Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 09 januari 2003
gepubliceerd op 10 februari 2003

Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 46bis, § 2, eerste lid, 88bis, § 2, eerste en derde lid, en 90quater, § 2, derde lid van het Wetboek van Strafvordering en van artikel 109ter, E, § 2, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2003009111
pub.
10/02/2003
prom.
09/01/2003
ELI
eli/besluit/2003/01/09/2003009111/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

9 JANUARI 2003. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 46bis, § 2, eerste lid, 88bis, § 2, eerste en derde lid, en 90quater, § 2, derde lid van het Wetboek van Strafvordering en van artikel 109ter, E, § 2, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Door de wet van 10 juni 1998, die gepubliceerd werd in het Belgisch Staatsblad op 22 september 1998, werden een aantal ingrijpende wijzigingen aangebracht in de wet van 30 juni 1994 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren, kennisnemen en opnemen van privé-communicatie en -telecommunicatie. Deze wet had in het Wetboek van Strafvordering de artikelen 88bis en de artikelen 90ter e.v. ingevoegd betreffende de opsporing van telefoonnummers en het afluisteren van communicatie en telecommunicatie.

Een aantal omstandigheden maakte het noodzakelijk om de wet van 1994 op een aantal punten te wijzigen. Enerzijds nam de technologie op het gebied van de telecommunicatie een hoge vlucht, anderzijds werd uit het eerste evaluatieverslag dat de Minister van Justitie op grond van artikel 90decies van het Wetboek van Strafvordering aan het Parlement moet voorleggen duidelijk dat de praktische werkbaarheid van de wet op bepaalde punten moest verbeterd worden. Ook de gelimiteerde lijst van misdrijven die in artikel 90ter staat waarvoor een tapmaatregel kan bevolen worden, was aan herziening toe.

In wat volgt wordt ter herinnering nog eens kort aangegeven wat de hoofdlijnen waren van de wet van 10 juni 1998.

Allereerst werd een wettelijk kader geschapen voor de identificatie van nummers en/of de houders van nummers. De terminologie werd daarbij aangepast aan de technologische vooruitgang, en in plaats van « nummers » werd het begrip « identificatiegegevens » in de wet ingevoerd. Deze maatregel is een bevoegdheid die toekomt aan de procureur des Konings (art. 46bis Sv.).

Ten tweede werd ook in artikel 88bis van het Wetboek van Strafvordering de terminologie aangepast aan de technologische vooruitgang. Het gaat nu niet meer om de opsporing van « telefonische mededelingen » maar van « telecommunicatie », in de zin van de definitie in artikel 68, 4° van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.

Naast het opsporen van telecommunicatie werd ook de lokalisatie van de oorsprong of de bestemming van telecommunicatie als een mogelijke onderzoeksmaatregel ingevoerd.

De heterdaadbevoegdheid van de procureur des Konings in gevallen van gijzeling en afpersing werd uitgebreid tot alle misdrijven die opgesomd staan in artikel 90ter van het Wetboek van Strafvordering.

Tot slot werd aan het artikel 88bis een tweede paragraaf toegevoegd met daarin de verplichtingen van de operatoren van telecommunicatienetwerken en de verstrekkers van telecommunicatiediensten in de samenwerking met de gerechtelijke autoriteiten.

Ten derde werd inzake de interceptie van communicatie en telecommunicatie de veeleisende en weinig efficiënte vereiste van de volledige transcriptie van de opgenomen communicatie vervangen door een gedeeltelijke overschrijving. Sinds de inwerkingtreding van de wet dienen nog slechts de relevante communicaties volledig overgeschreven te worden. Daarbij werd grondig rekening gehouden met de rechten van de verdediging. Zij kunnen een verzoek indienen om de opnamen en de overschrijvingen raadplegen en eventueel bijkomende overschrijvingen te vragen.

Tot slot werd aan de lijst van misdrijven van artikel 90ter van het Wetboek van Strafvordering een aantal misdrijven toegevoegd met betrekking tot illegale hormonenhandel. Tijdens de parlementaire debatten werd ook de ontvoering van minderjarigen aan de lijst toegevoegd.

Al deze wijzigingen hadden tot gevolg dat ook artikel 109ter, E , § 2, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven aangepast diende te worden. Het gaat in beginsel om de bepaling van de technische middelen waarmee operatoren en dienstenverstrekkers moeten instaan voor de maatregelen beschreven in de artikelen 88bis en 90ter e.v. van het Wetboek van Strafvordering.

Algemene commentaar bij het Koninklijk Besluit De wet van 10 juni 1998 tot wijziging van de wet van 30 juni 1994 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren, kennisnemen en opnemen van privé-communicatie en -telecommunicatie heeft een aantal bevoegdheden tot uitvoering van de wet opgedragen aan de Koning. Volgende elementen moeten volgens de wet via een koninklijk besluit geregeld worden: De termijn waarbinnen identificatiegegevens ten gevolge van de maatregel van artikel 46bis Sv. moeten worden meegedeeld (Cf. artikel 46bis, § 2, eerste lid);

De termijn waarbinnen oproepgegevens ten gevolge van de maatregel van artikel 88bis Sv. moeten worden meegedeeld (Cf. artikel 88bis, § 2, eerste lid);

De modaliteiten van de medewerkingsplicht die voor de maatregel van artikel 88bis Sv. gelden voor de operatoren van telecommunicatienetwerken en de verstrekkers van telecommunicatie-diensten (Cf. artikel 88bis, § 2, derde lid);

De modaliteiten van de medewerkingsplicht die voor de maatregel van artikel 90ter e.v. Sv. Gelden voor de operatoren van telecommunicatienetwerken en de verstrekkers van telecommunicatie-diensten (Cf. artikel 90quater, § 2, derde lid);

De technische middelen waarmee operatoren van telecommunicatie-netwerken en verstrekkers van telecommunicatiediensten moeten instaan voor de uitvoering van de maatregelen bedoeld in de artikelen 88bis en 90ter tot 90decies Sv. (Cf. artikel 109ter, E , § 2, eerste lid van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven);

De grootte van de bijdrage in de kosten van investering, exploitatie en onderhoud van deze middelen die ten laste is van de operatoren van telecommunicatienetwerken en de verstrekkers van telecommunicatie-diensten (Cf. artikel 109ter, E , § 2, tweede lid van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheids-bedrijven).

Het Koninklijke Besluit dat nu aan U wordt voorgelegd is erop gericht als basis te dienen voor de toekomstige werkwijze in de problematiek rond het opsporen en intercepteren van telecommunicatie voor gerechtelijke doeleinden. De huidige werking inzake de justitiële interceptie zorgt immers voor tal van problemen. Er is onvoldoende technische tapcapaciteit, de kosten zijn hoog en regelmatig zijn er implementatieproblemen die te wijten zijn aan een verschil in interpretatie van de wettelijke bepalingen tussen justitie, politie en de operatoren en dienstenverstrekkers.

Bovendien confronteert de snelle evolutie in de telecommunicatiesector de justitiële autoriteiten met nieuwe technologieën die de interceptie met de bestaande apparatuur vrijwel onmogelijk maken. Deze toestand maakt een aantal investeringen van zowel operatoren en dienstenverstrekkers als de gerechtelijke autoriteiten noodzakelijk teneinde de wet van 30 juni 1994 volledig te kunnen implementeren.

Het onderhavige Koninklijk Besluit houdt rekening met deze situatie en maakt de realisatie van een zogenaamde « centrale interceptiefaciliteit » in de toekomst mogelijk. Deze centrale interceptiefaciliteit zou instaan voor de ontvangst van de tapgegevens van de diverse operatoren en dienstenverstrekkers en de doorsturing ervan aan de gedecentraliseerde luisterkamers op het niveau van de onderzoekende politie-eenheid. Dit is het concept dat aan de basis ligt van het huidige Koninklijk Besluit. In de praktijk wordt de praktische realisatie van dit concept op zijn vroegst tegen eind 2002 verwacht.

In het algemeen kan nog gezegd worden dat het Koninklijk Besluit twee periodes voorziet in de uitvoering van de wet van 30 juni 1994. In beginsel is het volledige Koninklijk Besluit vanaf zijn inwerkingtreding uitvoerbaar, met uitzondering van artikel 6. Dit artikel voorziet immers in een overgangstermijn waarbinnen de operatoren van telecommunicatienetwerken en de verstrekkers van telecommunicatiediensten hun technische middelen en apparatuur kunnen aanpassen teneinde te kunnen voldoen aan de in dit artikel vermelde functionele vereisten en de in paragraaf 2 vermelde technische specificaties van het European Telecommunications Standards Institute.

Gedurende deze overgangstermijn moeten ze wel voldoen aan de minimale vereisten die opgesomd staan in artikel 7.

Na deze overgangstermijn van negen maanden blijft het gehele Koninklijk Besluit van toepassing, met uitzondering van artikel 7. Op dat moment krijgt artikel 6 volledige uitwerking.

Er dient verder nog op gewezen te worden dat de bepalingen van dit Koninklijk Besluit, voorzover zij betrekking hebben op de uitvoering van artikel 90ter en volgende van het Wetboek van Strafvordering, niet van toepassing zijn op de verstrekkers van internettoegang. De reden hiervoor ligt in het feit dat het op dit ogenblik nog geen Europese technische normen bestaan voor de interceptie van internetcommunicatie. De verstrekkers van internettoegang blijven uiteraard wel onder de algemene bepalingen van de wet vallen en zijn dus nog steeds verplicht hun medewerking te verlenen aan de gerechtelijke autoriteiten, zij het dat de technische modaliteiten van deze medewerking niet bepaald worden in dit Koninklijk Besluit, en dat het dus vrij is aan de verstrekkers van internettoegang de modaliteiten van hun medewerking zelf te bepalen. Het spreekt vanzelf dat in de toekomst, wanneer er Europese technische normen zijn vastgesteld, een aanpassing van dit Koninklijk Besluit niet uit te sluiten is voor wat betreft de modaliteiten van medewerking voor de verstrekkers van internettoegang.

De Raad van State heeft opgemerkt dat een verschil in behandeling gecreëerd wordt tussen de internetsector en de andere operatoren en dienstenverstrekkers. De Regering is echter van mening dat dit verschil gegrond is op een objectieve en verantwoorde reden, met name de specificiteit van de internetsector. Het verschil in behandeling strekt zich enkel uit over de interceptie van internetverkeer, waar er bovendien geen Europese normen voor bestaan. Het zou dan ook onverantwoord zijn om aan de sector onmogelijk in te lossen technische modaliteiten op te leggen.

Artikelsgewijze commentaar Artikel 1 In het eerste artikel worden de definities gegeven van de technische concepten die verder in het Koninklijk Besluit gehanteerd worden. Het gaat om de volgende begrippen: semafoniedienst, mobiel satellietgrondstation, mobiele persoonlijke satellietcommunicatiedienst, werkelijke tijd, oproepgegevens, en lokalisatiegegevens. Voor een groot deel werd voor deze definities geput uit reeds bestaande wetgeving en reglementering.

Inzake de definitie onder 5° van « oproepgegevens » is het belangrijk op te merken dat deze definitie ook de lokalisatiegegevens omvat.

Hoewel het begrip « lokalisatiegegevens » nergens anders gebruikt wordt in het Koninklijk Besluit, daar zij onder de algemene term « oproepgegevens » vallen, wordt echter toch nog een definitie gegeven van het begrip « lokalisatiegegevens », onder 11°. De reden van deze bijkomende definitie kan gezocht worden in de onduidelijkheid die daarover bestaat bij de operatoren van telecommunicatienetwerken en de verstrekkers van telecommunicatiediensten. Het gaat inderdaad om alle mogelijke informatie over de oorsprong of de bestemming van de gegevens.

Het wettelijke onderscheid tussen oproepgegevens en lokalisatie-gegevens wordt hierdoor uiteraard niet opgeheven of genegeerd. De wet heeft dit onderscheid ingevoerd om een aantal verschillende redenen. In de eerste plaats laat de wet toe dat lokalisatie onafhankelijk van opsporing van telecommunicatie kan gevraagd worden. Bovendien was de lokalisatie in de wet van 1998 een nieuw concept, en wel een zeer verschillend concept van het begrip « opsporing » zoals het voor de wet van 1998 gebruikt werd. Toen ging het inderdaad alleen nog maar over opsporing van telefoonnummers. Er is echter geen enkele juridische noch praktische reden om oproepgegevens en lokalisatiegegevens in het kader van dit Koninklijk Besluit een verschillende behandeling te geven.

Ingevolge het advies van de Raad van State werden deze twee definities duidelijker van elkaar onderscheiden. In tegenstelling tot wat hierboven beschreven staat, worden localisatiegegevens nu niet meer beschouwd als oproepgegevens, doch worden de twee duidelijk van elkaar onderscheiden, zoals ook in de wet zelf het geval is. Het gevolg is dat, hoewel het in principe weinig zal voorkomen, in de praktijk oproepgegevens en localisatiegevens onafhankelijk van elkaar kunnen opgevraagd worden, zoals de wet voorziet.

De Regering meent echter dat het niet nodig is de concepten « IP-adres » en « celidentificatie » te definiëren. Het gaat hier om louter technische begrippen die omschreven staan in de in artikel 6 opgesomde ETSI-normen.

Artikel 2 Uit de praktijk is gebleken dat bij de uitvoering van een dringende tapmaatregel de samenwerking tussen de gerechtelijke autoriteiten en de betrokken operator van een telecommunicatienetwerk of verstrekker van een telecommunicatiedienst bemoeilijkt werd door een gebrek aan duidelijke contactpunten en een continue beschikbaarheid. Door het aanduiden van een Coördinatiecel Justitie binnen iedere operator en dienstenverstrekker, verantwoordelijk voor de communicatie met de gerechtelijke autoriteiten en de opvolging van de tapmaatregelen, tracht het Koninklijk Besluit te beantwoorden aan die bezorgdheid.

De Coördinatiecel Justitie zal moeten instaan voor de verplichtingen die zijn opgenomen in dit Koninklijk Besluit. Deze verplichtingen zijn voor alle operatoren en dienstenverstrekkers hetzelfde. Niettemin zijn operatoren en dienstenverstrekkers vrij om op hun manier aan de verplichtingen te voldoen en naar eigen inzicht de werking van de Coördinatiecel Justitie te organiseren. Dit biedt meteen ook de nodige soepelheid voor de kleinere operatoren en dienstenverstrekkers, die misschien niet steeds in de mogelijkheid zijn om een eigen Coördinatiecel te hebben. De vrijheid om de werking van deze cel naar eigen inzicht te organiseren, biedt de nodige soepelheid voor kleine operatoren en dienstenverstrekkers om bijvoorbeeld samen te werken en één Coördinatiecel op te richten die meerdere kleinere operatoren en dienstenverstrekkers in staat stellen aan de medewerkingsverplichtingen te voldoen.

Het is van het grootste belang dat de operator of dienstenverstrekker erop toeziet dat de Coördinatiecel in alle vertrouwelijkheid de gerechtelijke aanvragen kan behandelen. Operatoren en dienstenverstrekkers zouden erover moeten waken dat de leden van de Coördinatiecel Justitie over de noodzakelijke kwalificaties inzake veiligheid en betrouwbaarheid beschikken. Dit is van belang gezien artikel 90quater, § 2, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering strafsancties voorziet voor de schending van de geheimhoudingsplicht overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

Paragraaf 2 van artikel 2 voorziet in de mogelijkheid om de hulp van andere personeelsleden in te roepen bij de uitvoering van haar taken.

Daartegenover staat dat de Cel permanent beschikbaar moet zijn. Zij dient daartoe best over een apart en niet-gepubliceerd telefoon- en faxnummer te beschikken. Onder permanente beschikbaarheid dient verstaan te worden dat de Coördinatiecel onmiddellijk moet kunnen ingrijpen op het netwerk teneinde de vordering van de gerechtelijke autoriteiten te kunnen uitvoeren.

Tenslotte verwijst paragraaf 3 van artikel 2 naar de intermediërende rol van het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie om de identificatiegegevens en andere nuttige gegevens van de verschillende Coördinatiecellen te verzamelen en door te geven aan de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid van het Ministerie van Justitie. Deze is dan de contactpersoon voor de gerechtelijke autoriteiten die uiteraard over deze identificatiegegevens dienen te beschikken. Het zal dan ook aan de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid toekomen om de gerechtelijke autoriteiten te bepalen waaraan de gegevens worden meegedeeld. Een zelfde regeling geldt in de gevallen waar deze gegevens voor bepaalde Coördinatiecellen gewijzigd zouden worden. Onder identificatiegegevens dient te worden verstaan alle gegevens die nodig zijn om de bereikbaarheid van de Coördinatiecel Justitie te verzekeren. Deze gegevens kunnen moeilijk opgesomd worden in het KB daar deze afhankelijk zijn van de manier waarop de Coördinatiecellen Justitie van de verschillende operatoren en dienstenverstrekkers georganiseerd zijn.

Artikel 3 Dit artikel geeft uitvoering aan de bevoegdheid die aan de Koning wordt toegewezen door artikel 46bis, § 2, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering. De Coördinatiecel Justitie dient de gevorderde identificatiegegevens « in werkelijke tijd » mee te delen aan de bevoegde gerechtelijke autoriteit. Het begrip « werkelijke tijd » wordt gedefinieerd in artikel 1. De bedoeling is dat onmiddellijk bij ontvangst van de vordering aan de verwerking van de aanvraag begonnen dient te worden. Wanneer bijvoorbeeld slechts één gegeven gevraagd wordt kan bij wijze van spreken onmiddellijk geantwoord worden.

Wanneer een lange lijst van identificatiegegevens gevraagd wordt kan deze « werkelijke tijd » langer duren. In ieder geval wordt er « real time »-medewerking van operatoren en dienstenverstrekkers verwacht.

Het staat de gerechtelijke autoriteiten vrij om andersluidende bepalingen op te nemen in de vordering.

Deze « andersluidende bepalingen » kunnen overigens ook betrekking hebben op de bestemmeling van de informatie. In principe delen de operatoren en dienstenverstrekkers de opgevraagde informatie mee aan de persoon van wie de vordering uitgaat. Deze kan echter in zijn vordering een andere persoon aanduiden aan wie de opgevraagde informatie meegedeeld dient te worden.

Inzake artikel 46bis Sv. werd enkel een bevoegdheid toegekend aan de Koning ter bepaling van de antwoordtermijn. Inzake de technische middelen waarmee de operatoren en de dienstenverstrekkers daaraan moeten voldoen, is er geen uitvoeringsbepaling vereist.

Artikel 4 Dit artikel geeft uitvoering aan de bevoegdheid die aan de Koning wordt toegewezen door artikel 88bis, § 2, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering.

De eerste paragraaf van dit artikel behandelt de zogenaamde retro-opvraging. Het gaat hier om oproepgegevens uit het verleden, m.a.w. gegevens over oproepen die reeds werden gedaan. Inzake de antwoordtermijn voor operatoren en dienstenverstrekkers wordt hier een onderscheid gemaakt tussen oproepgegevens die minder dan dertig dagen oud zijn en oproepgegevens die meer dan dertig dagen oud zijn.

In het eerste geval dienen deze gegevens in werkelijke tijd meegedeeld te worden aan de gerechtelijke autoriteiten. Het gaat hier dus om dezelfde termijn als voor de identificatiegegevens van artikel 46bis Sv. Bij ontvangst van de vordering dient onmiddellijk aan de verwerking ervan begonnen te worden.

In het tweede geval dienen de operatoren en dienstenverstrekkers de gevraagde gegevens mee te delen van zodra zij voorhanden zijn en uiterlijk op de volgende werkdag op hetzelfde uur van de ontvangst van de vordering. Eigenlijk geldt hier ook dat bij ontvangst van de vordering onmiddellijk aan de verwerking ervan begonnen dient te worden. Ten laatste binnen de 24 uur moeten de gegevens meegedeeld worden, tenzij de vordering op een vrijdag gebeurt. In dat geval is de eerstvolgende werkdag de uiterste limiet. Desalniettemin wordt hier een langere termijn voorgesteld omdat het precies over gegevens gaat die meer dan dertig dagen oud zijn.

Het onderscheid wordt verantwoord door het feit dat het voor operatoren en dienstenverstrekkers mogelijk is om gegevens die minder dan dertig dagen terug in de tijd gaan on-line bij te houden.

Er wordt nogmaals op gewezen dat onder het begrip oproepgegevens ook de lokalisatiegegevens vallen. Voor deze gegevens geldt dus dezelfde termijn.

De tweede paragraaf van artikel 4 behandelt de « real time »-opsporing van telecommunicatie. Hier is een onderscheid tussen verschillende soorten niet meer nodig. Alle gegevens dienen ook hier in werkelijke tijd meegedeeld te worden.

In beide hypotheses kunnen de gerechtelijke autoriteiten ook hier afwijken van de vooropgestelde termijnen, door andersluidende bepalingen op te nemen in de vordering.

De kosten voor deze operaties zullen worden verrekend aan de tarieven die opgesomd staan in de bijlage bij dit Koninklijk Besluit. Dit geldt overigens voor alle medewerkingsverplichtingen opgenomen in dit besluit.

De kosten die de operatoren van telecommunicatienetwerken en verstrekkers van telecommunicatie-diensten mogen aanrekenen voor hun medewerking volgens de bijlage, werden gebaseerd op het feit dat de kosten verbonden aan de verwerking van de gerechtelijke vorderingen grotendeels bepaald worden door twee factoren, met name de personeelskosten en de nieuwe investeringen. Onverminderd artikel 10 van dit koninlijk besluit kan gesteld worden dat een tegemoetkoming inzake de specifieke investeringen die nodig zijn ter uitvoering van het KB niet onlogisch is. De vergoedingen bepaald in de bijlage houden dan ook rekening met een afschrijvingstermijn van vijf jaar voor wat betreft de nieuwe investeringen en met de kosten voor human resourcement. Deze redenering geldt voor alle vergoedingen die voorzien zijn in de bijlage.

Artikel 5 Dit artikel geeft uitvoering aan de bevoegdheid die aan de Koning werd opgedragen door artikel 90quater, § 2 van het Wetboek van Strafvordering.

Bij ontvangst van de vordering moet de Coördinatiecel Justitie de nodige maatregelen nemen om privé-communicatie of -telecommunicatie onmiddellijk en tijdens de overbrenging ervan te doen afluisteren, er kennis van te laten nemen of op te nemen, alnaargelang het tijdstip van aanvang van de maatregel gepreciseerd in de vordering.

Ook hier wordt de geïntercepteerde communicatie in werkelijke tijd meegedeeld aan de bevoegde gerechtelijke autoriteiten.

De kosten worden opnieuw begroot volgens de bijlage bij dit besluit.

Er wordt verwezen naar de hoger beschreven motivatie over de bijlage.

Er wordt nogmaals op gewezen dat ingevolge artikel 9 dit artikel niet van toepassing is op de verstrekkers van internetttoegang.

Artikel 6 Zoals eerder aangegeven voorziet artikel 6 in een overgangstermijn van negen maanden. Dit artikel krijgt dus geen uitvoering bij de inwerkingtreding van dit besluit, in die zin dat nog niet aan de in dit artikel voorziene functionele en technische eisen moet voldaan worden door operatoren van telecommunicatienetwerken en verstrekkers van telecommunicatie-diensten. Niettemin moeten zij gedurende deze overgangsperiode hun technische middelen aanpassen om het mogelijk te maken dat ze na de overgangstermijn wél aan deze eisen kunnen voldoen.

De functionele vereisten en technische specificaties van artikel 6 gelden enkel voor de uitvoering van de maatregelen voorzien in artikel 88bis en 90ter e.v. van het Wetboek van Strafvordering. Voor de maatregel van artikel 46bis van hetzelfde Wetboek werd geen wettelijke basis voorzien door de wet van 1998.

De 5 functionele vereisten uit paragraaf 1 komen rechtstreeks uit de resolutie van de Raad van Ministers van de Europese Unie van 17 januari 1995 inzake de legale interceptie van telecommunicatieverkeer.

Punt 1 herhaalt de eis die reeds in artikel 5 werd aangegeven: de geïntercepteerde communicatie dient in werkelijke tijd meegedeeld te worden aan de gerechtelijke autoriteiten, en dit voor het gehele dekkingsgebied van de operator of dienstenverstrekker.

De tweede eis maakt duidelijk dat bij interceptie van telecommunicatie zowel de inhoud van deze communicatie als de oproepgegevens moeten worden doorgegeven. Op die manier kunnen de verschillende gegevens met elkaar worden gecorreleerd.

De derde eis voorziet dat de geïntercepteerde communicatie in een algemeen beschikbaar formaat wordt doorgegeven.

De vierde bepaling omvat de eis dat de operator of dienstenverstrekker de geïntercepteerde communicatie ontdaan wordt van eventueel door hem aangewende cryptografie en andere door hem aangewende bewerkingen.

Tot slot voorziet de vijfde eis dat de geïntercepteerde communicatie op een veilige manier wordt doorgestuurd naar de gerechtelijke autoriteiten. Dit houdt onder meer in dat de interceptie niet waarneembaar mag zijn voor de gebruikers noch intercepteerbaar door andere personen.

De tweede paragraaf voorziet de technische specificaties van deze functionele eisen, voorzien in de standaarden van het European Telecommunications Standards Institute.

In bepaalde van deze normen kunnen bepaalde opties opengelaten worden.

Het KB stipuleert dan ook dat, wanneer tussen bepaalde opties gekozen dient te worden, deze keuzes vastgelegd zullen worden bij Ministerieel Besluit.

De bepalingen van dit artikel zijn ingevolge artikel 9, en enkel voor zover zij van toepassing zijn op de uitvoering van artikel 90ter e.v.

Sv, niet van toepassing op de verstrekkers van internettoegang.

Artikel 7 Dit artikel voorziet de uitvoeringsmodaliteiten van de maatregelen omschreven in de artikelen 88bis en 90ter e.v. van het Wetboek van Strafvordering gedurende de bij artikel 6 voorziene overgangstermijn.

M.a.w. dit artikel komt eigenlijk te vervallen na negen maanden na de publicatie van dit besluit. Artikel 7 wordt overigens, zoals eerder al aangegeven, toegepast samen met de andere artikelen van het KB, behalve artikel 6. De antwoordtermijnen van de artikelen 3, 4 en 5 gelden dus ook hier. De eerste paragraaf geeft de algemene bedoeling weer van dit artikel zoals hiervoor beschreven.

Artikel 7, § 2 voorziet in de uitvoeringsmodaliteiten voor de maatregel van artikel 88bis Sv.

De vordering van de gerechtelijke autoriteiten moet steeds aanduiden op welke wijze de gevraagde gegevens meegedeeld moeten worden.

Paragraaf 2 wordt in vier onderdelen opgesplitst op basis van het soort operator of dienstenverstrekker die de gegevens moet meedelen.

De functionele vereisten worden achtereenvolgen aangegeven voor de operatoren van spraaktelefoniediensten, de operatoren van semafoniediensten, de operatoren van mobiele telefoniediensten en operatoren van mobiele persoonlijke satellietcommunicatiediensten, en ten slotte voor de verstrekkers van internettoegang.

De functionele vereisten vermeld in artikel 7, § 2 hoeven geen verdere uitleg en spreken voor zichzelf. Wel wordt er nog op gewezen dat het hier om minimale vereisten gaat die slechts gedurende de overgangs termijn van negen maanden gelden.

Artikel 7, § 3 omschrijft de functionele vereisten voor de maatregel voorzien in artikel 90ter e.v. van het Wetboek van Strafvordering.

Hier is het eerder simpel : wat meegedeeld moet worden is de inhoud van de geïntercepteerde communicatie, en dit voor het gehele dekkingsgebied van de betrokken operator of dienstenverstrekker. Er wordt m.a.w. geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten operators en/of dienstenverstrekkers. Zoals hoger reeds aangegeven is deze paragraaf niet van toepassing op de verstrekkers van internettoegang.

Artikel 8 Met het oog op de bewijsvoering is het noodzakelijk dat alle operatoren van telecommunicatienetwerken en verstrekkers van telecommunicatiediensten dezelfde tijdsaanduiding gebruiken. Actueel lopen veel systeemklokken van operatoren en dienstenverstrekkers niet correct. Dit kan problemen geven voor de bewijsvoering als gegevens van verschillende operatoren of dienstenverstrekkers met elkaar moeten worden vergeleken. Vandaar bepaalt dit artikel dat de klok die op de systemen van operatoren en dienstenverstrekkers wordt gebruikt gesynchroniseerd moet worden met het wettelijk tijdsregistratiesysteem van de overheid.

Artikel 9 Dit artikel beperkt het toepassingsgebied van bepaalde artikelen.

Bepalingen in dit koninklijk besluit die betrekking hebben op de uitvoering van artikel 90ter e.v. van het Wetboek van Strafvordering zijn niet van toepassing op de verstrekkers van internettoegang. Hoger werden daartoe reeds de redenen aangegeven.

Artikel 10 Artikel 10 voorziet in de verdeling van de kosten van investering, exploitatie en onderhoud van de technische middelen die in uitvoering van dit besluit aangewend worden tussen de operatoren van telecommunicatienetwerken en verstrekkers van telecommunicatie-diensten enerzijds en het Ministerie van Justitie anderzijds. Het criterium dat gebruikt wordt is het gebruik van de apparatuur.

De kosten van de apparatuur aangewend door de operatoren en de dienstenverstrekkers zijn ten hunnen laste, de kosten van de apparatuur aangewend door de gerechtelijke autoriteiten zijn ten laste van het Ministerie van Justitie.

De overige artikelen Artikel 11 betreft de nadere regels inzake de inwerkingtreding van het onderhavige besluit, terwijl artikel 12 betrekking heeft op de uitvoering ervan.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS

ADVIES 33.354/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 2 mei 2002 door de Minister van Justitie verzocht hem, biluien een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van « koninklijk besluit »tot uitvoering van de bepalingen van de wet van 30 juni 1994 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren, kennisnemen en opnemen van privecommunicatie en- telecommunicatie en van artikel 109ter E § 2 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven », heeft op 19 juni 2002 het volgende advies gegeven : VOORAFGAANDE OPMERKING In artikel 6, § 2, van het ontwerp worden de technische specificaties bepaald waaraan voldaan moet worden bij de uitvoering, door operatoren van telecommunicatienetwerken en verstrekkers van telecommunicatiediensten, van vorderingen zoals bedoeld in de artikelen 88bis, 90ter en volgende van het Wetboek van Strafvordering.

Doordat alle ondernemingen die zulke netwerken ter beschikking stellen of zulke diensten verstrekken, moeten meewerken aan de uitvoering van die vorderingen, zijn die specificaties technische regels in de zin van artikel 1, 11), van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normenen technische voorschriften.

Bijgevolg moeten die specificaties overeenkomstig artikel 8 van die richtlijn ter kennis van de Commissie worden gebracht. Krachtens artikel 9 van diezelfde richtlijn mogen die technische specificaties niet worden aangenomen voordat een termijn van minimaal drie maanden is verstreken.

Uit de inlichtingen die aan de Raad van State zijn verstrekt, blijkt dat deze technische specificaties aan de Europese Commissie zijn meegedeeld maar dat de gestelde termijn nog niet verstreken is.

Het ontwerp mag bijgevolg eerst worden aangenomen nadat het vormvereiste vervat in richtlijn 98/34 volledig is nagekomen. Als het ontwerp naar aanleiding van eventuele opmerkingen van de Commissie nog gewijzigd mocht worden, moet het weer ter fine van advies aan de afdeling wetgeving worden voorgelegd.

BIJZONDERE OPMERKINGEN Opschrift Zoals aangegeven in het verslag aan de Koning, strekt dit ontwerp tot uitvoering van de artikelen 46bis, § 2, eerste lid, 88bis, § 2, eerste en derde lid, en 90quater, § 2, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en van artikel 109ter E, § 2, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.

De wet van 30 juni 1994 waarnaar in het opschrift wordt verwezen, is in de eerste plaats een wijzigingswet. Bovendien zijn bij die wet wel de artikelen 88bis en 90quater ingevoegd in het Wetboek van Strafvordering, maar niet artikel 46bis, welke bepaling ingevoegd is bij de wet van 10 juni 1998.

Bijgevolg zou het opschrift het best als volgt worden gesteld : « Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 46bis, § 2, eerste lid, 88bis, § 2, eerste en derde lid, en 90quater, § 2, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, alsmede van artikel 109ter, E , § 2, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. » Dispositief Artikel 1 De onderdelen 1°, 2°, 3°, 4° en 6° zijn de letterlijke weergave van de definities die respectievelijk vervat zijn in artikel 68, onderdelen 23°, 5°, 19°, 6° en 10°,van de voormelde wet van 21 maart 1991.

Het ontwerp strekt evenwel tot uitvoering van onder meer een bepaling van die wet en uit de parlementaire voorbereiding van de voormelde wet van 10 juni 1998 blijkt dat in de kwestieuze bepalingen van het Wetboek van Strafvordering impliciet met dezelfde concepten wordt gewerkt (1). Bovendien kunnen die definities door de wetgever worden gewijzigd (2).

Onderdeel 5° is overgenomen uit een oude bepaling : het begrip « eindapparaat » is vervangen door het begrip « eindapparatuur », en wel bij artikel 6 van de wet van 3 juli 2000, waarbij artikel 68, onderdeel 7°, van de wet van 21 maart 1991 is gewijzigd.

Al die definities moeten vervallen.

De begrippen « oproepgegevens » en « lokalisatiegegevens » geven aanleiding tot de volgende opmerking.

In artikel 88bis van het Wetboek van Strafvordering wordt een onderscheid gemaakt tussen het « opsporen valide oproepgegevens van telecommunicatiemiddelen » en liet « lokaliseren van de oorsprong of de bestemming van telecommunicatie ». Volgens de parlementaire voorbereiding is het woord « oproepgegevens » via een amendement van de regering ingevoerd ter vervanging van het woord « nummers ». Voor dat amendement is de volgende verantwoording gegeven : « deze term is breder, omdat men bij de maatregel beoogd door artikel 88bis nagaat of een bepaald persoon gebruik maakt van telecommunicatiemiddelen, wanneer en met wie » (3).

Met de woorden « het lokaliseren van de oorsprong of de bestemming van telecommunicatie » beoogt men « het bepalen van de plaats waarnaar of vanwaar effectief actuele communicatie plaatsvindt » (4).

Het ontworpen besluit schept verwarring tussen deze beide begrippen, aangezien volgens het ontwerp het begrip « oproepgegevens » ook « signaleringsinformatie » omvat. Het verslag aan de Koning bevat in dit verband de volgende passage : « Het wettelijke onderscheid tussen oproepgegevens en lokalisatiegegevens wordt hierdoor uiteraard niet opgeheven of genegeerd. (...) Er is echter geen enkele juridische noch praktische reden om oproepgegevens en lokalisatiegegevens... een verschillende behandeling te geven. » Vanuit wetgevingstechnisch oogpunt is het evenwel af te keuren dat in een uitvoeringsbesluit een andere betekenis wordt gehecht aan termen die gebezigd worden in de wet die wordt uitgevoerd. Zulk een handelwijze kan de operatoren doen twijfelen aan de reikwijdte van hun verplichtingen. In het tweede lid van artikel 88bis staat immers dat de gegevens betreffende de « plaats van de oproep » alleen « indien nodig » worden vastgesteld en in een proces-verbaal worden opgenomen.

Bovendien worden die beide wettelijke begrippen kennelijk verward in de definities die opgenomen zijn in de onderdelen 11° en 12°. Zo bijvoorbeeld zijn « het IP-adres » en « het telefoonnummer van de oproeper » « oproepgegevens » in de zin van de wet, docli geen « lokalisatiegegevens ».

Uit de parlementaire voorbereiding van de wet blijkt immers dat onder « oproepgegevens » alle gegevens worden verstaan die het mogelijk maken te bepalen wie de abonnee of de gewone gebruiker is van een telecommunicatiemiddel vanaf waar of waarnaar een oproep gestuurd is, alsook de dag, het uur en de duur van die oproep, terwijl de lokalisatie dient om de plaats te bepalen waar de telecommunicatiemiddelen in kwestie zich bevinden.

In het ontwerp kunnen daarentegen in een afzonderlijke bepaling, en niet in een definitie, de gegevens worden gepreciseerd waarover de operator van het telecommunicatienetwerk of de verstrekker van de telecommunicatiedienst beschikt en aan de hand waarvan de oproeper en de opgeroepene kunnen worden geïdentificeerd, alsmede, in voorkomend geval, de plaats waar ze zich bevinden.

In dat verband kan in artikel 1 worden omschreven wat dient te worden verstaan onder « celidentificatie » en « IP-adres ».

Artikel 2 1. In paragraaf 1 dienen de woorden « de verantwoordelijkheden en » te vervallen.De Koning is immers niet bevoegd om de respectieve verantwoordelijkheden van de operatoren of de verstrekkers en van de aangewezen personen te bepalen. 2. Paragraaf 2 dient te vervallen, daar de wet reeds bepaalt dat de personen die hun medewerking verlenen aan de uitvoering van de maatregelen vastgesteld krachtens de artikelen 46bis, 88bis en 90ter tot 90quinquies , tot geheimhouding verplicht zijn.3. In paragraaf 4 moet worden gepreciseerd welke gegevens moeten worden verstrekt.Bovendien wordt in het verslag aan de Koning niet aangegeven om welke reden deze gegevens moeten worden medegedeeld via het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie, een vraag die zich des te meer opdringt daar de betrokken diensten zo vlug mogelijk van iedere wijziging op de hoogte dienen te worden gesteld.

In het tweede lid van dezelfde paragraaf dienen de begrippen « diensturen » en « werkdag » te worden gepreciseerd. De steller van het ontwerp dient zich evenwel af te vragen of het niet verkieslijk is te bepalen dat iedere wijziging onverwijld wordt medegedeeld.

Artikel 3 Artikel 109ter E van de wet van 21 maart 1991 heeft alleen betrekking op « het opsporen, lokaliseren, afluisteren, kennisnemen en opnemen van privételecommunicatie onder de voorwaarden bepaald door de artikelen 88bis en 90ter tot 90decies van liet Wetboek van Strafvordering ». Artikel 46bis kent alleen aan de Koning de bevoegdheid toe om de termijn vast te stellen waarin de gevorderde gegevens moeten worden medegedeeld.

Paragraaf 2 kan bijgevolg geen rechtsgrond ontlenen aan deze bepalingen.

De bepaling dient te vervallen.

Artikel 4 1. Gelet op de opmerking bij artikel 1, dienen paragraaf 1, eerste lid, en paragraaf 2 als volgt te worden aangevuld : « ... in werkelijke tijd, alsmede, in voorkomend geval, de lokalisatie ervan, mee aan de onderzoeksrechter... » .

Paragraaf 1, tweede lid, dient bijgevolg als volgt te worden geredigeerd : « Voor de oproepen die meer dan dertig dagen oud zijn, worden deze gegevens (...) (voorts zoals in het ontwerp) ». 2. Paragraaf 3 overlapt artikel 10.Dezelfde opmerking geldt voor artikel 5, § 2.

Artikel 6 Er wordt verwezen naar de voorafgaande opmerking.

Artikel 8 In het tweede lid dienen de woorden « tijdregistratiesysteem van de overheid » te worden vervangen door de woorden « wettelijk tijdregistratiesysteem » (5).

Artikel 9 Deze bepaling voert een verschil in behandeling in tussen de verstrekkers van internettoegang en de verstrekkers van andere telecommunicatiediensten.

In het verslag aan de Koning staat : « De reden hiervoor ligt in het feit dat (...) op dit ogenblik nog geen Europese technische normen bestaan voor de interceptie van internetcommunicatie. » Een dergelijke rechtvaardigingsgrond voor het feit dat de verstrekkers van internettoegang door geen enkele regel gebonden zouden zijn, kan niet volstaan.

Bovendien kan de Koning er niet van afzien, zelfs niet gedeeltelijk, om de maatregelen ter uitvoering van de wet vast te stellen. Hij is er dus toe gehouden, overeenkomstig artikel 90quater, § 2, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, om de nadere regels te bepalen voor de technische medewerking die elke operator van een telecommunicatienetwerk of elke verstrekker van een telecommunicatiedienst ertoe gehouden is te verlenen aan de uitvoering van de vereiste bewakingsmaatregelen. In het ontwerp mag dus niet worden bepaald, zoals in het verslag aan de Koning aangegeven wordt, dat het de verstrekkers van internettoegang toekomt zelf te bepalen volgens welke nadere regels ze zullen medewerken aan de uitvoering van die maatregelen.

Artikel 11 Deze bepaling bezit geen enkele regelgevende waarde en dient te vervallen.

Bijlage 1. Aangezien slechts één bijlage bij het ontworpen koninklijk besluit gevoegd is, hoeft die niet « A » te worden genoemd.2. De bedragen dienen uitsluitend in « euro » en niet in « BEF » te worden vermeld. 3. De volgende formulering dient in de bijlage te worden gebruikt : « Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van (...) tot uitvoering van de artikelen 46bis , § 2, eerste lid, 88bis , § 2, eerst en derde lid, en 90quater , § 2, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, alsmede van artikel 109ter E, § 2, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven ».

Slotopmerkingen van taalkundige aard Onder voorbehoud van de vorenstaande inhoudelijke opmerkingen, worden de volgende tekstvoorstellen gedaan : Artikel 2 De eerste zin van paragraaf 4 dient als volgt te worden herschreven : « De coördinatiecel deelt de identificatiegegevens van haar leden, en alle andere nuttige gegevens... te garanderen, mee aan... ». De tweede zin van paragraaf 4 dient aan te vangen met « Dat instituut ». In het tweede lid van dezelfde paragraaf vervange men « overmaakt » door « bezorgt ».

Artikel 7 In paragraaf 2, 3°, e) , schrijve men « gepreciseerd » in plaats van « gespecificeerd ». In dezelfde paragraaf, onderdeel 5°, eerste zin, vervange men de woorden « die verschillende technologieën dooreen gebruiken » door « die terzelfder tijd verschillende technologieën gebruiken ». In de tweede zin van onderdeel 5° schrijve men « het mogelijk maken » in plaats van « toelaten ».

Artikel 8 In het tweede lid, in fine, vervange men « modaliteiten » door « nadere regels ».

Bijlage In het opschrift ervan schrijve men « Bijlage bij » en niet Bijlage A aan ».

De kamer was samengesteld uit : Mevr. M.-L. Willot-Thomas, kamervoorzitter; de heren : P. Liénardy, P. Vandernoot, staatsraden;

F. Delperée, assessor van de afdeling wetgeving;

Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer L. Detroux, auditeur. De nota van het coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door Mevr.

A.-F. Bolly, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.

De griffier, C. Gigot.

De voorzitter, M.-L. Willot-Thomas. _______ Nota (1) Gedr.St. Kamer, nr. 1075/1 - 96/97, blz. 4. (2) Zij zijn het gevolg van de omzetting van Europese richtlijnen.Die richtlijnen zijn evenwel onlangs vervangen door vier richtlijnen die bekendgemaakt zijn in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 24 april 2002. De omzetting van die vier richtlijnen zou moeten leiden tot wijzigingen in de gebruikte begrippen. (3) Gedr.St., Kamer, nr. 1075/2 - 96/97, amendement nr. 3, blz. 3. (4) Gedr.St. Kamer, nr. 1075/1 - 96/97, blz. 4. (5) Zie de wet van 29 april 1892 houdende de nieuwe tijdsindeling in België en de wet van 7 februari 1920 houdende wijziging van de wet van 29 april 1892 tot vaststelling van het wettelijk uur. 9 JANUARI 2003. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 46bis, § 2, eerste lid, 88bis, § 2, eerste en derde lid, en 90quater, § 2, derde lid van het Wetboek van Strafvordering en van artikel 109ter, E, § 2, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 46bis, 88bis en 90quater van het Wetboek van Strafvordering;

Gelet op artikel 109ter E , § 2, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 januari 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van begroting van 19 maart 2002;

Gelet op het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van 21 juni 2001;

Gelet op het advies 33.354/4 van de Raad van State, gegeven op 19 juni 2202;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Telecommunicatie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Semafoniedienst : telecommunicatiedienst die bestaat uit het verzenden en ontvangen van berichten in verschillende vormen door middel van radiosignalen, met uitzondering van de mobiele telefonie;2° mobiel satellietgrondstation : apparatuur die kan gebruikt worden voor transmissie of voor transmissie en ontvangst, of uitsluitend voor ontvangst van radiocommunicatiesignalen door middel van satellieten of andere systemen in de ruimte, uitgezonderd antennes die louter voor het grote publiek bestemde televisiesignalen kunnen ontvangen, en dat bedoeld is om in beweging te worden gebruikt of tijdens haltes in niet nader bepaalde opstelplaatsen;3° mobiele persoonlijke satellietcommunicatiedienst : dienst bestemd voor het publiek voor het aanbieden waarvan geheel of ten dele gebruik wordt gemaakt van verbindingen via het ruimtesegment van een operator, bestemd voor gebruik met mobiele satellietgrondstations;4° werkelijke tijd : minimum tijdsduur nodig voor de uitvoering van een bepaalde prestatie volgens de regels van de kunst, zonder onderbreking en waarvoor aangepaste middelen en personeel werden ingezet;5° oproepgegevens : informatie over het signaal tussen een (bewaakte) telecommunicatiedienst en het net of een andere gebruiker.Dit omvat signaleringsinformatie, gebruikt om de oproep tot stand te brengen en het verloop ervan te controleren. Oproepgegevens omvatten ook die informatie over de oproep, waarover de operator van een telecommunicatie-netwerk of verstrekker van een telecommunicatiedienst beschikt, met inbegrip van het IP-adres en het telefoonnummer van de oproeper voor de verstrekkers van internettoegang. 6° lokalisatiegegevens : informatie over de oorsprong of de bestemming van de telecommunicatie, met inbegrip van de celidentificatie voor mobiele telefoniediensten en mobiele persoonlijke satellietcommunicatiediensten en de lokalisatie van de transmissieapparatuur van de eindgebruiker voor de verstrekkers van internettoegang.

Art. 2.§ 1. Om aan de medewerkingsplicht te voldoen zoals opgelegd door artikel 46bis, § 2, 88bis, § 2 en 90quater, § 2 van het Wetboek van Strafvordering, wordt er door iedere operator van een telecommunicatienetwerk en iedere verstrekker van een telecommunicatie-dienst één of meerdere personen bij name aangeduid en belast met de taken die uit de medewerkingsplicht voortvloeien, hierna genoemd de « Coördinatiecel Justitie ».

De Coördinatiecel Justitie dient op het grondgebied van het Rijk gevestigd te zijn. § 2. Voor de uitvoering van de medewerking en onder haar toezicht kan de Coördinatiecel Justitie gebruik maken van de hulp van personeelsleden en aangestelden van de betrokken operator van een telecommunicatienetwerk of verstrekker van een telecommunicatie-dienst.

De Coördinatiecel Justitie is permanent beschikbaar. § 3. De Coördinatiecel Justitie deelt de identificatiegegevens, en alle andere nuttige gegevens om haar bereikbaarheid te verzekeren, van haar leden mee aan het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie. Dit laatste deelt deze gegevens mee aan de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid van het Ministerie van Justitie, die ervoor zorgt dat de gegevens meegedeeld worden aan de bevoegde gerechtelijke autoriteiten.

Elke wijziging van de in het eerste lid bedoelde gegevens wordt door de Coördinatiecel Justitie zonder verwijl aan het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie meegedeeld, dat die gegevens overmaakt aan de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid van het Ministerie van Justitie.

Art. 3.Bij ontvangst van de vordering bedoeld in artikel 46bis, § 1 van het Wetboek van Strafvordering, en behoudens andersluidende bepalingen in de vordering, deelt de Coördinatiecel Justitie de gevorderde gegevens in werkelijke tijd mee aan de onderzoeksrechter, de procureur des Konings of de officier van gerechtelijke politie.

Art. 4.§ 1. Bij ontvangst van de vordering bedoeld in artikel 88bis, § 1, van het Wetboek van Strafvordering, en behoudens andersluidende bepalingen in de vordering, deelt de Coördinatiecel Justitie de gevorderde oproepgegevens en de lokalisatiegegevens van eindapparaten van waaruit of waarnaar oproepen werden gedaan en die minder dan dertig dagen oud zijn, in werkelijke tijd mee aan de onderzoeksrechter of, in voorkomend geval, aan de procureur des Konings.

Voor oproepen die meer dan dertig dagen oud zijn, worden deze gegevens aan de onderzoeksrechter of, in voorkomend geval, aan de procureur des Konings meegedeeld zodra zij voorhanden zijn en uiterlijk op de volgende werkdag op hetzelfde uur van de ontvangst van de vordering. § 2. Bij ontvangst van de vordering bedoeld in artikel 88bis, § 1, van het Wetboek van Strafvordering, en behoudens andersluidende bepalingen in de vordering, deelt de Coördinatiecel Justitie de oproepgegevens en de lokalisatiegegevens van eindapparaten van waaruit of waarnaar oproepen worden gedaan in werkelijke tijd mee aan de onderzoeksrechter of, in voorkomend geval, de procureur des Konings. § 3. De kosten van de operatoren van telecommunicatienetwerken en de verstrekkers van telecommunicatiediensten voor hun medewerking worden begroot overeenkomstig de bijlage aan dit besluit.

Art. 5.§ 1. Bij ontvangst van de vordering bedoeld in artikel 90ter, § 1 of § 5, van het Wetboek van Strafvordering en behoudens andersluidende bepalingen in de vordering, neemt de Coördinatiecel Justitie de maatregelen die noodzakelijk zijn om onmiddellijk privé-communicatie of telecommunicatie, tijdens de overbrenging ervan, te doen afluisteren, er kennis van te nemen en op te nemen.

De geïntercepteerde communicatie wordt in werkelijke tijd meegedeeld aan de bevoegde overheid. § 2. De kosten van de operatoren van telecommunicatienetwerken en de verstrekkers van telecommunicatie-diensten voor hun medewerking worden begroot overeenkomstig de bijlage aan dit besluit.

Art. 6.§ 1. Operatoren van een telecommunicatienetwerk en verstrekkers van een telecommunicatiedienst moeten, in voorkomend geval gezamenlijk, uiterlijk negen maanden na de publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad in de technische mogelijkheid zijn om onder de voorwaarden bepaald door de artikelen 88bis en 90ter en volgende van het Wetboek van Strafvordering bij de mededeling van de gevorderde gegevens aan de volgende functionele eisen te voldoen : 1° doorsturen in werkelijke tijd van de geïntercepteerde communicatie voor het volledige dekkingsgebied van de operator van het telecommunicatienetwerk of de verstrekker van de telecommunicatiedienst;2° doorsturen van zowel de oproepgegevens en de lokalisatiegegevens van de bewaakte telecommunicatiedienst als de inhoud van de communicatie zodanig dat deze nauwkeurig kunnen worden gecorreleerd;3° doorsturen in een algemeen beschikbaar formaat van de geïntercepteerde informatie;4° doorsturen in klare taal van de inhoud van de communicatie indien de operator van een telecommunicatienetwerk of de verstrekker van een telecommunicatiedienst codering, compressie, of encryptie van het telecommunicatieverkeer heeft geïntroduceerd;5° het doorsturen op een veilige wijze zodat de gegevens niet door derden kunnen worden onderschept. § 2. De technische specificaties moeten beantwoorden aan de hierbij opgesomde standaarden van het European Telecommunications Standards Institute en gebeurlijke actualiseringen : 1° standaard ES 201 158 B V1.1.2. (1998-05), betreffende « Telecommunications security, Lawful Interception (LI) : Requirements for network function »; 2° standaard ES 201-671 B V2.1.1. (2001-09), betreffende « Telecommunications security, Lawful Interception : Handover Interface for the lawful interception of telecommunications traffic »; 3° technisch rapport ETR 331 (December 1996), betreffende « Security Techniques Advisory Group (STAG) : Definition of user requirements for lawful interception of telecommunications B requirements of the law enforcement agencies »;4° technisch rapport ETR 232 Rv (November 1995), betreffende « Security Techniques Advisory Group (STAG) : Glossary of security terminology ». Opties die binnen deze standaarden genomen moeten worden, worden, na advies binnen de twee maanden van het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie, vastgelegd door de Minister van Justitie.

Art. 7.§ 1. Operatoren van een telecommunicatienetwerk en verstrekkers van een telecommunicatiedienst en in voorkomend geval gezamenlijk, moeten vanaf de inwerkingtreding van dit besluit en gedurende de bij artikel 6, § 1, vermelde overgangstermijn, bij de mededeling van de gevorderde gegevens ten minste voldoen aan de in dit artikel vermelde functionele eisen. § 2. Ter uitvoering van de bepalingen van artikel 88bis van het Wetboek van Strafvordering worden de gegevens meegedeeld op de wijze bepaald in de vordering. De te verstrekken gegevens dienen aan de volgende functionele eisen te voldoen : 1° voor de operatoren van spraaktelefoniediensten : het meedelen van : - het nummer van het eindapparaat voor inkomende oproepen.In het geval van een door de operator geleverde conferentiecommunicatie of doorschakelingsdienst dienen de werkelijke oorsprong van de communicatie en de intermediaire nummers van de oproeper weergegeven te worden. Bij het weergegeven nummer dient steeds het zone- en landnummer vermeld te worden; - het nummer van het eindapparaat voor uitgaande oproepen. In het geval van een door de operator geleverde conferentiecommunicatie of doorschakelingsdienst dienen de werkelijke bestemming van de communicatie en de intermediaire nummers van de opgeroepene weergegeven te worden. Bij het weergegeven nummer dient steeds het zone- en landnummer vermeld te worden; - de datum van de communicatie, met vermelding van dag, maand en jaar; - het beginuur, het einduur en de tijdsduur van de oproep, met vermelding van uur, minuten en seconden en gebruik makend van het 24-urenstelsel; - het type van communicatie, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen inkomende, uitgaande en doorgeschakelde oproepen; 2° voor de operatoren van semafoniediensten : het meedelen van : - het nummer van het eindapparaat voor inkomende oproepen.Bij het weergegeven nummer dient steeds het zone- en landnummer vermeld te worden; - het nummer van het eindapparaat voor uitgaande oproepen. Bij het weergegeven nummer dient steeds het zone- en landnummer vermeld te worden; - de datum van de communicatie, met vermelding van dag, maand en jaar; - het tijdstip van de oproep, met vermelding van uur, minuten en seconden en gebruik makend van het 24-urenstelsel; - het type van communicatie, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen inkomende en uitgaande oproepen; 3° voor de operatoren van mobiele telefoniediensten en operatoren van mobiele persoonlijke satellietcommunicatiediensten : het meedelen van : - het nummer van het eindapparaat of mobiel satellietgrondstation voor inkomende oproepen.In het geval van een door de operator geleverde conferentiecommunicatie of doorschakelingsdienst dienen de werkelijke oorsprong van de communicatie en de intermediaire nummers van de oproeper weergegeven te worden. Bij het weergegeven nummer dient steeds het zone- en landnummer vermeld te worden; - het nummer van het eindapparaat of mobiel satellietgrondstation voor uitgaande oproepen. In het geval van een door de operator geleverde conferentiecommunicatie of doorschakelingsdienst dienen de werkelijke bestemming van de communicatie en de intermediaire nummers van de opgeroepene weergegeven te worden. Bij het weergegeven nummer dient steeds het zone- en landnummer vermeld te worden; - de datum van de communicatie, met vermelding van dag, maand en jaar; - het beginuur, het einduur en de tijdsduur van de communicatie, met vermelding van uur, minuten en seconden en gebruik makend van het 24-urenstelsel; - de celidentificatie van het eindapparaat of het mobiel satellietgrondstation, met name de celcode en de omschrijving van de locatie. Hierbij dient gespecificeerd te worden of de celidentificatie geregistreerd is bij het begin, tijdens of aan het einde van het gesprek; - de geografische coördinaten van het mobiel satellietgrondstation; - het type van communicatie, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen inkomende, uitgaande en doorgeschakelde oproepen; 4° voor de verstrekkers van internettoegang : het meedelen van : - het toegekende IP-adres, vast of tijdelijk; - voor inbelverbindingen : het nummer van de oproeper; - voor andere internetverbindingen : de identificatie van de gebruiker en indien mogelijk de exacte locatie van de verbinding naar de verstrekker van internettoegang; - voor inbelverbindingen : het datavolume van de inkomende en uitgaande datacommunicatie; - de datum van de communicatie, met vermelding van dag, maand en jaar; - het beginuur, het einduur en de tijdsduur van de verbinding, met vermelding van uur, minuten en seconden en gebruik makend van het 24-urenstelsel.

Indien de verstrekkers van internettoegang hun klanten toegang naar het internet bieden via een buffergeheugen, en hierbij niet de nodige maatregelen treffen om het originele internetadres van hun klanten mee te zenden, zodat verder op het internet enkel het internetadres van het tussenstation met het buffergeheugen zichtbaar is en de eigenlijke internetadressen van deze klanten niet meer kunnen onderscheiden worden, dan dienen voor de klanten die via dit buffergeheugen werken ook de gegevens van de eindgebruiker bedoeld in het eerste lid medegedeeld te worden. 5° Verstrekkers van telecommunicatiediensten die verschillende technologieën dooreen gebruiken, dienen alle oproepgegevens en lokalisatiegegevens met betrekking tot de verschillende fases en gebruikte diensten van de telecommunicatie te geven zoals die zijn opgelegd aan de diverse categorieën operatoren en dienstenverstrekkers. De combinatie van de geregistreerde gegevens moet toelaten om de relatie te leggen tussen de oorsprong van de communicatie en de bestemming ervan. § 3. Ter uitvoering van de bepalingen van de artikelen 90ter en volgende van het Wetboek van Strafvordering wordt de geïntercepteerde communicatie doorgestuurd naar het aangeduide netwerkaansluitpunt.

De inhoud van de communicatie dient meegedeeld te worden voor het volledige dekkingsgebied van de operator van het telecommunicatienetwerk of de verstrekker van de telecommunicatie-dienst.

Art. 8.De tijdstippen die op basis van dit besluit moeten worden geregistreerd of meegedeeld, dienen gebruikmakend van het 24-urenstelsel precies te zijn tot op de seconde. De tijdsaanduiding moet steeds gebeuren in de Belgische tijdszone, rekening houdend met de periodes van zomer- en wintertijd.

De operatoren van een telecommunicatienetwerk en verstrekkers van een telecommunicatiedienst moeten de klok op hun systemen die gebruikt wordt voor de registratie van alle tijdstippen die in dit besluit worden vermeld, synchroniseren met het wettelijk tijdregistratiesysteem overeenkomstig de modaliteiten die zullen worden bepaald in een ministerieel besluit.

Art. 9.De bepalingen van de artikelen 5, 6 voor zover zij betrekking hebben op de uitvoering van artikel 90ter van het Wetboek van Strafvordering, en 7, § 3 zijn niet van toepassing op de verstrekkers van internettoegang.

De kosten van de verstrekkers van internettoegang voor hun medewerking aan maatregelen van observatie overeenkomstig artikel 88bis van het Wetboek van Strafvordering, worden begroot overeenkomstig de bijlage aan dit besluit.

Art. 10.De investerings-, exploitatie-, en onderhoudskosten die verbonden zijn aan de technische middelen die in uitvoering van dit besluit aangewend worden door de operatoren van telecommunicatie-netwerken en verstrekkers van telecommunicatiediensten zijn ten laste van deze operatoren van telecommunicatienetwerken en verstrekkers van telecommunicatiediensten.

De investerings-, -exploitatie-, en onderhoudskosten die verbonden zijn aan de technische middelen die in uitvoering van dit besluit aangewend worden door de gerechtelijke autoriteiten zijn ten laste van de Minister van Justitie.

De enige tegemoetkoming die de operatoren van telecommunicatie-netwerken en de verstrekkers van telecommunicatiediensten ontvangen voor hun medewerking in het kader van dit besluit is vervat in de bijlage bij dit besluit.

Art. 11.Dit besluit treedt in werking drie maanden na de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad .

Art. 12.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Telecommunicatie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 9 januari 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS

Bijlage aan het koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 46bis, § 2, eerste lid, 88bis, § 2, eerste en derde lid, en 90quater, § 2, derde lid van het Wetboek van Strafvordering en van artikel 109ter, E , § 2, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige overheidsbedrijven. 1° Observatie (WSV, art.88bis, § 1) a . Observatie overeenkomstig artikel 4, § 1, eerste lid : (1) Activatie : 24,79 euro per nummer van een eindapparaat (49,59 euro buiten de kantooruren) (2) Vergoeding per kalenderdag : 6,20 euro per abonneenummer b .Observatie overeenkomstig artikel 4, § 1, tweede lid : 1) Activatie : 24,79 euro per abonneenummer (49,59 euro buiten de kantooruren) (2) Vergoeding per kalenderdag : 6,20 euro per abonneenummer c .Observatie overeenkomstig artikel 4, § 2 : 1) Activatie : 24,79 euro per abonneenummer (49,59 euro buiten de kantooruren) (2) Vergoeding per kalenderdag : 9,9 euro per abonneenummer d .Observatie van eindapparaten op mobiel netwerk zonder communicatie, overeenkomstig artikel 4, § 2 : (1) Activatie : 24,79 euro per abonneenummer (49,59 euro buiten de kantooruren) (2) Vergoeding per kalenderdag : 9,9 euro per abonneenummer 2° Interceptie van communicatie overeenkomstig artikel 5, § 1 a .Semafonienetwerken (1) Activatie : gratis (2) Vergoeding per kalenderdag : 9,9 euro per abonneenummer b .Vaste en mobiele telecommunicatie (1) Activatie : 24,79 euro per abonneenummer (49,59 euro buiten de kantooruren) (2) Vergoeding per kalenderdag : 49,59 euro per abonneenummer 3° Andere vergoedingen a .Observatie overeenkomstig artikel 4, § 2 op één of meerdere cellen van een mobiel netwerk : (1) Activatie : 24,79 euro per abonneenummer (49,59 euro buiten de kantooruren) (2) Per basisstation, per aaneengesloten periode van 60 minuten : 9,9 euro b .Observatie overeenkomstig artikel 7, § 2 op een mobiel netwerk van eindapparaten zonder communicatie : (1) Activatie : 24,79 euro per abonneenummer (49,59 euro buiten de kantooruren) (2) Per plaatsbepaling, per abonneenummer : 9,9 euro 4° Voor de gevallen niet vermeld in deze bijlage worden enkel de werkelijke kosten hieraan verbonden vergoed na voorlegging van de stukken die deze staven en na gunstig advies van de bevoegde Inspecteur van Financiën. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 9 januari 2003 tot uitvoering van de artikelen 46bis , § 2, eerste lid, 88bis , § 2, eerste en derde lid, en 90quater , § 2, derde lid van het Wetboek van Strafvordering en van de artikel 109ter, E , § 2, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS

^