Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 april 2014
gepubliceerd op 10 juni 2014

Koninklijk besluit tot regeling van sommige verzekeringsovereenkomsten tot waarborg van de terugbetaling van het kapitaal van een hypothecair krediet

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie en federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2014011279
pub.
10/06/2014
prom.
10/04/2014
ELI
eli/besluit/2014/04/10/2014011279/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 APRIL 2014. - Koninklijk besluit tot regeling van sommige verzekeringsovereenkomsten tot waarborg van de terugbetaling van het kapitaal van een hypothecair krediet


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, strekt tot uitvoering van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen.

De bepalingen die de wettelijke basis van dit ontwerp vormen lagen vervat in de wet van 21 januari 2010 tot wijziging van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst wat de schuldsaldoverzekeringen voor personen met een verhoogd gezondheidsrisico betreft.

Deze wet van 2010 beoogde een oplossing te bieden voor problemen, die personen met een verhoogd gezondheidsrisico ondervinden bij het afsluiten van een schuldsaldoverzekering wanneer zij een hypothecair krediet aangaan voor de verwerving of verbouwing van hun woning.

Verzekeraars weigeren niet zelden met dergelijke personen te contracteren of vragen in dit kader aanzienlijk hogere premies, wat in de praktijk nagenoeg op een contractsweigering kan neerkomen. De betrokkenen kunnen aldus geen leningsovereenkomst afsluiten om een huis te verwerven of te verbouwen, aangezien de kredietgever in de meeste gevallen het afsluiten van een schuldsaldoverzekering zal vragen als waarborg voor het hypothecaire krediet.

Om voor dergelijke problemen een oplossing te bieden, voorzag de wet van 21 januari 2010 in een aantal maatregelen.

Vooreerst werd voorzien in de invoering van een gedragscode. De Commissie voor verzekeringen, ingesteld bij de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, kreeg, overeenkomstig artikel 3 van de wet van 21 januari 2010, de opdracht om vóór 3 augustus 2010 een gedragscode uit te werken.

In deze gedragscode diende onder meer te worden vastgelegd : voor welke soorten krediet en in welke gevallen een medische vragenlijst moet worden ingevuld, de inhoud van een standaard medische vragenlijst, de voorwaarden voor een bijkomend medisch onderzoek, de termijnen voor de behandeling van en het antwoord op verzekeringsaanvragen, de voorwaarden waaronder het Opvolgingsbureau voor de tarifering tussenbeide komt bij een weigering van een schuldsaldoverzekering en de burgerrechtelijke sancties bij niet-naleving van de gedragscode.

De wet voorzag tevens dat, indien de Commissie voor verzekeringen er niet in zou slagen binnen de gestelde termijn de gedragscode uit te werken, de Koning, op advies van de ministers bevoegd voor verzekeringen en volksgezondheid, zelf de gedragscode kon vaststellen, en dit na het advies van de Commissie voor de bescherming van persoonlijke levenssfeer te hebben ingewonnen. Tevens kon de Koning het gebruik van medische vragenlijsten regelen of verbieden bij het uitblijven van de gedragscode. Hij kon ook vragen van de vragenlijst herformuleren en het verzekerde bedrag bepalen waaronder enkel de vragenlijst mag worden gebruikt.

De Commissie voor verzekeringen heeft geen consensus kunnen bereiken in haar opzet om een gedragscode op te stellen (1). Op 17 juni 2010 werden de werkzaamheden stopgezet. Dit betekent dat het initiatief tot het opstellen van de regels die het voorwerp konden uitmaken van de gedragscode, nu bij de Koning berust of dat de Koning het gebruik van medische vragenlijsten kan regelen of verbieden, wat bevestigd wordt in de wet betreffende de verzekeringen.

De wet creëert de mogelijkheid tot oprichting van een Opvolgingsbureau voor tarifering, waarvan de samenstelling bij wet werd vastgelegd. Dit Bureau dient onder meer na te gaan of de door verzekeringsondernemingen gevraagde bijpremies medisch en verzekeringstechnisch verantwoord zijn. Het Bureau formuleert, overeenkomstig de bepalingen van de wet, dienaangaande bindende voorstellen.

Verder voorziet de wet in de erkenning van een Compensatiekas, die als taak heeft de last van de bijpremies te verdelen.

Op te merken valt dat de regels die nu in dit ontwerp worden vastgelegd, zo nodig kunnen worden bijgestuurd naar aanleiding van de tweejaarlijkse evaluatie die de wet voorziet en waaraan alle betrokken actoren zoals de verzekeringsondernemingen, de verzekeringstussenpersonen en consumenten- en patiëntenvertegenwoordigers kunnen deelnemen.

Alvorens in te gaan op de artikelsgewijze bespreking, is het aangewezen de structuur van het ontwerp bondig toe te lichten. Het ontwerp telt vijf hoofdstukken. Een eerste hoofdstuk definieert een aantal begrippen en bakent het toepassingsgebied af. Een tweede hoofdstuk legt verplichtingen op die gelden bij het sluiten van elke schuldsaldoverzekering voor de verbouwing of verwerving van de eigen en enige gezinswoning van de kandidaat-verzekeringsnemer. Een derde hoofdstuk bevat specifieke regels die gelden wanneer een persoon met een verhoogd gezondheidsrisico een schuldsaldoverzekering wenst af te sluiten. Het vierde hoofdstuk bepaalt de erkenningsvoorwaarden van en de controle op de Compensatiekas en regelt aspecten van haar financiering en de grenzen van haar tussenkomst. Een laatste hoofdstuk bundelt de slotbepalingen.

Artikelsgewijze bespreking HOOFDSTUK 1 - Definities en toepassingsgebied

Artikel 1.Artikel 1 herneemt een aantal definities voor de toepassing van dit besluit. Op te merken valt dat de definities bepaald in het wetsontwerp betreffende de verzekeringen (hierna "de wet betreffende de verzekeringen") ook gelden voor de toepassing van dit besluit.

Inzake het begrip "schuldsaldoverzekering" vereist het besluit enerzijds dat de betrokken verzekeringsovereenkomst onderworpen is aan de wet betreffende de verzekeringen en anderzijds dat de verzekering de terugbetaling waarborgt van het kapitaal van een hypothecair krediet dat wordt aangegaan voor de verbouwing of verwerving van de eigen en enige gezinswoning van de kandidaat-verzekeringsnemer.

In de regel zal een dergelijke schuldsaldoverzekering een tijdelijke overlijdensdekking bevatten die tot waarborg strekt van de terugbetaling van een krediet zoals bedoeld in artikel 6, § 1, van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet. Aan het hypothecair krediet wordt aldus een contract van "schuldsaldoverzekering die het overlijdensrisico dekt teneinde contractueel de terugbetaling van het krediet te waarborgen" gehecht.

Met "krediet" wordt in de regel een aflossingskrediet beoogd, dat door de schuldsaldoverzekering qua terugbetaling wordt gewaarborgd.

Niettemin werden deze preciseringen niet in de definitie weerhouden opdat een schuldsaldoverzekering die niet aan deze voorwaarden zou voldoen, niet buiten het toepassingsgebied van dit ontwerp zou vallen.

Om dezelfde reden werd er bij het definiëren van het begrip « gezinswoning » niet voor geopteerd om de definitie, bepaald in de fiscale wetgeving, te weerhouden.

Voor de toepassing van de definitie van basispremie dient men, aansluitend bij de formulering van artikel 223, derde lid, van de wet betreffende de verzekeringen, de meest voordelige premie, inclusief een eventuele korting, in aanmerking te nemen voor eenzelfde verzekeringsprestatie. De definitie van bijpremie sluit aan bij de formulering van artikel 213, eerste lid, van de wet betreffende de verzekeringen.

Om tegemoet te komen aan een bekommernis die werd verwoord in het advies DOC C/2013-1 van de Commissie voor Verzekeringen d.d. 23 april 2013, bepaalt het ontwerp dat de kandidaat-verzekeringsnemer dient te bevestigen dat de verzekeringsovereenkomst de terugbetaling waarborgt van het kapitaal van een hypothecair krediet dat wordt aangegaan voor de verbouwing of verwerving van zijn eigen en enige gezinswoning.

Art. 2.Met de bedoeling om een coherente regeling uit te werken, gelden de regels voor het aanrekenen van een bijpremie ook indien voor een bepaalde verzekeringsprestatie het verzekeringsvoorstel een uitsluiting bevat die niet is opgenomen in een verzekeringsvoorstel aan een persoon van dezelfde leeftijd. Artikel 213, tweede lid, van de wet betreffende de verzekeringen bevat hiertoe de aanzet. HOOFDSTUK 2. - Toepasselijke bepalingen bij het sluiten van een schuldsaldoverzekering Art. 3.De bepalingen van hoofdstuk 2 zijn toepasselijk bij het sluiten van elke schuldsaldoverzekering in de zin van het besluit.

Inzonderheid mag een verzekeringsonderneming enkel een door het Opvolgingsbureau goedgekeurde medische vragenlijst gebruiken bij de behandeling van een aanvraag tot het afsluiten van een schuldsaldoverzekering die onder het toepassingsgebied ratione materiae van artikel 224 van de wet betreffende de verzekeringen valt.

Zoals blijkt uit de parlementaire voorbereidingen vormt de wet van 21 januari 2010 een kaderwet (Parl. St., Kamer, 2009-2010, DOC 52-1977/008, p. 3). Meerdere bepalingen, ingevoegd bij de wet van 21 januari 2010, verlenen opdrachten aan de Koning met het oog op het regelen van noodzakelijke uitvoeringsmodaliteiten van de wet. Zo dient voor bepaalde punten het toepassingsgebied te worden verfijnd door de Koning (zie GwH 10 november 2011, nr. 166/2011, punt B. 13. en B. 13.4) De Koning kan, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de in artikel 212, § 1, van de wet betreffende de verzekeringen bedoelde uitvoeringsbepalingen vaststellen. Hij kanonder meer reeds het gebruik van medische vragenlijsten regelen of verbieden en het verzekerde bedrag vaststellen waaronder enkel de medische vragenlijst kan worden gebruikt (artikel 212, §§ 2 en 3, van de wet betreffende de verzekeringen).

Op te merken valt dat deze wettelijke machtiging geen beperking inhoudt inzake haar toepassingsgebied ratione personae, zij het dat de wet van 21 januari 2010 als algemeen opzet heeft om de toegang voor personen met een verhoogd gezondheidsrisico tot een schuldsaldoverzekering voor de verwerving/verbouwing van een eigen woning te vergemakkelijken.

Meer in het bijzonder verantwoorden de voorbereidende werken de invoering van een gedragscode en een standaard medische vragenlijst als volgt : "De invoering van een gedragscode en de invoering van een standaard medische vragenlijst kadert in de algemene problematiek van de ondoorzichtigheid van medische vragenlijsten en onderzoeken bij het verkrijgen van persoonsverzekeringen. In dit voorstel wordt voor deze problematiek voor de sector van de schuldsaldoverzekeringen een oplossing met twee doelstellingen nagestreefd.

Enerzijds moet een vragenlijst een evenwicht bieden tussen de bescherming van de privacy van de kandidaat verzekerde en de noodzaak van de verzekeraar om het gezondheidsrisico te bepalen. Onrechtstreeks zal de gedragscode wellicht ook, zoals in Nederland, de toegang tot de markt eenvoudiger en doorzichtiger maken. Anderzijds moet een standaardvragenlijst de werking van het tariferingsbureau schuldsaldoverzekeringen [lees : Opvolgingsbureau voor de tarifering] [...] vergemakkelijken omdat de informatie inzake gezondheidsrisico's door alle verzekeraars op dezelfde wijze zal opgevraagd worden" (Parl.

St., Kamer, 2008-2009, DOC 52-1977/001, p. 5).

Men ziet tenslotte niet in hoe de regeling inzake medische vragenlijst enkel toepasselijk zou kunnen zijn op personen die een verhoogd gezondheidsrisico vertonen. Immers, de uitgewerkte regeling sluit aan bij de stapsgewijze acceptatieprocedure, die de meeste verzekeringsondernemingen volgen bij het sluiten van schuldsaldoverzekeringen. De medische vragenlijst moet juist toelaten om uit te maken of de kandidaat-verzekerde een persoon met een verhoogd risico is.

In de praktijk kan veelal pas geoordeeld worden dat een kandidaat-verzekerde een verhoogd gezondheidsrisico heeft nadat deze een medische vragenlijst heeft ingevuld en de verzekeringsonderneming op basis hiervan een (eerste) beoordeling heeft gemaakt. In deze zin blijkt ook dat de standaard medische vragenlijst, die werd vastgesteld in de Gedragscode van Assuralia en die sinds 1 januari 2013 in voege is doch niet werd gepubliceerd (deze gedragscode wordt vermeld in het advies van de Commissie voor Verzekeringen, DOC C/2013-1, p. 3), ook toepasselijk is op kandidaat-verzekerden zonder verhoogd risico. Afdeling 1. - Beoordeling van het verhoogde gezondheidsrisico

Art. 4 en 5. De artikelen 4 en 5 betreffen de situatie waar de verzekeringsonderneming, voor de beoordeling van de gezondheidstoestand van de kandidaat-verzekerde bij de behandeling van een aanvraag tot schuldsaldoverzekering, gebruik maakt van een medische vragenlijst. In dat geval zal zij hierbij enkel de vragen kunnen hanteren waarvan de formulering voorafgaandelijk door het Opvolgingsbureau is goedgekeurd.

In vergelijking met een systeem van gestandardiseerde medische vragenlijsten vertoont een dergelijke benadering het voordeel van de soepelheid. Verzekeringsondernemingen kunnen immers hun ondernemingsgebonden expertise op het vlak van de waarschijnlijke gevolgen van bepaalde medische aandoeningen op de tariefzetting aanwenden bij het opstellen van hun vragenlijsten.

Het staat de verzekeringsondernemingen overigens vrij om alle vragen van de vragenlijst dan wel een deel ervan te stellen aan een kandidaat-verzekerde. Afdeling 2. - Motiveringsplicht

Art. 6 tot 8. Wanneer een verzekeringsonderneming beslist om een schuldsaldoverzekering te weigeren of een bijpremie te vragen omwille van het verhoogde gezondheidsrisico van de kandidaat-verzekerde, brengt zij de kandidaat-verzekeringsnemer schriftelijk op de hoogte.

Dit schrijven bevat ook de motivering van de beslissing van de verzekeringsonderneming.

De motivering van de beslissing bedoeld in artikel 6 wordt verwoord op een ondubbelzinnige en voor de kandidaat-verzekeringnemer begrijpelijke wijze, uitgaande van de specifieke situatie van de verzekerde. Artikel 7 omschrijft ook een aantal elementen die de motiveringsbrief minimaal moet bevatten.

In dit kader past het te wijzen op de wetgeving inzake anti-discriminatie en de vereiste van objectieve rechtvaardiging van ieder direct onderscheid op basis van diverse factoren en meer bepaald een handicap of de gezondheidstoestand van een persoon. Op grond hiervan dient de verzekeraar iedere beslissing gesteund op de gezondheidstoestand van de verzekerde, ongeacht de hoogte van de eventuele bijpremie, omstandig te motiveren. Artikel 213 van de wet betreffende de verzekeringen legt een gelijkaardige algemene motiveringsplicht op.

De motiveringsplicht houdt in dat op basis van die motivering in concreto moet kunnen worden nagegaan of aan het vereiste van objectieve rechtvaardiging zoals bepaald in de anti-discriminatiewetgeving is voldaan. Dit betekent dat men moet kunnen nagaan of de gezondheidstoestand of handicap een noodzakelijke factor is in de beoordeling van het risico en dus een objectief en significant verhoogd risico inhoudt, of de door de verzekeringsonderneming en herverzekeringsonderneming gebruikte gegevens juist, actueel en relevant zijn en of het gemaakte onderscheid een legitiem doel nastreeft en de middelen om dat doel te bereiken geschikt en noodzakelijk zijn. De motivering moet rekening houden met de individuele situatie van de verzekerde (medische opvolging, invloed van behandelingen, herval, herstel) en niet alleen met algemene en abstracte categorieën per pathologie. Uiteraard zal de verzekeringsonderneming bij de beoordeling van de verzekeringsaanvraag met andere parameters eveneens rekening houden zoals het bedrag van het verzekerd kapitaal, de duur van de overeenkomst, de leeftijd van de kandidaat-verzekerde en of deze kandidaat alleenstaand is.

Specifieke bepalingen zijn toepasselijk in het geval dat de kandidaat-verzekeringnemer en de kandidaat-verzekerde niet dezelfde persoon zijn.

Art. 9.Een kandidaat-verzekerde kan, al dan niet via zijn behandelende arts, de raadsgeneesheer van de verzekeringsonderneming schriftelijk om bijkomende informatie vragen over de medische grond van de genomen beslissing.

Deze regel doet geen afbreuk aan de toepassing van artikel 61van de wet betreffende de verzekeringen. Overeenkomstig de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt heeft de kandidaat-verzekerde overigens het recht om de resultaten van een onderzoek die deel uitmaken van zijn medisch dossier, te consulteren.

Art. 10.Artikel 7, 5°, van het besluit bepaalt dat de kandidaat-verzekerde het recht heeft informatie te verkrijgen over eventuele studies en statistieken en over de relatie tussen de verwachte oversterfte en het niveau van de bijpremie. Artikel 10, § 1, verduidelijkt vervolgens welke informatie precies wordt bedoeld.

De verzekeringsonderneming dient deze gegevens, die vrij technisch van aard kunnen zijn, niet uit eigen beweging aan de kandidaat-verzekerde over te maken. Enkel indien de kandidaat-verzekerde hierom vraagt, dienen statistieken, studies, al dan niet afkomstig van herverzekeringsondernemingen, te worden overgemaakt en moet de relatie tussen de verwachte oversterfte en het niveau van de bijpremie nader worden toegelicht.

Aldus biedt de regeling een tussenweg tussen de zware benadering waarbij de kandidaat-verzekerde de informatie (studies en statistieken) onmiddellijk krijgt zonder hiernaar uitdrukkelijk te vragen en de mogelijkheid voor de verzekeringsondernemingen om hun beslissingen ten aanzien van de kandidaat-verzekerden te motiveren op een wijze die niet-technisch van aard is en op de essentie gericht is.

Dezelfde redenering geldt voor de motivering van de proportionele relatie tussen de verwachte oversterfte en het niveau van de bijpremie.

Artikel 10, § 2, bepaalt dat de verzekeringsonderneming niet moet ingaan op vragen van de kandidaat-verzekerden en kandidaat-verzekeringsnemers tot inzage in bedrijfseigen informatie, waaronder de acceptatie- en tariferingsregels van de herverzekeraar.

Art. 11.Artikel 11 bepaalt dat elke prospectus, elke reclame en elk verzekeringsvoorstel dat betrekking heeft op het verlenen van hypothecaire kredieten en levensverzekeringen die de terugbetaling van deze kapitalen dekken, op begrijpelijke wijze informatie bevat over het bestaan van een solidariteitsmechanisme voor personen met een verhoogd gezondheidsrisico. HOOFDSTUK 3. - Bijzondere bepalingen bij het sluiten van een schuldsaldoverzekering met personen met een verhoogd gezondheidsrisico

Art. 12.Artikel 12 strekt tot oprichting van het Opvolgingsbureau.

Daarnaast wordt een procedure uitgewerkt met het oog op de opstelling van het huishoudelijk reglement van het Opvolgingsbureau.

Het is de bedoeling dat het Opvolgingsbureau, met eenparige stemmen van zijn leden, een huishoudelijk reglement opstelt. Dit huishoudelijk reglement bepaalt onder meer de werkingsmodaliteiten, desgevallend met inbegrip van de regels inzake het aanwezigheidsquorum en de stemmingen alsook de selectiecriteria voor de experts.

Indien het Opvolgingsbureau er niet in slaagt om binnen de 2 maanden na de bekendmaking van het benoemingsbesluit van zijn leden een huishoudelijk reglement op te stellen, stellen de ministers bevoegd voor Economie en voor Volksgezondheid gezamenlijk het huishoudelijk reglement vast.

Art. 13.Het Opvolgingsbureau behandelt de verzoeken tot onderzoek voor de dossiers die geweigerd worden of waarvan de bijpremie meer dan 75 % bedraagt. Indien de kandidaat-verzekeringsnemer en de kandidaat-verzekerde niet dezelfde persoon zijn, is het akkoord van de kandidaat-verzekerde vereist.

De bepalingen van hoofdstuk 3 zijn aldus toepasselijk bij weigering, omwille van de gezondheidstoestand van de kandidaat-verzekerde, van een schuldsaldoverzekering die wordt gesloten in het kader van de verwerving/verbouwing van de eigen woonst of indien de gevraagde bijpremie voor een dergelijke verzekering meer bedraagt dan 75 % van de basispremie.

Bijgevolg geldt het door de artikel 217 van de van de wet betreffende de verzekeringen ingevoerde herzieningsmechanisme niet van zodra een basispremie, om één of andere reden die los staat van de gezondheidstoestand van de kandidaat-verzekerde, wordt verhoogd met een bijpremie. Integendeel, de gevraagde bijpremie die omwille van de gezondheidstoestand van de kandidaat-verzekerde wordt aangerekend, dient 75 % van de basispremie te bedragen, wat overigens de ernst van zijn medische aandoening aantoont. In deze zin sluiten de bepalingen van dit hoofdstuk aan bij de overwegingen van het Grondwettelijk Hof in het voorgenoemde arrest van 10 november 2011 (GwH 10 november 2011, nr. 166/2011, punt B. 13.3).

Overigens zal de degelijke motivering van de weigeringsbeslissingen van de verzekeringsondernemingen tot toekenning van een schuldsaldoverzekering die wordt gesloten in het kader van de verwerving/verbouwing van de eigen woonst of van de beslissingen tot het vragen van een bijpremie voor dergelijke verzekeringen, leiden tot een beperktere doorstroming van dergelijke dossiers naar het Opvolgingsbureau.

Verder is het nuttig erop te wijzen dat de wettelijke bepalingen, vervat in de artikelen 214 en 215 van de wet betreffende de verzekeringen, inzake de tussenkomst van de herverzekeraar die kan leiden tot een lagere bijpremie voor de kandidaat-verzekeringsnemer, in dit ontwerp niet worden herhaald.

Art. 14.De verzekeringsonderneming bezorgt het Opvolgingsbureau alle informatie waarover zij beschikt zodat het de voorgelegde verzoeken kan onderzoeken. Meer bepaald maakt de verzekeringsonderneming haar beslissing tot het weigeren of vragen van een bijpremie (met inbegrip van de motivering) en het medisch dossier in verband met de hangende zaak over.

De verzekeringsonderneming stelt ook de studies en statistieken, waardoor zij zich heeft laten leiden bij haar beslissingen en die worden beschreven in artikel 10, ter beschikking van het Opvolgingsbureau.

Daarnaast heeft het Opvolgingsbureau de mogelijkheid om bijkomende informatie te vragen.

Het is immers van belang dat het Opvolgingsbureau over de nodige informatie beschikt om zo de taak, bepaald in artikel 217, § 3, van de wet betreffende de verzekeringen, naar behoren te kunnen vervullen en met kennis van zaken de objectiviteit en de redelijkheid van een gevraagde bijpremie te kunnen onderzoeken.

Art. 15.Het Opvolgingsbureau doet ten aanzien van de betrokken partijen een bindend voorstel binnen de tijdspanne van 15 werkdagen, te rekenen van de ontvangst van het volledige dossier.

Met inachtneming van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer, deelt het Opvolgingsbureau zijn gemotiveerde beslissing schriftelijk mee aan de kandidaat-verzekeringnemer, de verzekerde en de verzekeringsonderneming. Het Opvolgingsbureau geeft desgevallend in zijn beslissing een gedetailleerde weergave van de inhoud van zijn bindend voorstel.

Indien het bindend voorstel van het Opvolgingsbureau, geformuleerd overeenkomstig 217, § 3, derde lid, van de wet betreffende de verzekeringen, niet leidt tot een gunstiger bijpremie voor de kandidaat-verzekeringsnemer, kan de verzekeringsonderneming haar oorspronkelijk aanbod bevestigen.

In geval het Opvolgingsbureau overeenkomstig artikel 217, § 3, derde lid, van de wet betreffende de verzekeringen een voorstel formuleert dat inhoudt dat de kandidaat-verzekerde verzekerbaar is of dat de bijpremie gunstiger zou zijn voor de kandidaat-verzekeringsnemer, kan de verzekeringsonderneming hetzij een aanbod formuleren dat beantwoordt aan het bindend voorstel, desgevallend door aanpassing van de oorspronkelijk voorgestelde bijpremie, hetzij de verzekering weigeren.

Op dit fundamenteel punt sluit het ontwerp aan bij de door het Grondwettelijk Hof meermaals vermelde visie dat de wet van 20 januari 2010 geen recht op schuldsaldoverzekering invoert, noch een verplichting voor de verzekeraar om te contracteren (GwH, 10 november 2011, nr. 166/2011, punten B.12.4, B.17.4, B.18.5, B.24.2, B.30.4, B.56.1).

Art. 16.Binnen een redelijke termijn en rekening houdend met het voorschrift van artikel 212, § 1, 5°, van de verzekeringswet, informeert de verzekeringsonderneming de kandidaat-verzekeringnemer en het Opvolgingsbureau over zijn beslissing of hij al dan niet zal contracteren onder de voorwaarden bepaald in het bindend voorstel van het Opvolgingsbureau.

Art. 17.Onder meer met het oog op de evaluatie van de toepassing van deel 4, titel IV, hoofdstuk 5 van de wet betreffende de verzekeringen en dit besluit voorziet artikel 17 in de verplichting voor het Opvolgingsbureau om jaarlijks een verslag op te stellen.

Dit verslag gaat in op de werklast van het Opvolgingsbureau en de aard van de behandelde dossiers, de vraag in hoeveel gevallen het Opvolgingsbureau afwijkende beoordelingen vormt ten aanzien van de verzekeringsondernemingen en in welke mate de verzekeringsonderneming bereid was te contracteren overeenkomstig de voorwaarden bepaald in het bindend voorstel van het Opvolgingsbureau en de motivatie van de beslissingen waarbij de onverzekerbaarheid van de kandidaat-verzekerde dan wel de gevraagde bijpremie wordt bevestigd. HOOFDSTUK 4. - Erkenningsvoorwaarden van en controle op een compensatiekas en tussenkomst van de Compensatiekas Art. 18 tot 26. De erkenningsvoorwaarden van en controle op een compensatiekas sluiten aan bij de bepalingen van het koninklijk besluit van 8 december 2006 houdende de vaststelling van de toelatingsvoorwaarden en de controle op de Compensatiekas Natuurrampen.

Art. 27.Indien overeenkomstig de bepalingen van de wet betreffende de verzekeringen een compensatiekas wordt opgericht, worden haar tussenkomsten omgeslagen tussen de sector van de kredietinstellingen en hypotheekondernemingen enerzijds en de sector van de verzekeringsondernemingen anderzijds.

Art. 28.Rekening houdend met de door de wet nagestreefde doelstelling om de toegang tot schuldsaldoverzekeringen te verhogen voor personen met een verhoogd gezondheidsrisico ten gevolge van een ziekte met een zekere graad van ernst, is het redelijk verantwoord te voorzien in een solidariteitsmechanisme betreffende de bijpremies die een bepaalde minimumdrempel overschrijden. Dat mechanisme blijft bovendien beperkt, vermits het niet geldt wanneer de bijpremie minder bedraagt dan 125 % van de basispremie of een plafond van 800 % van de basispremie overschrijdt.

Art. 29.De tussenkomst van de Compensatiekas komt verhoudingsgewijs in mindering van het totale bedrag dat de verzekeringsonderneming van de kandidaat-verzekeringsnemer eist. Op dezelfde manier als het derdebetalerssyteem voor de verplichte ziekteverzekering, hoeft de verzekeringsnemer hierom niet uitdrukkelijk te vragen; de verzekeringsonderneming richt zich rechtstreeks tot de Compensatiekas. HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen Art. 30 tot 32. De artikelen 30 tot 32 regelen de inwerkingtreding van deel 4, titel IV, hoofdstuk 5 van de wet betreffende de verzekeringen, evenals van de bepalingen van voorliggend ontwerp. Tot slot worden overgangsbepalingen voor de inwerkingtreding van artikel 4 van het voorliggend ontwerp gepreciseerd.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Minister van Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX (1) Zie dienaangaande het advies van de Commissie voor Verzekeringen (DOC C/2010/1) van 30 september 2010, te consulteren op de webstek van de FSMA. ADVIES 55.514/1 VAN 28 MAART 2014 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT `TOT REGELING VAN SOMMIGE VERZEKERINGSOVEREENKOMSTEN TOT WAARBORG VAN DE TERUGBETALING VAN HET KAPITAAL VAN EEN HYPOTHECAIR KREDIET' Op 26 februari 2014 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Economie en Consumenten verzocht binnen een termijn van dertigdagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot regeling van sommige verzekeringsovereenkomsten tot waarborg van de terugbetaling van het kapitaal van een hypothecair krediet'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 20 maart 2014.

De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Wilfried Van Vaerenberghen Wouter Pas, staatsraden, Marc Rigaux en Michel Tison, assessoren, enMarleen Verschraeghen, toegevoegd griffier.

Het verslag is uitgebracht door Paul Depuydt, eerste auditeur-afdelingshoofd.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix Van Damme, kamervoorzitter.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 28 maart 2014. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 2.1. In de wet van 25 juni 1992 `op de landverzekeringsovereenkomst' werden door de wet van 21 januari 2010 `tot wijziging van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst wat de schuldsaldoverzekeringen voor personen met een verhoogd gezondheidsrisico betreft' de artikelen 138ter-1 tot 138ter-13 ingevoegd. Doelstelling van deze wet was om personen met een verhoogd gezondheidsrisico die een enige eigen woning willen verwerven en/of verbouwen zoveel mogelijk toegang te bieden tot een betaalbare schuldsaldoverzekering.

Tegen de voornoemde wet van 21 januari 2010 werd een beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld dat aanleiding heeft gegeven tot het arrest 166/2011 van 10 november 2011 van het Grondwettelijk Hof.

In dat arrest, dat het betrokken beroep heeft verworpen, wordt onder meer het volgende gesteld : "B.5.1. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wet van 21 januari 2010 is opgevat als een kaderwet (Parl. St., Kamer, 2009-2010, DOC 52-1977/008, p. 3).

B.5.2. De wetgever heeft in eerste instantie de mogelijkheid willen bieden aan de verzekeringssector en aan de consumenten- en patiëntenorganisaties om samen een oplossing uit te werken voor de problematiek van de toegang van personen met een verhoogd gezondheidsrisico tot schuldsaldoverzekeringen (Parl. St., Kamer, 2008-2009, DOC 52-1977/001, pp. 5-6).

De Commissie voor Verzekeringen, die is ingesteld bij de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, werd in dit verband ermee belast vóór 3 augustus 2010 een gedragscode uit te werken, waarin welbepaalde aangelegenheden dienden te worden geregeld (artikel 138ter-1, § 1, van de wet van 25 juni 1992, in samenhang gelezen met artikel 18, tweede lid, van de wet van 21 januari 2010).

B.5.3. De Commissie voor Verzekeringen is evenwel niet erin geslaagd binnen die termijn een gedragscode uit te werken.

Daardoor komt de « wettelijke regeling » in de plaats van die gedragscode (Hand., Kamer, 3 december 2009, p. 57). Uit artikel 139, § 1, 3°, van de wet van 25 juni 1992 blijkt immers dat de « wettelijke regeling bedoeld in artikelen 138ter-2 tot 138ter-6 » in de plaats komt van de door de Commissie voor Verzekeringen uit te werken gedragscode, indien die Commissie niet erin slaagt de gedragscode te bepalen." 2.2. Een eerste ontwerp van koninklijk besluit `tot regeling van sommige verzekeringsovereenkomsten tot waarborg van de terugbetaling van het kapitaal van een hypothecair krediet' werd reeds aan de afdeling Wetgeving om advies voorgelegd en maakte het voorwerp uit van advies 53.646/1/V van 1 augustus 2013. In dit advies werd onder meer het volgende gesteld : "2.7. In het arrest 166/2011 van 10 november 2011 heeft het Grondwettelijk Hof de wet van 21 januari 2010 getoetst aan verscheidene fundamentele rechten en vrijheden. Bij die toetsing sloeg het Grondwettelijk Hof in het bijzonder acht op de algemene economie van de voornoemde wet. Zo bracht onder meer het gegeven dat die wet is opgevat als een kaderwet, waarvan het toepassingsgebied nog dient te worden verfijnd door de Koning, het Hof tot het besluit dat de uitsluitende bedoeling van de wetgever er in bestaat tegemoet te komen aan de problemen die personen met een verhoogd gezondheidsrisico ondervinden bij de toegang tot verzekeringsovereenkomsten (overweging B.13.2). Verder leidde het Hof uit een combinatie van alle bepalingen van de wet de erin vervatte evenwichten af, zoals het gegeven dat de wetgever niet alleen het belang van het recht op eerbiediging van het privéleven van de kandidaatverzekerde heeft erkend, maar ook `de noodzaak van de verzekeraar om het gezondheidsrisico te [kunnen] bepalen' (overweging B.16.8). Zowel de algemene economie van de wet als de voornoemde evenwichten hebben het Hof er mede toe gebracht het tegen de wet van 21 januari 2010 ingestelde beroep te verwerpen." De conclusie van het advies was de volgende : "Het ontwerp is aan zeer grondige herwerking toe. Enerzijds dienen tal van bepalingen, bij gebreke aan rechtsgrond, uit het ontwerp weggelaten te worden. Anderzijds dient het ontwerp op tal van punten te worden aangevuld, aangezien het in zijn huidige vorm niet kan worden beschouwd als de omvattende regeling die de wetgever voor ogen stond.

Het ontworpen besluit kan dan ook als dusdanig geen doorgang vinden en zal in een grondig herwerkte versie opnieuw om advies moeten worden voorgelegd." 2.3. De stellers van het ontwerp hebben zich niet beperkt tot een loutere herwerking van de tekst van het initiële ontwerp van koninklijk besluit, maar hebben ervoor geopteerd om de betrokken wetsbepalingen in een herwerkte versie op te nemen in het ontwerp van wet `betreffende de verzekeringen' (hierna : ontworpen verzekeringswet), meer bepaald in de artikelen 212 tot 224 ervan (1). 2.4. Het sub 2.3 vermelde wetsontwerp heeft de wet van 21 januari 2010 in essentie op de hierna volgende punten gewijzigd. 2.4.1. Er is geen sprake meer van een gedragscode, noch wordt nog een rol weggelegd voor de Commissie voor Verzekeringen bij de totstandkoming ervan. Aan de Koning wordt in artikel 212, § 1, van de ontworpen verzekeringswet delegatie verleend voor het treffen van uitvoeringsbepalingen voor een aantal punten die grotendeels dezelfde zijn als deze vervat in artikel 138-1, § 1, van de wet van 25 juni 1992.

In artikel 212, § 3, van de ontworpen verzekeringswet wordt de burgerrechtelijke sanctie vervat in artikel 23 van het eerste ontwerp van koninklijk besluit opgenomen. 2.4.2. In artikel 214, derde lid, van de ontworpen verzekeringwet wordt in een nieuwe delegatie aan de Koning voorzien betreffende de gevallen waarin de herverzekeraar geen herbeoordeling moet verrichten. 2.4.3. In artikel 217, § 1, van de ontworpen verzekeringswet wordt een nieuwe delegatie aan de Koning ingeschreven om te bepalen dat het Opvolgingsbureau voor tarifering geen onderzoek voert naar voorstellen van bijpremie wanneer deze bijpremie geen minimale ratio van de basispremie vertegenwoordigt.

In het nieuwe artikel 217, § 4, van de ontworpen verzekeringswet wordt bepaald dat de Compensatiekas de werkingskosten van het Opvolgingsbureau draagt volgens de door de Koning vastgestelde regels.

In het nieuwe artikel 217, § 5, van de ontworpen verzekeringswet wordt erin voorzien dat de ombudsdienst voor verzekeringen instaat voor het secretariaat van het Opvolgingsbureau. 3.1. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe uitvoering te geven aan diverse bepalingen van de ontworpen verzekeringswet. Meer in het bijzonder vindt het ontwerp rechtsgrond in de artikelen van de ontworpen verzekeringswet, waarvan melding wordt gemaakt in het eerste lid van de aanhef, met dien verstande dat moet worden opgemerkt wat volgt. 3.2. De artikelen 214, 222 en 223 van de ontworpen verzekeringswet worden weliswaar vermeld in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp maar strekken de ontworpen regeling niet tot rechtsgrond.

Daarentegen wordt in het betrokken lid van de aanhef geen melding gemaakt van artikel 213 van de ontworpen verzekeringswet, alhoewel het tweede lid van die bepaling rechtsgrond biedt voor de artikelen 6 tot 11 van het ontwerp, gelezen in samenhang met artikel 108 van de Grondwet, dat aan de Koning de algemene bevoegdheid verleent tot het uitvoeren van de wet (2). 3.3. De vraag rijst in welke bepaling van de ontworpen verzekeringswet rechtsgrond kan worden gevonden voor artikel 16 van het ontwerp.

Hierover ondervraagd verklaarde de gemachtigde : "Artikel 16 van het ontwerpbesluit bepaalt binnen welke termijn de beslissing omtrent het sluiten van het contract aan de kandidaat-verzekeringnemer moet worden meegedeeld. De rechtsgrond van deze bepaling ligt vervat in de verordenende bevoegdheid van de Koning waarnaar wordt verwezen in de aanhef van het ontwerpbesluit. De bepaling ligt bovendien in de lijn van artikel 212, § 1, 5° van de verzekeringswet dat meer over het algemeen aan de Koning toelaat om de termijnen vast te leggen waarbinnen over de aanvraag van de kandidaat-verzekeringnemer moet worden beslist. Artikel 219 van de verzekeringswet legt in dit verband geen beslissingstermijn op, doch ten gronde is het aangewezen dat de kandidaat-verzekeringsnemer binnen de kortste termijn duidelijkheid krijgt over de vraag of hij met de verzekeringsonderneming een schuldsaldoverzekering kan sluiten in overeenstemming met de door het Opvolgingsbureau bepaalde voorwaarden." Ermee rekening houdend dat in artikel 212, § 1, 5°, van de ontworpen verzekeringswet, waarnaar wordt verwezen in de door de gemachtigde verstrekte uitleg, een meer algemene verplichting is vervat, blijft de rechtsgrond voor artikel 16 van het ontwerp problematisch. Zulks kan niet worden verholpen door een beroep te doen op artikel 108 van de Grondwet.

Onderzoek van de tekst Aanhef 4. De aanhef van het ontwerp dient aan te vangen met het volgende lid : "Gelet op de Grondwet, artikel 108;". 5. Rekening houdend met hetgeen sub 3.2 is opgemerkt, schrappe men in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp zoals het om advies is voorgelegd, de vermelding van de artikelen 214, 222 en 223 van de ontworpen verzekeringswet, en dient nog melding te worden gemaakt van artikel 213, tweede lid, van dezelfde wet. 6. Het derde lid van de aanhef van het ontwerp zoals het om advies is voorgelegd en waarin wordt verwezen naar artikel 108 van de Grondwet, moet worden geschrapt. 7. Aan het einde van het lid van de aanhef waarin wordt gerefereerd aan de adviezen van de Raad van State schrijve men "..., met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;".

Artikel 7 8. In de Nederlandse tekst van artikel 7, tweede lid, 2°, van het ontwerp schrijve men "en die een verhoogd risico in hoofde van ...".

Artikel 12 9. In artikel 12, § 2, tweede lid, van het ontwerp moeten de woorden "de in het tweede lid bedoelde termijn" worden vervangen door de woorden "de in het eerste lid bedoelde termijn". Artikel 30 10. Het bepaalde in artikel 30 van het ontwerp betreft niet specifiek de Compensatiekas en wordt om die reden beter in bijvoorbeeld hoofdstuk II van het ontwerp ondergebracht. (1) Voor de tekst van het ontwerp van wet zoals aangenomen in de plenaire vergadering van de Kamer van volksvertegenwoordigers en overgezonden aan de Senaat, zie Parl.St. Kamer 20 maart 2014, nr. 53-3361/007. (2) Ook artikel 217, §§ 1 en 3, van de ontworpen verzekeringswet, biedt rechtsgrond voor sommige bepalingen van het ontwerp (artikelen 12, § 1, eerste lid, en § 2, 14, 15 en 17), gelezen in samenhang met artikel 108 van de Grondwet. De griffier, M. Verschraeghen.

De voorzitter, M. Van Damme.

10 APRIL 2014. - Koninklijk besluit tot regeling van sommige verzekeringsovereenkomsten tot waarborg van de terugbetaling van het kapitaal van een hypothecair krediet FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, artikel 108;

Gelet op de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen,de artikelen 212, §§ 1 en 2, 213, tweede lid, 217, 220, en 352, § 1;

Gelet op het advies 41/2013 d.d. 2 oktober 2013 van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;

Gelet op het advies van de Commissie Verzekeringen DOC C/2013-1 van 23 april 2013, Gelet op het advies 55.514/1 van de Raad van State, gegeven op 28 maart 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat de Commissie voor Verzekeringen de opdracht, die was bepaald in artikel 138ter-1, § 1, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, ingevoegd door artikel 3 van de wet van 21 januari 2010 tot wijziging van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst wat de schuldsaldoverzekeringen voor personen met een verhoogd gezondheidsrisico betreft, om binnen zes maanden na de bekendmaking van de wet van 21 januari 2010 in het Belgisch Staatsblad een gedragscode uit te werken, niet heeft kunnen vervullen;

Op de voordracht van de Minister van Economie en Consumenten en de Minister van Volksgezondheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1 - Definities en toepassingsgebied

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder : 1° "schuldsaldoverzekering" : verzekeringsovereenkomst die onderworpen is aan deel 4, titel IV, hoofdstuk 5 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen en de terugbetaling waarborgt van het kapitaal van een hypothecair krediet dat wordt aangegaan voor de verbouwing of verwerving van de eigen en enige gezinswoning van de kandidaat-verzekeringsnemer;2° "basispremie" : de laagste premie die de verzekeringsonderneming aanbiedt voor een schuldsaldoverzekering aan een persoon van een bepaalde leeftijd, rekening houdend met de meest voordelige korting die de verzekeringsonderneming om redenen van de gezondheidstoestand van de kandidaat-verzekerde toekent;3° "bijpremie" : deel van de premie die de verzekeringsonderneming aanrekent voor een schuldsaldoverzekering aan een persoon van een bepaalde leeftijd, dat de basispremie overstijgt en om redenen van de gezondheidstoestand van de kandidaat-verzekerde wordt aangerekend;4° "gezinswoning" : de eigen en enige woning van de kandidaat-verzekeringsnemer;5° "kandidaat-verzekeringsnemer" : de persoon ten aanzien van wie een verzekeringsvoorstel wordt geformuleerd dat strekt tot waarborg van de terugbetaling van het kapitaal van een hypothecair krediet dat wordt aangegaan voor de verbouwing of verwerving van de eigen en enige gezinswoning van de verzekeringnemer;6° "kredietinstelling" : de kredietinstelling die tot één van de volgende categorieën behoort : a) de kredietinstellingen naar Belgisch recht die zijn ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 13 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;b) de kredietinstellingen waarvan de Staat van herkomst een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte is en die in België beleggingsdiensten mogen verstrekken overeenkomstig artikel 65 of 66 van dezelfde wet;c) de kredietinstellingen waarvan de Staat van herkomst een derde Staat is en die in België beleggingsdiensten mogen verstrekken overeenkomstig artikel 79 van dezelfde wet;7° "Opvolgingsbureau" : het Opvolgingsbureau voor de tarifering bedoeld in artikel 217, § 1, van de wet betreffende de verzekeringen;8° "persoon met een verhoogd gezondheidsrisico" : persoon ten aanzien van wie de verzekeringsonderneming een schuldsaldoverzekering omwille van zijn gezondheidstoestand weigert, dan wel aanvaardt met een bepaalde bijpremie of mits bepaalde uitsluiting(en);9° "hypotheekondernemingen" : de ondernemingen bedoeld in de artikelen 43, 43bis en 44 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet;10° "wet betreffende de verzekeringen" : de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen. § 2. De kandidaat-verzekeringsnemer verklaart op eer dat de verzekeringsovereenkomst de terugbetaling waarborgt van het kapitaal van een hypothecair krediet dat wordt aangegaan voor de verbouwing of verwerving van zijn eigen en enige gezinswoning.

Art. 2.De bepalingen vanHoofdstuk 2, Afdeling 2, en Hoofdstuk 3 van dit besluit gelden eveneens bij de uitsluiting van bepaalde risico's in de schuldsaldoverzekering omwille van de gezondheidstoestand van de verzekerde. HOOFDSTUK 2. - Toepasselijke bepalingen bij het sluiten van een schuldsaldoverzekering

Art. 3.De artikelen 4 tot 11 zijn toepasselijk bij het sluiten van elke schuldsaldoverzekering. Afdeling 1. - Beoordeling van het verhoogde gezondheidsrisico

Art. 4.Een verzekeringsonderneming mag enkel gebruik maken van een medische vragenlijst bij de behandeling van een aanvraag tot schuldsaldoverzekering op voorwaarde dat de formulering van de vragen voorafgaandelijk door het Opvolgingsbureau is goedgekeurd.

Het Opvolgingsbureau beslist binnen een termijn van één maand na ontvangst over de goedkeuring van de formulering van de vragen. De beslissing door het Opvolgingsbureau wordt genomen bij gewone meerderheid van stemmen.

Art. 5.De medische vragenlijst voldoet aan de principes van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en inzonderheid : 1° de gestelde vragen zijn nauwkeurig en betreffen uitsluitend gebeurtenissen die de verhoogde aard van een gezondheidsrisico in hoofde van de kandidaat-verzekerde kunnen staven;2° de vragen verwijzen in geen geval naar de strikt privé aspecten van het leven van de kandidaat-verzekerde, onder meer op het vlak van seksualiteit, hobby's, buitenlandse reizen, beroepsleven. Afdeling 2 - Motiveringsplicht

Art. 6.Wanneer een verzekeringsonderneming beslist om een schuldsaldoverzekering te weigeren of een bijpremie te vragen omwille van het verhoogde gezondheidsrisico van de kandidaat-verzekerde, brengt zij, overeenkomstig artikel 213, tweede lid, van de wet betreffende de verzekeringen, de kandidaat-verzekeringsnemer schriftelijk op de hoogte.

De verzekeringsonderneming geeft in dit schrijven in detail de redenen van haar beslissing op.

Art. 7.De motivering van de beslissing bedoeld in artikel 6 wordt verwoord op een ondubbelzinnige en voor de kandidaat-verzekeringnemer begrijpelijke wijze, uitgaande van de specifieke situatie van de verzekerde.

Deze motivering bevat minstens de volgende elementen : 1° de beslissing van de verzekeringsonderneming om de verzekering te weigeren of een bijpremie te vragen;2° de medische redenen waarop de beslissing is gesteund en die een verhoogd risico in hoofde van de verzekerde aantonen, tenzij die informatie niet per brief kan worden meegedeeld in toepassing van de wet van 8 december 1992 op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;3° indien de verzekeringsonderneming heeft beslist om een bijpremie te vragen omwille van medische redenen, de hoogte van deze medische bijpremie in euro en als een percentage van de basispremie;4° de persoonsgegevens van de raadsgeneesheer van de verzekeringsonderneming tot wie de verzekerde zich kan wenden om bijkomende informatie over de medische grond van de genomen beslissing te ontvangen;5° het feit dat de kandidaat-verzekeringsnemer de referenties naar studies en statistieken kan verkrijgen, alsook bijkomende uitleg over de relatie tussen de verwachte oversterfte en het niveau van de bijpremie;6° de gegevens van het Opvolgingsbureau alsook de vermelding dat de kandidaat-verzekeringsnemer het recht heeft het Opvolgingsbureau te vragen naar het onderzoek van de beslissing van de verzekeringsonderneming.

Art. 8.Indien de kandidaat-verzekeringsnemer en de verzekerde niet dezelfde persoon zijn, wordt de in artikel 7, tweede lid, 2° en 4° bedoelde medische informatie enkel aan de verzekerde meegedeeld.

Art. 9.De verzekerde kan, al dan niet via zijn behandelende arts, van de raadsgeneesheer van de verzekeringsonderneming bijkomende informatie over de medische motivering van de genomen beslissing krijgen. Deze bijkomende informatie moet schriftelijk aangevraagd worden.

De verzekeringsonderneming bezorgt de verzekerde schriftelijk, binnen een termijn van 8 werkdagen, deze informatie, desgevallend via diens behandelende arts en met inachtneming van de toepasselijke wetgeving.

Art. 10.§ 1. Op schriftelijk verzoek ontvangt de verzekerde, desgevallend via zijn behandelende arts, bijkomende informatie over de volgende elementen : 1° indien de verzekerde vraagt naar concrete studies en/of statistieken op grond waarvan de beslissing werd genomen, de referenties van deze studies en/of statistieken alsook een vrij toegankelijke elektronische link naar deze referenties of, bij ontstentenis, een afschrift van die studies en/of statistieken;2° indien de verzekerde vraagt naar de motivering van het niveau van de bijpremie, motivering onder meer vanuit technisch oogpunt van de proportionele relatie tussen de verwachte oversterfte (met vermelding van het concrete oversterftepercentage) en het niveau van de bijpremie. § 2. De verzekeringsonderneming hoeft niet in te gaan op vragen om inzage te verlenen in bedrijfseigen informatie zoals ondernemingsstatistieken of acceptatie- en tariferingsregels.

Art. 11.De verzekeringsondernemingen, de hypotheekondernemingen en de kredietinstellingen vermelden op elke prospectus, reclame en verzekeringsvoorstel dat betrekking heeft op het verlenen van hypothecaire kredieten en de levensverzekeringen die de terugbetaling van deze kapitalen dekken, op begrijpelijke wijze informatie over het bestaan van een solidariteitsmechanisme voor personen met een verhoogd gezondheidsrisico. HOOFDSTUK 3 - Bijzondere bepalingen bij het sluiten van een schuldsaldoverzekering met personen met een verhoogd gezondheidsrisico

Art. 12.1. Het Opvolgingsbureau wordt opgericht en stelt, met eenparige stemmen van zijn leden, een huishoudelijk reglement op, dat onder meer de werkingsmodaliteiten van het Opvolgingsbureau bepaalt, desgevallend met inbegrip van de regels inzake het aanwezigheidsquorum en de stemmingen alsook de selectiecriteria voor de experts.

De Voorzitter en de leden van het Opvolgingsbureau ontvangen, in respectieve volgorde, een vergoeding van 150 en 75 euro per vergadering. § 2. Het Opvolgingsbureau bezorgt, binnen 2 maanden na de bekendmaking van het benoemingsbesluit van zijn leden, het ontwerp van huishoudelijk reglement voor goedkeuring aan de ministers bevoegd voor Economie en voor Volksgezondheid.

Indien het Opvolgingsbureau er niet in slaagt binnen de in het eerste lid bedoelde termijn een huishoudelijk reglement op te stellen, stellen de ministers bevoegd voor Economie en voor Volksgezondheid gezamenlijk het huishoudelijk reglement vast.

Art. 13.Het Opvolgingsbureau behandelt de verzoeken tot onderzoek voor de dossiers die geweigerd worden of waarvan de bijpremie meer dan 75 % bedraagt. Indien de kandidaat-verzekeringsnemer en de kandidaat-verzekerde niet dezelfde persoon zijn, is het akkoord van de kandidaat-verzekerde vereist.

Art. 14.De verzekeringsonderneming bezorgt het Opvolgingsbureau alle informatie waarover zij beschikt en die nodig is opdat het Opvolgingsbureau de hem voorgelegde verzoeken kan onderzoeken.

Onverminderd de mogelijkheid in hoofde van het Opvolgingsbureau om bijkomende informatie te vragen, maakt de verzekeringsonderneming volgende gegevens en documenten over aan het Opvolgingsbureau : 1° de beslissing van de verzekeringsonderneming, met inbegrip van de motivering bedoeld in artikel 7;2° het medisch dossier dat alle relevante medische gegevens over de kandidaat-verzekerde bevat;3° de studies en statistieken, waardoor zij zich heeft laten leiden bij haar beslissingen om een schuldsaldoverzekering te weigeren, een bijkomend medisch onderzoek te vereisen om het gezondheidsrisico van de kandidaat-verzekerde te kunnen beoordelen of een bijpremie te vragen omwille van het verhoogde gezondheidsrisico van de kandidaat-verzekerde.

Art. 15.§ 1. Overeenkomstig artikel 217, § 3, derde lid, van de wet betreffende de verzekeringen, doet het Opvolgingsbureau ten aanzien van de betrokken partijen een bindend voorstel binnen de tijdspanne van 15 werkdagen, te rekenen van de ontvangst van het volledige dossier. § 2. Het Opvolgingsbureau deelt, onverminderd de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zijn beslissing schriftelijk mee aan de kandidaat-verzekeringnemer, de verzekerde en de verzekeringsonderneming. Het Opvolgingsbureau geeft desgevallend in zijn beslissing een gedetailleerde weergave van de inhoud van zijn bindend voorstel.

De in het voorgaande lid bedoelde beslissing beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 7.

Art. 16.De verzekeringsonderneming informeert de kandidaat-verzekeringnemer en het Opvolgingsbureau binnen een redelijke termijn over zijn beslissing omtrent het sluiten van een contract dat is opgesteld onder de voorwaarden bepaald in het bindend voorstel van het Opvolgingsbureau.

Art. 17.Het Opvolgingsbureau stelt jaarlijks een verslag op, dat onder meer verduidelijkt : 1° hoeveel onderzoeken het Opvolgingsbureau heeft doorgevoerd en op welke pathologieën deze onderzoeken betrekking hadden;2° in hoeveel gevallen de beslissingen van de verzekeringsonderneming werden bevestigd dan wel een afwijkend bindend voorstel werd geformuleerd;3° de motivering van de beslissingen waarbij de onverzekerbaarheid van de kandidaat-verzekerde dan wel de gevraagde bijpremie werd bevestigd;4° in hoeveel gevallen de verzekeringsonderneming bereid was om met de kandidaat-verzekeringsnemer te contracteren onder de voorwaarden bepaald in het bindend voorstel van het Opvolgingsbureau. HOOFDSTUK 4. - Erkenningsvoorwaarden van en controle op een compensatiekas en tussenkomst van de Compensatiekas

Art. 18.§ 1. De aanvraag tot erkenning van de Compensatiekas, bedoeld in artikel 220 van de wet betreffende de verzekeringen, kan uitsluitend worden ingediend door een rechtspersoon die ten laatste op de datum van het indienen van de aanvraag is opgericht onder de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk. § 2. Kunnen toetreden tot de vereniging bedoeld in paragraaf 1 : 1° de verzekeringsondernemingen die in België verzekeringsovereenkomsten aanbieden als bedoeld in artikel 224, eerste lid, van de wet betreffende de verzekeringen;2° de kredietinstellingen en hypotheekondernemingendie een hypothecair krediet aanbieden dat wordt aangegaan voor de verbouwing of verwerving van de eigen en enige gezinswoning van de kandidaat-verzekeringsnemer. § 3. De aanvraag tot erkenning wordt ingediend bij de FSMA. De FSMA zendt deze aanvraag, voorzien van haar advies, aan de minister bevoegd voor Economie. § 4. Bij de aanvraag worden de volgende inlichtingen en bescheiden verstrekt : 1° de statuten;2° het compensatiereglement;3° de bedrijfsvoorwaarden, de financiële en administratieve organisatie, met inbegrip van de naam, voornamen, woon- en verblijfplaats, beroep en nationaliteit van de beheerders en de met de effectieve leiding belaste personen;4° het ondernemingsnummer.

Art. 19.De erkenning van de Compensatiekas wordt door Ons verleend op voorwaarde dat de vereniging voldoet aan de voorwaarden bepaald in en krachtens artikel 220 van de wet betreffende de verzekeringen.

Het compensatiereglement en zijn wijzigingen behoeven Onze goedkeuring.

Art. 20.De bescheiden betreffende het compensatiemechanisme worden bewaard hetzij ten maatschappelijke zetel van de Compensatiekas, hetzij op elke andere plaats die door de FSMA vooraf is toegelaten.

Op eenvoudig verzoek van de FSMA is de Compensatiekas er toe gehouden alle inlichtingen te verstrekken en alle bescheiden in te leveren die zij nodig heeft voor de uitvoering van haar taak.

De FSMA kan voor de uitvoering van de twee voorgaande leden, leden van haar personeel of zelfstandige hiertoe gemachtigde deskundigen delegeren, die haar verslag uitbrengen.

Art. 21.§ 1. Tenminste drie weken vóór het samenkomen van de algemene vergadering, stelt de Compensatiekas de FSMA in kennis van de ontwerpen van jaarrekening en van de wijzigingen aan de statuten of aan het compensatiereglement, alsook van de beslissingen die zij van plan is tijdens die vergadering te nemen en die een weerslag zouden kunnen hebben op haar wettelijke opdracht.

De FSMA kan eisen dat de door haar betreffende die ontwerpen geformuleerde opmerkingen ter kennis worden gebracht aan de algemene vergadering.

Die opmerkingen en de antwoorden moeten in de notulen worden opgenomen. § 2. Binnen de maand die volgt op hun goedkeuring door de algemene vergadering stelt de Compensatiekas de FSMA in kennis van de wijzigingen aan de statuten of aan het compensatiereglement en van de beslissingen die een weerslag zouden kunnen hebben op haar wettelijke opdracht.

Binnen een termijn van ten hoogste twee maand, te rekenen van de datum waarop zij er kennis van gekregen heeft, verzet de FSMA zich bij een met redenen omklede beslissing, per aangetekend schrijven tegen de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde beslissingen die strijdig zijn met de wet betreffende de verzekeringen, met de bepalingen van dit besluit of met haar statuten en brengt de minister bevoegd voor Economie op de hoogte van dit verzet. De datum van de poststempel geldt als de datum van het verzet.

Art. 22.§ 1. Behoudens toepassing van artikel 21, moet elke wijziging in de financiële of administratieve organisatie, inzonderheid die met betrekking tot de gegevens bedoeld in artikel 18, § 4, 3°, binnen een termijn van één maand aan de FSMA worden meegedeeld.

De FSMA zendt zo spoedig mogelijk en uiterlijk dertig dagen na de ontvangst van de ter goedkeuring van de Koning voor te leggen wijzigingen aan de statuten of aan het compensatiereglement deze, samen met haar met redenen omkleed advies, aan de minister bevoegd voor Economie. § 2. De Compensatiekas stelt uiterlijk op 30 juni van elk jaar de FSMA in kennis van een verslag over haar activiteit.

De FSMA brengt de minister bevoegd voor Economie ervan op de hoogte. § 3. Behoudens toepassing van artikel 21 wordt elk ontwerp tot wijziging van de bedrijfsvoorwaarden aan de FSMA meegedeeld. De FSMA verzet zich tegen die ontwerpen wanneer ze strijdig zijn met de wet betreffende de verzekeringen en brengt de minister bevoegd voor Economie op de hoogte van dit verzet. De FSMA deelt aan de Compensatiekas binnen een termijn van één maand te rekenen vanaf die mededeling, per aangetekende brief, haar verzet of haar instemming mee. De ontwerpen, waarvoor de kennisgeving door de FSMA niet binnen die termijn heeft plaatsgehad, mogen toegepast worden.

Art. 23.§ 1. De Compensatiekas kan beroep instellen bij de minister bevoegd voor Economie tegen het verzet dat de FSMA heeft gedaan met toepassing van artikel 22, § 3, en tegen de weigering van de FSMA om de aanwijzing van de commissaris, bedoeld in artikel 24, goed te keuren. § 2. Het beroep moet met redenen omkleed zijn en worden ingesteld bij een aangetekende brief binnen een termijn van vijftien dagen na de kennisgeving van het verzet, de weigering of de goedkeuring bedoeld in § 1. De datum van de poststempel geldt als de datum van de indiening van het beroep. § 3. Het beroep is niet opschortend.

Art. 24.De artikelen 14bis, 38 tot 40 en 90, §§ 1 tot en met 4, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen zijn van overeenkomstige toepassing op de Compensatiekas.

Art. 25.De voorzitter van het Opvolgingsbureau heeft zitting met raadgevende stem in de vergaderingen van de raad van beheer.

Art. 26.De verzekeringsondernemingen zijn er toe gehouden aan de Compensatiekas alle nodige inlichtingen mede te delen ter vervulling van diens wettelijke opdracht onder de vorm, de termijnen en volgens de periodiciteit die deze bepaalt.

Art. 27.De Compensatiekas slaat haar tussenkomsten om volgens volgende modaliteiten : 1° 50 % wordt gedragen door de kredietinstellingen en hypotheekondernemingen;2° 50 % wordt gedragen door de verzekeringsondernemingen.

Art. 28.De Compensatiekas komt tussen indien de gevraagde bijpremie meer bedraagt dan 125 % van de basispremie, zonder dat haar tussenkomst 800 % van de basispremie kan overschrijden.

Art. 29.De tussenkomst van de Compensatiekas komt verhoudingsgewijs in mindering van het totale bedrag dat de verzekeringsonderneming van de kandidaat-verzekeringsnemer eist zonder dat laatstgenoemde hierom uitdrukkelijk moet vragen.

De verzekeringsonderneming richt zich rechtstreeks tot de Compensatiekas teneinde het bedrag terug te vorderen van de tussenkomst die aldus aan de kandidaat-verzekeringsnemer is toegekend. HOOFDSTUK 5 - Slotbepalingen

Art. 30.Deel 4, titel IV, hoofdstuk 5 van de wet betreffende de verzekeringentreedt in werking op de dag van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

Art. 31.Artikel 12 van dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

De overige bepalingen van dit besluit treden in werking op de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het huishoudelijk reglement van het Opvolgingsbureau en uiterlijk op 1 januari 2015.

Art. 32.Binnen de termijn van een maand vanaf de datum bepaald in artikel 31, tweede lid, van dit besluit, leggen de verzekeringsondernemingen de medische vragenlijsten bedoeld in artikel 4 van dit besluit ter goedkeuring voor aan het Opvolgingsbureau.

In afwijking van artikel 4 van dit besluit kunnen de verzekeringsondernemingen de aan het Opvolgingsbureau voorgelegde medische vragenlijsten gebruiken zolang het Opvolgingsbureau zijn goedkeuring niet heeft verleend, zonder hierbij de termijn te overschrijden van 3 maanden vanaf de datum van de voorlegging van de vragenlijsten aan het Opvolgingsbureau.

Art. 33.De minister bevoegd voor de verzekeringen en de minister bevoegd voor de volksgezondheid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 april 2014.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Minister van Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX

^