Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 11 juli 2003
gepubliceerd op 27 januari 2004

Koninklijk besluit tot regeling van de werking van en de rechtspleging voor het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2003000891
pub.
27/01/2004
prom.
11/07/2003
ELI
eli/besluit/2003/07/11/2003000891/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

11 JULI 2003. - Koninklijk besluit tot regeling van de werking van en de rechtspleging voor het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Titel II, Hoofdstuk II en Hoofdstuk III, alsook Titel III en Titel III ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, regelen op algemene wijze de procedure die van toepassing is op de vreemdelingen die zich vluchteling hebben verklaard of die een aanvraag tot erkenning van de hoedanigheid van vluchteling bij de Belgische autoriteiten hebben ingediend.

Het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bevat in Titel II, Hoofdstuk III, en Titel III bepalingen die van toepassing zijn op de procedure voor vreemdelingen die zich vluchteling hebben verklaard of die een aanvraag tot erkenning van de hoedanigheid van vluchteling hebben ingediend.

Het doel van dit koninklijk besluit is voor het Commissariaat-generaal eenduidige werkingsregels vast te leggen die bij de diverse procedures voor het Commissariaat-generaal moeten worden gehanteerd. Aangezien zowel in de wet van 15 december 1980 als in het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 diverse bepalingen worden opgenomen die de dagelijkse werking van het Commissariaat-generaal bepalen, dient voorliggend besluit als verdere uitwerking en verduidelijking van deze bepalingen.

Hoofdstuk I voorziet in een aantal definities. Hoofdstuk II heeft betrekking op de werking van het Commissariaat-generaal. In artikel 2 en 3 wordt een overzicht gegeven van de organisatie van het Commissariaat-generaal. In artikel 4 wordt een aantal principes in verband met de deontologie van de ambtenaren vastgelegd. Hoofdstuk III voorziet in een aantal bepalingen met betrekking tot de rechtspleging op het Commissariaat-generaal. Tenslotte bevat hoofdstuk IV een aantal slotbepalingen.

Artikelsgewijze bespreking HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Hoofdstuk I bestaat uit één artikel, met name een artikel waarin verschillende begrippen die in het koninklijk besluit worden gebruikt nader worden omschreven. De definities spreken voor zich, met uitzondering voor het begrip vertrouwenspersoon. Volgens dit besluit kan een asielzoeker zich laten bijstaan door een advocaat of een vertrouwenspersoon. In geval van een advocaat wordt een mandaat vermoed. Een vertrouwenspersoon kan voor de procedure voor het Commissariaat-generaal slechts worden aanvaard, voor zover hij hiertoe uitdrukkelijk en schriftelijk gemandateerd wordt. Door die bepaling beoogt men in eerste instantie aan sociale assistenten of andere sociale hulpverleners de mogelijkheid te geven asielzoekers voor het Commissariaat-generaal bij te staan. In de definitie wordt het begrip « aangeduid » in plaats van « gemandateerd » gebruikt teneinde ook in geval van minderjarigen de mogelijkheid te bieden een vertrouwenspersoon (b.v. de maatschappelijk assistent van het centrum waar de minderjarige verblijft) te laten optreden.

HOOFDSTUK II. - De werking Afdeling 1. - De organisatie van het Commissariaat-generaal

Artikel 2 voorziet in de diplomavereisten waaraan de ambtenaren van het Commissariaat-generaal, die onmiddellijk betrokken zijn bij de dossierbehandeling, moeten voldoen. Dit zijn de ambtenaren die de asielzoekers horen, een ontwerpbeslissing opstellen of deze ontwerpbeslissing superviseren. Reeds van bij de oprichting van het Commissariaat-generaal werd er geopteerd om de functies die rechtstreeks bij het beslissingsproces over asielaanvragen betrokken zijn voor te behouden aan personen met een universitair of gelijkgesteld diploma teneinde het goede verloop en het hoge niveau van het beslissingsproces te garanderen.

Artikel 3, § 1, voorziet in de oprichting van een documentatie- en researchdienst binnen het Commissariaat-generaal ter ondersteuning van de behandeling van de asielaanvragen. De oprichting van een interne documentatie- en researchdienst, die is samengesteld uit per geografische regio gespecialiseerde medewerkers, maakt het het Commissariaat-generaal mogelijk om opzoekingen te doen aangaande de algemene situatie in de landen van herkomst, alsook om meer gedetailleerd onderzoek uit te voeren naar de door de asielzoekers opgeworpen feiten. Zo nodig kan de interne documentatie- en researchdienst medewerkers naar de landen van herkomst sturen met de bedoeling ter plaatse onderzoek te doen. Ook voorziet de interne documentatie- en researchdienst in de uitbouw van een bibliotheek die toegankelijk is voor medewerkers van andere asielinstanties. Gelet op het feit dat sommige informatie voor intern gebruik bestemd is, is de toegang voor andere personen tot deze dienst aan schriftelijke toestemming van de Commissaris-generaal of zijn gemachtige onderworpen.

Artikel 3, § 2, voorziet in de oprichting van een kennis- en leercentrum binnen het Commissariaat-generaal dat zal instaan voor de opleiding - in de meeste ruime zin - van de nieuwe medewerkers als in de permanente vorming van de bestaande medewerkers.

Artikel 3, § 3, voorziet in de oprichting van een juridische dienst binnen het Commissariaat-generaal. De dienst is belast met het behandelen van de beroepen ingediend tegen de beslissingen van de Commissaris-generaal of één van zijn adjuncten hetzij bij de Raad van State in de ontvankelijkheidsfase hetzij bij de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen in de fase ten gronde hetzij bij eventuele andere instanties. De behandeling bestaat uit de schriftelijke als de mondelinge verdediging van het Commissariaat-generaal voor de gemelde rechtscolleges. De Commissaris-generaal zorgt ervoor dat hij op elk moment kan worden vertegenwoordigd door medewerkers van de juridische dienst bij voormelde rechtscolleges. Daarnaast heeft de juridische dienst een ondersteunende taak ten behoeve van de dossierbehandelaars. Afdeling 2. - De deontologie van de ambtenaren

Artikel 4, § 1, bepaalt dat de ambtenaar moet rekening houden met de specifieke omstandigheden waarin de asielzoeker zich bevindt, zeker en vast wanneer het gaat om personen, bijvoorbeeld minderjarigen, die men omwille van hun bijzondere situatie met nog meer omzichtigheid moet benaderen dan andere asielzoekers.

Artikel 4, § 2, geeft aan wat er moet gebeuren indien de ambtenaar tijdens het gehoor vaststelt dat er tussen de asielzoeker en hemzelf belangenconflicten bestaan. Dit kan het geval zijn als de ambtenaar vaststelt dat hij de asielzoeker om de één of de andere reden kent.

Wordt dit vastgesteld, dan moet de ambtenaar onmiddellijk zijn functionele overste hierover inlichten. Deze beslist over het belangenconflict. Indien dit volgens hem noodzakelijk is, geeft hij het dossier door aan een andere ambtenaar. HOOFDSTUK III. - De rechtspleging voor het Commissariaat-generaal Afdeling I. - Algemene bepalingen inzake de rechtspleging voor het

Commissariaat-generaal Onderafdeling 1. - De oproepingen Artikel 5 preciseert dat de bepalingen van deze afdeling slechts van toepassing zijn in het kader van de behandeling van de dringende beroepen op grond van artikel 63/2 van de wet en van de verdere onderzoeken op grond van artikel 63/3 van de wet uitgevoerd in hetgeen gemeenzaam de procedure ten gronde genoemd wordt.

Artikel 6, § 1, bepaalt dat de asielzoeker tijdens het geheel van de procedure voor het Commissariaat-generaal minstens eenmaal opgeroepen wordt voor gehoor. Dit houdt in dat de asielzoeker minstens eenmaal hetzij in de ontvankelijkheidsfase, hetzij in de fase ten gronde door de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde moet worden opgeroepen voor gehoor. Dit betekent dat de asielzoeker bij de behandeling van het dringend beroep in elk geval voor een gehoor moet worden opgeroepen, maar tevens dat hij bij de behandeling ten gronde niet noodzakelijk opnieuw voor een gehoor moet worden opgeroepen, indien hij reeds bij de behandeling van het dringend beroep voor een gehoor was opgeroepen.

Artikel 6, § 2, bepaalt dat er minstens acht werkdagen moeten zijn tussen het verzenden van de oproeping en de datum waarop het gehoor zal plaatsvinden. Dit om de asielzoeker toe te laten zich voor te bereiden op het gehoor en desgevallend de nodige schikkingen te treffen om zich naar Brussel te begeven. In de gevallen waarin de asielzoeker wordt vastgehouden zoals bepaald in artikel 74/5 en 74/6 van de wet kan deze termijn korter zijn. Dit hangt samen met de kortere behandelingstermijnen voorzien in artikel 63/2 § 2 van de wet waarin wordt gesteld dat de Commissaris-generaal deze beroepen bij voorrang dient te behandelen meer bepaald binnen de vijf werkdagen na het indienen van het dringend beroep.

Artikel 7 voorziet als uitgangspunt dat de oproepingen tot gehoor aan de asielzoeker worden overgemaakt door middel van een aangetekende brief of per bode tegen ontvangstbewijs op de door hem gekozen woonplaats. Een ander uitgangspunt zou strijdig zijn met artikel 51/2 alinea 6 van de wet. Ter vrijwaring van de belangen van de asielzoeker, kan de Commissaris-generaal een kopie van de oproeping tot gehoor naar het adres van de effectieve woonplaats van de asielzoeker sturen indien hij daarover wordt ingelicht. Dit wil zeggen indien uit de behandeling van het dossier kan worden afgeleid dat het adres van de effectieve woonplaats van de betrokkene verschilt van het voordien door de betrokkene meegedeelde adres van de gekozen woonplaats. Deze handelswijze heeft slechts enig nut indien uit de behandeling van het dossier blijkt dat het adres van de effectieve woonplaats van recentere datum is dan het adres van de gekozen woonplaats. Een kopie van de oproeping zal ook naar de raadsman, desgevallend de vertrouwenspersoon alsook naar de persoon die over minderjarige asielzoekers de bijzondere voogdij voorzien door de Belgische Wet uitoefent om hen toe te laten tijdens het interview aanwezig te zijn. Aan de vertrouwenspersonen wordt in tegenstelling tot advocaten slechts een kopie van de oproeping, van de vraag om inlichtingen en van de beslissing gestuurd indien ze daar uitdrukkelijk om verzoeken en indien de asielzoeker de vertrouwenspersoon specifiek daartoe heeft aangeduid.

Artikel 8, § 1, voorziet in de regeling van het overmaken van oproepingen tot gehoor aan asielzoekers die zich in een door de Staat, een andere overheid of één of meerdere besturen georganiseerd centrum of een plaats waar hulpverlening wordt verstrekt op verzoek en op kosten van de Staat verblijven. Omdat de asielzoekers op dat ogenblik in dat centrum hun gekozen woonplaats hebben, waar zij het verdere verloop van hun procedure afwachten, zijn zij snel bereikbaar. Om die reden werd voor deze categorie van asielzoekers een ander regeling voorzien wat betreft het overmaken van oproepingen en vragen om inlichtingen. Conform artikel 51/2, vijfde lid, van de wet wordt er bepaald dat voor deze categorie van vreemdelingen de oproepingen en de vragen om inlichtingen per fax door de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde worden doorgestuurd naar de directeur van het centrum of zijn gemachtigde. De directeur van het centrum of zijn gemachtigde treedt hierbij op als bode die de oproepingsbrief door de geadresseerde asielzoeker voor ontvangst laat tekenen. Het door de asielzoeker getekend ontvangstbewijs wordt hierna door de directeur of zijn gemachtigde naar het Commissariaat-generaal teruggestuurd. Deze werkwijze maakt tevens een besparingsmaatregel uit omdat aangetekend versturen van oproepingen via deze werkwijze niet langer noodzakelijk is.

Artikel 8, § 2, voorziet in een gelijkaardige regeling voor de asielzoekers die worden vastgehouden op een welbepaalde plaats.

Artikel 8, § 3, bepaalt dat indien uit het administratief dossier blijkt dat de asielzoeker de oproeping tot gehoor zoals voorzien in de paragrafen 1 en 2 van artikel 8 van dit besluit niet heeft ontvangen, de oproeping aan de asielzoeker door de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde bij een aangetekende zending zal worden bevestigd. Zo nodig moet een nieuwe gehoordatum worden vastgelegd.

Artikel 9 bevat een overzicht van de gegevens die de oproeping tot gehoor dient te bevatten. De oproepingen zullen enerzijds een reeks praktische gegevens moeten bevatten betreffende de oproeping tot gehoor. Voorzover de Commissaris-generaal het nodig acht, zullen de oproepingen eveneens moeten preciseren dat indien de asielzoeker een geldig motief inroept om zijn afwezigheid op het gehoor te verantwoorden, hij zal moeten vermelden of er nieuwe aanvullende elementen bestaan ter staving van zijn asielaanvraag die nog niet werden medegedeeld. In dit geval zullen deze elementen zo snel mogelijk aan het Commissariaat-generaal moeten worden doorgestuurd en uiterlijk binnen de vijf dagen die volgen op het geplande gehoor.

Indien de asielzoeker geen nieuwe aanvullende elementen kan laten gelden, zal hij niettemin formeel uitdrukkelijk en schriftelijk moeten verklaren dat hij geen nieuwe elementen kan laten gelden, ter staving van zijn asielaanvraag.

Deze aanpak heeft als doel dat de asielzoeker die niet op het gehoor aanwezig was en die een geldig motief heeft laten gelden om deze afwezigheid te verantwoorden, aan de Commissaris-generaal moet preciseren of deze laatste al dan niet over alle elementen beschikt die hij nuttig acht voor het onderzoek van zijn asielaanvraag. Deze aanpak beoogt eveneens de asielzoeker zo snel mogelijk aan de Commissaris-generaal eventuele nieuwe aanvullende elementen te laten meedelen.

Om misverstanden te vermijden, moet de oproeping die de aanvraag om inlichtingen bevat uitdrukkelijk de aandacht van de asielzoeker vestigen op de gevolgen die kunnen voortvloeien uit het gebrek aan antwoord zonder geldig motief op de hem gestelde vraag, met name dat hij niet enkel het risico loopt niet te worden opgeroepen, maar ook het risico het voorwerp uit te maken van een « technische weigering » in toepassing van artikel 52, § 2, 4° of 57/10 van de wet van 15 december 1980.

Onderafdeling 2. - Verzoek om inlichtingen Artikel 10, § 1, bepaalt dat de Commissaris-generaal de asielzoeker kan verzoeken bepaalde algemene of specifieke inlichtingen te verstrekken. Deze bepaling heeft in de eerste plaats tot doel de Commissaris-generaal de mogelijkheid te geven om aan de asielzoeker bepaalde inlichtingen te vragen.

Artikel 10, § 2, bepaalt dat de vraag om inlichtingen kan gesteld worden in een aparte brief maar ook kan geïncorpeerd zijn in de brief waarbij de asielzoeker wordt opgeroepen tot gehoor. De vraag om inlichtingen moet duidelijk zijn gesteld, om de asielzoeker toe te laten er zo volledig en concreet mogelijk op te antwoorden. Het niet antwoorden op de vraag om inlichtingen binnen de maand nadat deze vraag om inlichtingen werd verstuurd kan worden gesanctioneerd, meer bepaald door het bevestigen van de beslissing van weigering van verblijf zoals bepaald in artikel 52 § 2, 4°, of door het weigeren van de hoedanigheid van vluchteling zoals voorzien in artikel 57/10 van de wet. De bepalingen inzake kennisgeving voorzien in artikel 7 en 8 van onderhavig besluit zijn van toepassing inzake kennisgeving van de vragen om inlichtingen.

Artikel 10, § 3, bepaalt uitdrukkelijk dat de sanctie op het niet antwoorden op de vraag om inlichtingen in het verzoek om inlichtingen moet worden vermeld.

Artikel 11 voorziet in de mogelijkheid dat de Commissaris-generaal na het verlopen van een redelijke termijn aan de asielzoekers die nog geen beslissing hebben gekregen schriftelijk verzoekt of deze nog interesse hebben in het verderzetten van hun asielprocedure. De bedoeling hiervan is asielzoekers die reeds geruime tijd wachten op een beslissing van de Commissaris-generaal en ondertussen misschien vertrokken zijn of een statuutswijziging hebben ondergaan (geregulariseerd, verblijfsvergunning gekregen op andere gronden) te vragen of ze nog geïnteresseerd zijn in de verdere afhandeling van hun asielprocedure. Het niet antwoorden op dit specifiek verzoek om inlichtingen binnen de maand nadat deze werd verstuurd kan worden gesanctioneerd, meer bepaald door het bevestigen van de beslissing van weigering van verblijf zoals bepaald in artikel 52 § 2, 4° van de wet, of door het weigeren van de hoedanigheid van vluchteling zoals voorzien in artikel 57/10 van de wet. Deze sanctie dient uitdrukkelijk in het verzoek om inlichtingen te worden vermeld.

Onderafdeling 3. - Het gehoor Artikel 12 bepaalt dat de ambtenaar van het Commissariaat-generaal het gehoor leidt en over het goede verloop ervan waakt. In geval van ernstige problemen of verstoring van het goede verloop van het gehoor kan de ambtenaar de vereiste maatregelen nemen teneinde het goede verloop van het gehoor te garanderen. Zo kan hij zo nodig de tolk, de advocaat of de vertrouwenspersoon de mogelijkheid ontzeggen nog langer bij het gehoor aanwezig te zijn, indien door hun houding een normaal verloop van het gehoor onmogelijk maken.

Artikel 13 bepaalt dat de asielzoeker die op een welbepaalde plaats (conform artikel 74/5 en 74/6 van de wet) of in een penitentaire instelling wordt vastgehouden op die plaats door een ambtenaar van het Commissariaat-generaal kan worden gehoord. Dit om voor de asielzoeker moeilijke verplaatsingen te vermijden.

Artikel 14 voorziet de ambtenaar in de mogelijkheid om zich om redenen eigen aan de aanvraag en in het belang van de minderjarige asielzoeker, te verzetten tegen de aanwezigheid van familieleden of vertrouwenspersonen. Dit bijvoorbeeld wanneer er vragen gesteld kunnen worden omtrent de - eventueel dubieuze - relatie tussen de minderjarige en de begeleidende personen. Tegen de aanwezigheid van de advocaat of de persoon die over de niet begeleide minderjarige de bijzondere voogdij uitoefent zoals voorzien in de Belgische wet kan de ambtenaar zich niet verzetten, tenzij zij door hun houding een normaal verloop van het gehoor onmogelijk maken (zie artikel 12 van dit besluit).

Artikel 15 voorziet in de handelingen die de ambtenaar dient te stellen bij het begin van het gehoor. Zo dient de ambtenaar te verifiëren of de door de asielzoeker gekozen woonplaats nog dezelfde is, legt de ambtenaar uit wat zijn rol is en deze van de tolk, de advocaat of de vertrouwenspersoon. Tenslotte geeft hij aan hoe het gehoor zal verlopen. Gelet op het belang van de tussenkomende tolk dient het bij het begin van het gehoor duidelijk te zijn dat de asielzoeker deze volledig begrijpt. Ook dient de ambtenaar in geval de asielzoeker beweert om gender gebonden reden te zijn vervolgd aan de asielzoeker te vragen of hij geen bezwaar heeft te worden gehoord door een persoon die een ander geslacht heeft dan dat van de asielzoeker.

Artikel 16, § 1, bevat een overzicht van de elementen die de notities van het gehoorverslag opgemaakt door de ambtenaar tijdens het gehoor van de asielzoeker dient te bevatten.

Artikel 16, § 2, bepaalt dat van de stavingsstukken die door de asielzoeker ter ondersteuning van zijn asielaanvraag worden voorgelegd door de ambtenaar een inventaris moet worden opgemaakt. Die inventaris kan gebeuren op een stuk dat los staat van de notities van het gehoor, bijvoorbeeld op de kaft van een bundel, die deel uitmaakt van het administratief dossier en waarin alle stukken verzameld worden. Op een of andere manier moet uit het dossier wel blijken wanneer de stukken door de asielzoeker voorgelegd werden.

Artikel 17, § 1, benadrukt het belang van het verslag opgemaakt tijdens het gehoor. Om onduidelijkheden te vermijden moeten de vragen gesteld door de ambtenaar en de door de asielzoekers gegeven antwoorden duidelijk van elkaar worden onderscheiden.

Volgens artikel 17, § 2, moet de ambtenaar de asielzoeker confronteren met eventuele tegenstrijdigheden tussen enerzijds de tijdens het gehoor afgelegde verklaringen en anderzijds de op de Dienst Vreemdelingenzaken of in zijn dringend beroep aflegde verklaringen.

Die confrontatie biedt de asielzoeker de mogelijkheid te reageren op de vaststelling van eventuele tegenstrijdigheden en biedt de ambtenaar de mogelijkheid gemakkelijker na te gaan of het werkelijk om een relevante en zwaarwichtige tegenstrijdigheid gaat. Dit artikel legt de ambtenaar in principe de verplichting op om de asielzoeker te confronteren met eventuele tegenstrijdigheden die zich tijdens het gehoor zouden voordoen en niet met die welke later zouden kunnen opduiken. Het feit dat men de asielaanvrager met bepaalde tegenstrijdigheden moet confronteren betekent niet dat die laatste voor een nieuw gehoor moet worden opgeroepen. Dit artikel heeft ook niet tot gevolg dat een eventuele beslissing niet langer gebaseerd kan zijn op elementen of tegenstrijdigheden waarmee de asielzoeker niet geconfronteerd werd. Het Commissariaat-generaal is een adminstratieve instantie, geen jurisdictie, en is om die reden niet verplicht de betrokken persoon te confronteren met de elementen waarop een eventuele beslissing gebaseerd is.

Artikel 17, § 3, bepaalt dat de asielzoeker, diens advocaat of de vertrouwenspersoon de mogelijkheid hebben om opmerkingen en stukken naar het Commissariaat-generaal aanvullend op het gehoor over te maken. waarna ze bij het individueel dossier van de asielzoeker worden gevoegd. Indien de stukken tijdig bezorgd werden, moet de ambtenaar er bij de beoordeling van de aanvraag rekening mee houden.

Artikel 18 legt de procedure uit die door de Commissaris-generaal zal worden gevolgd bij. afwezigheid van de asielzoeker op het geplande gehoor. Omdat het gehoor de basis vormt voor de beoordeling van de asielaanvraag en omdat de afwezigheid op het gehoor, zonder geldige reden, van de asielzoeker op het gehoor kan worden gesanctioneerd, moet een eenvormige procedure worden vastgesteld die door de ambtenaar dient te worden gevolgd indien blijkt dat de asielzoeker op het gehoor afwezig is.

Artikel 18, § 1, bepaalt dat de ambtenaar op de gehoorbladen die voor het gehoor worden klaargemaakt de afwezigheid van de betrokkene dient te noteren. De ambtenaar dient tevens in het dossier te controleren of de oproepingsbrief naar het adres van de gekozen woonplaats werd gestuurd, met een kopie naar de effectieve woonplaats, indien deze laatste van latere datum is.

Artikel 18, § 2, bepaalt dat de asielzoeker heeft de mogelijkheid een reden aan te brengen voor zijn afwezigheid. Deze reden en het bewijs ervan dienen aan de Commissaris-generaal schriftelijk te worden meegedeeld, zodra de asielzoeker in het bezit zal zijn van het document dat dit geldig motief bevestigt. De Commissaris-generaal of zijn gemachtigde die, wat dit punt betreft, over een ruime beoordelingsmarge beschikken gaat daarna na of de opgegeven reden en het bewijs ervan geldig zijn en de afwezigheid van de asielzoeker op het gehoor staaft. Indien dit het geval is, gaat de ambtenaar eveneens na of de asielzoeker geantwoord heeft op de vraag om inlichtingen die eventueel geformuleerd werd in de oproepingsbrief in toepassing van artikel 9 § 2 van dit besluit. Indien de asielzoeker nalaat passend te antwoorden op dit verzoek om inlichtingen zal de Commissaris-generaal ten aanzien van hem een negatieve beslissing kunnen nemen in toepassing van artikel 52 § 2, 4° of 57/10 van de wet van 15 december 1980, ook « technische weigering » genoemd. Maar indien deze twee voorwaarden zijn vervuld, kan de Commissaris-generaal of één van zijn adjuncten geen beslissing nemen zonder de betrokkene opnieuw voor gehoor op de roepen.

Laten we om misverstanden te vermijden herinneren, dat artikel 9, § 3 van het huidige besluit stelt dat de oproeping die de aanvraag om inlichtingen bevat uitdrukkelijk de aandacht van de asielzoeker moet vestigen op de gevolgen die kunnen voortvloeien uit het gebrek aan antwoord zonder geldig motief op de hem gestelde vraag, met name dat hij niet enkel het risico loopt niet te worden opgeroepen, maar ook het risico het voorwerp uit te maken van een technische weigering.

Het laatste lid van artikel 18, § 2, meldt echter een belangrijke beperking inzake het toepassingsgebied van de in het 1 ste lid vermelde regel. Het recht op heroproeping geldt enkel na een eerste verstek op het gehoor. Indien de asielaanvrager nadat hij werd heropgeroepen opnieuw een geldig motief aanbrengt om zijn afwezigheid op het tweede gehoor te rechtvaardigen, kan de Commissaris-generaal een geldige beslissing nemen zonder voorafgaandelijk gehoor. Artikelen 52, § 2, 4° en 57/10 van de wet van 15 december 1980 verbieden echter de Commissaris-generaal een technische weigering uit te vaardigen indien een geldig motief de afwezigheid op het gehoor rechtvaardigt.

Aangezien het geldig motief dat aanleiding gaf tot een nieuwe oproeping gedurende meerdere dagen en zelfs meerdere weken actueel kan blijven, zal de Commissaris-generaal echter gehouden zijn om voor een derde keer de asielaanvrager op te roepen indien deze kan aantonen dat het geldig motief dat werd weerhouden naar aanleiding van de eerste oproeping niet is vervallen op het moment dat de tweede oproeping werd verstuurd. Bij voorbeeld, indien een hospitalisatie wordt aangehaald als geldig motief om een eerste afwezigheid op het gehoor te rechtvaardigen en dat op het moment dat de tweede oproeping de hospitalisatie voortduurt kan de asielaanvrager een derde maal moeten worden opgeroepen indien hij aantoont dat de hospitalisatie die het eerste uitstel van zijn gehoor rechtvaardigt nog niet ten einde is.

Onderafdeling 4. - Het recht op bijstand Artikel 19 regelt de bijstand tijdens de behandeling van de aanvraag op het Commissariaat-generaal. Deze bijstand wordt in de meeste gevallen,verleend door de advocaat meegebracht door de asielzoeker en in uitzonderlijke gevallen door de vertrouwenspersoon van de asielzoeker.

Artikel 19, § 1, bepaalt dat de advocaat of de vertrouwenspersoon het gehoor kan bijwonen. Elke verstoring van het gehoor moet door de ambtenaar onmiddellijk aan de functionele overste worden gemeld en in het gehoorverslag worden genoteerd. In geval van een ernstige verstoring kan de ambtenaar maatregelen nemen teneinde het goed verloop te garanderen (zie artikel 15 van het koninklijk besluit).

Artikel 19, § 2, bepaalt dat de advocaat of de vertrouwenspersoon de mogelijkheid heeft op het einde van het gehoor mondelinge opmerkingen te geven.

Onderafdeling 5. - De rol van de tolk Artikel 20 heeft betrekking op de tijdens het gehoor op het Commissariaat-generaal aanwezige tolk.

Artikel 20.§ 1. Overeenkomstig artikel 51/4 van de wet dient de asielzoeker bij zijn asielaanvraag aan te geven of hij tijdens de behandeling van zijn aanvraag wenst te worden bijgestaan door een tolk. De Commissaris-generaal zal de nodige inspanningen leveren om een tolk te voorzien die de taal waarvan de asielzoeker om bijstand heeft verzocht machtig is.

Artikel 20.§ 2. Indien de specifieke situatie van de asielzoeker het vereist, houdt de Commissaris-generaal daarmee rekening bij het aanduiden van een tolk, die de asielzoeker bij het gehoor zal bijstaan.

Artikel 20.§ 3. Uitzonderlijk kan de situatie zich voordoen waarbij het Commissariaat-generaal geen tolk vindt die de door de asielzoeker gevraagde taal machtig is (bijvoorbeeld omdat de gevraagde taal een dialecttaal of weinig gesproken taal betreft). In dergelijk geval zal de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde de asielzoeker in de oproepingsbrief verzoeken zelf een tolk mee te brengen. Indien ook de asielzoeker geen tolk vindt die de door hem gevraagde taal machtig is, kan de Commissaris-generaal of één van zijn adjuncten een beslissing nemen zonder de betrokkene te horen voor zover aan deze laatste voorgesteld werd op het Commissariaat-generaal een geschreven verklaring op te stellen die als gehoor geldt. Indien de asielaanvrager echter geen gevolg kan of wil geven aan de mogelijkheid die hem wordt geboden, kan de Commissaris-generaal een geldige uitspraak doen op basis van de elementen waarover hij beschikt.

Artikel 21.Alle tolken die voor het Commissariaat-generaal werken moeten zich, tijdens het gehoor, neutraal opstellen. De asielaanvrager heeft niettemin het recht om een andere tolk aan te wijzen indien er een geldig motief tegen hem bestaat. De ambtenaar beschikt over een ruime waarderingsmacht om het al dan niet geldig karakter van het aangevoerde motief te bepalen.

Wanneer de ambtenaar het aangevoerde motief als geldig beschouwdt, wordt het gehoor stopgezet en zal het met een andere tolk ab initio worden verdergezet.

Onderafdeling 6.

Door de asielzoeker neergelegde stavingstukken Artikel 22 is een toepassing van het principe dat stelt dat de asielzoeker het nodige moet doen om bij de indiening van zijn asielaanvraag aan de Minister of zijn gemachtigde eventuele stukken ter ondersteuning van zijn aanvraag neer te leggen. Van een asielzoeker die zijn land is ontvlucht uit vrees zoals omschreven in de Conventie van Genève kan redelijkerwijze worden verwacht dat hij er alles toe doet zijn aanvraag zo goed mogelijk met bewijsstukken te staven. Indien de asielzoeker in een later stadium van zijn procedure, met name voor het Commissariaat-generaal een eerste maal bepaalde stukken voorlegt, dan moet hij uitleggen waarom hij deze stukken niet eerder in de loop van zijn procedure aan de Dienst Vreemdelingenzaken kon overmaken.

Artikel 23.§ 1. Ter ondersteuning van hun aanvraag leggen asielzoekers allerhande stavingsstukken voor. Behoudens originele identiteitsdocumenten (recente internationale en nationale paspoorten of identiteitsdocumenten) kunnen de originelen van deze stukken, voor zolang het onderzoek van de asielaanvraag door het Commissariaat-generaal duurt, door de ambtenaar worden ingehouden. Wat betreft de nationale identiteitsdocumenten of elk ander reisdocument blijven deze laatste in het bezit van de asielzoeker.

De medische of psychologische getuigschriften neergelegd ter staving van de asielaanvraag zullen met de nodige omzichtigheid worden behandeld.

Onderafdeling 7. - Bepalingen met betrekking tot de beslissing genomen door de Commissaris-generaal Artikel 24 bepaalt dat de beslissingen genomen door de Commissaris-generaal aan de asielzoeker worden ter kennis gebracht zoals bepaald in artikel 51/2, vijfde lid, van de Vreemdelingenwet alsook zoals bepaald in artikel 7 en 8 van het koninklijk besluit.

Artikel 25 regelt de situatie waarbij de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen conform artikel 57/23bis van de wet een advies gegeven heeft, nadat de beslissing door de Commissaris-generaal reeds werd genomen. Aangezien de Commissaris-generaal slechts rekening kan houden met adviezen hem verstrekt vooraleer zijn beslissing wordt genomen, zal hij nagaan op welke wijze de genomen beslissing door het advies wordt beïnvloed. Is de Commissaris-generaal van oordeel dat het advies de beslissing niet beïnvloedt, dient hij hierover geen bijkomende beslissing te nemen. In voorkomend geval zal hij de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen per gewone brief zijn standpunt meedelen.

Artikel 26.Zoals wordt bepaald in artikel 3 § 2 van dit besluit wordt binnen het Commissariaat-generaal een interne documentatie en researchdienst opgericht. Die dienst heeft dagelijks talrijke contacten met diverse instanties en organisaties in de landen van herkomst. Deze instanties en organisaties worden dagelijks gecontacteerd om sommige feitelijke aspecten van de asielrelazen te controleren. De communicatiemiddelen hierbij gehanteerd zijn divers (brief, fax, telefoon als e-mail). Gelet op talrijke voordelen van deze moderne communicatiemiddelen wordt hierop door de interne documentatie en researchdienst veelvuldig beroep gedaan.

Deze bepaling voorziet dat wanneer de beslissing op dergelijke elementen wordt gebaseerd, het administratief dossier de redenen moet bepalen waarvoor deze persoon of deze instelling werd gecontacteerd evenals de redenen die toelaten hun betrouwbaarheid aan te nemen.

Indien de beslissing gebaseerd wordt op de informatie verkregen bij een telefoongesprek, zal de ambtenaar hiervan een gedetailleerd verslag opmaken teneinde de asielzoeker de mogelijkheid te geven om de juistheid van de verkregen informatie te controleren.

We herinneren hier dat de wet van 29 juli 1991 betreffende de formele motivatie van de administratieve handelingen van toepassing is op de beslissingen van de commissaris-generaal en van zijn adjuncten. Afdeling 2. - Het dringend beroep

Artikel 27 voorziet de wijze waarop het dringend beroep bij de Commissaris-generaal moet worden ingediend.

De asielzoekers die niet op een bepaalde plaats worden vastgehouden kunnen het dringend beroep indienen hetzij bij aangetekende brief, hetzij per fax, hetzij persoonlijk tegen ontvangstbewijs aan de helpdesk afgegeven.

Artikel 28 omschrijft de vormvoorwaarden waaraan het dringend beroep dient te voldoen. Het dringend beroep kan, maar moet niet worden gemotiveerd. Het dient te zijn ondertekend door de aanvrager of zijn advocaat en moet worden vergezeld van een kopie van de aangevochten beslissing. Op het einde van het gehoor zal de asielzoeker door de ambtenaar worden gevraagd of hij de mogelijkheid heeft gehad alle elementen die hij in zijn dringend beroepschrift heeft aangebracht tijdens het gehoor uiteen te zetten. Is dit niet het geval dan zal tijdens het gehoor het dringend beroep door de ambtenaar in samenwerking met de asielzoeker worden vertaald. Afdeling 3. - Andere bevoegdheden toegekend aan de

Commissaris-generaal op basis van de artikelen 52bis en 57/6, eerste lid, 4° van de wet.

Onderafdeling 1. - Adviesbevoegdheid in het kader van artikel 52bis van de wet.

Artikel 29.Ter herinnering bepaalt artikel 52bis van de wet dat de Minister het advies van de Commissaris-generaal inwint betreffende vreemdelingen die vragen als vluchteling te worden erkend, maar ten aanzien van wie er ernstige redenen bestaan om aan te nemen dat ze een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid.

Artikel 5 van dit besluit preciseert dat de bepalingen van afdeling 1 van hoofdstuk III van dit laatste en inzonderheid de verplichting om de betrokkene voor gehoor op te roepen slechts van toepassing zijn voor het onderzoek van de aanvragen in dringend beroep of ten gronde.

Dit artikel voorziet echter dat de Commissaris-generaal alvorens zijn advies te verstrekken waarvan sprake in artikel 52bis van de wet, de asielzoeker kan oproepen voor gehoor.

Onderafdeling 2. - Bevoegdheid tot het uitreiken van documenten en het verlenen van administratieve bijstand zoals bedoeld in artikel 57/6, eerste lid, 4° van de wet en van artikel 25 van het Internationaal Verdrag van Genève en het Verdrag betreffende de status van staatlozen, ondertekend te New York op 28 september 1954 Artikel 30 voorziet in de oprichting van een dienst Documenten binnen het Commissariaat-generaal die belast is met het uitreiken van documenten en getuigschriften die betrekking hebben op de burgerlijke staat van vluchtelingen en normalerwijze worden uitgereikt door hun nationale autoriteiten of hun tussenpersonen.

Artikel 31 bepaalt de documenten die de vluchteling moet voorleggen alvorens de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde attesten of getuigschriften aan hem kan afleveren.

Artikel 32, § 1 en § 2, bepalen de gevallen waarin de vluchteling de door het Commissariaat-generaal aan hem afgeleverde attesten of getuigschriften moet teruggeven. Afdeling 4. - Het afsluiten van asieldossiers

Artikel 33 regelt de procedure inzake asielzoekers die verzaken aan het verder zetten van hun lopende asielprocedure. De Commissaris-generaal of zijn gemachtigde onderzoekt de afstand en roept eventueel de asielzoeker op om in geval van twijfel zijn afstand van zijn asielprocedure te laten bevestigen. De Minister of zijn gemachtigde wordt door de Commissaris-generaal of één van zijn adjuncten op de hoogte gesteld van de afstand.

Artikel 34 bepaalt dat de vrijwillige en definitieve terugkeer naar zijn land van herkomst de asielaanvraag zonder voorwerp maakt. Omdat de aanvraag is gesteund op de vrees voor vervolging geuit ten aanzien van de autoriteiten van zijn land van herkomst doet een vrijwillige en definitieve terugkeer deze vrees teniet. De Minister of zijn gemachtigde wordt op de hoogte gesteld van het feit dat de aanvraag zonder voorwerp is geworden.

Artikel 35 bepaalt dat het verkrijgen van de Belgische nationaliteit de aanvraag afsluit. Door het verkrijgen van de Belgische nationaliteit vervalt automatisch de vrees die de betrokkene ten aanzien van de autoriteiten van zijn land van herkomst heeft geuit. De Minister of zijn gemachtigde wordt op de hoogte gesteld van het feit dat de aanvraag zonder voorwerp is geworden. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Artikel 36.Artikel 113bis van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 wordt opgeheven.

Artikel 37.De Minister van Binnenlandse Zaken wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, En zeer getrouwe dienaar, De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

ADVIES 34.745/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 22 januari 2003 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot regeling van de werking van en de rechtspleging voor het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen », heeft op 2 april 2003 het volgende advies gegeven : Algemene opmerking Verwezen wordt naar algemene opmerking nr. 2 gemaakt over het ontwerp van koninklijk besluit houdende vaststelling van bepaalde elementen van de procedure die dienen gevolgd te worden door de dienst van de Dienst Vreemdelingenzaken belast met het onderzoek van de asielaanvragen op basis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, dat onderzocht is in advies 34.744/4, dat vandaag is uitgebracht.

BIJZONDERE OPMERKINGEN Dispositief Artikel 2 Deze bepaling is een parafrase van artikel 57/2 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Ze moet derhalve vervallen.

Artikel 4 1. Paragraaf 1, eerste lid, bepaalt dat de Commissaris-generaal een gedragscode opstelt voor de tolken. Indien de Koning wil dat bepaalde deontologische regels in acht worden genomen door de tolken die werken bij het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, moet Hij die regels zelf vaststellen. Hij kan de Commissaris-generaal niet machtigen om dat te doen, enerzijds omdat het niet gaat om een bijkomstige maatregel of een detailkwestie, en anderzijds omdat in de wet, waarbij van de Commissaris-generaal een administratieve overheid wordt gemaakt, niet bepaald is dat hij een verordenende bevoegdheid kan krijgen.

Dat betekent dat de aldus opgeworpen opmerking niet ondervangen wordt met een bepaling luidens welke de gedragscode die door de Commissaris-generaal zou worden opgesteld, ter goedkeuring aan de Koning of aan de minister moet worden voorgelegd.

Dezelfde opmerking geldt voor de artikelen 5 en 6. 2. In paragraaf 3 staat dat de opleiding onder meer bestaat in een opleiding met betrekking tot het verhoren van asielzoekers en een basisinformatie over de specifieke behoeften van de kwetsbare groepen. Er wordt echter niet in bepaald, zelfs niet in grote lijnen, waaruit de basisopleiding en de voortgezette vorming bestaan. Die leemte moet worden verholpen. (Vergelijk met artikel 14 van het ontwerp van koninklijk besluit dat onderzocht is in het genoemde advies 34.744/4).

Artikel 6 1. De paragrafen 1 en 2 hebben te maken met de rechten en plichten van de ambtenaren. Krachtens artikel 57/25 van de genoemde wet van 15 december 1980 wordt het personeel van het Commissariaat ter beschikking gesteld van de Minister van Binnenlandse Zaken.

Over de bepalingen die, zoals de ontworpen bepalingen, rechten en plichten van het Rijkspersoneel regelen, moet onderhandeld worden met de vakorganisaties zoals bepaald in artikel 2, § 1, 1°, a), van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel (artikel 3, 3°, van het koninklijk besluit van 29 augustus 1985 tot aanwijzing van de grondregelingen in de zin van art. 2, § 1, 1°, van de genoemde wet van 19 december 1974).

Uit de informatie die aan de Raad van State is overgezonden blijkt niet dat aan dat vormvoorschrift is voldaan.

Indien de ontworpen bepaling gewijzigd zou worden als gevolg van die onderhandelingen, moet ze opnieuw aan de afdeling Wetgeving worden voorgelegd.

Artikelen 7 en 8 Artikel 51 /2 van de genoemde wet van 15 december 1980 regelt de kwestie van de woonplaatskeuze van de asielzoeker en de kennisgeving van de wijziging van de gekozen woonplaats.

Het is de Koning niet gegeven in een besluit wetsbepalingen over te nemen. Het is Hem nog minder gegeven die bepalingen aan te vullen of daarvan af te wijken. Door onder meer te bepalen dat de wijziging van een woonplaatskeuze ook tegen ontvangstbewijs kan worden neergelegd bij het Commissariaat-generaal, of dat ze kan blijken uit een vermelding in het verslag van het verhoor op de Dienst Vreemdelingenzaken of in het dringend beroep, wijkt het besluit af van artikel 51/2, vierde lid, van de genoemde wet van 15 december 1980.

Bijlage 26 is het bescheid waaruit blijkt dat een asielaanvraag is ingediend. Ze bevat een rubriek waarin de woonplaatskeuze staat. Het heeft dus geen zin te bepalen dat het daarop ingevulde adres ook als gekozen woonplaats aanvaard (wordt) ».

De artikelen 7 en 8 moeten dus vervallen.

Artikel 10 moet in het licht van deze bepaling worden herzien.

Artikel 9 In paragraaf 1 is het bijwoord « systematisch » overbodig en moet het vervallen.

Artikel 10 1. Verwezen wordt naar de opmerking gemaakt bij de artikelen 7 en 8.2. De woorden « in zoverre die personen zich tijdig hebben gemeld bij het Commissariaat-generaal » moeten vervallen.Wat de vertrouwenspersoon betreft, overlappen ze immers het tweede lid. Wat betreft de personen die de « bijzondere voogdij » uitoefenen, blijkt uit artikel 479, afdeling 4, artikel 8, § 2, en afdeling 5, artikel 16, § 1, van de programmawet van 24 december 2002 dat de aanwijzing van de voogd onmiddellijk ter kennis wordt gebracht van onder meer « de overheden bevoegd voor asiel » en dat alle oproepingen, beslissingen of verzoeken om inlichtingen betreffende niet-begeleide minderjarigen ter kennis van de voogd moeten worden gebracht.

Artikelen 12 en 21 Artikel 12, eerste lid, vijfde streepje, en tweede lid, bepaalt dat de oproeping enerzijds « de mededeling (bevat) dat de asielzoeker bij afwezigheid op de dag van het gehoor, schriftelijk aan de Commissaris-generaal een geldige reden voor zijn afwezigheid en het bewijs hiervan moet meedelen en dit voor de dag van het gehoor, of indien dit niet mogelijk is, zo vlug mogelijk », en anderzijds « de mededeling dat de asielzoeker, in het geval waar een geldige reden hem verhindert te voldoen aan de oproeping, zo vlug mogelijk en ten laatste vijf dagen na de voorziene datum van het gehoor aan de Commissaris-generaal alle elementen moet meedelen die zijn asielaanvraag kunnen ondersteunen. » Uit artikel 21, § 2, tweede lid, blijkt dat indien de Commissaris-generaal de reden die opgegeven wordt door de asielzoeker aanvaardt en deze geantwoord heeft op het « verzoek om inlichtingen », de Commissaris-generaal een nieuwe datum van gehoor vaststelt.

Artikel 21, § 2, tweede lid, van het ontwerp heeft het over het antwoord « op het verzoek om inlichtingen ». Uit de toelichting bij de artikelen 12 en 21 in het verslag aan de Koning blijkt dat dat verzoek slaat op « alle elementen » die de asielaanvraag ondersteunen, en niet om een « verzoek om inlichtingen » in de zin van artikel 13 van het ontwerp. In het verslag aan de Koning staat tevens met betrekking tot artikel 21, § 2, dat, « indien de asielaanvrager niet correct op deze vraag om inlichtingen beantwoordt (lees antwoordt), (...) de Commissaris-generaal voor hem een negatieve beslissing (kan) nemen overeenkomstig artikel 52, § (2), 4° of 57/10 van de wet van 15 december 1980 ook « technische weigering » genoemd ».

De ontworpen bepalingen leveren verscheidene problemen op.

Artikel 52, § 2, 4°, van de genoemde wet van 15 december 1980 bepaalt dat een vreemdeling het recht geweigerd kan worden om als asielzoeker in het Rijk te verblijven « wanneer (hij), binnen een maand na de verzending geen gevolg heeft gegeven aan een oproeping of een verzoek om inlichtingen en daarvoor geen geldige reden kan opgeven ». In dezelfde gevallen kan volgens artikel 57/10 van de genoemde wet een vreemdeling de erkenning of de bevestiging van de hoedanigheid van vluchteling worden geweigerd.

Door te bepalen dat de vreemdeling niet zal worden opgeroepen voor een nieuw gehoor als hij binnen de in de ontworpen bepalingen gestelde termijn geen geldige reden voor zijn afwezigheid heeft opgegeven of geen gevolg heeft gegeven aan een verzoek om inlichtingen door « alle elementen » mee te delen « die zijn asielaanvraag kunnen ondersteunen », dreigt het ontworpen besluit de asielzoeker op een dwaalspoor te brengen, aangezien de indruk wordt gewekt dat de enige straf die hij riskeert wanneer hij niets onderneemt, is dat hij niet opnieuw zal worden opgeroepen, terwijl de artikelen 52, § 2, 4°, en 57/10 van de wet van toepassing blijven.

Aangezien een asielzoeker in principe alle elementen die zijn asielaanvraag kunnen ondersteunen, moet hebben vermeld tijdens het onderzoek van zijn asielaanvraag door de Dienst Vreemdelingenzaken en aangezien hij in voorkomend geval de gelegenheid heeft gehad om argumenten naar voren te brengen in het kader van een dringend beroep, is het bovendien mogelijk dat hij geen nieuwe elementen aan te brengen heeft wanneer hij de oproeping van de Commissaris-generaal, samen met het verzoek om hem « alle elementen mee te delen die zijn asielaanvraag kunnen ondersteunen » ontvangt.

In arrest nr. 67.236 van 30 juni 1997 heeft de algemene vergadering van de afdeling Administratie van de Raad van State geoordeeld dat een gewoon verzoek om de elementen aan te brengen die de asielzoeker tot staving van zijn aanvraag wenst aan te voeren niet als een verzoek om inlichtingen in de zin van artikel 52, § 2, 4°, van de wet kan worden beschouwd als hem geen nadere precisering of geen informatie ter aanvulling van de reeds gegeven inlichtingen wordt gevraagd (1).

Uit die rechtspraak vloeit voort dat het systematisch in elke oproeping vervatte verzoek dat gesteld is in de bewoordingen die in de ontworpen bepalingen worden voorgesteld, in principe geen verzoek om inlichtingen is in de zin van artikel 52, § 2, 4°, van de genoemde wet.

Daarenboven vraagt de afdeling Wetgeving zich af of het wel nut heeft een asielzoeker die om een door de Commissaris-generaal geldig bevonden reden niet op het gehoor is verschenen, te dwingen om gevolg te geven aan een niet nader gepreciseerd « verzoek om inlichtingen » en hem, als hij niet op dat verzoek ingaat, de gelegenheid te ontnemen om nogmaals door de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde te worden gehoord, wat in strijd is met de regel vervat in artikel 9, § 1, van het ontwerp, die stelt dat een asielzoeker op zijn minst eenmaal ambtshalve voor gehoor moet worden opgeroepen.

Artikel 13 In paragraaf 1 moeten de woorden « mondeling en schriftelijk » vervallen. Artikel 51/2, zesde lid, bepaalt dat een verzoek om inlichtingen kan geschieden bij een ter post aangetekende zending, per bode, per faxpost of via « een kennisgeving aan de persoon zelf', wat een schriftelijk stuk impliceert.

Het derde lid van die paragraaf moet ook worden herzien. Zoals het nu gesteld is, zou de verplichting om binnen een maand gevolg te geven aan een verzoek om inlichtingen alleen gelden wanneer een antwoordformulier bij dat verzoek is gevoegd, wat niet overeenstemt met het genoemde artikel 52, § 2, 4°, noch met de bedoeling van de steller van het ontwerp zoals die in het verslag aan de Koning is weergegeven.

Artikel 18 Het derde lid van de ontworpen bepaling luidt als volgt : « Indien er aanwijzingen zijn van vervolging wegens zijn of haar geslacht, gaat de ambtenaar na of de asielzoeker er geen bezwaar tegen heeft te worden gehoord door een persoon die een ander geslacht heeft dan (hij). Indien dat zo is, zal naar mate van het mogelijke, worden voldaan aan zijn vraag. » In de Franse tekst dient het woord « genre » te worden vervangen door het woord « sexe ».

Overigens lijkt het niet echt redelijk de asielzoeker de mogelijkheid te bieden bezwaar te maken tegen een verhoor door een persoon van een ander geslacht dan het zijne en tegelijk te bepalen dat daarmee slechts rekening zal worden gehouden « naar mate van het mogelijke ».

De inlichtingen die in die omstandigheden worden ingewonnen, zullen hoe dan ook bedenkingen oproepen. Voorts ziet de afdeling Wetgeving niet in waarom het niet mogelijk zou zijn om een andere ambtenaar met het verhoor te belasten, zelfs als het verhoor daardoor op een later uur of op een latere datum moet plaatsvinden.

Artikel 19 1. De afdeling Wetgeving ziet niet in om welke reden de notities van het verhoor, met de vragen die gesteld werden en de antwoorden die daarop werden gegeven, niet door de asielzoeker moeten worden ondertekend.Door die handtekening kan de inhoud van die notities met zekerheid worden vastgesteld. Er moet eveneens worden voorgeschreven dat indien de asielzoeker weigert te tekenen, die weigering in de notities van het verhoor wordt vermeld. 2. In paragraaf 1 dient de tweede zin als volgt te worden gesteld « Daarnaast bevatten deze notities ten minste de volgende gegevens : ». Artikel 20 In paragraaf 2 dienen de woorden « in principe » te vervallen, welke woorden overigens niet voorkomen in artikel 16, tweede lid, van het ontwerp van koninklijk besluit waarover het voormelde advies 34.744/4 is gegeven en die rechtsonzekerheid zouden doen ontstaan omtrent de reikwijdte van de bepaling.

Artikel 22 Artikel 22, § 2, tweede zin, vormt een duplicering van artikel 20, § 3, van het ontwerp. Deze tweede zin dient te vervallen.

Artikel 23 Uit de jurisprudentie van de afdeling Administratie van de Raad van State volgt dat wanneer de asielzoeker vraagt door een tolk te worden bijgestaan, het bestuur er niet toe gehouden is voor die tolk te zorgen en het bestuur de asielzoeker zelfs kan verplichten om te verschijnen vergezeld door een persoon van zijn keuze met het oog op het tolken (2).

De asielzoeker dient in het laatstgenoemde geval desalniettemin over dezelfde mogelijkheden als de andere asielzoekers te kunnen beschikken om gehoord te worden en bijgevolg is het raadzaam om de asielzoeker op zijn minst een redelijke termijn te geven om een tolk te zoeken (3).

In dit opzicht lijkt de termijn van vierentwintig uur die in artikel 9, § 2, is vervat uiterst kort.

Artikel 24 Dit artikel van het ontwerp luidt als volgt : « De vertaling door de tolk, aangesteld door de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde kan gebeuren in een andere nationale taal dan die van het onderzoek. » Die bepaling regelt het gebruik van de talen in bestuurszaken, aangezien ze impliceert dat de ambtenaar die de aanvraag onderzoekt, de andere landstaal bezigt dan die waarin het onderzoek krachtens artikel 51/4 van de voormelde wet van 15 december 1980 moet geschieden. Het gebruik van de talen in de handelingen van het openbaar gezag is evenwel een aangelegenheid die krachtens artikel 30 van de Grondwet alleen bij wet kan worden geregeld. Bijgevolg gaat artikel 24 van het ontwerp de bevoegdheid van de Koning te buiten en dient dat artikel te vervallen.

Artikel 25 Er moet worden bepaald dat ingeval op verzoek van de asielzoeker een nieuwe tolk wordt aangesteld, het verhoor niet wordt voortgezet maar van meet af aan wordt overgedaan. Er kan immers geredelijk van uit worden gegaan dat de gegevens die met de hulp van de gewraakte tolk zijn verstrekt naderhand alleen maar aanleiding zullen geven tot betwistingen.

Artikel 26 Zoals het eerste lid gesteld is, regelt het kennelijk de procedure vóór de Minister of zijn gemachtigde, en niet die vóór de Commissaris-generaal. Deze bepaling behoort dientengevolge te vervallen.

Het tweede lid is gesteld in dezelfde bewoordingen als artikel 4 van het ontwerp van koninklijk besluit waarover het voormelde advies 34.744/4 is gegeven.

Er wordt verwezen naar de opmerkingen die bij die bepaling zijn gemaakt.

Artikel 27 1. In verband met paragraaf 1 wordt verwezen naar opmerking nr.1 die gemaakt is bij artikel 5 van het ontwerp van koninklijk besluit waarover het voormelde advies 34.744/4 is gegeven. 2. In verband met paragraaf 2 dient erop te worden gewezen dat het beginsel van behoorlijk bestuur vereist dat de overheid met alle gegevens die aan haar zijn voorgelegd rekening houdt wanneer ze haar beslissing neemt.Wanneer haar gegevens zijn verstrekt in een taal die ze niet beheerst, staat het aan haar om ervoor te zorgen dat ze daarvan een vertaling krijgt, in voorkomend geval door die aan de asielzoeker te vragen (4). Door te bepalen dat met de stukken alleen rekening zal worden gehouden wanneer ze vergezeld gaan van een vertaling, regelt het ontwerp in feite de bewijsvoering, iets waartoe de wetgever de Koning niet gemachtigd heeft.

De tekst behoort te worden herzien.

Artikel 28 In verband met het eerste lid wordt verwezen naar de opmerking die gemaakt is bij artikel 6 van het ontwerp van koninklijk besluit waarover het voormelde advies 34.744/4 is gegeven, welk artikel eveneens betrekking heeft op medische en psychologische attesten.

Artikel 30 Uit de artikelen 3 en 4 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen volgt dat de administratieve overheid alleen mag nalaten de motieven van een beslissing te vermelden wanneer de vermelding van die motieven « de uitwendige veiligheid van de Staat in het gedrang kan brengen, de openbare orde kan verstoren, afbreuk kan doen aan de eerbied voor het privéleven of afbreuk kan doen aan de bepalingen inzake de zwijgplicht ».

Indien de Commissaris-generaal of een van zijn adjuncten zijn beslissing wil gronden op informatie waarover hij beschikt, kan hij alleen in de gevallen bepaald in artikel 4 van de genoemde wet van 29 juli 1991 ervan afzien die informatie te vermelden in de beslissing of uiterlijk samen met de beslissing mee te delen aan de betrokkenen.

Bovendien maken de stukken die de overheid als grondslag wil aanvoeren door daarnaar te verwijzen, wezenlijk onderdeel uit van de beslissing.

Ze moeten dus bezorgd worden in de taal van de procedure, nadat ze, in voorkomend geval, vertaald zijn (5).

De bepaling moet worden herzien om rekening te houden met deze opmerkingen.

Artikel 32 De rechtspraak lijkt zeer terughoudend ten aanzien van informatie die telefonisch of per e-mail wordt verstrekt.

In wezen aanvaardt de Raad van State dat de Commissaris-generaal zich mag baseren op informatie die hij in zijn bezit heeft om de vrees die een asielaanvrager aanvoert tegen te spreken, op voorwaarde dat de bron van de informatie, de juiste identiteit van de persoon die die informatie heeft verstrekt, de gegrondheid ervan en de wijze waarop die informatie is ingewonnen worden weergegeven in de beslissing of, op zijn minst, in het administratief dossier. Zo niet zijn de asielzoekers niet in staat die informatie tegen te spreken en kan de Raad van State zijn wettigheidscontrole niet uitoefenen De ontworpen bepaling kan er weliswaar niet toe strekken de bewijsvoering te reglementeren, maar de ambtenaren alleen aan te geven hoe zij tewerk dienen te gaan wanneer ze zelf de informatie inwinnen.

Om zo veel mogelijk betwistingen in verband met de ingewonnen informatie te voorkomen, is het beter te bepalen dat eveneens moet worden gepreciseerd om welke redenen men met de personen in contact is getreden en waarom er kan van worden uitgegaan dat ze betrouwbaar zijn. Bovendien moeten dezelfde verduidelijkingen worden gegeven in geval van inlichtingen ingewonnen via e-mail, waarvan de echtheid niet met zekerheid kan worden nagetrokken.

Artikel 33 Deze bepaling dient te vervallen. De termijn bepaald bij artikel 63/2, § 2, eerste lid, van de voormelde wet van 15 december 1980 is een dwingende termijn. Behalve in geval van overmacht, moeten de dringende beroepen die laattijdig worden ingediend onontvankelijk worden verklaard.

Artikel 34 Het tweede lid neemt artikel 63/2, § 2, tweede lid, van de voornoemde wet van 15 december 1980 over en dient te vervallen.

Artikel 35 Het gebruik door de vreemdeling van een van de landstalen voor de indiening van een dringend beroep bij het Commissariaat-generaal is vrij. Het kan alleen bij de wet worden geregeld.

Bijgevolg mag in het ontwerp niet worden bepaald dat het dringend beroep in het Nederlands of in het Frans dient te worden opgesteld.

Het moet immers ook in het Duits kunnen worden opgesteld. De eerste zin van het derde lid dient derhalve te vervallen.

In de tweede zin van hetzelfde lid dienen de woorden « in een andere taal » te worden vervangen door de woorden « in een vreemde taal ».

In de laatste zin van hetzelfde lid moeten de woorden « zal... in een andere taal dan de twee voornoemde talen,... worden vertaald » worden vervangen door de woorden « zal... in een andere taal dan het Nederlands of het Frans,... worden vertaald in de taal van de procedure overeenkomstig artikel 51/4, §§ 2 en 3, van de wet ».

Artikel 36 Deze bepaling heeft niets uitstaande met de procedure of met de werking van het Commissariaat-generaal. Ze kent aan de Commissaris-generaal en zijn adjuncten een adviesbevoegdheid toe waarin de voormelde wet van 15 december 1980 niet voorziet. Ze dient derhalve te vervallen.

Artikel 37 1. Deze bepaling is moeilijk overeen te brengen met artikel 9 van het ontwerp, dat bepaalt dat de asielzoeker ten minste eenmaal wordt opgeroepen om te worden gehoord. In het algemeen blijkt de bedoeling van de steller van het ontwerp niet duidelijk wat betreft de vraag of de bepalingen van afdeling 1 - algemene bepalingen - van hoofdstuk III al dan niet van toepassing zijn wanneer aan de Commissaris-generaal gevraagd wordt een advies uit te brengen overeenkomstig artikel 52bis van de voormelde wet van 15 december 1980. De bepalingen van afdeling 1 lijken immers uitsluitend opgesteld te zijn met betrekking tot de procedure van het onderzoek ten gronde van de asielaanvragen of van de dringende beroepen die worden ingediend op basis van artikel 63/2 van de voormelde wet. De aandacht van de steller van het ontwerp wordt er evenwel op gevestigd dat, bij gebrek aan verduidelijking, volgens de huidige redactie van het ontwerp afdeling 1 alleen van toepassing is wanneer aan de Commissaris-generaal gevraagd wordt een advies uit te brengen overeenkomstig artikel 52bis van de wet, doordat de personen op wie deze bepaling betrekking heeft op het ogenblik waarop de Commissaris-generaal gevraagd wordt zijn advies uit te brengen, nog de status van « asielzoeker » hebben. 2. De verwijzing naar artikel 52bis van de voornoemde wet van 15 december 1980 dient te worden opgenomen in de bepaling zelf van artikel 37, omdat het opschrift van onderafdeling 1 niet regelgevend is. Artikel 38 Artikel 1, C, 5), lid 2, en 6), lid 2, van het Internationaal verdrag betreffende de status van vluchtelingen en de bijlagen ervan, ondertekend te Genève op 28 juli 1951, bepaalt dat de status van vreemdeling kan worden ingetrokken voor eenieder wanneer de omstandigheden in verband waarmee hij was erkend als vluchteling, hebben opgehouden te bestaan, tenzij hij evenwel dwingende redenen kan aanvoeren die voortvloeien uit vroegere vervolging om, naargelang van het geval, te weigeren de bescherming in te roepen van het land waarvan hij de nationaliteit bezit of om naar het land terug te keren waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had.

Deze bepalingen impliceren dat de intrekking van de vluchtelingenstatus niet uitsluitend wanneer ze gemotiveerd is « wegens feiten die toe te schrijven zijn aan de persoonlijke houding van de vluchtelingen » individueel moet worden onderzocht. In het ontwerp mag dus niet worden bepaald dat de persoon voor wie intrekking van de vluchtelingenstatus wordt overwogen, alleen in dat geval wordt opgeroepen.

Artikel 39 Deze bepaling strekt ertoe de gevallen te preciseren waarin de vluchtelingenstatus niet wordt bevestigd op basis van artikel 49, tweede lid, van de voornoemde wet van 15 december 1980. Bij deze bepaling wordt geen procedurekwestie geregeld en worden dus de bevoegdheden te buiten gegaan die aan de Koning worden verleend bij artikel 57/24 van de voormelde wet van 15 december 1980.

Artikel 46 Het overlijden van de asielzoeker kan er niet zonder meer toe leiden dat de asielaanvraag wordt afgesloten. Uit artikel 88 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de toegang en de verwijdering van vreemdelingen blijkt immers dat de familieleden van een asielzoeker er niet toe gehouden zijn persoonlijk een dergelijk verzoek in te dienen, aangezien ze, als ze er geen indienen, « ... een attest van immatriculatie A (ontvangen), met dezelfde geldigheidsduur als die van het verblijfsdocument » van de asielzoeker. (1) Zie bijvoorbeeld ook arrest RvS, nr.96.488 van 14 juni 2001. (2) R.v.S. (kort geding) nr. 73.569 van 8 mei 1998; nr. 75.599 van 18 augustus 1998; nr. 90.918 van 21 november 2000. (3) R.v.S. (kort geding) nr. 38.798 van 19 februari 1992, het voormelde nr. 73.569. (4) R.v.St. (kort geding) nr. 94.109 van 19 maart 2001. (5) Deze opmerking houdt niet in dat alle stukken die bij het dossier zijn gevoegd, vertaald moeten worden.Indien de beslissing echter onder meer gegrond is op die stukken, moet ofwel de essentie van de relevante gegevens in de beslissing zelf worden weergegeven, in de taal van die beslissing, ofwel een vertaling worden bijgevoegd van die relevante gegevens waarnaar in die beslissing verwezen wordt. (6) R.v.S. (kort geding), nr. 49.194 van 22 september 1994; R.v.S. (kort geding), nr. 78.987 van 26 februari 1999, R.v.S. (kort geding), nr. 112.455 van 9 november 2002.

11 JULI 2003. - Koninklijk besluit tot regeling van de werking van en de rechtspleging voor het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet;

Gelet op de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, inzonderheid op artikel 57/24, ingevoegd door de wet van 14 juli 1987;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 5 november 2002;

Gelet op het advies van de Minister van Begroting, gegeven op 16 januari 2003;

Gelet op de beraadslaging van de Ministerraad van 17 januari 2003 over het verzoek door de Raad van State een advies te verstrekken binnen een termijn die één maand niet overschrijdt;

Gelet op het advies van de Raad van State gegeven op 2 april 2003 met toepassing van artikel 84, 1e lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;2° de Minister : de Minister die de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen onder zijn bevoegdheid heeft;3° de Commissaris-generaal : de Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen;4° het Commissariaat-generaal : het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen;5° de asielzoeker : de vreemdeling die zich vluchteling heeft verklaard of die de hoedanigheid van vluchteling heeft gevraagd;6° de vertrouwenspersoon : een persoon die door de asielzoeker speciaal aangeduid wordt hem bij te staan tijdens de behandeling van zijn aanvraag;7° de ambtenaar : het statutaire of contractuele personeelslid dat door de Minister ter beschikking wordt gesteld aan de Commissaris-generaal. HOOFDSTUK II. - Werking Afdeling 1. - De organisatie van het Commissariaat-generaal

Art. 2.De ambtenaren die de asielzoekers horen, de ontwerpbeslissingen opstellen en de ontwerpbeslissingen superviseren, dienen houder te zijn van een diploma dat toegang geeft tot betrekkingen van niveau 1 van de Staat.

Art. 3.§ 1. Binnen het Commissariaat-generaal wordt een interne documentatie- en researchdienst opgericht ter ondersteuning van de behandeling van de asielaanvragen.

Deze interne documentatiedienst is eveneens toegankelijk voor de ambtenaren van de Dienst Vreemdelingenzaken belast met de behandeling van asielaanvragen, juridische of intemationale vragen, evenals voor de leden en de ambtenaren van de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen.

De toegang voor andere personen is onderworpen aan de schriftelijke machtiging van de Commissaris-generaal. § 2. Binnen het Commissariaat-generaal wordt een kennis- en leercentrum opgericht dat aan de ambtenaren een basisopleiding en voortgezette vorming geeft betreffende ondermeer de toepassing van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende het statuut van de vluchtelingen, de Conventies betreffende de rechten van de mens die België binden evenals de andere beschermingsgronden die in de wet zijn voorzien. Hiertoe behoort een opleiding met betrekking tot het verhoren van asielzoekers en interculturele communicatie, evenals een basisinformatie over de specifieke behoeften van de kwetsbare groepen. § 3. Binnen het Commissariaat-generaal wordt een juridische cel opgericht belast met de behandeling van de beroepen ingediend tegen de beslissingen van de Commissaris-generaal of één van zijn adjuncten en ter ondersteuning van de behandeling van de asielaanvragen.

Voor elk geschil hangend voor de Raad van State tegen beslissingen genomen door de Commissaris-generaal of één van zijn adjuncten, wordt de Commissaris-generaal of één van zijn adjuncten er op geldige wijze en op elk moment vertegenwoordigd door een ambtenaar. Afdeling 2. - De deontologie van de ambtenaren

Art. 4.§ 1. De ambtenaar houdt rekening met de specifieke omstandigheden die de asielzoeker betreffen, in het bijzonder desgevallend de omstandigheid dat hij behoort tot een kwetsbare groep. § 2. Indien de ambtenaar tijdens het gehoor vaststelt dat er tussen de asielzoeker en hem een belangenconflict bestaat, wordt het gehoor stopgezet en dan stelt hij hier onmiddellijk de functionele overste van op de hoogte. Deze laatste onderzoekt het belangenconflict en wijst indien nodig het dossier aan een andere ambtenaar toe. HOOFDSTUK III. - De rechtspleging voor het Commissariaat-generaal Afdeling 1 . - Algemene bepalingen

Art. 5.De bepalingen van deze afdeling zijn slechts van toepassing in het kader van de behandeling van de dringende beroepen op basis van artikel 63/2 van de wet en van de verdere onderzoeken op basis van artikel 63/3 van de wet.

Onderafdeling 1. - De oproepingen

Art. 6.§ 1. De Commissaris-generaal of zijn gemachtigde roept de asielzoeker minstens eenmaal op voor gehoor. § 2. Het gehoor moet plaats hebben ten minste acht werkdagen na de datum van de verzending van de oproeping tot gehoor, met uitzondering van de asielzoekers die worden vastgehouden overeenkomstig de artikelen 74/5 en 74/6 van de wet, voor wie het gehoor minstens vierentwintig uur na het opsturen van de oproeping kan plaatsvinden.

Art. 7.Naast de procedure voor het versturen van de oproepingen die is voorzien in artikel 51/2, zesde lid van de wet, en zonder hieraan afbreuk te doen, stuurt de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde een kopie van elke verzending per gewone post zowel naar de effectieve woonplaats, indien hij daarover is ingelicht en van latere datum is dan de door de asielzoeker gekozen woonplaats, als naar de advocaat van de asielzoeker en in voorkomend geval naar de vertrouwenspersoon en naar de persoon die over de minderjarige asielzoeker de bijzondere voogdij voorzien door de Belgische wet uitoefent.

Deze kopie wordt slechts gestuurd naar de vertrouwenspersoon indien deze laatste daartoe uitdrukkelijk om heeft verzocht en de asielzoeker hem specifiek daartoe aangeduid heeft.

Art. 8.§ 1. Indien de asielzoeker in een door de Staat, een andere overheid of één of meer besturen georganiseerd centrum of een plaats waar hulpverlening wordt verstrekt op verzoek en op kosten van de staat verblijft, kan de oproeping tot gehoor worden gefaxt naar de directeur van het centrum of de verantwoordelijke van de plaats waar hij verblijft.

In dat geval treedt de directeur van het centrum of de verantwoordelijke van de plaats waar de asielzoeker verblijft, of zijn gemachtigde, op als bode die de oproeping aan de asielzoeker overhandigt. Het door de asielzoeker getekend ontvangstbewijs wordt naar de Commissaris-generaal teruggestuurd. § 2. Indien de asielzoeker op een welbepaalde plaats wordt vastgehouden, kan de kennisgeving van de oproeping tot gehoor gebeuren per bode tegen ontvangstbewijs. § 3. Indien blijkt dat de asielzoeker de oproeping tot gehoor, in de gevallen in dit artikel omschreven, niet heeft ontvangen, dan zal deze hem door de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde bij een ter post aangetekende zending worden bevestigd. Indien ondertussen de voorziene datum voor het gehoor is verstreken, zal de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde een nieuwe gehoordatum vastleggen.

Art. 9.§ 1 De oproeping tot gehoor bevat minstens volgende gegevens : - de plaats en de datum van het gehoor; - de datum van de oproeping; - de aankondiging van de aanwezigheid van een tolk, indien de asielzoeker hier overeenkomstig artikel 51/4 van de wet om heeft gevraagd; - de mededeling dat de betrokkene op de dag van het gehoor alle documenten ter staving van zijn aanvraag dient mee te brengen, met name de oproeping, zijn reis-of identiteitsdocumenten, een vertaling in het Frans of het Nederlands van zijn dringend beroep bedoeld in artikel 63/2 van de wet en elk ander stuk tot ondersteuning van zijn aanvraag; - de mededeling dat, wanneer de asielzoeker zich niet aanbiedt op het Commissariaat-generaal op de voor het gehoor vastgestelde datum, hij schriftelijk een geldige reden moet mededelen binnen de maand volgend op de verzending van de oproeping. § 2. Indien de Commissaris-generaal het nodig acht moet hij, onder een afzonderlijke rubriek in de oproeping de vermelding mededelen volgens welke in het geval waarin een geldig motief de asielzoeker zou verhinderen aan de oproeping gevolg te geven dat deze laatste hem de nieuwe elementen moet mededelen ter staving van zijn asielaanvraag die nog niet zouden zijn medegedeeld, hetzij uitdrukkelijk verklaren dat er geen nieuwe elementen bestaan die hij kan laten gelden ter staving van zijn asielaanvraag. § 3. De Commissaris-generaal of zijn gemachtigde vermeldt uitdrukkelijk na zijn verzoek om inlichtingen bedoeld in § 2 de gevolgen die kunnen voortvloeien uit het gebrek aan antwoord.

Onderafdeling 2. - Verzoek om inlichtingen

Art. 10.§ 1. Overeenkomstig artikel 51/2 van de wet, kan de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde aan de asielzoeker verzoeken hem bepaalde inlichtingen te verschaffen.

Het verzoek om inlichtingen dient duidelijk te worden geformuleerd en kan tot doel hebben zowel algemene als specifieke informatie te verkrijgen. § 2. Het verzoek kan in de oproeping tot gehoor worden gevoegd of kan het voorwerp uitmaken van een aparte brief.

De bepalingen met betrekking tot de kennisgevingen voorzien in de artikelen 7 en 8 zijn eveneens van toepassing op dit verzoek. § 3. De Commissaris-generaal of zijn gemachtigde geeft uitdrukkelijk in het verzoek om inlichtingen aan wat de gevolgen kunnen zijn indien het verzoek om inlichtingen zonder antwoord blijft en er daarvoor geen geldige reden wordt aangebracht.

Art. 11.Na het verloop van een redelijke termijn volgend op de asielaanvraag, kan de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde schriftelijk aan de asielzoeker vragen om hem mee te delen hetzij of hij zijn asielaanvraag wenst voort te zetten hetzij of hij ervan afstand wenst te doen.

De bepalingen met betrekking tot de kennisgevingen voorzien in de artikelen 7 en 8 zijn eveneens van toepassing op deze vraag. De Commissaris-generaal of zijn gemachtigde geeft uitdrukkelijk in het verzoek aan wat de gevolgen kunnen zijn indien het verzoek zonder antwoord blijft en daarvoor geen geldige reden wordt aangebracht.

Onderafdeling 3. - Het gehoor

Art. 12.De ambtenaar leidt het gehoor en waakt over het goede verloop ervan. De ambtenaar beschikt over de politie van het gehoor.

Art. 13.Indien de asielzoeker overeenkomstig de artikelen 74/5 en 74/6 van de wet wordt vastgehouden of in een penitentiaire instelling in hechtenis wordt gehouden, wordt hij gehoord op de plaats van de vasthouding of de hechtenis.

Art. 14.Voor redenen, eigen aan het onderzoek en in het belang van de minderjarige, kan de ambtenaar, gedurende de hoorzitting van de minderjarige asielaanvrager, zich verzetten tegen de aanwezigheid van diegene die het ouderlijk gezag of de voogdij krachtens de nationale wet uitoefent of de vertrouwenspersoon, met uitzondering voor de persoon die over hem de bijzondere voogdij uitoefent voorzien door de Belgische wet.

Art. 15.Aan het begin van het gehoor gaat de ambtenaar na of het adres van de gekozen woonplaats van de asielzoeker onveranderd is.

De ambtenaar verduidelijkt de asielzoeker zijn rol, in voorkomend geval die van de aanwezige tolk, de advocaat of de vertrouwenspersoon, en legt het verloop van het gehoor uit.

Indien er aanwijzingen zijn van vervolging wegens zijn of haar geslacht, gaat de ambtenaar na of de asielzoeker er geen bezwaar tegen heeft te worden gehoord door een persoon die een ander geslacht heeft dan de asielzoeker. Indien dat zo is wordt voldaan aan zijn vraag.

De ambtenaar verifiëert of de asielzoeker en de tolk elkaar voldoende begrijpen.

Art. 16.§ 1. De ambtenaar neemt nota van de verklaringen afgelegd door de asielzoeker tijdens het gehoor. Daarenboven bevatten deze notities de volgende gegevens : - de naam en vooma(a)m(en) van de asielzoeker; - zijn geboortedatum evenals zijn nationaliteit; - de datum waarop het gehoor plaatsvond; - het nummer van het dossier van de asielzoeker bij het Commissariaat-generaal; - de taal gebruikt door de asielzoeker; - de eventuele aanwezigheid van een tolk en, in voorkomend geval, het nummer van de gevraagde tolk; - in voorkomend geval de naam van de advocaat, de aanwezige vertrouwenspersoon of de persoon die over hem het ouderlijk gezag, de voogdij krachtens de nationale wet van de minderjarige of de bijzondere voogdij uitoefent voorzien door de Belgische wet; - de identiteit en de handtekening van de ambtenaar; - de duur van het gehoor; - met toepassing van artikel 15, 3de lid, het bezwaar of het gebrek aan bezwaar van de. asielzoeker om gehoord te worden door een persoon van het ander geslacht dan het zijne; - in voorkomend geval, een korte beschrijving van de incidenten die zich tijdens het gehoor hebben voorgedaan met de tolk, de asielzoeker of diens advocaat, de vertrouwenspersoon of de persoon die over de minderjarige asielzoeker het ouderlijk gezag, de voogdij krachtens de nationale wet van de minderjarige of de bijzondere voogdij uitoefent voorzien door de Belgische wet. § 2. De ambtenaar legt een inventaris aan van de stukken die door de asielzoeker werden voorgelegd ter ondersteuning van zijn asielaanvraag.

Art. 17.§ 1. De notities van het gehoor zijn een trouwe weergave van de aan de asielzoeker gestelde vragen evenals van zijn verklaringen. § 2. Indien de ambtenaar tijdens het gehoor vaststelt dat de asielzoeker tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd in vergelijking met de verklaringen door hem gedaan bij de Dienst Vreemdelingenzaken, dient hij in principe de asielzoeker hierop in de loop van het gehoor te wijzen en zijn reactie daarop te noteren. § 3. De asielzoeker, zijn advocaat of de vertrouwenspersoon kunnen per aangetekende brief aanvullende opmerkingen of aanvullende stukken naar de Commissaris-generaal sturen. Deze opmerkingen en stukken zullen bij het individueel dossier van de asielzoeker worden gevoegd. De ambtenaar zal rekening houden met de opmerkingen en de stukken die hem tijdig zullen zijn overhandigd.

Art. 18.§ 1. Indien de asielzoeker zich op het Commissariaat-generaal niet aanmeldt op de voor het gehoor vastgelegde datum, neemt de ambtenaar nota van zijn afwezigheid.

De regelmatigheid van de kennisgeving van de oproeping tot het gehoor moet worden geverifiëerd. § 2. De asielzoeker kan in dit geval schriftelijk een geldige reden meedelen voor zijn afwezigheid zodra hij in bezit is gesteld van het document dat dit geldig motief bevestigt. Indien het bewijs van de geldige reden aangebracht door de asielzoeker wordt aanvaard door de Commissaris-generaal, legt de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde en indien de asielzoeker geantwoord heeft op de vraag om inlichtingen bedoeld in artikel 9 § 2, een nieuwe datum van gehoor vast.

Indien de asielaanvrager, nadat hij werd heropgeroepen overeenkomstig het vorige lid, een nieuwe geldige reden inroept, kan de Commissaris-generaal een geldige beslissing nemen zonder opnieuw op te roepen.

Onderafdeling 4. - Het recht op bijstand

Art. 19.§ 1. De asielzoeker kan zich tijdens de behandeling van zijn aanvraag bij het Commissariaat-generaal laten bijstaan door een advocaat of een vertrouwenspersoon.

De advocaat of de vertrouwenspersoon kan het gehoor van de asielzoeker bijwonen. Elke verstoring van het gehoor zal door de ambtenaar onmiddellijk worden gemeld aan zijn functionele overste en worden genoteerd in de notities van het gehoor. § 2. De advocaat of de vertrouwenspersoon heeft de mogelijkheid op het einde van het gehoor mondelinge opmerkingen te geven.

Onderafdeling 5. - De rol van de tolk

Art. 20.§ 1. Indien de asielzoeker de bijstand heeft gevraagd van een tolk overeenkomstig artikel 51/4 van de wet, verzekert de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde, in de mate dat hij over zulk een tolk beschikt, de aanwezigheid van een tolk die één van de talen gesproken door de asielzoeker beheerst. § 2. De Commissaris-generaal of zijn gemachtigde houdt rekening met de bijzondere situatie van de asielzoeker bij het aanduiden van de tolk belast met het bijstaan van de asielzoeker tijdens het gehoor. § 3. Indien hij niet beschikt over een tolk die één van de talen gesproken door de asielzoeker beheerst, kan de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde aan de asielzoeker, in de oproepingsbrief, vragen om zelf een tolk naar het gehoor te brengen.

Indien in het in lid 1 bedoelde geval de asielzoeker in gebreke blijft een tolk naar het gehoor mee te brengen, kan de Commissaris-generaal of één van zijn adjuncten een beslissing nemen zonder de asielzoeker te horen voor zover aan deze laatste voorgesteld werd op het Commissariaat-generaal een geschreven verklaring op te stellen die als gehoor geldt. Indien de asielzoeker geen geschreven verklaring kan of wil opstellen, zal de Commissaris-generaal op basis van de elementen waarover hij beschikt, een uitspraak doen. § 4. Op elk moment van de procedure voor het Commissariaat-generaal, kan de asielzoeker beslissen om geen beroep meer te doen op een tolk en aan de bijstand van elke tolk, die hem ter beschikking werd gesteld door de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde, te verzaken. In dat geval, blijft de taal van het onderzoek van de asielaanvraag die taal die door de Minister of zijn gemachtigde wordt vastgesteld, overeenkomstig artikel 51/4, § 2, 3de lid, van de wet. Die beslissing van de asielzoeker wordt vermeld in de notities van het gehoor.

Art. 21.De asielzoeker kan vragen dat een andere tolk wordt aangeduid. Deze vraag kan worden gesteld aan het begin van het gehoor of tijdens het verloop van dit gehoor.

Indien de reden die wordt ingeroepen ter ondersteuning van deze vraag als geldig wordt beschouwd, wordt het gehoor gestopt en hernomen met een andere tolk aanwezig op het Commissariaat-generaal die één van de talen gesproken door de asielzoeker beheerst.

Indien op dat ogenblik geen enkele andere tolk kan worden aangeduid, wordt een nieuwe datum vastgesteld en al naar het geval, aan de asielzoeker medegedeeld of verstuurd naar zijn verkozen verblijfplaats overeenkomstig artikel 51/2, 6e lid van de wet.

Onderafdeling 6. - De door de asielzoeker neergelegde stavingstukken

Art. 22.Indien nieuwe stukken zijn voorgelegd op het Commissariaat-generaal, kan de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde aan de asielzoeker vragen de redenen te verantwoorden waarom deze niet werden medegedeeld op het ogenblik van indiening van de aanvraag.

Art. 23.§ 1. De originelen van de neergelegde stavingstukken kunnen worden ingehouden door de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde. De asielzoeker ontvangt dan een kopie van deze documenten en een ontvangstbericht met een bondige beschrijving van de neergelegde documenten.

De ambtenaar neemt een kopie van de originele documenten die enkel de identiteit en/of de nationaliteit van de asielzoeker attesteren.

Onderafdeling 7. - Bepalingen met betrekking tot de beslissing genomen door de Commissaris-generaal of één van zijn adjuncten

Art. 24.Naast de procedure voor de kennisgeving van de beslissing die is voorzien in artikel 51/2, vijfde lid, van de wet, en zonder hieraan afbreuk te doen, zijn de bepalingen met betrekking tot de kennisgevingen bedoeld in de artikelen 7 en 8 eveneens van toepassing op de beslissingen genomen door de Commissaris-generaal of één van zijn adjuncten.

Art. 25.Indien, eens de beslissing genomen is, de vertegenwoordiger van het Hoog Commissariaat van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen in overeenstemming met artikel 57/23bis, tweede lid, van de wet, een advies verstrekt, is de Commissaris-generaal of één van zijn.adjuncten niet gehouden om op basis van dit advies een nieuwe beslissing te nemen. In voorkomend geval licht hij de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen in over zijn houding.

Art. 26.De Commissaris-generaal of één van zijn adjuncten kan zich, in zijn beslissing, steunen op inlichtingen die werden verkregen van een persoon of een instelling via telefoon of e-mail.

In het administratief dossier moet er gepreciseerd worden waarom deze persoon of deze instelling gecontacteerd werd evenals de redenen die toelaten hun betrouwbaarheid aan te nemen.

De informatie die via de telefoon werd verkregen, moet schriftelijk worden samengevat. Deze samenvatting dient de naam van de persoon die per telefoon werd gecontacteerd, te vermelden, een korte beschrijving van zijn activiteiten of van zijn functie te geven, zijn telefoonnummer, en datum waarop het telefoongesprek heeft plaatsgehad vermelden alsook een kort overzicht van de vragen die tijdens het telefoongesprek werden gesteld en de antwoorden die door de gecontacteerde persoon werden gegeven. Afdeling 2. - Het dringend beroep overeenkomstig artikel 63/2 van de

wet

Art. 27.Indien de asielzoeker niet op een welbepaalde plaats wordt vastgehouden, in overeenstemming met artikel 74/5 of 74/6 van de wet, kan het dringend beroep worden ingediend door de asielzoeker of zijn advocaat bij wijze van een aangetekende brief of een fax aan het Commissariaat-generaal, ofwel persoonlijk worden afgegeven door de asielzoeker of zijn advocaat op de zetel van het Commissariaat-generaal tegen ontvangstbewijs.

Art. 28.Het dringend beroep moet schriftelijk gebeuren, gedagtekend worden en ondertekend worden door de aanvrager of zijn advocaat en vergezeld zijn van een kopie van de aangevochten beslissing. Het dringend beroep kan worden gemotiveerd.

De Commissaris-generaal of zijn gemachtigde zal op het einde van het gehoor aan de asielzoeker vragen of alle elementen naar voor gebracht in het dringend beroep tijdens het gehoor aan bod zijn gekomen. Het antwoord van de asielzoeker op deze vraag zal duidelijk in de notities van het gehoor worden genoteerd. Indien nodig zal het dringend beroep dat is opgesteld in een andere taal dan het Frans of het Nederlands, vertaald worden in de taal van de procedure overeenkomstig artikel 51/4 §§ 2 en 3 van de wet tijdens het gehoor in samenwerking met de asielzoeker. Afdeling 3. - Andere bevoegdheden toegekend aan de

Commissaris-generaal op basis van de artikelen 52bis en 57/6, eerste lid, 4°, van de wet Onderafdeling 1. - Adviesbevoegdheid in het kader van artikel 52bis van de wet

Art. 29.Alvorens zijn advies in het kader van artikel 52bis te verstrekken kan de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde de asielzoeker oproepen tot een gehoor.

Onderafdeling 2. - Bevoegdheid tot het uitreiken van documenten en het verlenen van administratieve bijstand bedoeld in artikel 57/6, eerste lid, 4°, van de wet en artikel 25 van het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951 en artikel 25 van het Verdrag betreffende de status van staatlozen, ondertekend te New York op 28 september 1954

Art. 30.Een informatienota over de vluchtelingenstatus wordt uitgereikt aan iedere persoon die als vluchteling erkend wordt.

Art. 31.De Commissaris-generaal of zijn gemaçhtigde kan slechts attesten en getuigschriften afleveren wanneer de betrokkenen hun identiteit kunnen bewijzen.

Art. 32.§ 1. Wanneer de betrokkenen afstand doen van de vluchtelingenstatus moeten ze hun getuigschriften, attesten en reisdocument of het attest van afwezigheid van reisdocument teruggeven. § 2. In geval van verkrijging van de Belgische nationaliteit moet de betrokkene dezelfde documenten teruggeven. Afdeling 4. - Afsluiting van asieldossiers

Art. 33.De Commissaris-generaal of zijn gemachtigde onderzoekt de verklaring tot afstand van de asielaanvraag door een asielzoeker en beëindigt bijgevolg de asielaanvraag. De Commissaris-generaal of één van zijn adjuncten brengt onmiddellijk de Minister of zijn gemachtigde daarvan op de hoogte.

In geval van twijfel omtrent het uitdrukkelijke karakter van het afstand doen, wordt de asielzoeker opgeroepen teneinde te bevestigen dat hij afstand wil doen van zijn asielaanvraag.

Art. 34.De vrijwillige en definitieve terugkeer naar het land van herkomst sluit de asielaanvraag af. De Commissaris-generaal of één van zijn adjuncten brengt de Minister op de hoogte van zijn beslissing dat de asielaanvraag geen voorwerp meer heeft.

Art. 35.Ten gevolge van de verwerving van de Belgische nationaliteit heeft de aanvraag geen voorwerp meer. De Commissaris-generaal of één van zijn adjuncten brengt de Minister op de hoogte van zijn beslissing dat de asielaanvraag geen voorwerp meer heeft. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 36.Artikel 113bis van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt opgeheven.

Art. 37.Onze met de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bevoegde Minister wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 11 juli 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

^