Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 10 december 1998
gepubliceerd op 30 december 1998

Koninklijk besluit betreffende het toelaatbare geluidsvermogensniveau van gazonmaaimachines

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
1998022800
pub.
30/12/1998
prom.
10/12/1998
ELI
eli/besluit/1998/12/10/1998022800/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

10 DECEMBER 1998. - Koninklijk besluit betreffende het toelaatbare geluidsvermogensniveau van gazonmaaimachines


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 18 juli 1973 betreffende de bestrijding van de geluidshinder, inzonderheid op de artikels 1, eerste lid, 3° en 8;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 juni 1982 betreffende de vaststelling van de algemene methode voor het bepalen van het geluid dat door bouwmachines en bouwmaterieel wordt uitgestraald, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 13 februari 1985 en 14 mei 1987;

Gelet op de Richtlijn (84/538/EEG) van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 september 1984 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lidstaten inzake het toelaatbare geluidsvermogensniveau van gazonmaaimachines, gewijzigd bij de Richtlijnen van 7 april 1987 (87/252/EEG), (88/180/EEG) en (88/181/EEG) van 22 maart 1988;

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, de protocollen, de slotakte en de bijlagen, ondertekend te Porto op 2 mei 1992, goedgekeurd bij de wet van 18 maart 1993, inzonderheid op artikel 23 van de Overeenkomst en punt VII, 1, van bijlage II;

Gelet op het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, ondertekend te Brussel op 17 maart 1993, goedgekeurd bij de wet van 22 juli 1993;

Gelet op het advies van de Hoge Gezondheidsraad, gegeven op 25 oktober 1995;

Gelet op de betrokkenheid van de regeringen van de gewesten bij het ontwerp van dit koninklijk besluit die heeft plaatsgehad op de Interministeriële Conferentie Leefmilieu van 19 maart 1996;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 14 januari 1997;

Op voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Telecommunicatie, Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Landbouw en Kleine en Middelgrote Ondernemingen en Onze Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit besluit heeft betrekking op de beperking van het toelaatbare geluidsvermogensniveau van het door gazonmaaimachines naar de omgeving uitgestraald luchtgeluid en van het toelaatbare geluidsdrukniveau van het uitgestraalde luchtgeluid op de bedieningsplaats bij gazonmaaimachines met een maaibreedte van meer dan 120 cm, door vaststelling van grenswaarden en meetmethoden voor deze niveaus.

Art. 2.§ 1. Onder « gazonmaaimachine » dient te worden verstaan alle materieel met motor dat geschikt is voor onderhoud door maaien, ongeacht de techniek die daarbij wordt toegepast, van grasvelden voor recreatieve, decoratieve en dergelijke doeleinden. § 2. Dit besluit is van toepassing op gazonmaaimachines als bedoeld in de eerste paragraaf, met uitzondering van : - land- en bosbouwmaterieel; - niet-onafhankelijk werkende machines, waaronder getrokken messenkooien, waarvan het maaimechanisme door wielen of door een niet-specifiek trekkend of dragend toestel wordt aangedreven; - gecombineerde machines waarvan de hoofdkrachtbron een geïnstalleerd vermogen van meer dan 20 kW heeft.

Art. 3.De in artikel 1 bedoelde gazonmaaimachines met een maaibreedte van meer dan 120 cm mogen alleen in de handel worden gebracht indien het geluidsdrukniveau van het luchtgeluid, uitgedrukt in dB(A), en gemeten op de bedieningsplaats onder de omstandigheden beschreven in bijlage II bij het koninklijk besluit van 16 juni 1982 betreffende de vaststelling van de algemene methode voor het bepalen van het geluid dat door bouwterreinmachines en bouwterreinmaterieel wordt uitgestraald, zoals aangevuld door bijlage I bij dit besluit, niet hoger is dan 90 dB(A).

Art. 4.§ 1. De in artikel 1 bedoelde gazonmaaimachines mogen alleen in de handel worden gebracht indien hun geluidsvermogensniveau, bij meting onder de omstandigheden beschreven in bijlage I bij het koninklijk besluit van 16 juni 1982 betreffende de vaststelling van de algemene methode voor het bepalen van het geluid dat door bouwterreinmachines en bouwterreinmaterieel wordt uitgestraald, zoals aangevuld door bijlage II bij dit besluit, niet hoger is dan het toelaatbare geluidsvermogensniveau dat in onderstaande tabel naar gelang van de maaibreedte van de gazonmaaimachine is aangegeven : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. De overeenstemming van de gazonmaaimachine met de voorschriften van dit besluit wordt door de fabrikant, of door de in de Europese Gemeenschap gevestigde invoerder, onder zijn verantwoordelijkheid bevestigd in een certificaat, waarvan het model voorkomt in bijlage III, dat bij de machine moet zijn gevoegd, en dat gebaseerd is op het proces-verbaal van het onderzoek dat voor elk type gazonmaaimachine is uitgevoerd door een laboratorium dat voorkomt op de lijst die door de Minister of de Staatssecretaris tot wiens bevoegdheid het Leefmilieu behoort of door een andere Lidstaat van de Europese Gemeenschap, wordt opgesteld.

Om op de eerstgenoemde lijst te worden opgenomen moet het laboratorium voldoen aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 2 april 1974 houdende de voorwaarden en modaliteiten voor de erkenning van de laboratoria en lichamen die, in het kader van de bestrijding van de geluidshinder, belast zijn met het beproeven van en de controle op apparaten en inrichtingen en moet het geaccrediteerd zijn op basis van de wet van 20 juli 1990 inzake de accreditatie van certificatie- en keuringsinstellingen, alsmede van beproevingslaboratoria of van de wet van 16 juni 1970 betreffende de meeteenheden, de meetstandaarden en de meetwerktuigen en van de desbetreffende uitvoeringsbesluiten ervan.

De federale Minister of Staatssecretaris die het Leefmilieu onder zijn bevoegdheid heeft, stelt in overleg met de Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, de periode vast waarna de verplichting tot accreditatie ingaat. § 3. Dit certificaat kan worden weergegeven op de gebruiksaanwijzing of op het garantiebewijs.

Art. 5.§ 1. Op gazonmaaimachines moeten, voordat ze ten verkoop worden aangeboden, op duidelijke en duurzame wijze, hetzij direct op de gazonmaaimachine, hetzij op een blijvend aangebracht plaatje, bijvoorbeeld een geklonken of zelfklevend plaatje, de merktekens worden aangebracht voor de identificatie van de fabrikant, de aanduiding van het type en de opgave van het maximale geluidsvermogensniveau in dB( A) ten opzichte van 1 pW, alsmede, voor gazonmaaimachines met een maaibreedte van meer dan 120 cm, van het geluidsdrukniveau in dB( A) ten opzichte van 20 |gmPa op de bedieningsplaats, die door de fabrikant worden gewaarborgd.

De vermelding van het maximale geluidsvermogensniveau is niet vereist voor met een elektromotor uitgeruste gazonmaaimachines met een maaibreedte van minder dan 30 cm, die wegens hun constructie weinig geluidshinder veroorzaken. § 2. De modellen van deze vermeldingen staan in bijlage IV.

Art. 6.De controle op de overeenstemming van de productie met de voorschriften van dit besluit geschiedt door middel van steekproeven.

Art. 7.Indien uit een controle blijkt dat een in Belgïe gefabriceerde gazonmaaimachine niet in overeenstemming is met de voorschriften van dit besluit, of indien door een andere lidstaat van de Europese Gemeenschap op de hoogte van zo'n gebrek aan overeenstemming wordt gesteld, dan neemt de Minister of de Staatssecretaris tot wiens bevoegdheid het Leefmilieu behoort, de nodige maatregelen om de overeenstemming van de verdere productie van gazonmaaimachines van hetzelfde type te verzekeren. Binnen de maand stelt hij onder opgave van redenen, de andere Lid-Staten en de Commissie op de hoogte van de getroffen maatregelen.

Art. 8.Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 1 juli 1986 betreffende het toelaatbare geluidsvermogensniveau van gazonmaaimachines;2° het besluit van de Brusselse Gewestexecutieve van 16 mei 1991 en het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 19 september 1989 betreffende het toelaatbare geluidsvermogensniveau van gazonmaaimachines;3° de artikelen 41, 42, 43, 45 en 46 van het besluit van 30 juli 1992 van de Vlaamse Gewestexecutieve tot vaststelling van maatregelen ter bestrijding van geluidshinder veroorzaakt door bouwmaterieel en bouwmachines.

Art. 9.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Telecommunicatie, Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Landbouw en Kleine en Middelgrote Ondernemingen en Onze Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 10 december 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Telecommunicatie, E. DI RUPO De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Minister van Landbouw en Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN De Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, J. PEETERS

Bijlage I Methode voor de door de meeting van het door gazonmaaimachines uitgestraalde luchtgeluid op de bedieningsplaats Deze methode is van toepassing op gazonmaaimachines met een maaibreedte van meer dan 120 cm en een zitplaats voor de bedienende persoon, welke integraal deel uitmaakt van de gazonmaaimachine.

Deze technische methodes voldoen aan de voorschriften gegeven in bijlage II van het koninklijk besluit van 16 mei 1982 betreffende de vaststelling van de algemene methode voor het bepalen van het geluid dat door bouwterreinmachines en bouwmaterieel wordt uitgestraald. De bepalingen van die bijlage zijn, met inachtneming van de volgende wijzigingen en toevoegingen, van toepassing op gazonmaaimachines : 6. Bedieningspersoneel Op de bedieningsplaats dient een bedieningspersoon aanwezig te zijn. 6.2.1. Bedieningspersoon in staande houding.

Hiermee wordt geen rekening gehouden. 7.1. Algemeen De plaatsing van de microfoon geschiedt zoals beschreven onder punt 7.3. 9.1. Algemeen.

De plaatsings- en bedrijfsomstandigheden van de gazonmaaimachine zijn zoals beschreven onder punt 6.2. van bijlage II. 9.2. Werking van een met verstelbare voorzieningen uitgeruste gazonmaaimachine.

Hiermee wordt geen rekening gehouden. 10.2.2. Met gebruikmaking van A-gewogen geluidsdrukniveaus LpA Indien bij de meting gebruik wordt gemaakt van een geluidsmeter, bedraagt T vijf seconden. Er worden vijf metingen verricht.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 10 december 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Telecommunicatie, E. DI RUPO De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Minister van Landbouw en Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN De Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, J. PEETERS

Bijlage II Methode voor het meten van het luchtgeluid dat door gazonmaaimachines wordt uitgestraald Werkingssfeer Deze methode is van toepassing op gazonmaaimachines. Hierin zijn de procedures aangegeven voor de proeven ter bepaling van het geluidsvermogensniveau van deze machines met het oog op de afgifte van de verklaring dat zij overeenstemmen met de voorschriften.

Deze technische procedures zijn in overeenstemming met de voorschriften van bijlage I van het koninklijk besluit van 16 juni 1982 gewijzigd bij koninklijk besluit van 13 februari 1985.

De bepalingen van bijlage I van het koninklijk besluit van 16 juni 1982, gewijzigd bij koninklijk besluit van 13 februari 1985 gelden voor gazonmaaimachines, met inachtneming van de volgende wijzigingen : 4. Beoordelingsfactoren voor het weergeven van de resultaten 4.1. Het naar de omgeving uitgestraalde geluid Het naar de omgeving uitgestraalde geluid van een gazonmaaimachine wordt uitgedrukt door het geluidsvermogensniveau. 6. Meetomstandigheden 6.1. Meetobject 6.1.1. Gazonmaaimachines met een voorziening voor het opvangen van het gras worden met deze voorziening beproefd onder normale gebruiksomstandigheden. 6.1.2. Het maaimechanisme wordt ingesteld op een hoogte van 3 cm boven de grond. Indien dit om technische redenen niet mogelijk is, wordt het maaimechanisme ingesteld op een hoogte zo dicht mogelijk bij 3 cm. Het gazon op de meetplaats wordt, alvorens enige geluidsmeting plaatsvindt, met deze instelling van het maaimechanisme gemaaid.

Voor de geluidsmeting moet de maaimachine vrij zijn gemaakt van gras en moet de grasvanger leeg zijn. 6.1.3. Bij gazonmaaimachines met een messenkooi wordt de afstand tussen de messenkooi en het ondermes ingesteld volgens aanwijzing van de fabrikant. Deze instelling is zodanig dat aan één van de volgende eisen wordt voldaan : - een blad papier, zoals gedefinieerd in ISO/R4046 met een gewicht van 80 g/m2 (kraftpapier), wordt doorgesneden over ten minste 50 % van de maaibreedte; - of de afstand tussen de messenkooi en het ondermes bedraagt over de gehele maaibreedte niet meer dan 0,15 mm; - of het maaimechanisme wordt bijgesteld totdat de messen elkaar raken en dan teruggetrokken totdat het contact wordt onderbroken wanneer de messenkooi met maximale snelheid draait.

De mogelijkheid gebruik te maken van de in het derde streepje omschreven test is uitsluitend opengesteld voor met een elektromotor uitgeruste maaimachines met een messenkooi met een maaibreedte van minder dan 50 cm.

Voor en tijdens de metingen moeten de roterende messen worden gesmeerd met SAE 20/50-olie. 6.2 Werking van de geluidsbron gedurende de metingen Vóór elke geluidsmeting moet de motor van de gazonmaaimachine volgens de instructies van de fabrikant op temperatuur worden gebracht.

De metingen van het geluidsvermogensniveau van gazonmaaimachines worden in beginsel verricht bij stilstaande maaimachines, zonder de bedienende persoon, terwijl maaimechanisme en motor op het maximale toerental werken.

Indien het maaimechanisme niet kan worden ontkoppeld van de aandrijfwielen van de gazonmaaier, wordt deze getest hetzij na plaatsing op een ondersteuningsvlak, hetzij al rijdend, vergezeld van de bedienende persoon en onder de volgende omstandigheden : - maaimachine met directe transmissie : In dat geval beweegt de maaimachine zich voort met een zodanige snelheid dat het maaimechanisme op het maximale door de fabrikant vastgestelde toerental werkt; - maaimachine met regelbare transmissie : In dat geval wordt de hoogste overbrengingsverhouding gekozen. De maaimachine beweegt zich voort met een zodanige snelheid dat het maaimechanisme op het maximale door de fabrikant vastgestelde toerental werkt. a) Gazonmaaimachines met verbrandingsmotor De motorolie die bij de metingen gebruikt wordt voor de werking van de maaimachine, wordt door de fabrikant aangegeven.Het brandstofreservoir mag niet meer dan voor de helft gevuld zijn. b) Maaimachines met elektrische motor Indien de gazonmaaimachine door een accu wordt gevoed, dient men zich ervan te vergewissen dat deze maximaal is opgeladen. Indien de machine tijdens de proeven door een stroomaggregaat of via het net wordt gevoed, dient de frequentie van de voedingsstroom bij industriemotoren stabiel te zijn tot op |m@ 1 Hz en bij collectormotoren dient de spanning stabiel te zijn tot op 1 % van de nominale spanning. De frequentie respectievelijk spanning van de motor moet door de fabrikant worden aangegeven.

De voedingsspanning moet worden gemeten aan de stekker van een niet afneembare kabel of snoer of aan de aansluitbus indien de kabel kan worden verwijderd. De golfvorm van de door een generator geleverde stroom moet van soortgelijke aard zijn als die van de netstroom. c) Zwevende of met de hand gevoerde gazonmaaimachines : Deze machines moeten in de normale gebruikspositie worden gehouden. Ondersteuningen mogen de meetresultaten niet beïnvloeden. 6.3. Meetterrein 6.3.1. Algemeen Het meetterrein moet voldoen aan de bepalingen van punt 6.3.2., 6.3.3. of 6.3.4.

Bij betwisting worden de metingen verricht op een meetterrein overeenkomstig punt 6.3.2. 6.3.2 Meting in de open lucht op kunstmatige bevloering.

De meetplaats dient vlak en horizontaal te zijn. De meetplaats, met inbegrip van de verticale projectie van de microfoonpunten moet bestaan uit beton of niet poreus asfalt bedekt met een kunstmatige betegeling overeenkomstig bijlage A, waarvan het middelpunt moet samenvallen met het geometrische middelpunt van de halve bolvorm vermeld in punt 6.4. 6.4. De hoeken zijn gericht op de verticale projectie van de plaatsen der microfoonpunten 2, 4, 6 en 8.

Indien de wielen van de maaimachine de kunstmatige bevloering meer dan 1 cm zouden indrukken, dan moeten de wielen op steunen worden geplaatst, zodat zij zich op de hoogte van de bevloering bevinden voordat deze werd ingedrukt. De ondersteuningen moeten zodanig zijn uitgevoerd dat zij de meetresultaten niet beïnvloeden. 6.3.3. Meting in de open lucht op gras.

De meetplaats dient vlak en horizontaal te zijn. De meetplaats, met inbegrip van de plaatsen der microfoonpunten, dient een niet vochtig gazon te zijn. 6.3.4. Binnenmetingen op kunstmatige bevloering.

Het akoestisch veld binnen de meetruimte dient van soortgelijke aard te zijn als die van een akoestisch vrij veld en de waarde van de constante C moet overeenkomstig punt 8.6.2. worden bepaald. De vloer dient vlak en horizontaal te zijn. De meetplaats, met inbegrip van de verticale projecties van de plaatsen der microfoonpunten, moet de akoestische eigenschappen bezitten van beton of niet poreus asfalt en moet bedekt zijn met een kunstmatige bevloering overeenkomstig bijlage A, waarvan het middelpunt moet samenvallen met het geometrische middelpunt van de halve bolvorm vermeld in punt 6.4. De hoeken zijn gericht op de verticale projecties van de plaatsen der microfoonpunten 2, 4, 6 en 8.

Indien de wielen van de maaimachine de kunstmatige bevloering meer dan 1 cm zouden kunnen indrukken, dan moeten de wielen op steunen worden geplaatst zodat zij zich op de hoogte van de kunstmatige bevloering bevinden voordat deze werd ingedrukt. De ondersteuningen moeten zodanig zijn uitgevoerd dat zij de meetresultaten niet beïnvloeden.

Bijlage A Kunstmatige bevloering 1. Afmetingen en materialen 1.1. Afmetingen De kunstmatige bevloering dient een afmeting te hebben van 360 x 360 cm. 1.2. Materialen De bevloering bestaat uit een laag absorberend materiaal waarvan de absorptiecoëfficiënten |ga bepaald overeenkomstig ISO 354, eerste uitgave, 1985-02-01, binnen de in onderstaande tabel vermelde waarden liggen.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Opmerking : In bijlage B is een voorbeeld opgenomen van een bevloeringsmateriaal en een bouwwijze waarvan kan worden verwacht dat het aan de gestelde eisen voldoet.

Bijlage B Voorbeeld van materiaal en bouw Een laag minerale vezels met een dikte van 20 mm, een luchtweerstand van 11 kNs/m4 en een dichtheid van 25 kg/m3.

Gemakshalve mag de kunstmatige bevloering zijn samengesteld uit samengevoegde losse platen.

De afgesneden randen van spaanplaat moeten niet-absorberend zijn gemaakt en tegen vocht zijn beschermd. Dit kan worden bewerkstelligd door het aanbrengen van een laag plastic verf.

De buitenranden zijn voorzien van aluminium U-profielen van 3 x 20 mm.

De samengevoegde platen kunnen in het algemeen van tweeërlei aard zijn : A. platen die onbelast blijven;

B. platen die belast worden met de maaimachine en het personeel.

Op de onder B genoemde platen worden aluminium tussenprofielen in T-vorm (3 x 20 mm) gemonteerd (zie figuur 1).

De klaargemaakte platen worden vervolgens met het op maat gesneden absorberende materiaal bedekt.

De onder A genoemde platen worden bedekt met een metalen draadvlechtwerk met een draaddikte van 0,8 mm en met een maaswijdte van 10 mm (volièregaas).

De onder B genoemde platen worden bedekt met draadvlechtwerk van gegolfd staaldraad met een diameter van 3,1 mm en met een maaswijdte van 30 mm.

Dit vlechtwerk wordt aan de aluminium U-profielen bevestigd.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 6.4. Meetoppervlak, meetafstand, plaats en aantal van de meetpunten. 6.4.1. Meetoppervlak Het voor de beproeving te gebruiken meetoppervlak vormt een halve bol.

De straal van de halve bol wordt bepaald door de maaibreedte van de maaimachine.

De straal is : - 4 m wanneer de maaibreedte van de te beproeven maaimachine 1,2 m of minder bedraagt; - 10 m wanneer de maaibreedte van de te beproeven maaimachine meer bedraagt dan 1,2 m. 6.4.2. Plaats en aantal van de meetpunten 6.4.2.1. Algemeen Voor het meten van het geluid dat wordt uitgestraald door stilstaande of rijdende gazonmaaimachines bedraagt het aantal meetpunten 6, namelijk de punten 2, 4, 6, 8, 10 en 12, gelegen overeenkomstig punt 6.4.2.2. van bijlage I van het koninklijk besluit van 16 juni 1982, gewijzigd bij koninklijk besluit van 13 februari 1985. Voor de metingen bij een stilstaande gazonmaaimachine valt het middelpunt van de halve bol samen met de projectie op de grond van het geometrische middelpunt van de gazonmaaimachine wanneer deze is gericht van meetpunt 1 naar meetpunt 5. Voor metingen met een rijdende machine loopt de verplaatsingsas door de ligging van de meetpunten 1 en 5. 7. Uitvoering van de metingen 7.1.1. Meting van ander geluid Meting van secundair geluid wordt niet in aanmerking genomen (punt 7.1.1., sub b). 7.1.5. Aanwezigheid van obstakels Visuele controle in een cirkelvormige zone met een straal die driemaal zo groot is als die van de halve bol voor de meting, en waarvan het middelpunt samenvalt met dat van de halve bol, is voldoende om na te gaan of wordt voldaan aan het bepaalde in de derde alinea van punt 6.3. van bijlage I van het koninklijk besluit van 16 juni 1982, gewijzigd bij koninklijk besluit van 13 februari 1985. 7.2. Meting van het geluidsdrukniveau LpA De meting van LpA wordt verricht overeenkomstig punt 7.2., eerste alinea, van bijlage I van het koninklijk besluit van 16 juni 1982, gewijzigd bij koninklijk besluit van 13 februari 1985. Wanneer de maaimachine rijdt, is de meetduur gelijk aan de tijd die de machine nodig heeft om met een constante snelheid het traject A-B (zie figuur 1) af te leggen. De geluidsdrukniveaus LpA van een gazonmaaimachine dienen ten minste driemaal te worden gemeten. Indien de door middel van deze metingen gevonden geluidsvermogensniveaus meer dan 1 dB verschillen, dienen er nieuwe metingen te worden verricht totdat twee geluidsvermogensniveaus worden gevonden die niet meer dan 1 dB verschillen. Het hoogste van deze geluidsvermogensniveaus geldt als het geluidsvermogensniveau van de maaimachine.

Opmerking : Wanneer men gebruik maakt van een geluidsniveaumeter voor de metingen met de rijdende maaimachine, zal in de meeste gevallen LpA gelijk zijn aan het niveau dat wordt gemeten bij de doorgang van de maaimachine door het middelpunt van de halve bol. 8. Verwerking van de resultaten 8.6.2. Akoestische eigenschappen van de meetplaats Voor deze metingen dient de overeenkomstig punt 8.6.2. van bijlage I van het koninklijk besluit van 16 juni 1982, gewijzigd bij koninklijk besluit van 13 februari 1985, bepaalde constance C gelegen te zijn tussen 0,5 en 2 dB waarbij K2 = 0. 9. Te registreren gegevens 9.1. De geluidsbron waaraan de meting wordt verricht : f) maaibreedte;g) draaisnelheid van het maaimechanisme. 9.4. Akoestische gegevens b) "grootte van het meetoppervlak S in m2" wordt geschrapt.1. Plaats, datum en uur waarop de metingen zijn verricht. Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 10 december 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Telecommunicatie, E. DI RUPO De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Minister van Landbouw en Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN De Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, J. PEETERS

Bijlage III Model van een door de fabrikant afgegeven certificaat van overeenstemming Ondergetekende . . . . . (naam, voornaam, adres) verklaart dat gazonmaaimachine : 1. soort : .. . . . (verbrandingsmotor, elektrische motor, enz.) 2. merk : .. . . . 3. type : .. . . . 4. serie aanduiding : .. . . . 5. motor : - fabrikant .. . . . - type . . . . . toerental tijdens de metingen . . . . . omw./min. in overeenstemming is met het bepaalde in het koninklijk besluit van 10 december 1998 betreffende het toelaatbare geluidsvermogensniveau van gazonmaaimachines.

Gewaarborgd geluidsvermogensniveau :..............................dB(A) Gewaarborgd geluidsdrukniveau :...................................dB(A) - soort maaimechanisme : . . . . . - maaibreedte : . . . . . - draaisnelheid van het maaimechanisme : . . . . . omwentelingen/min.

Gedaan te.... , op.... (Handtekening) (Functie) Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 10 december 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Telecommunicatie, E. DI RUPO De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Minister van Landbouw en Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN De Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, J. PEETERS

Bijlage IV Model voor de vermelding waarmee het geluidsvermogensniveau wordt aangegeven Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Alle aangegeven afmetingen kunnen worden vermenigvuldigd met bij voorbeeld 1/2, 1/3, 2, 3, 4, enz., op voorwaarde dat de voorschriften van artikel 5 in acht worden genomen.

Op alle aangegeven maten is een tolerantie van 20 % toegestaan.

Model voor de vermelding waarmee het geluidsdrukniveau op de bedieningsplaats wordt aangegeven Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 10 december 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Telecommunicatie, E. DI RUPO De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Minister van Landbouw en Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN De Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, J. PEETERS

^