Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 april 2014
gepubliceerd op 15 mei 2014

Koninklijk besluit tot goedkeuring van het reglement van 4 maart 2014 van de Nationale Bank van België betreffende de tenuitvoerlegging van Verordening nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2014003179
pub.
15/05/2014
prom.
10/04/2014
ELI
eli/besluit/2014/04/10/2014003179/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 APRIL 2014. - Koninklijk besluit tot goedkeuring van het reglement van 4 maart 2014 van de Nationale Bank van België betreffende de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, de artikelen 43 en 80;

Gelet op de wet van 6 april 1995Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/1995 pub. 29/05/2012 numac 2012000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, artikel 90;

Gelet op de wet van 22 februari 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/02/1998 pub. 28/03/1998 numac 1998003158 bron ministerie van financien Wet tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België sluiten tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België;

Op de voordracht van de Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Het reglement van de Nationale Bank van België van 4 maart 2014 betreffende de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013, dat bij dit besluit is gevoegd, wordt goedgekeurd.

Art. 2.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 3.De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 april 2014.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, K. GEENS

Bijlage bij het koninklijk besluit tot goedkeuring van het reglement van de Nationale Bank van België van 4 maart 2014 betreffende de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 De Nationale Bank van België, Gelet op artikel 12bis van de wet van 22 februari 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/02/1998 pub. 28/03/1998 numac 1998003158 bron ministerie van financien Wet tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België sluiten tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België;

Gelet op de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, de artikelen 43 en 80;

Gelet op de wet van 6 april 1995Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/1995 pub. 29/05/2012 numac 2012000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de artikelen 90, 91 en 95;

Gelet op Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG;

Gelet op Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012, Besluit : DEFINITIE

Artikel 1.Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder Verordening nr. 575/2013, Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012.

TOEPASSINGSGEBIED

Art. 2.Dit reglement is van toepassing op de kredietinstellingen naar Belgisch recht als bedoeld in titel II van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, evenals op de beleggingsondernemingen naar Belgisch recht als bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 2) van Verordening nr. 575/2013.

NIVEAU VAN TOEPASSING VAN DE VEREISTEN Toepassing van de vereisten op geconsolideerde basis

Art. 3.Voor de toepassing van artikel 18 van Verordening nr. 575/2013 houdt de NBB bij haar beoordeling van de risico's die voor de consoliderende onderneming voortvloeien uit haar relatie met de betrokken onderneming en met name uit de aansprakelijkheid die voor de consoliderende onderneming voortvloeit uit haar deelneming, rekening met haar kapitaalbinding of met de aanzienlijke invloed die zij uitoefent.

EIGENVERMOGENSBESTANDDELEN Tier 1-kernkapitaalbestanddelen en -instrumenten Vereisten voor aftrek indien er consolidatie van toepassing is

Art. 4.Voor de toepassing van artikel 49, lid 2 van Verordening nr. 575/2013 verlangt de NBB dat het bezit van eigenvermogensinstrumenten die worden uitgegeven door entiteiten uit de financiële sector, voor het toezicht op individuele en gesubconsolideerde basis van de instelling, wordt afgetrokken in de volgende gevallen : a) het bezit van deze instrumenten valt niet onder het geconsolideerde toezicht van de instelling;b) de instelling heeft niet het recht om het merendeel van de leden van de raad van bestuur te benoemen of te ontslaan en bezit minder dan 50 % van de stemrechten op de algemene vergadering;c) er zijn feitelijke of juridische praktische belemmeringen aanwezig of te voorzien, die een snelle overdracht van eigen vermogen of terugbetaling op de vervaldag van passiva door de dochteronderneming aan haar moederonderneming kunnen verhinderen. Risicoweging van en verbod op gekwalificeerde deelnemingen buiten de financiële sector

Art. 5.Voor de toepassing van artikel 89, lid 3 van Verordening nr. 575/2013 mogen de instellingen geen gekwalificeerde deelnemingen aanhouden ten belope van een bedrag dat hoger is dan de percentages van het in aanmerking komend eigen vermogen die in de leden 1 en 2 van het genoemde artikel zijn bepaald.

In geval van overschrijding wordt op het bedrag van de gekwalificeerde deelnemingen dat hoger is dan de bovenvermelde percentages een risicoweging toegepast van 1 250 % voor de berekening van het bedrag van de risicoposten als bedoeld in artikel 92 van Verordening nr. 575/2013.

EIGENVERMOGENSVEREISTEN VOOR KREDIETRISICO Standaardbenadering - Risicoweging

Art. 6.Voor de toepassing van artikel 115, lid 2 van Verordening nr. 575/2013 worden risicoposities op de Gemeenschappen en Gewesten in België behandeld als risicoposities op de Belgische centrale overheid.

Art. 7.Voor de toepassing van artikel 116 van Verordening nr. 575/2013 moet onder "Belgische publiekrechtelijke entiteiten" de volgende wederpartijen worden verstaan : 1° overheidsbedrijven of overheden met rechtspersoonlijkheid, openbare instellingen en publiekrechtelijke verenigingen of iedere andere overheidsdienst met rechtspersoonlijkheid;2° administratieve overheden die opdrachten van openbare dienst vervullen die tot de bevoegdheid behoren van de Gewesten, de Gemeenschappen, de provincies of de gemeenten;3° overheidsondernemingen zonder commercieel oogmerk die eigendom zijn van de Staat of van een overheidsdienst van de Staat met rechtspersoonlijkheid, een Gewest of een Gemeenschap, en die verbintenissen aangaan die formeel gewaarborgd worden door de Staat, een Gewest of een Gemeenschap.

Art. 8.Voor de toepassing van artikel 125, lid 3 van Verordening nr. 575/2013 wordt niet afgeweken van lid 2, punt b) van het genoemde artikel.

Art. 9.Voor de toepassing van artikel 129 van Verordening nr. 575/2013 wordt niet afgeweken van lid 1, punt c) van het genoemde artikel.

Toestemming om gebruik te maken van de door de bevoegde autoriteiten verstrekte interneratingbenadering

Art. 10.Voor de toepassing van de bepalingen van artikel 150 van Verordening nr. 575/2013 moeten de instellingen een gemotiveerd verzoek indienen bij de NBB. De NBB zal dit verzoek beoordelen op grond van de volgende criteria : a) de risico's verbonden aan de betrokken risicoposities zijn voldoende gedekt door de standaardbenadering;b) het volume van de risicoposities blijft niet-materieel in termen van het aantal wederpartijen, het bedrag of het risicoprofiel van die risicoposities. Gedurende de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 passen de instellingen die tot en met 31 december 2013 de standaardbenadering mochten toepassen voor risicoposities die voldoen aan de voorwaarden van artikel 150, lid 1, punt d), de volgende percentages toe op het bedrag van de eigenvermogensvereisten die op grond van de interneratingbenadering zijn berekend : a) 20 % voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014;b) 40 % voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015;c) 60 % voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016;d) 80 % voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017. Kans op wanbetaling, verlies bij wanbetaling en looptijd

Art. 11.Voor de toepassing van artikel 162, lid 1, tweede alinea van Verordening nr. 575/2013 moeten de instellingen die geen toestemming hebben verkregen om hun eigen LGD's te gebruiken, de bepalingen van lid 2 van het genoemde artikel toepassen voor de berekening van de looptijden.

Voorwaarden voor het gebruik van de IRB-benadering - Wanbetaling door debiteuren

Art. 12.Voor de toepassing van artikel 178, lid 1, punt b) van Verordening nr. 575/2013, kan de NBB voor risicoposities op retailcliënteel en op publiekrechtelijke entiteiten toestaan dat de exacte periode van achterstal waaraan de instellingen zich moeten houden in het kader van de definitie van wanbetaling die in het genoemde artikel is vastgelegd, tussen 90 en 180 dagen ligt. Dit aantal kan variëren naargelang van het type product, rekening houdend met de praktijk en de ervaring van de betrokken instelling. Voor risicoposities op wederpartijen die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden, mag de maximumperiode van achterstal niet langer zijn dan de periode die door de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten is vastgesteld.

Effectisering - Inaanmerkingneming van de overdracht van een aanzienlijk deel van het risico

Art. 13.Voor de toepassing van de bepalingen van de artikelen 243 en 244 van Verordening nr. 575/2013 moeten de instellingen vóór elke effectiseringsverrichting aan de NBB een informatiedossier bezorgen, op basis waarvan de NBB kan nagaan of voldaan is aan de voorwaarden om te besluiten dat sprake is van een overdracht van een aanzienlijk deel van het risico. In dit dossier moet ook omschreven worden welk beleid de instelling zal voeren op het vlak van de effectisering (doelstelling van de verrichtingen, beleid inzake het behoud van het kredietrisico, verdeling van de verantwoordelijkheden binnen de instelling, eventuele bevoegdheidsoverdracht). Wanneer de instelling ten behoeve van de NBB niet kan aantonen dat zij een aanzienlijk deel van de kredietrisico's van de geëffectiseerde portefeuille heeft overgedragen aan een derde partij, kan er voor die effectiseringsverrichting geen verlichting worden toegestaan van de eigenvermogensvereisten voor de geëffectiseerde risicoposities. De risicoposities worden dan behandeld alsof ze niet geëffectiseerd waren.

Wederpartijkredietrisico

Art. 14.Voor de toepassing van artikel 282, lid 6 van Verordening nr. 575/2013, wordt voor transacties met een niet-lineair risicoprofiel of voor betalingsgedeelten en transacties met schuldinstrumenten als onderliggende waarde waarvoor de instelling geen delta of, naargelang van het geval, geen gewijzigde duration kan bepalen met een model dat door de NBB is goedgekeurd voor de berekening van de eigenvermogensvereisten voor het marktrisico, gebruik gemaakt van de methode beschreven in deel 3, titel II, hoofdstuk 6, afdeling 3 van de Verordening.

EIGENVERMOGENSVEREISTEN VOOR HET MARKTRISICO Eigenvermogensvereisten voor het positierisico - berekening van de nettopositie

Art. 15.Voor de toepassing van artikel 327, lid 2 van Verordening nr. 575/2013 : a) mogen effecten die converteerbaar zijn in aandelen of in andere effecten die met aandelen kunnen worden gelijkgesteld, worden behandeld alsof het posities zijn in aandelen of andere effecten die met aandelen kunnen worden gelijkgesteld, die in waarde gelijk zijn aan het bedrag van het instrument waarin die effecten kunnen worden geconverteerd, vermenigvuldigd met de delta;b) de aldus verkregen posities mogen worden gecompenseerd met tegengestelde posities in effecten of afgeleide instrumenten die een identieke onderliggende waarde hebben;c) om de risico's te dekken die verband houden met het feit dat rekening wordt gehouden met de kans dat een converteerbaar effect wordt geconverteerd, blijft 10 % van de posities die gecompenseerd zijn met posities op converteerbare effecten evenwel onderworpen aan de vereisten van Titel IV, Afdeling 3 van de Verordening. GROTE RISICO'S

Art. 16.Voor de toepassing van artikel 400, lid 2 van Verordening nr. 575/2013 bepaalt de NBB het volgende : a) de volgende risicoposities zijn vrijgesteld van de toepassing van artikel 395, lid 1 van de Verordening : i.activa bestaande uit vorderingen op centrale banken in de vorm van bij deze centrale banken aan te houden voorgeschreven minimumreserves die in de nationale munt zijn uitgedrukt; ii. activa bestaande uit vorderingen op centrale overheden in de vorm van reglementair vereiste liquiditeit die in overheidspapier worden aangehouden, en die in de nationale munt uitgedrukt en gefinancierd zijn, mits die centrale overheden van een aangewezen EKBI een kredietbeoordeling hebben gekregen die overeenstemt met een kredietwaardigheidscategorie 3 of beter; iii. risicoposities, waaronder deelnemingen of andere belangen, die een instelling heeft op haar eigen dochterondernemingen, voor zover deze ondernemingen opgenomen zijn in het toezicht op geconsolideerde basis waaraan de instelling zelf onderworpen is met toepassing van de Verordening of van Richtlijn 2002/87/EG van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat; iv. mits de NBB hiervoor voorafgaandelijk de toestemming verleent, risicoposities, waaronder deelnemingen en andere belangen, die een instelling heeft op haar moederonderneming, andere dochterondernemingen van deze moederonderneming en haar eigen dochterondernemingen, voor zover deze instellingen opgenomen zijn in het toezicht op geconsolideerde basis waaraan de instelling zelf onderworpen is met toepassing van de Verordening, van Richtlijn 2002/87/EG of van gelijkwaardige in een derde land geldende normen, voor zover minstens voldaan is aan de volgende voorwaarden : - de instelling wordt bijna uitsluitend door professionele wederpartijen gefinancierd; - de deposito's ontvangen van niet-professionele wederpartijen zijn beperkt in omvang binnen het volledige Belgische bankstelsel; b) de volgende risicoposities vallen ten belope van 20 % onder de toepassing van artikel 395, lid 1 van Verordening nr.575/2013 : i. activa bestaande uit vorderingen op regionale of lokale overheden van de lidstaten, indien aan die vorderingen krachtens deel 3, titel II, hoofdstuk 2 van de Verordening een risicoweging van 20 % zou worden toegekend, alsmede andere risicoposities op of gegarandeerd door deze regionale of lokale overheden, indien aan die vorderingen krachtens deel 3, titel II, hoofdstuk 2 van de Verordening een risicoweging van 20 % zou worden toegekend; ii. activa bestaande uit vorderingen en andere risicoposities op kredietinstellingen, aangegaan door kredietinstellingen waarvan er één op niet-concurrerende basis werkzaam is en in het kader van wetgevingsprogramma's of overeenkomstig haar statuten leningen verstrekt of waarborgt waarmee steun wordt verleend aan bepaalde economische sectoren, waarbij de overheid op de een of andere wijze toezicht houdt en er beperkingen gelden voor de besteding van de leningen, op voorwaarde dat de respectieve risicoposities voortvloeien uit dergelijke leningen die via kredietinstellingen worden verstrekt aan de begunstigden, of uit de waarborgen van deze leningen; c) vallen ten belope van 25 % onder de toepassing van artikel 395, lid 1 van Verordening nr.595/2013, de risicoposities, waaronder deelnemingen of andere belangen, die een instelling heeft op haar moederonderneming of op andere dochterondernemingen van deze moederonderneming, voor zover deze ondernemingen opgenomen zijn in het toezicht op geconsolideerde basis waaraan de instelling zelf onderworpen is met toepassing van de Verordening, van Richtlijn 2002/87/EG van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat, of van gelijkwaardige, in een derde land geldende normen; d) de volgende risicoposities vallen ten belope van 50 % onder de toepassing van artikel 395, lid 1 van de Verordening nr.575/2013 : i. gedekte obligaties die voldoen aan de voorwaarden van artikel 129, leden 1, 3 en 6 van de Verordening; ii. documentaire kredieten met een middelgroot risico buiten de balans en niet-opgenomen kredietfaciliteiten met een middelgroot risico buiten de balans, als bedoeld in bijlage I van de Verordening.

De risicoposities die opgenomen zijn in artikel 400, lid 2 van de Verordening en die niet vermeld zijn in de vorige punten a) tot d) vallen volledig onder de toepassing van artikel 395, lid 1 van de Verordening.

Voor wat betreft de bepalingen van punten a) iii. en iv., en punt c), kan de NBB in voorkomend geval strengere limieten opleggen na analyse van de herstelplannen van de betrokken instellingen en groepen van instellingen.

OVERGANGSBEPALINGEN

Art. 17.Voor de toepassing van artikel 465, lid 2 van Verordening nr. 575/2013 zijn gedurende de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 de volgende eigenvermogensvereisten van toepassing : a) een tier 1-kernkapitaalratio van 4 %;b) een tier 1-kapitaalratio van 5,5 %.

Art. 18.Voor de toepassing van artikel 467, leden 1 en 2, eerste alinea van Verordening nr. 575/2013 wordt gedurende de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 niet afgeweken van artikel 35 van de Verordening.

In afwijking van het eerste lid van dit artikel zijn voor niet-gerealiseerde verliezen op vastrentende effecten en in de balans opgenomen kredieten de volgende percentages van toepassing voor de opneming in het tier 1-kernkapitaal : a) 20 % voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014;b) 40 % voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015;c) 60 % voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016;d) 80 % voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017.

Art. 19.Voor de toepassing van artikel 467, lid 2, tweede alinea van Verordening nr. 575/2013, nemen de instellingen in de tier 1-kernkapitaalbestanddelen geen niet-gerealiseerde winsten of verliezen op die verbonden zijn aan risicoposities op centrale overheden totdat de Europese Commissie een verordening heeft vastgesteld tot bevestiging van de internationale norm voor financiële verslaggeving die IAS 39 zal vervangen.

De afwijkingsregeling van het eerste lid is niet van toepassing op het gedeelte van het totaal bedrag van de nettoverliezen met betrekking tot risicoposities op centrale overheden die ingedeeld zijn in de categorie "beschikbaar voor verkoop" dat groter is dan 5 % van de boekwaarde van de bedoelde portefeuille, gewaardeerd overeenkomstig artikel 35ter van het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietinstellingen. Het gedeelte boven 5 % wordt behandeld overeenkomstig artikel 18 van dit reglement.

Art. 20.Voor de toepassing van artikel 468, leden 1 en 2 van Verordening nr. 575/2013 wordt gedurende de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 niet afgeweken van artikel 35 van de Verordening.

In afwijking van het eerste lid zijn de percentages voor de uitsluiting van het tier 1-kernkapitaal die van toepassing zijn op niet-gerealiseerde winsten op vastrentende effecten en in de balans opgenomen kredieten de volgende : a) 60 % voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015;b) 40 % voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016;c) 20 % voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017.

Art. 21.Voor de toepassing van artikel 468, lid 4 van Verordening nr. 575/2013 wordt gedurende de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 niet afgeweken van artikel 33, lid 1, punt c) van de Verordening.

Art. 22.Voor de toepassing van artikel 469, lid 1, punt a) van Verordening nr. 575/2013, wordt gedurende de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 niet afgeweken van artikel 36, lid 1 van de Verordening.

In afwijking van het eerste lid zijn de volgende percentages van toepassing op uitgestelde belastingvorderingen die op toekomstige winstgevendheid berusten en niet voortvloeien uit tijdelijke verschillen : a) 20 % voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014;b) 40 % voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015;c) 60 % voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016;d) 80 % voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017.

Art. 23.Onverminderd artikel 22 wordt voor de toepassing van artikel 469, lid 1, punt c) van Verordening nr. 575/2013, gedurende de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017, niet afgeweken van artikel 36, lid 1 van de Verordening.

Art. 24.Voor de toepassing van artikel 471, lid 1 van Verordening nr. 575/2013 wordt niet afgeweken van artikel 49, lid 1 van de Verordening.

Art. 25.Voor de toepassing van artikel 473, lid 1 van Verordening nr. 575/2013 wordt niet afgeweken van artikel 481 van de Verordening.

Art. 26.Voor de toepassing van artikel 474, punt a) van Verordening nr. 575/2013 wordt gedurende de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 niet afgeweken van artikel 56 van de Verordening.

Art. 27.Voor de toepassing van artikel 476, punt a) van Verordening nr. 575/2013 wordt gedurende de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 niet afgeweken van artikel 66 van de Verordening.

Art. 28.Voor de toepassing van artikel 478, lid 2 van Verordening nr. 575/2013 wordt niet afgeweken van lid 1 van het genoemde artikel.

Art. 29.Voor de toepassing van artikel 479, lid 1, punten a), b) en d) van Verordening nr.575/2013 wordt gedurende de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 niet afgeweken van deel 2, titel II van de Verordening.

Art. 30.Voor de toepassing van artikel 479, lid 1, punt c) van Verordening nr. 575/2013 zijn de volgende percentages van toepassing : a) 80 % voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014;b) 60 % voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015;c) 40 % voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016;d) 20 % voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017.

Art. 31.Voor de toepassing van artikel 480, lid 1 van Verordening nr. 575/2013 zijn de volgende factoren van toepassing : a) 0,2 voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014;b) 0,4 voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015;c) 0,6 voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016;d) 0,8 voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017.

Art. 32.Voor de toepassing van artikel 481, lid 1 van Verordening nr. 575/2013 wordt onverminderd de bepalingen die met toepassing van de artikelen 467 tot 470, 472 en 474 tot 477 worden vastgesteld in dit reglement, niet afgeweken van de artikelen 32 tot 36, 56 en 66 van Verordening nr. 575/2013 gedurende de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017.

Art. 33.Voor de toepassing van artikel 481, lid 2 van Verordening nr. 575/2013 wordt onverminderd de bepalingen die met toepassing van artikel 469 worden vastgesteld in dit reglement, niet afgeweken van artikel 36, lid 1, punt i. en artikel 49, lid 1.

Art. 34.Voor de toepassing van artikel 486 van Verordening nr. 575/2013 worden de bedragen van de bestanddelen en de instrumenten bedoeld in de leden 2 tot 4 van het genoemde artikel als eigen vermogen aangemerkt ten belope van de volgende percentages : a) 80 % gedurende de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014;b) 70 % gedurende de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015;c) 60 % gedurende de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016;d) 50 % gedurende de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017;e) 40 % gedurende de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018;f) 30 % gedurende de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019;g) 20 % gedurende de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020;h) 10 % gedurende de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021.

Art. 35.Voor de toepassing van artikel 495, lid 1 van Verordening nr. 575/2013 kunnen de risicoposities op aandelen die op 31 december 2007 door een instelling worden aangehouden, tot en met 31 december 2017 worden vrijgesteld van de IRB-behandeling.

Art. 36.Tot en met 31 december 2017 kunnen de instellingen de limiet van 10 % als bepaald in artikel 129, lid 1, punten d) en e) van Verordening nr. 575/2013 overschrijden voor preferente aandelen die zijn uitgegeven door Franse "Fonds Communs de Créances", onder de voorwaarden van artikel 496, lid 1, punten a) en b) van de Verordening.

Art. 37.Voor de toepassing van artikel 499, lid 3 van Verordening nr. 575/2013 is het de instellingen toegestaan gedurende de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 enkel een hefboomratio "einde kwartaal" te berekenen.

Art. 38.In afwachting van de harmonisatie van de hefboomratio in 2018, houden de instellingen permanent een eigenvermogensniveau aan dat toelaat te voldoen aan de algemene solvabiliteitscoëfficiënt als berekend op basis van de vreemde middelen met toepassing van de volgende schaal : - eerste schijf : tot en met 25.000.000 €, 6 %; - tweede schijf : > 25.000.000 ? 125.000.000 €, 4 %; - derde schijf : > 125.000.000 ? 250.000.000 €, 3 %; - vierde schijf : > 250.000.000 ? 1.250.000.000 €, 2,5 %; - vijfde schijf : meer dan 1.250.000.000 €, 2 %.

OVERIGE BEPALINGEN

Art. 39.§ 1. In het Reglement van de Nationale Bank van België op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen van 15 november 2011 wordt de volgende wijziging aangebracht.

Artikel I.1 wordt vervangen als volgt : « Tenzij anders is aangegeven, zijn de bepalingen van dit reglement van toepassing op : 1° de kredietinstellingen in de zin van artikel 1, tweede lid, 1°, en bedoeld in titel IV van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;2° de beleggingsondernemingen in de zin van artikel 44, eerste lid, en bedoeld in titel II van de wet van 6 april 1995Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/1995 pub. 29/05/2012 numac 2012000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, voor zover zij een vergunning hebben verkregen als beursvennootschap of vennootschap voor vermogensbeheer en zij niet vallen onder artikel 4, lid 1, punt 2) van Verordening nr.575/2013; 3° de bijkantoren in België van beleggingsondernemingen die ressorteren onder het recht van Staten die geen lid zijn van de Europese Unie, als bedoeld in boek II, titel IV van de wet van 6 april 1995Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/1995 pub. 29/05/2012 numac 2012000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van de parlementaire overlegcommissie bedoeld in artikel 82 van de Grondwet en tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen en die van de NBB of de FSMA een vergunning hebben verkregen als beursvennootschap of vennootschap voor vermogensbeheer.» § 2. Het Reglement van de Nationale Bank van België op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen van 15 november 2011 blijft van toepassing rekening houdend met paragraaf 1.

Art. 40.Dit reglement treedt in werking op de datum van bekendmaking van het koninklijk besluit tot goedkeuring ervan.

Brussel, 4 maart 2014.

De Gouverneur, L. COENE Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 10 april 2014 tot goedkeuring van het reglement van de Nationale Bank van België van 4 maart 2014 betreffende de tenuitvoerlegging van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, K. GEENS

^