Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 09 maart 1999
gepubliceerd op 15 juni 1999

Koninklijk besluit tot bepaling van de activiteiten van industriële of commerciële aard waarvoor de provincieraad een autonoom provinciebedrijf met rechtspersoonlijkheid kan oprichten

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
1999000234
pub.
15/06/1999
prom.
09/03/1999
ELI
eli/besluit/1999/03/09/1999000234/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

9 MAART 1999. - Koninklijk besluit tot bepaling van de activiteiten van industriële of commerciële aard waarvoor de provincieraad een autonoom provinciebedrijf met rechtspersoonlijkheid kan oprichten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit voor te leggen, beoogt de activiteiten van industriële of commerciële aard te bepalen waarvoor de provincieraad een autonoom provinciebedrijf met rechtspersoonlijkheid kan oprichten.

Dit besluit is genomen in uitvoering van artikel 114quinquies, tweede lid, van de provinciewet, er ingevoegd bij de wet van 25 juni 1997 tot wijziging van de provinciewet, de wet van 1 juli 1860 tot wijziging van de provinciewet en de gemeentewet wat betreft de eedaflegging en de wet van 19 oktober 1921 tot regeling van de provincieraadsverkiezingen.

De opsomming die voorkomt in artikel 1 houdt rekening met de activiteiten die de provincies traditioneel in de sociale opvoedkundige, culturele, gezondheids- en ontspanningssectoren uitvoeren. Indien zij geen commerciële of industriële activiteiten uitmaken, kunnen zij toch aanleiding geven tot verrichtingen die een economisch kenmerk en doel hebben. Als voorbeeld past het de verkoop van bereide maaltijden door een hotelschool of van verbruiksgoederen door een instelling van technisch onderwijs, de verwezenlijking van dienstprestaties bijkomstig aan culturele of sportieve manifestaties te vermelden. Evenzo brengt de exploitatie van culturele, sportieve of ontspanningsinfrastructuren meestal ontvangsten op voortkomende van de bepaling door het publiek van een toegangsrecht of nog van verrichtingen zoals de verhuur van zalen, het terbeschikking stellen onder bezwarende titel van een parking of de toekenning van een exploitatieconcessie voor een handel binnen de infrastructuur.

In tegenstelling tot het advies van de Raad van State, kunnen de in 10° en 11° van het ontworpen besluit bedoelde activiteiten, voor zover commerciële ondernemingen van de privé sector een sociaal doel hebben inzake die type activiteiten, eveneens aanleiding geven tot verrichtingen van economische aard. Bijgevolg ben ik van oordeel dat deze activiteiten eveneens van economisch of commerciële aard zijn wanneer zij door een openbare dienst uitgeoefend worden.

Wat de punten 7° en 13° betreft, heeft de door de Raad van State voorgestelde formulering tot gevolg dat de draagwijdte van de bepalingen van het ontwerp gewijzigd worden. Alhoewel ik de opportuniteitsoverwegingen die door dit Hoge Rechtscollege uitgebracht werden respecteer, kan ik mij erbij niet aansluiten.

Dit ontwerp strekt ertoe de oprichting van de autonome provinciebedrijven mogelijk te maken, niet voor alle activiteiten betreffende aangelegenheden van provinciaal belang, maar voor sommige van deze activiteiten die beperkend opgesomd worden. Dit gedaan zijnde, ben ik van oordeel dat op een meer precies wijze aan de bepalingen van artikel 114quinquies, tweede lid, van de provinciewet, wordt tegemoet gekomen en ik wens het gebruik van een brede formule zoals deze van « provinciaal belang » te vermijden, die van aard is om volgens mij verschillende interpretatieproblemen te veroorzaken.

Wat het beheer van het onroerend vermogen van de provincie betreft, omvat het al de juridische en materiële handelingen die een eigenaar kan stellen : vervreemding, erfpacht, opstal, verhuur, verkoop van opbrengsten of bomen op stam, renovatie- en onderhoudswerken.

Tenslotte, lijkt er volgens mij geen twijfel over te bestaan dat het beheer van het provinciaal hoger onderwijs meer en meer de verwezenlijking van handelingen van commerciële aard noodzaakt, wat de opzetting van een juridische structuur, die van aard is om een soepel en efficiënt beheer toe te laten, noodzaakt.

Ik heb de eer te zijn, Sire van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 15 juli 1998 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot bepaling van de activiteiten van industriële of commerciële aard waarvoor de provincieraad een autonoom provinciebedrijf met rechtspersoonlijkheid kan oprichten", heeft op 4 november 1998 het volgende advies gegeven : Onderzoek van het ontwerp Bepalend gedeelte Artikel 1 1. In de Franse tekst schrijve men in de inleidende zin van het eerste lid "à caractère industriel ou commercial... » (Men vergelijke met de Nederlandse versie en met het opschrift). 2. De afdeling wetgeving heeft in haar advies, uitgebracht op 30 maart 1995 over het ontwerp van koninklijk besluit dat ontstaan heeft gegeven aan het koninklijk besluit van 10 april 1995 tot bepaling van de activiteiten van industriële of commerciële aard waarvoor de gemeenteraad een autonoom gemeentebedrijf met rechtspersoonlijkheid kan oprichten, gewezen op het volgende : « Het ontwerp moet bepalen welke van de activiteiten van industriële of commerciële aard wegens de te verwezenlijken doelstellingen ervan, aanleiding kunnen geven tot de oprichting van een autonoom gemeentebedrijf met rechtspersoonlijkheid. De bepaling in artikel 1, 8°, "alsook eventueel verrichtingen inzake verhuur of leasing van onroerende goederen" berust op een andere opvatting, aangezien zij verwijst naar verrichtingen die het autonoom gemeentebedrijf als nevenactiviteit kan stellen zodra het over de rechtspersoonlijkheid beschikt.

Men dient zich te beperken tot de opsomming van de activiteiten waarvoor, als men ze als hoofdactiviteit wil verwezenlijken, de oprichting van een autonoom gemeentebedrijf mogelijk is. ».

Een soortgelijke opmerking kan worden gemaakt over de woorden "alsook de verrichtingen met een economisch kenmerk waartoe deze activiteiten aanleiding geven" (artikel 1, 5 en 6, in fine, van het ontwerp).

Indien het verrichtingen betreft die te maken hebben met de exploitatie van de accommodatievoorzieningen bedoeld in de bepaling van het ontwerp, dan zijn die woorden overbodig. De exploitatie impliceert immers noodzakelijk "verrichtingen met een economisch kenmerk".

Indien daarentegen de oprichting van provinciebedrijven beoogd wordt voor activiteiten "met culturele, sportieve of toeristische bestemming of voor ontspanning, met een opvoedkundige bestemming, voor sociale of wetenschappelijke activiteiten of voor zorgenverstrekking", is de wettigheid van de ontworpen bepaling op zijn minst twijfelachtig. Het lijkt immers uitgesloten dat culturele, sportieve, sociale, wetenschappelijke activiteiten, activiteiten in verband met onderwijs of verzorging op zich beschouwd kunnen worden als activiteiten van industriële of commerciële aard (1).

Artikel 114quinquies van de provinciewet verbiedt bijgevolg dat de verrichtingen die te maken hebben met die activiteiten algemeen beschouwd door de provincieraad kunnen worden opgedragen aan een autonoom provinciebedrijf.

Bepaalde activiteiten op cultureel, sportief, toeristisch gebied e.a. kunnen van industriële of commerciële aard zijn. Zulks is trouwens het geval voor de exploitatie van de voor zodanige activiteiten bestemde accommodatievoorzieningen.

Indien het in de bedoeling ligt van de steller van het ontwerp de activiteiten die aanleiding kunnen geven tot het oprichten van een autonoom provinciebedrijf uit te breiden tot die gebieden, dient hij te preciseren welke en mag hij niet in het algemeen verwijzen naar "de verrichtingen met een economisch kenmerk waartoe deze activiteiten aanleiding geven". 3. Onderdeel 7° zou beter als volgt worden gesteld : « 7° het aankopen van onroerend goed of van onroerende zakelijke genoterechten op zulke goederen, het bouwen, renoveren, verbouwen, in huur of in financieringshuur nemen van zulke goederen met het oog op de verkoop, het huren of de financieringshuur van die goederen of rechten;". 4. Bij onderdeel 13° behoort dezelfde opmerking te worden gemaakt als die welke hierboven is geformuleerd in verband met onderdelen 5° en 6°.In verband met die bepaling is de lijst met activiteiten bovendien zodanig lang en algemeen dat nagenoeg elke levering van goederen of aanbieding van diensten door de provincie aanleiding kan geven tot het oprichten van een provinciebedrijf, ongeacht of die activiteiten verricht worden vanuit een industrieel of commercieel oogpunt.

Het zou beter zijn onderdeel 13° als volgt te redigeren : « 13° diensten van studie, onderzoek, ontwikkeling, experimenteren, advisering, promotie en bemiddeling in verband met aangelegenheden van provinciaal belang, alsmede de levering van roerende gooderen die verband houden met die diensten;". 5. Ten slotte zijn "opleiding, vorming en training van personeel van lokale en provinciale besturen" en "het onthaal, de integratie, de heropneming, de tewerkstelling en de hertewerkstelling van personen zonder werk of van werkzoekenden" hoe dan ook geen activiteiten van commerciële of industriële aard.Het ontwerp kan die activiteiten niet als zodanig bestempelen zonder de wet te schenden.

De onderdelen 10° en 11° moeten bijgevolg vervallen. _______ Nota (1) In de parlementaire voorbereiding van de wet van 25 j uni 1997, waarbij in de provinciewet de bepaling houdende machtiging om autonome provinciebedrijven met rechtspersoonlijkheid op te richten is ingevoegd, staat immers het volgende te lezen : « Het oude artikel 114bis van de provinciewet (dat voorziet in de organisatie van gewone provinciebedrijven, zonder rechtspersoonlijkheid), vermeldde dat slechts « de door de Koning aangewezen provinciale inrichtingen en diensten (...) georganiseerd konden worden als provinciebedrijven ». Voortaan is de tussenkomst van de Koning niet meer noodzakelijk om provinciebedrijven op te richten.

Het oude artikel 114bis van de provinciewet vermeldde bovendien dat het diende te gaan om « provinciale diensten of inrichtingen van commerciële of industriële aard ». Deze voorwaarde werd afgeschaft.

Voortaan zal de provincieraad provinciebedrijven kunnen oprichten ongeacht de aard van de dienst of instelling (bijvoorbeeld cultuur, enz.);" (Verslag uitgebracht namens de commissie voor de binnenlandse zaken, de algemene zaken en het openbaar ambt, Kamer, nr. 935/8-96/97).

De kamer was samengesteld uit : de heren : J.-J. Stryckmans, eerste voorzitter;

Y. Kreins, P. Quertainmont, staatsraden;

F. Delperee, J. Kirkpatrick, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. B. Vigneron, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer L. Detroux, adjunct-auditeur. De nota van het coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer A. Lefebvre, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J.-J. Stryckmans.

De griffier, B. Vigneron.

De voorzitter, J.-J. Stryckmans.

9 MAART 1999. - Koninklijk besluit tot bepaling van de activiteiten van industriële of commerciële aard waarvoor de provincieraad een autonoom provinciebedrijf met rechtspersoonlijkheid kan oprichten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de provinciewet van 30 april 1836, inzonderheid op artikel 114quinquies, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 25 juni 1997;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Activiteiten van industriële of commerciële aard waarvoor de provincieraad een autonoom provinciebedrijf met rechtspersoonlijkheid kan oprichten zijn : 1° de levering en de voorziening van water, gas, elektriciteit of stoom;2° de verkoop van bomen en hout van een bosbedrijf;3° de exploitatie van havens, bevaarbare waterlopen en luchthavens;4° de exploitatie van parkeergelegenheden, opslagplaatsen of parkeerterreinen;5° de exploitatie van infrastructuren met culturele, sportieve of toeristische bestemming of voor ontspanning;6° de exploitatie van infrastructuren met een opvoedkundige bestemming, voor sociale of wetenschappelijke activiteiten of voor zorgenverstrekking;7° het verwerven van onroerende goederen, de vorming van zakelijke onroerende rechten, de bouw, de renovatie, de verbouwing, het verhuren of de financieringshuur van onroerende goederen met het oog op de verkoop, de verhuur, de financieringshuur of andere juridische behandelingen betreffende deze onroerende goederen;8° de organisatie van openbare gebeurtenissen;9° de exploitatie van vervoer te water, te land en in de lucht;10° de exploitatie van infrastructuren met bestemming tot de opleiding, vorming en training van personeel van lokale en provinciale besturen;11° de dienstprestaties inzake onthaal, integratie, heropneming, tewerkstelling en hertewerkstelling van personen zonder werk of van werkzoekenden;12° de levering van informatica- en drukkerijdiensten,- werken en -goederen;13° de prestaties van studiediensten, advisering, onderzoek en proefneming, ontwikkeling, promotie en bemiddeling alsmede de levering van roerende goederen in verband met deze dienstprestaties in de volgende domeinen : economie, milieu en ruimtelijke ordening, mobiliteit en infrastructuur, bescherming van de goederen en van de personen, landbouw, visserij, toerisme, cultuur en recreatie, onderwijs en vorming, gezondheidszorg, bijstand aan de personen en internationale samenwerking;14° het beheer van het onroerend vermogen van de provincie en van de provinciale hogescholen.

Art. 2.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 9 maart 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE

^