur.

De nota van het Coordinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de H. E. Vanherck, referendaris.

De griffier.

A. Beckers.

De voorzitter, D. Verbiest. _______ Nota (1) Een ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van dit besluit van 14 mei 1985 is voorwerp van het advies L.29.303/1 dat de Raad van State, afdeling wetgeving, heden uitbrengt. (2) Vroeger was die bepaling opgenomen in artikel 107quinquies van de Grondwet.(3) Zo ook kunnen reeds bestaande bijzondere procedures niet meer worden toegepast wanneer en zolang zulke essentiële regels niet zijn vastgesteld.(4) De artikelen 66 tot 71 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State worden in paragraaf 7 van artikel 51 van het ontwerp niet van toepassing verklaard, in tegenstelling tot een aantal andere artikelen van het voornoemde besluit.(5) De bewoordingen van het voormelde artikel 43, § 3, eerste lid, reflecteren zelfs het ontbreken, op het ogenblik dat de controlewet werd uitgevaardigd, van een snelle schorsingsprocedure of procedure tot het verkrijgen van voorlopige maatregelen : in fine van dat lid wordt het bedoelde beroep uitdrukkelijk als "niet opschortend" aangemerkt.Het lijkt ernaar dat de wetgever toen betreurde dat hij een snellere vernietigingsprocedure diende te ontwerpen dan de op dat ogenblik reeds bestaande, bij gebreke van een schorsingsmogelijkheid.

7 MEI 2000. - Koninklijk besluit betreffende de activiteiten van de voorzorgsinstellingen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen inzonderheid op artikel 5, laatst gewijzigd bij koninklijk besluit van 6 mei 1997, artikel 15, gewijzigd bij koninklijk besluit van 12 augustus 1994, artikel 16, laatst gewijzigd bij koninklijk besluit van 22 december 1995, artikel 19, gewijzigd door de wet van 19 juli 1991 en artikel 96, gewijzigd bij koninklijk besluit van 12 augustus 1994;

Gelet op het koninklijk besluit van 14 mei 1985 tot toepassing op de voorzorgsinstellingen van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen gewijzigd door het koninklijk besluit van 7 mei 2000;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 mei 1985 betreffende de activiteiten van de private voorzorgsinstellingen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 januari en 30 april 1999;

Gelet op de raadpleging van de Commissie voor Verzekeringen van 16 oktober 1997;

Gelet op het advies van de Controledienst voor de Verzekeringen van 25 mei 1998;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied

Artikel 1.In dit besluit en in de in uitvoering ervan genomen verordeningen wordt bedoeld met : 1° « de wet » : de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, zoals van toepassing verklaard op de voorzorgsinstellingen door het koninklijk besluit van 14 mei 1985;2° « de Minister » : de Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren;3° « de Controledienst » : de Controledienst voor de Verzekeringen opgericht door de wet;4° « de voorzorgsinstellingen » : de voorzorgsinstellingen bedoeld bij artikel 2, § 3, 6°, van de wet;5° « resultaatsverbintenis » : er bestaat een resultaatsverbintenis in hoofde van de voorzorgsinstelling, wanneer deze een bepaald resultaat waarborgt tegen bepaalde vooraf vastgestelde stortingen.Dit staat in tegenstelling tot een middelverbintenis, waarbij de voorzorgsinstelling er zich toe verbindt om de haar toevertrouwde gelden zo goed mogelijk te beheren met het oog op de uitvoering van het pensioenplan; 6° « reglement » : het reglement waarin de rechten en verplichtingen bepaald worden enerzijds van de privé-ondernemingen of publiekrechtelijke rechtspersonen en anderzijds van hun personeel, hun bestuurders en hun rechthebbenden, alsook van de voorzorgsinstelling, en waarin de regels vastgesteld worden die betrekking hebben op de uitvoering van de toezeggingen.

Art. 2.Dit besluit is van toepassing op de voorzorgsinstellingen. HOOFDSTUK II. - De toelating

Art. 3.De aanvraag om toelating tot het uitoefenen van activiteiten van een voorzorgsinstelling wordt met de bijlagen, in dubbel exemplaar aan de Controledienst gericht. De aanvraag wordt ondertekend door het gemachtigd bestuursorgaan of door één of meerdere personen die hiertoe een bijzondere opdracht gekregen hebben. De Controledienst meldt, binnen de veertien dagen, de ontvangst van de aanvraag en van de vergezellende bescheiden.

Art. 4.Bij de aanvraag dienen te worden gevoegd : 1° de inlichtingen en bescheiden bedoeld in artikel 5 en 6 van de wet;2° het programma van werkzaamheden dat alle technische en financiële elementen bevat die betrekking hebben op de realisatie van de geprojecteerde verrichtingen, te weten : a) een volledige beschrijving van de voordelen van het plan met inbegrip van de verworven rechten en de modaliteiten van stijving van de voorzorgsinstelling;b) in voorkomend geval, de overeenkomst tussen de werkgever en de voorzorgsinstelling;c) het financieringsplan dat de elementen bevat die noodzakelijk zijn voor de berekening van de toelagen en de bijdragen alsmede voor de berekening van de technische voorzieningen;d) de wijze van herverzekering en de identiteit van de herverzekeraars;e) de hoofdbeginselen inzake winstdeling;f) de aanduiding van de beheersovereenkomsten en de identiteit van de beheerders. HOOFDSTUK III. - Financiële voorwaarden

Art. 5.Voor de voorzorgsinstellingen die het risico overlijden of invaliditeit dekken, is de samen te stellen solvabiliteitsmarge gelijk aan de som van de volgende elementen : 1° tien keer de eerste schijf die lager is dan of gelijk aan 1 008 497,5 BEF van het hoogste van de risicokapitalen en invaliditeitskapitalen;2° de som der vijf hoogste van de risicokapitalen en invaliditeitskapitalen;3° één per duizend van de som van de risicokapitalen en invaliditeitskapitalen. Niettemin wordt de samen te stellen solvabiliteitsmarge beperkt tot de som van de verzekerde risicokapitalen en invaliditeitskapitalen.

De aldus bekomen solvabiliteitsmarge wordt vermenigvuldigd met de breuk die voor het laatste boekjaar de verhouding geeft tussen het bedrag van de risicokapitalen en de invaliditeitskapitalen dat ten laste blijft van de voorzorgsinstelling na herverzekering en het bedrag van de risicokapitalen en de invaliditeitskapitalen zonder aftrek van herverzekering. Is deze breuk kleiner dan 0,5, dan dient de factor 0,5 te worden gebruikt tenzij de maatschappelijke zetel van de herverzekeringsonderneming in de Gemeenschap gelegen is en deze onderneming aan het toezicht voor rechtstreekse verzekeringen onderworpen is, of tenzij de herverzekeringsonderneming voldoet aan de voorwaarden bepaald door de Controledienst.

De Controledienst bepaalt het herverzekerde deel rekening houdend met de methode en de voorwaarden van herverzekering.

Het risicokapitaal en het invaliditeitskapitaal worden bepaald door middel van de technische basissen die door de voorzorgsinstelling voor de berekening van het theoretisch bedrag van de technische voorzieningen worden gebruikt.

Nochtans kunnen de risicokapitalen die overeenstemmen met vestigingskapitalen van wezenrenten, bepaald worden volgens een forfaitaire methode toegelaten door de Controledienst en waarbij rekening wordt gehouden met het theoretisch bedrag van de technische voorzieningen.

Art. 6.De dekkingswaarden van de technische voorzieningen vormen een bijzonder vermogen.

Zij moeten rekening houden met de aard van de door de voorzorgsinstelling uitgevoerde verrichtingen opdat de veiligheid, het rendement en de liquiditeit van de beleggingen van de voorzorgsinstelling gevrijwaard blijven; de voorzorgsinstelling zal een oordeelkundige diversificatie en spreiding van zijn beleggingen naleven.

De dekkingswaarden moeten gelokaliseerd zijn in de Gemeenschap.

De roerende dekkingswaarden gelokaliseerd buiten de Gemeenschap worden ook aanvaard, indien de Nationale Bank of een kredietinstelling, een beursvennootschap of een buitenlandse beleggingsonderneming, die een vergunning verkregen heeft van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen of van de daartoe bevoegde overheid van een Lid-Staat van de Gemeenschap, attesteert dat zij via een vestiging in de Gemeenschap deze dekkingswaarden voor rekening van de voorzorgsinstelling aanhoudt bij een buiten de Gemeenschap gevestigde kredietinstelling of beleggingsonderneming die een vergunning verkregen heeft van een organisme van publiek recht waarvan de rol gelijklopend is met deze van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen.

Wanneer de voorzorgsinstelling, in toepassing van artikel 16, § 2, vierde lid, van de wet, de dekkingswaarden in bewaring geeft op een rekening bij een kredietinstelling of een beleggingsonderneming gevestigd in de Gemeenschap maar buiten België, sluit de voorzorgsinstelling met die kredietinstelling of die beleggingsonderneming een overeenkomst waarbij wordt bepaald dat : - die kredietinstelling of die beleggingsonderneming er zich toe verbindt aan de Controledienst alle inlichtingen mee te delen die deze nodig heeft om een volledig inzicht in de dekkingswaarden van de voorzorgsinstelling te krijgen en te voldoen aan de eventuele eis van de Controledienst om de vrije beschikking over die dekkingswaarden te verbieden; - de voorzorgsinstelling die kredietinstelling of die beleggingsonderneming daartoe machtigt.

Onder lokalisatie van activa wordt verstaan de aanwezigheid van roerende of onroerende activa binnen de grenzen. De activa bestaande uit schuldvorderingen die niet door effecten zijn vertegenwoordigd worden geacht zich te bevinden in het land waar ze realiseerbaar zijn.

De dekkingswaarden moeten uitgedrukt worden in BEF of in muntsoorten convertibel in BEF. Voor de muntspreiding van de dekkingswaarden gelden volgende beperkingen : - beleggingen in andere munten dan de BEF of een munt van de OESO Lidstaten, waarvoor geen wisselrestricties bestaan, zijn toegelaten op voorwaarde dat per muntsoort de dekkingswaarden 10 % van de technische voorzieningen niet overschrijden. - beleggingen in andere munten dan de BEF of een munt van de OESO Lidstaten, waarvoor wisselrestricties bestaan, zijn niet toegelaten.

Wanneer echter de munt waarin de verbintenissen van de voorzorgsinstelling worden uitgedrukt, niet de BEF is, dan gelden er geen beperkingen voor de dekkingswaarden uitgedrukt in die munt.

Art. 7.De dekkingswaarden moeten tot de volgende beleggingscategorieën behoren : 1° obligaties;2° aandelen en andere niet-vastrentende deelnemingen;3° rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die beleggen in effecten, in liquide middelen of in vastgoed;4° andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten;5° aankoopopties (ook calls genaamd) of verkoopopties (ook puts genaamd) op effecten, termijnovereenkomsten (hierna futures genaamd) alsook andere afgeleide instrumenten zoals termijnwisselovereenkomsten die verhandeld worden op een liquide, open en regelmatig werkende markt.Zowel de aankoopopties als de verkoopopties, futures en andere afgeleide instrumenten moeten het beleggingsrisico helpen beperken of een efficiënt portefeuillebeheer mogelijk maken. Inzake futures moet de onderliggende verbintenis ervan aangehouden worden onder de vorm van liquide en veilige korte termijnbeleggingen; 6° reserves door de voorzorgsinstelling samengesteld bij een verzekeringsonderneming die is toegelaten door een bevoegde autoriteit van de Gemeenschap voor het beheer voor eigen rekening van collectieve pensioenfondsen;7° leningen die voldoende waarborgen bieden;8° onroerende goederen alsmede zakelijke rechten op onroerende goederen en vastgoedcertificaten;9° aandeel der herverzekeraars in de technische voorzieningen, overeenkomstig de voorwaarden aanvaard door de Controledienst;10° nog te innen dotaties waarvan de datum van opeisbaarheid ten hoogste één maand verstreken is;11° niet betwiste belastingsvorderingen;12° zichtrekeningen of termijnrekeningen bij de Nationale Bank of bij een kredietinstelling die een vergunning verkregen heeft van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen of van de daartoe bevoegde overheid van een Lid-Staat van de Gemeenschap waar haar maatschappelijke zetel is gevestigd;13° gelopen en niet-vervallen rente en lopende huur van toegewezen waarden.Nochtans mag in deze categorie uitsluitend worden opgenomen de gelopen en niet-vervallen rente die niet in de waarde van een actief van een andere categorie is begrepen; 14° de Controledienst mag, in uitzonderlijke omstandigheden en voor de duur ervan, andere beleggingscategorieën aanvaarden die beantwoorden aan de beginselen van veiligheid, rendement, liquiditeit, diversificatie en spreiding vermeld in artikel 6 evenals afwijkingen toestaan op de regels inzake lokalisatie en convertibiliteit.

Art. 8.De dekkingswaarden mogen, voor het geheel van de waarden vermeld in één rubriek, de volgende verhoudingen uitgedrukt in percenten van het totaal van de technische voorzieningen niet overschrijden : 1° 10 % voor obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten uitgegeven door Staten, hun regionale of lokale overheden en door ondernemingen, die niet behoren tot de zone A zoals bedoeld in de richtlijn (89/647/EEG) van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 december 1989 betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen en door internationale organisaties waarvan geen enkele Lid-Staat van de Gemeenschap deel uitmaakt;2° 10 % voor beleggingen in aandelen of andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren en obligaties, die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld. Deze beperking wordt op 20 % gebracht indien de voorzorgsinstelling belegt in dergelijke waarden van ondernemingen uit de Gemeenschap, die onderworpen zijn aan het toezicht van de Controledienst of van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen of van een organisme van publiek recht waarvan de rol gelijklopend is met die van de Controledienst of van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen; 3° 10 % voor rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die niet onderworpen zijn aan een wetgeving van een Lid-Staat van de Gemeenschap in overeenstemming met de richtlijn (85/611/EEG) van de raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen van collectieve beleggingen in effecten (ICBE's);4° 5 % voor vastgoedcertificaten van één uitgifte;5° 5 % voor afgeleide producten die niet als dekking bestemd zijn in de zin van de artikelen 27 ter en 36 sexies van het koninklijk besluit van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van de verzekeringsondernemingen;6° 5 % voor leningen die niet gewaarborgd zijn door een zakelijk zekerheid, door een kredietinstelling of door een verzekeringsonderneming en niet meer dan 1 % voor dergelijke leningen die aan eenzelfde kredietnemer zijn toegestaan. Deze beperking is niet van toepassing op dergelijke leningen toegestaan aan kredietinstellingen, aan verzekeringsondernemingen en aan beleggingsondernemingen die in de Gemeenschap zijn gevestigd, noch op dergelijke leningen toegestaan aan Staten, hun regionale of lokale overheden die behoren tot de zone A zoals bedoeld in de richtlijn (89/647/EEG) van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 december 1989 betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen evenals aan internationale organisaties waarvan een of meer Lid-Staten van de Gemeenschap deel uitmaakt; 7° 10 % voor beleggingen in één onroerend goed of in verscheidene onroerende goederen die zich voldoende dicht bij elkaar bevinden om de facto als één belegging te worden beschouwd. Daarenboven mogen de dekkingswaarden van een voorzorgsinstelling voor niet meer dan 5 % van haar technische voorzieningen belegd zijn in aandelen of andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren, obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten van één emittent of leningen toegestaan aan dezelfde kredietnemer te zamen genomen. Deze beperking is echter noch van toepassing op obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten uitgegeven door een centrale, regionale of lokale overheid of door een internationale organisatie, waarvan één of meer Lid-Staten van de Gemeenschap deel uitmaken, noch op leningen toegestaan aan deze overheden of organisaties, noch op rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging. Deze beperking wordt op 10 % gebracht voor de voormelde waarden van ondernemingen van de Gemeenschap die onderworpen zijn aan het toezicht van de Controledienst, van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen of van een organisme van publiek recht waarvan de rol gelijklopend is met die van de Controledienst of van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, mits de voorzorgsinstelling niet meer dan 20 % van haar technische voorzieningen belegt in voormelde waarden, waarin het meer dan 5 % van haar technische voorzieningen belegt.

Voor de toepassing van de bepalingen van het vorige lid worden de positie in elke optie, future en ander afgeleid instrument omgerekend in de positie van het onderliggend actief, rekening houdend met de waarschijnlijkheid van effectieve uitoefening ervan.

De verhoudingen opgelegd door dit artikel moeten berekend worden rekening houdend met de activa die de voorzorgsinstelling zowel rechtstreeks als onrechtstreeks aanhoudt langs een instelling voor collectieve belegging.

De Controledienst mag, bij een met redenen omkleed besluit in uitzonderlijke omstandigheden en voor de duur ervan, op verzoek van de voorzorgsinstelling, afwijkingen toestaan op de regels vermeld in dit artikel mits het naleven van de beginselen van veiligheid, rendement, liquiditeit, diversificatie en spreiding vermeld in artikel 6.

Voor de toepassing van de bepalingen van dit artikel wordt onder gereglementeerde markt verstaan : elke markt bedoeld in artikel 1, § 3, eerste en tweede lid, van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en de beleggingsadviseurs, evenals elke andere georganiseerde, erkende en regelmatig werkende markt voorzover deze markt aan vergelijkbare voorwaarden voldoet en voorzover de financiële instrumenten die er worden verhandeld van een vergelijkbare kwaliteit zijn.

Art. 9.De bepalingen van artikel 6, 7e, 8e en 9e lid, en van de artikelen 7 en 8 zijn niet van toepassing op de dekkingswaarden van de technische voorzieningen bedoeld in artikel 15, 3° die de som van de samen te stellen solvabiliteitsmarge voor de verrichtingen overlijden en invaliditeit en 60 % van het verschil bedoeld in artikel 23 overschrijden.

Nochtans mogen de aandelen of andere met aandelen gelijk te stellen verhandelbare waardepapieren, obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten uitgegeven door de werkgever, door zijn moederonderneming evenals door hun dochterondernemingen alsook leningen toegestaan aan deze ondernemingen en vorderingen op deze ondernemingen niet meer belopen dan 15 % van de in artikel 15, 3° bedoelde voorzieningen die de samen te stellen solvabiliteitsmarge overschrijden.

Art. 10.De effecten, die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld, worden alleen als dekkingswaarden aanvaard indien ze op korte termijn kunnen gerealiseerd worden; die voorwaarde is niet van toepassing op deelnemingen in kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en in beleggingsondernemingen waarvan de maatschappelijke zetel gevestigd is in de Gemeenschap.

Art. 11.De Controledienst kan zich verzetten tegen de beleggingen of het behoud ervan als hij redenen heeft om te veronderstellen dat die beleggingen geen voldoende waarborgen bieden om te beantwoorden aan de eisen van veiligheid, rendement, liquiditeit, diversificatie en spreiding zoals bepaald in artikel 6.

Art. 12.Voor de vaststelling van de affectatiewaarde van de dekkingswaarden van de technische voorzieningen wordt er rekening gehouden met de volgende bepalingen : a) de dekkingswaarden worden gewaardeerd met aftrek van de voor de verwerving ervan aangegane schulden;b) de dekkingswaarden moeten met de nodige voorzichtigheid worden gewaardeerd, rekening houdend met het risico van niet-realisatie;c) de vorderingen op een derde, aangewend als dekkingswaarden, worden gewaardeerd met aftrek van schulden jegens die derde. Daarenboven worden de dekkingswaarden aanvaard voor een affectatiewaarde die als volgt wordt bepaald : 1° voor de onroerende goederen : de marktwaarde van de toegewezen goederen.Onder marktwaarde wordt verstaan de prijs die, op datum van waardering, zou kunnen bekomen worden bij verkoop van het betrokken onroerend goed in de veronderstelling dat : - het een vrijwillige verkoop betreft; - de koper volledig onafhankelijk van de verkoper kan optreden; - er een normale publiciteit gevoerd wordt; - de marktvoorwaarden een regelmatige transactie toelaten; - de tijd voor het voeren van de verkoopsonderhandelingen van het goed, rekening houdend met de aard ervan, normaal is.

De marktwaarde wordt bepaald door een afzonderlijke waardering van elk terrein en van elk gebouw volgens een methode aanvaard door de Controledienst.

Wanneer sedert de laatste waardebepaling overeenkomstig het voorgaande lid de marktwaarde van een terrein of gebouw verminderd is, wordt de affectatiewaarde ervan in dezelfde zin aangepast. De aldus bekomen lagere affectatiewaarde wordt slechts verhoogd als er een nieuwe marktwaarde overeenkomstig het voorgaande lid wordt bepaald.

Als op het ogenblik van de waardering het voornemen bestaat om de onroerende goederen op korte termijn te verkopen, wordt de marktwaarde ervan verminderd met de geraamde realisatiekosten.

Wanneer de marktwaarde van een onroerend goed niet kan worden bepaald, wordt de op basis van het beginsel van de aanschaffingsprijs zonder aftrek van de uitgevoerde aflossingen of vervaardigingskosten berekende waarde als marktwaarde beschouwd; 2° voor de financiële instrumenten aanvaard op een gereglementeerde markt : de marktwaarde.Onder marktwaarde wordt verstaan de waarde berekend volgens ofwel de officiële koersen op de datum van de waardering of indien die datum geen dag van verhandeling op een gereglementeerde markt is, op de laatste dag van de verhandeling vóór die datum ofwel volgens de indicatieve koersen minstens maandelijks bekendgemaakt door een gereglementeerde markt; de bedoelde officiëleof indicatieve koersen van deze effecten zijn deze, bekendgemaakt door de gereglementeerde markten waar deze effecten veelvuldig verhandeld worden.

Wanneer op de datum van de waardering van deze effecten het voornemen bestaat deze op korte termijn te verkopen, wordt de marktwaarde verminderd met de geraamde realisatiekosten; 3° voor de financiële instrumenten die niet aanvaard zijn op een gereglementeerde markt : de marktwaarde.Indien voor deze effecten een markt bestaat wordt onder marktwaarde verstaan de gemiddelde prijs waartegen deze effecten op de datum van waardering of, indien die datum geen datum van verhandeling op de betreffende markt is, op de laatste dag van verhandeling vóór die datum, verhandeld zijn.

Indien voor deze effecten geen markt bestaat wordt onder marktwaarde verstaan de waarde bekomen op basis van de vermoedelijke directe realisatiewaarde.

Wanneer op de datum van waardering van deze effecten het voornemen bestaat deze op korte termijn te verkopen, wordt de marktwaarde verminderd met de geraamde realisatiekosten; 4° voor de hypothecaire leningen : de som van de verschuldigd blijvende saldi.Elke hypothecaire schuldvordering komt ten hoogste voor 100 % van de waarde der onroerende goederen in aanmerking, desgevallend onder aftrek van de bestaande voorrechten en hypotheken; 5° voor de overige activa : de waarde waarvoor deze activa op de actiefzijde van de balans vermeld zijn. Daarenboven, wordt bij de vaststelling van de affectatiewaarde van de dekkingswaarden rekening gehouden met afgeleide produkten betreffende deze dekkingswaarden voor zover deze afgeleide producten zelf niet als dekkingswaarden worden aangewend. Tevens moeten deze afgeleide producten aangewend worden om het beleggingsrisico te beperken of een efficiënt portefeuillebeheer mogelijk te maken, en verhandeld worden op een liquide markt.

Er is sprake van een liquide markt in de zin van dit artikel wanneer er : - hetzij een georganiseerde markt, hetzij een onderhandse markt bestaat die regelmatig werkt door toedoen van derde financiële instellingenmarkthouders die instaan voor een doorlopende notering van kopers- en verkoperskoersen met marges die met de marktgebruiken overeenstemmen; - kan worden vanuit gegaan dat de betrokken effecten of financiële instrumenten qua volume en rekening houdend met de volumes die gewoonlijk op hun markt worden verhandeld, op gelijk welk ogenblik realiseerbaar zijn zonder betekenisvolle invloed op de koersen.

Op grond van de hierboven vermelde waarderingsregels mag de Controledienst de voorgestelde waardebepaling van een dekkingswaarde verwerpen.

Art. 13.Indien door de voorzorgsinstelling reserves bij een verzekeringsonderneming zijn samengesteld in het kader van tak 23 zoals bedoeld in bijlage I van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, moet de voorzorgsinstelling het bewijs leveren dat de beleggingen van het beleggingsfonds van de verzekeringsonderneming aan de bepalingen van de artikelen 6 tot en met 12 beantwoorden.

Art. 14.De voorzorgsinstellingen die, conform artikel 29, § 4, van dit besluit, tariferingsregels gebruiken die een rendement in aanmerking nemen dat ofwel gedefinieerd wordt door verwijzing naar elk financieel instrument dat gewaarborgd wordt door één van de lidstaten van de Europese Unie, ofwel verbonden is aan de evolutie van elke index die door een autoriteit van een gereglementeerde markt zoals bedoeld in artikel 8 wordt openbaar gemaakt, of van elke index die op nationaal of internationaal niveau erkend wordt, dienen dekkingswaarden te kiezen rekening houdend met de tariefgarantie.

Art. 15.De technische voorzieningen met betrekking tot de activiteiten van de voorzorgsinstelling bestaan uit de : 1° technische voorzieningen voor samengestelde prestaties;2° technische voorzieningen voor nog uit te voeren prestaties;3° technische voorzieningen voor de financiering van samen te stellen prestaties. HOOFDSTUK IV. - Reglement

Art. 16.Het reglement en de wijzigingen eraan worden in duidelijke en nauwkeurige bewoordingen opgesteld.

Art. 17.Het reglement bepaalt : a) de regels en voorwaarden voor de aansluiting;b) dat de bijdragen van de aangeslotenen op de bezoldigingen worden ingehouden en door de werkgever aan de voorzorgsinstelling worden betaald;c) de regels die het mogelijk maken op elk ogenblik de door de aangeslotene verworven prestaties en reserves te bepalen;d) de te volgen procedure opdat elke aangeslotene, uiterlijk drie maanden na de vervaldag van de dotaties, van de niet-betaling van de bijdragen of de toelagen alsmede van de opzegging van het reglement op de hoogte wordt gebracht;e) de volgorde van de begunstigden in geval van overlijdensdekking;f) voor de instellingen met meerdere werkgevers, de regels voor de verdeling van het vermogen van de voorzorgsinstelling wanneer een werkgever de aldus gevormde groep verlaat;g) de te volgen procedure zoals vastgelegd in artikel 30 in geval van faillissement, stopzetting van de activiteit van een werkgever of ontbinding van de vennootschap;h) de modaliteiten van stijving, ontbinding en vereffening van de voorzorgsinstelling;i) de toe te passen procedures in geval van de bij artikel 33 bedoelde onderfinanciering;j) de verplichting van de werkgever de tekst van het reglement aan de aangeslotene te bezorgen, met vermelding dat indien hem naast het reglement een samenvatting ervan wordt overhandigd, deze laatste geen rechtsgevolg zal hebben;k) de modaliteiten volgens dewelke de bedragen van de verworven prestaties en reserves tijdens de duur van de aansluiting aan iedere aangeslotene worden meegedeeld;l) de verschillende elementen in de samenstelling van het te bereiken doel alsmede de wijze waarop ze worden bepaald;m) voor zover een egalisatiefonds zoals bedoeld in artikel 29, § 3, wordt samengesteld, de modaliteiten van stijving en aanwending ervan.

Art. 18.De activa van de voorzorgsinstelling kunnen niet terug worden opgenomen in het vermogen van de werkgever.

In geval van definitieve opheffing van het pensioenstelsel, in geval van vereffening van de werkgever, van faillissement van de werkgever en van analoge procedures of in geval van ontslagen zoals bedoeld in de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen en in het koninklijk besluit van 29 augustus 1985 tot bepaling van de ondernemingen in moeilijkheden of die uitzonderlijk ongunstige economische omstandigheden kennen, bedoeld in artikel 39bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, worden de activa van de voorzorgsinstelling gestort in een maatschappelijk fonds van de werkgever beheerd overeenkomstig artikel 15, h, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, tenzij bij collectieve arbeidsovereenkomst andere toekenningsmodaliteiten worden overeengekomen.

Het bedrag van de activa van de voorzorgsinstelling dat in toepassing van vorige alinea gestort wordt in een maatschappelijk fonds van de werkgever of een andere bestemming krijgt op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst, is hoogstens gelijk aan het bedrag van de activa die de verworven reserves overschrijden en wordt beperkt naar verhouding van de verworven reserves van de betrokken werknemers.

Art. 19.Voor zover het reglement het toelaat kunnen de aangeslotenen, zolang zij in dienst zijn, bijdragen storten die deze bepaald door het reglement, aanvullen, om zodoende, in geval van onvolledige loopbaan, prestaties te verkrijgen die ten hoogste gelijk zijn aan deze verkregen voor een volledige loopbaan.

Art. 20.§ 1. Elke pensioentoezegging gesloten ten gunste van personen die geen door een arbeidsovereenkomst verbonden werknemers zijn, wordt beheerst door een reglement dat de rechten en verplichtingen van de werkgever, de aangeslotenen en de voorzorgsinstelling bepaalt. § 2. De aansluiting is verplicht voor elke persoon bedoeld in § 1 die tot de in het reglement beschreven categorie behoort. De bepaling van de categorie kan voorwaarden bevatten betreffende een minimumleeftijd of een minimum aantal dienstjaren. In dit geval evenwel kunnen, wanneer het reglement in een te bereiken doel voorziet, deze voorwaarden niet tot gevolg hebben dat de aansluiting wordt uitgesteld tot na de vijfentwintigste verjaardag. § 3. In afwijking van § 2, kunnen de personen in dienst op het ogenblik van het afsluiten van de pensioentoezegging deze aansluiting weigeren of indien het reglement het toelaat, ze uitstellen. Dit geldt eveneens indien de wijziging van de pensioentoezegging een verhoging inhoudt van de verplichtingen van de personen die reeds zijn aangesloten op de datum van deze verhoging. HOOFDSTUK V. - Financiering Afdeling 1. - Vastgestelde lasten - te bereiken doel

Art. 21.Het reglement van de voorzorgsinstelling mag hetzij vastgestelde lasten, hetzij te bereiken doelen hetzij een combinatie van beide voorzien.

De te bereiken doelen mogen geen rekening houden met prestaties voortvloeiend uit overeenkomsten die door de aangeslotenen individueel onderschreven zijn buiten de collectieve verbintenis van de werkgever.

Art. 22.§ 1. In de mate dat er te bereiken prestaties bij leven van de aangeslotenen zijn, moeten de bij de voorzorgsinstelling samengestelde reserves zo worden gestijfd dat zij op elk ogenblik voor elke aangeslotene een minimumbedrag bereiken. § 2. Het bij § 1 bedoelde minimumbedrag is gelijk aan het grootste van de twee volgende bedragen : a) de actuele waarde van de verworven prestaties zoals die in het reglement worden bepaald.Dit bedrag wordt bepaald rekening houdend met de normale pensioenleeftijd van de aangeslotene, met de modaliteiten van vereffening van de voordelen en met de door het reglement bepaalde actualisatieregels. b) de actuele waarde : - hetzij van de lopende rente, eventuele overdraagbaarheid inbegrepen; - hetzij van het deel van de te bereiken prestaties, berekend overeenkomstig het reglement op basis van een loopbaan tot aan de normale pensioenleeftijd en rekening houdend met het huidig salaris.

De met dit deel overeenstemmende breuk heeft als noemer het aantal jaren van de volledige loopbaan van de aangeslotene en als teller het aantal gepresteerde jaren, beide berekend vanaf de datum van aansluiting. Voor de werknemers die na 31 december 1995 in dienst zijn getreden alsook voor de werknemers in dienst getreden vóór 1 januari 1996 waarvan de rechten betrekking hebben op een pensioenstelsel dat werd ingevoerd na 31 december 1995, zijn de teller en de noemer van deze breuk beperkt tot de in het reglement bepaalde maximum erkende diensttijd. Bij deze berekening, wordt de eventuele overdraagbaarheid in geval van overlijden na pensioenleeftijd inbegrepen.

De bij b) bedoelde actuele waarde wordt berekend met behulp van de volgende actualisatieregels : i) een technische rentevoet van 6 %; ii) de sterftewetten die voortvloeien uit de tafels MR of FR, naargelang de aangeslotene van het mannelijk of vrouwelijk geslacht is. Deze tafels worden bepaald met de formule en de constanten zoals vermeld in bijlage.

De normale pensioenleeftijd is de in het reglement voorziene leeftijd, waarna de pensioenprestaties van de aangeslotene alleen nog ten gevolge van salarisstijgingen verhogen. Deze normale pensioenleeftijd is beperkt tot 65 jaar.

Art. 23.Wanneer het reglement voorziet in de mogelijkheid tot vervroeging van de pensioenvoordelen en de prestaties waar men bij vervroeging recht op heeft groter zijn dan die welke voortvloeien uit de actuariële vermindering volgens de technische basissen bepaald door het reglement, moet minstens 60 % van het verschil tussen, enerzijds, de minimumreserve voortvloeiend uit artikel 22, § 2, waarin de normale pensioenleeftijd de leeftijd is op de eerste dag waarop de aangeslotene volgens het reglement zijn recht op pensioenvoordelen ten vroegste kan laten gelden, en anderzijds, de minimumreserve voortvloeiend uit artikel 22, § 2, gedekt zijn door het gedeelte van de voorzieningen voor de financiering van samen te stellen prestaties dat de samen te stellen solvabiliteitsmarge overschrijdt.

Art. 24.Wanneer de aansluitingsdatum valt na de datum vanaf dewelke de erkende diensttijd door het reglement in aanmerking wordt genomen, wordt de breuk bedoeld in artikel 22, § 2, b), tweede streepje, berekend rekening houdend met de datum waarop de erkende diensttijd aanvangt. Die bepaling betreft enkel de werknemers die na 31 december 1995 in dienst zijn getreden alsook de werknemers in dienst getreden vóór 1 januari 1996 waarvan de rechten betrekking hebben op een pensioenstelsel dat werd ingevoerd na 31 december 1995.

Art. 25.Indien het plan ten laste van de voorzorgsinstelling aanvullend is aan een groepsverzekering zijn de volgende bepalingen van toepassing : a) de verworven prestaties bedoeld in artikel 22, § 2, punt a), zijn deze die ten laste van de voorzorgsinstelling zelf vallen, in overeenstemming met de bepalingen dienaangaande in het reglement;b) indien de te bereiken prestaties ten laste van de voorzorgsinstelling uitgedrukt worden als het verschil tussen een globale te bereiken prestatie en prestaties samengesteld in het kader van een groepsverzekeringsovereenkomst met vastgestelde lasten, wordt de breuk bedoeld in artikel 22, § 2, punt b), toegepast op de globale te bereiken prestatie. Van de aldus bepaalde breuk worden de verworven prestaties met betrekking tot de groepsverzekering afgetrokken vóór de actualisatie overeenkomstig de actualisatieregels vermeld in artikel 22, § 2.

Deze laatste worden uitgedrukt in rente of in kapitaal al naargelang de te bereiken prestaties, gedefinieerd in het reglement van de voorzorgsinstelling, zijn uitgedrukt in rente of in kapitaal zonder rekening te houden met de mogelijkheden tot omzetting die in het reglement zijn voorzien.

Nochtans kan de Controledienst, op vraag van de voorzorgsinstelling, toestaan om af te wijken van de modaliteiten gedefinieerd in dit artikel op voorwaarde dat de door de instelling voorgestelde berekeningsmodaliteiten op geen enkel moment een tekort aan minimumreserve tot gevolg hebben.

Art. 26.De artikelen 22 tot en met 25 zijn niet van toepassing op de voorzorgsinstellingen van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de voorzorgsinstellingen van overheidsbedrijven onderworpen aan de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen.

Art. 27.§ 1. Ingeval de te bereiken prestaties verhoogd worden hetzij door een verbetering van het reglement, hetzij door een vermindering van het wettelijk pensioen of van prestaties voortvloeiend uit een ander voorzorgs- of verzekeringsplan dat door de werkgever of een andere werkgever gestijfd wordt, moet de minimumreservering voor die verhoging tot stand komen volgens de regels van de artikelen 22 tot 26 met uitzondering van deze vermeld onder artikel 22, § 2, a), en artikel 24, waarbij de aansluitingsdatum door de datum van de verhoging wordt vervangen voor wat het verschil tussen de nieuwe en de oude samen te stellen prestaties betreft. § 2. In geval van een onderfinanciering die uit de inwerkingtreding van dit besluit of uit een wijziging van de berekeningsregels van het minimumbedrag bedoeld in artikel 22 met uitzondering van deze vermeld onder § 2, a), voortvloeit, moet de aanzuivering van deze onderfinanciering zodanig gebeuren dat het afgeloste bedrag nooit kleiner is dan het bedrag dat uit de constante aflossing over 20 jaar voortvloeit. § 3. Indien men, bij het afsluiten van een voorzorgsplan, rekening houdt met gepresteerde dienstjaren vóór de datum van inwerkingtreding, mag de voorziening betreffende die bijkomende jaren volgens de in § 1 vermelde regels gefinancierd worden.

Art. 28.De verworven reserves mogen niet lager zijn dan de gekapitaliseerde waarde van het niet voor de dekking van het risico verbruikte deel van de bijdragen berekend met de maximale referentierentevoet voor verzekeringsverrichtingen van lange duur vastgesteld door de uitvoeringsbesluiten van de wet.

Art. 29.§ 1. Voor zover het reglement vastgestelde lasten bepaalt voor het vestigen van prestaties bij leven van de aangeslotenen op de pensioenleeftijd moeten, voor elke aangeslotene afzonderlijk, individuele rekeningen worden aangehouden, enerzijds voor de werkgeverstoelagen en anderzijds voor de werknemersbijdragen. § 2. Indien het reglement niet voorziet in het gebruik van tariferingsregels voor de bepaling van de prestaties met betrekking tot de op de in § 1 vermelde rekeningen gestorte bijdragen wordt het netto-resultaat van de voorzorgsinstelling op het einde van het boekjaar verdeeld over de verschillende rekeningen volgens de in het reglement bepaalde modaliteiten. Deze modaliteiten mogen geen bevoordeling van bepaalde aangeslotenen inhouden. Het netto-resultaat is het saldo van de resultatenrekening dat zich in de jaarrekening voor het betreffende boekjaar bevindt, verminderd met de werkgeverstoelagen en werknemersbijdragen die betrekking hebben op dat boekjaar en verhoogd met de in die periode aan de aangeslotenen uitgekeerde prestaties.

Voor elke aangeslotene moet op het einde van elk boekjaar het totaal van zijn twee rekeningen minstens gelijk zijn aan het bedrag van zijn persoonlijke bijdragen gekapitaliseerd aan de referentierentevoet gedefinieerd in artikel 28.

Het bedrag dat zich op de rekeningen van de aangeslotene bevindt, rekening houdend met het vorige lid, bepaalt de minimumreserve die de voorzorgsinstelling dient aan te leggen voor de dekking van de verbintenis met betrekking tot die aangeslotene.

Indien, voor een aangeslotene, de in het tweede lid van deze paragraaf vermelde voorwaarde niet is vervuld, heeft de instelling een financieringstekort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 33 van toepassing.

Wat betreft de prestaties vereffend in de loop van het boekjaar preciseert het reglement de modaliteiten voor de verdeling van het nettoresultaat behaald voor de periode tussen de einddatum van het vorige boekjaar en de datum van vereffening van de prestaties. In dit kader is het gebruik van een forfaitaire jaarlijks rentevoet toegelaten voor zover deze rentevoet duidelijk in het reglement gedefinieerd is. § 3. In afwijking van § 2 en voor de daarin bedoelde stelsels kan het reglement in de vorming van een egalisatiefonds voorzien door middel van inhoudingen op het netto-resultaat, vóór de verdeling ervan overeenkomstig § 2. De aard en de grootte van deze inhoudingen worden duidelijk in het reglement bepaald. § 4. Indien het reglement, in het kader van een middelverbintenis, in het gebruik van tariferingsregels voorziet voor de bepaling van de prestaties met betrekking tot de bijdragen gestort op de rekeningen vermeld in § 1, wordt het bedrag dat zich op de rekeningen van de aangeslotene bevindt bekomen door deze bijdragen te kapitaliseren overeenkomstig de in het reglement bepaalde tariferingsregels.

Het bedrag dat zich op de rekeningen van de aangeslotene bevindt bepaalt de minimumreserve die de voorzorgsinstelling dient aan te leggen voor de dekking van de verbintenis met betrekking tot die aangeslotene.

Met tariferingsregels worden regels bedoeld die, ofwel enkel een bepaald rendement in aanmerking nemen, ofwel een bepaald rendement gecombineerd met een voorvalswet. Voormeld rendement kan of een intrestvoet zijn die numeriek in het reglement is vastgelegd, of een rendement dat gedefinieerd wordt door verwijzing naar elk financieel instrument gewaarborgd door één van de lidstaten van de Europese Unie, of nog het rendement verbonden aan de evolutie van elke index die door een autoriteit van een gereglementeerde markt zoals bedoeld in artikel 8 van dit besluit wordt openbaar gemaakt, of van elke index die op nationaal of internationaal niveau erkend wordt. Indien voormeld rendement een intrestvoet is die numeriek in het reglement wordt vastgelegd mag deze intrestvoet de rentevoet gedefinieerd in artikel 22, § 2, b), i), van dit besluit niet overschrijden.

In het kader van dit artikel wordt met bijdragen, naast de in het reglement bepaalde werkgeverstoelagen en werknemersbijdragen, ook de toegekende winstdeling bedoeld. § 5. Indien het reglement van het type vastgestelde lasten, voor wat de toewijzing van de gedane stortingen betreft, de keuze laat tussen verschillende compartimenten, wordt het gedeelte van het netto-resultaat met betrekking tot die verschillende compartimenten verdeeld tussen de individuele rekeningen overeenkomstig de modaliteiten bepaald in het reglement. Bovendien eerbiedigt elk van de compartimenten de in de artikelen 6 tot 14 voorgeschreven beleggingsregels. Het reglement bepaalt in welke mate en volgens welke modaliteiten de aangeslotenen het recht hebben om de bedragen die zich op hun individuele rekeningen bevinden, over te dragen van een compartiment naar een ander compartiment.

Art. 30.In geval van faillissement, stopzetting van de activiteit van een werkgever of ontbinding van de vennootschap worden, bij gebreke van overdracht naar een andere pensioeninstelling, de door de aangeslotenen verworven reserves ingeschreven op individuele rekeningen die enkel in functie van het rendement van het vermogen van de voorzorgsinstelling zullen mogen schommelen.

Art. 31.Wanneer de te bereiken prestatie als een rente is uitgedrukt en het reglement bepaalt dat de aangeslotene voor het kapitaal kan opteren, wordt het bedrag dat hem wordt toegekend berekend met behulp van de actualisatieregels die daarvoor in het reglement werden voorzien.

Die actualisatieregels mogen niet leiden tot een bedrag dat kleiner is dan het bedrag bekomen met behulp van de bij artikel 22, § 2, b), bedoelde actualisatieregels.

Art. 32.De aangeslotene kan de verworven reserve niet opeisen zolang hij in dienst van de werkgever is, behoudens in de door het reglement bepaalde gevallen. Afdeling 2. - Onderfinanciering

Art. 33.Ingeval de onderfinanciering een andere oorzaak heeft dan die bedoeld in artikel 27 of bij een ontoereikendheid van de bij artikel 27 bedoelde aflossingen, wordt een herstelplan gevraagd overeenkomstig artikel 26 van de wet.

Indien, op de vervaldag voorzien door dat plan, de toestand niet hersteld is, verwittigt de voorzorgsinstelling de werkgever van de mislukking van het herstelplan.

Indien een voldoende financiering binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de voormelde verwittiging uitblijft of in alle gevallen waar een einde wordt gesteld aan het pensioenstelsel, wordt het vermogen van de voorzorgsinstelling verdeeld in verhouding tot de verworven reserves van elke aangeslotene. Voor elke aangeslotene wordt het aldus bekomen bedrag ingeschreven op een individuele rekening.

Deze individuele rekeningen kunnen enkel in functie van het rendement van het vermogen van de voorzorgsinstelling schommelen. HOOFDSTUK VI. - Statistieken

Art. 34.Afgezien van de regels betreffende de opstelling van de balans en de resultatenrekeningen, omvatten de technische en statistische elementen die, elk jaar ten minste drie weken vóór de algemene vergadering en uiterlijk op 30 juni, door de voorzorgsinstellingen aan de Controledienst bezorgd moeten worden : - de premies of dotaties; - de technische voorzieningen bedoeld bij artikel 15, 1° en 3°; - de prestaties uitgesplitst naar hun aard; - de beweging van het aantal en het bedrag van de kapitalen bij overlijden en de lopende renten.

De elementen bedoeld in het 2e streepje maken tevens het voorwerp uit van het verslag van de krachtens artikel 40bis, eerste lid van de wet aangeduide actuaris.

Art. 35.De technische en statistische elementen bedoeld in artikel 34 van dit besluit alsook de samenvattende staat van de dekkingswaarden en het formulier betreffende de solvabiliteitsmarge, moeten aan de Controledienst worden meegedeeld op een door hem bepaalde drager. HOOFDSTUK VII. - Bijzondere bepalingen voor voorzorgsinstellingen die een resultaatsverbintenis aangaan

Art. 36.§ 1. Artikel 5, 15 en 34 van dit besluit zijn niet van toepassing op de voorzorgsinstellingen die resultaatsverbintenissen aangaan. § 2. De volgende bepalingen zijn van toepassing op de in § 1 bedoelde voorzorgsinstellingen : 1° de artikelen 11 tot en met 12bis, 17 tot en met 19 van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, zoals ze van toepassing zijn op de verzekeringsondernemingen die de takken 21 of 23, bedoeld in bijlage I van voormeld besluit, uitoefenen;2° de artikelen 21 tot en met 37, 78 en 86 alsook de bijlagen 1 tot en met 4 van het koninklijk besluit van 17 december 1992 betreffende de levensverzekeringsactiviteit. HOOFDSTUK VIII. - Opheffingsbepaling

Art. 37.Het koninklijk besluit van 15 mei 1985 betreffende de activiteiten van de private voorzorgsinstellingen, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 12 januari en 30 april 1999 wordt opgeheven, met uitzondering van artikel 32, § 1. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen

Art. 38.§ 1. Onder voorbehoud van de volgende paragraaf zijn de bepalingen van dit besluit van toepassing op de reglementen gesloten na de datum van inwerkingtreding, evenals op de op die datum lopende reglementen. § 2. De artikelen 17, 18, 20, 21, 29, 30 en 31 zullen slechts gelden voor de lopende reglementen, vanaf de wijziging ervan, of bij ontstentenis, vanaf de vernieuwing of uitdrukkelijke verlenging ervan.

Art. 39.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2000.

Art. 40.Onze Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 7 mei 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Ch. PICQUE

Bijlage Bepaling van de sterftetafels MR en FR. De sterftetafels MR en FR worden bepaald door de volgende relatie die, bij 1 000 000 geboorten, voor het aantal overlevenden op leeftijd x wordt gebruikt : 1x = k sx g c x waarin de constanten k, s, g en c naargelang van de tafel de hierondervermelde waarden hebben : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit betreffende de activiteiten van de voorzorgsinstellingen van 7 mei 2000.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 7 mei 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Ch. PICQUE

^