Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 11 oktober 2012
gepubliceerd op 18 oktober 2012

Koninklijk besluit betreffende de uitgifte van Belgische covered bonds door kredietinstellingen naar Belgisch recht

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2012003307
pub.
18/10/2012
prom.
11/10/2012
ELI
eli/besluit/2012/10/11/2012003307/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

11 OKTOBER 2012. - Koninklijk besluit betreffende de uitgifte van Belgische covered bonds door kredietinstellingen naar Belgisch recht


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd past binnen het kader van de invoering van de wettelijke regeling voor Belgische covered bonds zoals die werd vastgesteld in de wet van 3 augustus 2012, die in het Belgisch Staatsblad van 24 augustus 2012 gepubliceerd werd. Het beoogt sommige bepalingen van de wettekst te verduidelijken en de uitvoering ervan te omkaderen.

De eerste doelstelling van de wet met betrekking tot de covered bonds bestaat erin de herfinanciering van kredietinstellingen te vergemakkelijken en tegelijkertijd passende juridische mechanismen in te voeren ter bescherming van de houders van dergelijke schuldinstrumenten.

Het belangrijkste kenmerk van het beschermingsmechanisme voor de houders van covered bonds is het feit dat er een bijzonder vermogen wordt samengesteld, bestaande uit dekkingswaarden, dat afgezonderd wordt van het algemeen vermogen van de kredietinstelling die de covered bonds uitgeeft. De wet besteedt bijzondere aandacht aan de dekkingswaarden en voert minimumvoorwaarden in betreffende hun aard door ze in hoofdzaak te beperken tot hypothecaire schuldvorderingen en schuldvorderingen op publiekrechtelijke entiteiten. Het ontwerp van koninklijk besluit legt de kwantitatieve en kwalitatieve criteria vast die bepalen of een actief als dekkingswaarde mag worden aangewend, legt beperkingen op per categorie van activa en bepaalt het minimale dekkingsniveau van de covered bonds.

Het koninklijk besluit legt meer bepaald de aard en de waardering van de dekkingswaarden vast, alsook de minimumregels voor de dekking van covered bonds. Deze regels zijn vastgelegd opdat de Belgische covered bonds zouden kunnen voldoen aan de criteria die bepalen of een actief in aanmerking komt als dekkingswaarde, zoals die zijn opgenomen in Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen. Voldoen aan deze criteria zou moeten garanderen dat beleggers gemakkelijker in covered bonds beleggen en dat deze instrumenten in aanmerking worden genomen in het kader van de monetaire financieringstransacties van de Europese Centrale Bank.

Het koninklijk besluit legt eveneens de regels vast voor het bijhouden van het register van de dekkingswaarden en betreffende de portefeuillesurveillant.

De wet met betrekking tot de covered bonds machtigt de Koning om de bevoegdheden en criteria vast te leggen waarop de Nationale Bank van België zich kan baseren om voor elke uitgevende kredietinstelling te bepalen wat het maximumpercentage aan Belgische covered bonds is die zij mag uitgeven ten opzichte van haar balanstotaal. In dit verband beperkt het ontwerp van koninklijk besluit het bedrag van de dekkingswaarden die voor covered bonds mogen worden aangehouden nu reeds tot 8 % van de activa van de uitgevende kredietinstelling. Deze bepaling heeft tot doel rekening te houden met het feit dat de covered bonds het niet alleen mogelijk maken de financieringsbronnen op lange termijn van de kredietinstellingen meer te diversifiëren, maar dat ze ook de bekommernis aan de orde stellen inzake de aanwending van activa van de kredietinstellingen die covered bonds uitgeven ten nadele van de chirografaire depositohouders.

Er is rekening gehouden met het advies van de Raad van State. In antwoord op zijn opmerking met betrekking tot het ontbreken van de duurzame ontwikkelingseffect-beoordeling, kan worden gesteld dat artikel 19/1 van de wet van 5 mei 1997, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2010, nog geen uitvoering heeft gekregen. Een ontwerp van koninklijk besluit tot regeling van de effectbeoordeling en tot bepaling van de vrijstellingen van deze beoordeling, wordt momenteel voorbereid.

Derhalve kan enkel gesteund worden op de bestaande richtlijnen inzake de DOEB-test, en kan besloten worden dat de vrijstelling omwille van de auto-regulering van de federale overheid kan worden ingeroepen.

Commentaar bij de artikelen Artikel 1 Artikel 1 bepaalt het toepassingsgebied van het besluit.

Artikel 2 Artikel 2 bevat een lijst met definities.

Artikel 3 Artikel 3 legt de criteria vast die bepalen of een actief als dekkingswaarde mag worden aangewend. Er zijn vijf categorieën van activa die in aanmerking komen als dekkingswaarden.

De eerste twee categorieën betreffen de hypothecaire schuldvorderingen die gedekt moeten zijn door een hypotheek in eerste rang waarvan de grondslag bestaat uit niet-zakelijk of commercieel vastgoed, dat in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte is gelegen, onverminderd de erkenning van hypotheken in opeenvolgende rangen, zonder dat andere schuldeisers zich in een tussenpositie bevinden.

De derde categorie betreft hoofdzakelijk de schuldvorderingen op centrale overheden, de centrale banken en de publiekrechtelijke entiteiten van de lidstaten van de OESO. Deelbewijzen uitgegeven door effectiseringsinstellingen kunnen eveneens in aanmerking komen als dekkingswaarden. De ontwerptekst wil de in aanmerking komende deelbewijzen evenwel beperken tot verrichtingen met betrekking tot de effectisering van schuldvorderingen die zijn uitgegeven door een entiteit die tot dezelfde groep behoort als de kredietinstelling die de covered bonds uitgeeft. Deze bepaling heeft tot doel te garanderen dat de uitgevende instelling over de nodige informatie beschikt om zich ervan te verzekeren dat de onderliggende schuldvorderingen van de betrokken effectiseringsverrichtingen daadwerkelijk beantwoorden aan de criteria die bepalen welke activa in aanmerking komen.

In totaal dienen 85 % van de in aanmerking komende dekkingswaarden te bestaan uit hypothecaire schuldvorderingen op niet-zakelijk of commercieel vastgoed, uit schuldvorderingen op overheden of op publiekrechtelijke entiteiten van lidstaten van de OESO of uit effectiseringsdeelbewijzen die betrekking hebben op schuldvorderingen van dezelfde aard die toegekend zijn binnen de groep waartoe de kredietinstelling die de covered bonds uitgeeft, behoort.

Het saldo van 15 % kan bestaan uit de vierde en vijfde categorie; die betreffen de schuldvorderingen op de kredietinstellingen en de posities die voortvloeien uit de dekkingsinstrumenten die verbonden zijn aan de dekkingswaarden en aan de uitgegeven covered bonds.

Artikel 4 Artikel 4 bepaalt dat de instelling dekkingsinstrumenten in de dekkingswaarden mag opnemen voor zover deze instrumenten uitsluitend bedoeld zijn om een rente- of wisselkoersrisico of andere risico's te dekken die verband houden met de als dekkingsinstrumenten ingeschreven activa of met de betrokken Belgische covered bonds. Dit heeft tot gevolg dat deze dekkingsinstrumenten deel uitmaken van het of de bijzonder(e) vermogen(s) waarin de dekkingswaarden zijn afgezonderd en dat (die) gescheiden is (zijn) van het algemeen vermogen van de uitgevende kredietinstelling. Door deze scheiding wordt vermeden dat de houders van covered bonds onverwachts aan een rente- of wisselkoersrisico worden blootgesteld. Het artikel bepaalt eveneens dat het wanbetalingsrisico van de tegenpartijen van de dekkingsinstrumenten gering moet zijn om voldoende bescherming te bieden aan de houders van covered bonds.

Artikel 5 Artikel 5 omschrijft de twee tests betreffende de minimale dekking van covered bonds.

De eerste test houdt in dat minstens 85 % van de in aanmerking komende dekkingswaarden moeten bestaan uit hypothecaire schuldvorderingen op niet-zakelijk of commercieel vastgoed, uit schuldvorderingen op overheden of op publiekrechtelijke entiteiten van de OESO of uit effectiseringsdeelbewijzen die betrekking hebben op schuldvorderingen van dezelfde aard die toegekend zijn binnen de groep waartoe de kredietinstelling die de covered bonds uitgeeft, behoort. Deze norm garandeert ook dat de Belgische covered bonds voldoen aan de criteria die bepalen of een actief al dan niet mag worden aangewend als dekkingswaarde, zoals die zijn opgenomen in Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen.

Het artikel bepaalt voorts dat de dekkingswaarden ten minste een waarde moeten hebben die gelijk is aan 105 % van de nominale waarde van de uitgegeven covered bonds om voldoende bescherming te bieden aan de houders van covered bonds.

Artikel 6 Voor de verificatie van de tests waarin artikel 5 van het koninklijk besluit voorziet, is het van belang de regels voor de waardering van de dekkingswaarden nader te bepalen. Zo bepaalt artikel 6 dat voor de hypothecaire schuldvorderingen de in aanmerking te nemen waarde het kleinste bedrag is tussen het schuldvorderingsbedrag zoals dat in de boekhouding van de uitgevende instelling is opgenomen, 80 % van de verkoopwaarde van het niet-zakelijk vastgoed en 60 % van de verkoopwaarde van het zakelijk vastgoed, en de hypotheekwaarde. De tekst bepaalt eveneens in hoeverre rekening wordt gehouden met de hypothecaire mandaten wanneer die betrekking hebben op niet-zakelijk vastgoed.

Aangezien deze bepalingen technische vragen zouden kunnen oproepen, zal de Bank een omzendbrief opstellen die inzonderheid de regels voor de waarderingsmethodes nader zal omschrijven. In het bijzonder voor de schuldvorderingen gewaarborgd door onroerende goederen, zal de omzendbrief een plafond vaststellen waaronder de notariële akte of de waardering van de architect zal kunnen worden gebruikt om de oorspronkelijke waarde van het onroerend goed te verantwoorden. De omzendbrief zal het in dit geval tevens mogelijk maken om representatieve marktindexen te gebruiken voor de periodieke herwaarderingen.

Wat betreft de schuldvorderingen op of gewaarborgd door overheden, centrale banken of entiteiten van de openbare sector, preciseert de ontworpen tekst dat hun waarde gelijk is aan nul, wanneer de tegenpartijen van deze schuldvorderingen buiten de Europese Unie gelegen zijn, behalve als zij beantwoorden aan de criteria en limieten bepaald door de Richtlijn 2006/48/EG inzake activa die in aanmerking komen als dekkingswaarden van covered bonds die kunnen genieten van een gunstige weging op het vlak van eigen middelen.

De schuldvorderingen op de kredietinstellingen worden opgenomen tegen hun boekwaarde, voor zover de tegenpartij kan genieten van een weging in eigen vermogen van categorie 1 of 2, met toepassing van bijlage VI van de voornoemde Richtlijn 2006/48/EG. Is dit niet het geval, dan wordt de schuldvordering niet in aanmerking genomen voor de verificatie van de tests waarin artikel 5 voorziet. Deze regel heeft eveneens tot doel te garanderen dat de covered bonds voldoen aan de criteria die bepalen of een actief al dan niet mag worden aangewend als dekkingswaarde, zoals die zijn opgenomen in Richtlijn 2006/48/EG. Artikel 7 Volgens de wet met betrekking tot de covered bonds moeten de uitgiftevoorwaarden voorzien in mechanismen die ervoor zorgen dat de Belgische covered bond terugbetaald wordt binnen de vastgestelde termijn. Om die doelstelling te kunnen verwezenlijken, bepaalt artikel 7 dat de reserves in contanten (en andere liquiditeiten) die gedurende een periode van zes maanden gegenereerd zullen worden door de dekkingswaarden, zullen moeten volstaan om de betalingen op te vangen die overeenkomstig de uitgiftevoorwaarden moeten worden verricht tijdens deze periode. Het betreft hier liquiditeitstests waarbij erop wordt toegezien dat verplichtingen inzake de overeenstemming ("matching") tot stand komen tussen de stromen die over een bepaalde periode gegenereerd worden door de dekkingswaarden en de verplichtingen die moeten worden nageleefd ten aanzien van de houders van covered bonds.

Artikel 8 Vanuit hetzelfde oogpunt als artikel 7 legt artikel 8 de verplichting op om de rente- en wisselkoersrisico's die kunnen voortvloeien uit asymmetrieën tussen de dekkingswaarden en de uitgegeven covered bonds, te beperken.

Artikel 9 Dit artikel bevat de minimumvoorschriften voor het bijhouden van het register van de dekkingswaarden. Omwille van de scheiding tussen het algemeen vermogen van de uitgevende kredietinstelling en het of de bijzonder(e) vermogen(s) waarin de dekkingswaarden zijn afgezonderd, is het van belang dat de dekkingswaarden nauwkeurig kunnen worden geïdentificeerd. Het artikel bepaalt de minimuminformatie waarmee de dekkingswaarden moeten kunnen worden geïdentificeerd.

Artikel 10 De wet met betrekking tot de covered bonds machtigt de Koning om de bevoegdheden en criteria vast te leggen waarop de Nationale Bank van België zich kan baseren om voor elke uitgevende kredietinstelling te bepalen wat het maximumpercentage aan Belgische covered bonds is die zij mag uitgeven ten opzichte van haar balanstotaal.

In dit verband beperkt het ontwerp van koninklijk besluit het bedrag van de dekkingswaarden die voor covered bonds mogen worden aangehouden nu reeds tot 8 % van de activa van de uitgevende kredietinstelling.

Deze bepaling heeft tot doel rekening te houden met het feit dat de covered bonds het niet alleen mogelijk maken de financieringsbronnen op lange termijn van de kredietinstellingen meer te diversifiëren, maar dat ze ook de bekommernis aan de orde stellen inzake de aanwending van activa van de kredietinstellingen die covered bonds uitgeven ten nadele van de chirografaire depositohouders.

Bij de toepassing van de beperking tot 8 % zal evenwel rekening moeten worden gehouden met specifieke situaties, met name wanneer een groep ervoor kiest een kredietinstelling ad hoc op te richten om covered bonds uit te geven. Aangezien alle activa van de kredietinstelling ad hoc als dekkingswaarden dienen voor de covered bonds, zal de beperking in dat geval moeten worden berekend op basis van de geconsolideerde toestand van de groep.

Daarnaast mag de beperking niet verhinderen dat een kredietinstelling die reeds covered bonds heeft uitgegeven aan het bijzonder vermogen de dekkingswaarden toewijst die nodig zijn om te voldoen aan haar contractuele of wettelijke verplichtingen, of omdat dit nodig blijkt om haar geloofwaardigheid op de markt in stand te houden. Wanneer de beperking wordt overschreden, zullen de gevolgen hiervan dus beperkt moeten blijven tot een restrictie van de mogelijkheid om tot nieuwe uitgiften over te gaan.

Daarnaast verleent de ontwerptekst de Nationale Bank van België de bevoegdheid om in uitzonderlijke en naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden, zoals geen toegang hebben tot de unsecured financieringsmarkt, tijdelijke vrijstellingen toe te staan inzake de toepassing van de door het koninklijk besluit vastgelegde beperking.

Het uitzonderlijk en tijdelijk karakter van deze vrijstellingsbevoegdheid belet dat er een afwijking zou worden verleend die het een instelling mogelijk zou maken haar activiteiten te ontwikkelen door middel van de uitgifte van covered bonds.

De ontwerptekst behoudt de mogelijkheid voor de Nationale Bank van België om restrictiever te zijn indien dat nodig blijkt. Een dergelijke behoefte zou gerechtvaardigd kunnen zijn indien de kredietinstelling reeds andere financieringsmiddelen met een collateral heeft gebruikt of indien de instelling in een toestand verkeert waarin rekening moet worden gehouden met een mogelijke vereffening.

Om de toestand van de kredietinstellingen tegenover de door het koninklijk besluit vastgelegde beperking te beoordelen, zou de Nationale Bank via een circulaire nader moeten omschrijven welke informatie zij verwacht van de kredietinstellingen die covered bonds uitgeven over hun liquiditeitsbeleid en over de maatregelen die erop gericht zijn een passende diversificatie van de financieringsbronnen te garanderen evenals het aanhouden van een reserve aan beschikbare activa die als dekkingswaarden kunnen worden aangewend.

Artikel 11 Dit artikel bepaalt de taken van de door de kredietinstelling aangeduide portefeuillesurveillant, wiens rol erin bestaat verslag uit te brengen over de naleving van de bepalingen betreffende de dekkingswaarden.

Voor de aanstelling van een portefeuillesurveillant is het eensluidend advies van de Nationale Bank van België vereist. Daarnaast moet de betrokken persoon voldoen aan een aantal competentievereisten. De surveillant dient te beschikken over de door de Nationale Bank van België uitgereikte erkenning als revisor (of revisorenvennootschap) bij de kredietinstelling en, om elk belangenconflict te vermijden, mag hij het mandaat van surveillant niet cumuleren met dat van commissaris van de kredietinstelling die covered bonds uitgeeft.

Artikel 12 De uitgevende kredietinstelling moet om de drie maanden een verslag overmaken aan de Bank. Dit artikel verleent aan de Bank de bevoegdheid om de inhoud van dit verslag te omschrijven in een circulaire of een reglement.

Artikel 13 Dit artikel bepaalt dat de covered bonds die beantwoorden aan de voorwaarden van dit ontwerpbesluit, geacht worden te voldoen aan de reglementering op het eigen vermogen van de kredietinstellingen, waardoor ze een gunstige eigenvermogensweging kunnen krijgen.

Artikel 14 Dit artikel bepaalt dat de Bank de technische modaliteiten kan vastleggen voor de toepassing van verschillende artikelen, met name om tussen de uitgevende kredietinstellingen een eenvormige toepassing te verzekeren van de regels voor de waardering van de activa, van de liquiditeitstest en van de berekening van de maximale uitgiftelimiet die in artikel 10 is opgenomen. In dit verband en onverminderd de artikelen 11 en 12, kan de Bank bepalen welke specifieke verslagen de instellingen en de portefeuillesurveillant moeten overmaken om te garanderen dat de betrokken technische modaliteiten worden nageleefd.

Artikel 15 Dit artikel bepaalt de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit.

Artikel 16 Dit artikel duidt de minister aan die belast is met de uitvoering van dit besluit.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer respectvolle en zeer trouwe dienaar, De Minister van Financiën, S. VANACKERE

ADVIES 52.126/2 VAN 8 OKTOBER 2012 VAN RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT BETREFFENDE DE UITGIFTE VAN BELGISCHE COVERED BONDS DOOR KREDIETINSTELLINGEN NAAR BELGISCH RECHT' Op 1 oktober 2012 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van vijf werkdagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit 'betreffende de uitgifte van Belgische covered bonds door kredietinstellingen naar Belgisch recht'.

Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 8 oktober 2012. De kamer was samengesteld uit Yves Kreins kamervoorzitter, Pierre Vandernoot en Martine Baguet, staatsraden, Sébastien Van Drooghenbroeck, assessor, en Bernadette Vigneron, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Jean-Luc Paquet, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Pierre Vandernoot.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 8 oktober 2012.

Overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996 en vervangen bij de wet van 2 april 2003, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt die motivering in de brief met de adviesaanvraag aldus : « L'urgence est motivée pour le premier arrêté, par le fait que la Belgique est le seul pays d'Europe où aucun cadre juridique n'existe pour l'émission de covered bonds et que les établissements de crédit régis par le droit belge ont un désavantage important par rapport à leurs concurrents étrangers lorsqu'ils cherchent à se financer à long terme et à un coût raisonnable et par la suite, octroyer des crédits aux entreprises et aux ménages; que ce cadre juridique est déjà créé partiellement par la loi du 3 août 2012 et doit être complété par le présent arrêté royal avant que des covered bonds puissent être émis effectivement; pour le second arrêté, par le fait que la loi du 3 août 2012 et l'arrêté royal ont créé un cadre juridique pour l'émission de covered bonds belges afin d'éviter que les établissements de crédit régis par le droit belge aient un désavantage important par rapport à leurs concurrents étrangers lorsqu'ils cherchent à se financer à long terme et par la suite, octroyer des crédits aux entreprises et aux ménages; que ce financement à long terme ne pourra se faire à un coût raisonnable qu'à condition que ce cadre juridique soit complété par le présent arrêté royal, étant donné que les agences de notation, lorsqu'elles fixent la notation de covered bonds, tiennent compte entre autres des exigences qui valent pour la désignation d'un gestionnaire de portefeuille, ainsi que des tâches et obligations de rapport particulières qui lui incombent ».

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Voorafgaand vormvereiste Bij een wet van 30 juli 2010, die op 1 oktober 2011 in werking is getreden (1), zijn in de wet van 5 mei 1997 'betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling' bepalingen betreffende de effectbeoordeling op het stuk van duurzame ontwikkeling ingevoegd.

De wetgever heeft de « effectbeoordeling » gedefinieerd als « duurzame ontwikkelingseffectbeoordeling, zijnde de methode voor het bestuderen van mogelijke sociale, economische en leefmilieueffecten, alsmede de effecten op de inkomsten en de uitgaven van de Staat, van een voorgesteld beleid op korte, middellange en lange termijn in en buiten België vooraleer de uiteindelijke beslissing wordt genomen » (2).

In dat kader is de volgende regeling ingevoerd : 1° in principe moet elk voorontwerp van wet, elk ontwerp van koninklijk besluit en elk voorstel van beslissing dat ter goedkeuring aan de Ministerraad moet worden voorgelegd aanleiding geven tot een voorafgaand onderzoek met betrekking tot de noodzaak om een effectbeoordeling uit te voeren (3), de enige gevallen waarin zo een voorafgaand onderzoek niet hoeft plaats te vinden, zijn die welke moeten worden bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad (4), welk besluit bij de huidige stand van de teksten die in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt zijn, nog niet uitgevaardigd is;2° wanneer uit het voorafgaand onderzoek blijkt dat een effectbeoordeling vereist is, dient de voormelde beoordeling te worden uitgevoerd (5);3° de naleving van de aldus voorgeschreven procedure is een voorwaarde, naargelang het geval, voor het indienen van een wetsontwerp bij de Wetgevende Kamers, voor het uitvaardigen van een koninklijk besluit of voor het goedkeuren van een voorstel van beslissing door de Ministerraad (6). In casu kan uit geen van de aan de Raad van State overgezonden stukken worden opgemaakt dat de hierboven beschreven procedure gevolgd is, meer in het bijzonder of vooraf onderzocht is of het noodzakelijk was een effectbeoordeling uit te voeren.

De steller van het ontwerp behoort erop toe te zien dat dit vormvereiste wordt vervuld en dat de aanhef van het ontwerp in deze zin wordt aangevuld.

Bijzondere opmerkingen Aanhef Blijkbaar moet het tweede lid van de aanhef worden weggelaten. Artikel 12bis, § 2, van de wet van 22 februari 1998 'tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België', ingevoegd bij artikel 187 van het koninklijk besluit van 3 maart 2011 'betreffende de evolutie van de toezichtarchitectuur voor de financiële sector', waarvan het eerste lid bepaalt dat de Nationale Bank in de toezichtsaangelegenheden waarvoor zij bevoegd is, reglementen kan vaststellen ter aanvulling van de betrokken wettelijke of reglementaire bepalingen betreffende technische punten, bevat in het derde lid immers enkel de volgende machtigingen, die niets van doen hebben met het ontwerp van koninklijk besluit waarover dit advies wordt gegeven : « Deze reglementen hebben slechts uitwerking na goedkeuring door de Koning en bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. De Koning kan wijzigingen aanbrengen aan deze reglementen of deze regels zelf vaststellen indien de Bank geen reglement heeft vastgesteld. » Dat sommige bepalingen van het ontwerp, zoals bijvoorbeeld artikel 14, voorzien in de mogelijkheid voor de Nationale Bank van België om de technische regels vast te leggen voor de toepassing van verscheidene ontworpen regels, is slechts een herhaling van artikel 12bis, § 2, eerste lid, van de voornoemde wet van 22 februari 1998, zonder dat dit daarom moet worden beschouwd als een rechtsgrond van het ontworpen besluit.

Dispositief Artikel 3 1. In verband met de schuldvorderingen op centrale, regionale of lokale overheden, op centrale banken of op overheidsinstanties of in verband met schuldvorderingen gewaarborgd of verzekerd door zulke overheden, centrale banken of instanties, schuldvorderingen die dekkingswaarden kunnen vormen van de Belgische covered bonds, wordt in artikel 64/3, § 3, 2°, b), van de wet van 22 maart 1993 'op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen' bepaald dat het moet gaan om overheden, centrale banken of instanties van « lidstaten van de OESO ». In artikel 3, § 1, 3°, a) en b), van het ontwerp wordt in dat verband alleen verwezen naar « lidstaten van de Europese Economische Ruimte die lid zijn van de OESO ».

Over dit verschil dient uitleg te worden gegeven in het verslag aan de Koning. 2. Artikel 5, § 1, van het ontwerp luidt als volgt : « De waardering van de dekkingswaarden van één van de eerste drie categorieën bedoeld in artikel 3, paragraaf 1, moet minstens gelijk zijn aan 85 % van het nominaal bedrag van de betrokken Belgische covered bonds en, in voorkomend geval, van de daarmee gelijkgestelde effecten.» In artikel 3, § 3, wordt in de volgende bewoordingen naar deze bepaling verwezen : « Behoudens specifieke toestemming van de Bank en onverminderd de bepalingen van paragraaf 2, mogen de dekkingswaarden die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de ratio van 85 % bedoeld in artikel 5, paragraaf 1, maar uit één van de eerste drie in paragraaf 1 bedoelde categorieën van activa bestaan. » De twee voornoemde teksten stemmen blijkbaar niet overeen doordat de laatst geciteerde bepaling de mogelijkheid biedt af te wijken van het vereiste dat de dekkingswaarden die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de ratio van 85 % van het nominaal bedrag van de betrokken Belgische covered bonds en, in voorkomend geval, van de daarmee gelijkgestelde effecten, maar uit één van de eerste drie categorieën bedoeld in artikel 3, § 1 mogen bestaan, een afwijking die de vorm aanneemt van een specifieke toestemming gegeven door de Nationale Bank.

De steller van het ontwerp dient hierover uitleg te geven en in voorkomend geval het ontwerp op dit punt te herzien.

Artikel 6 In de paragrafen 2, vijfde lid, en 3, derde lid, wordt verwezen naar « bijlage VIII, deel 2, punt 8 » en naar « bijlage VIII, deel 3, punten 62 tot 65 » van Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 'betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen', « zoals omgezet in Belgisch recht ».

In plaats van aldus te verwijzen naar de bepalingen van de richtlijn, moet worden verwezen naar de bepalingen van Belgisch recht waarbij die bepalingen omgezet zijn. (1) Volgens artikel 4 van de wet van 30 juli 2010 « treedt (deze wet) in werking op de eerste dag van de twaalfde maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad ».Doordat de wet van 30 juli 2010 is bekendgemaakt op 14 oktober 2010, volgt daaruit dat deze wet in werking is getreden op 1 oktober 2011. (2) Artikel 2, 9°, van de wet van 5 mei 1997.(3) Artikel 19/1, § 1, eerste lid, van de wet van 5 mei 1997.Bij artikel 19/1, § 2, van de wet van 5 mei 1997 wordt de Koning ermee belast dat voorafgaand onderzoek te regelen bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Tot op heden is nog geen besluit met een dergelijk onderwerp in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. (4) Artikel 19/1, § 1, tweede lid, van de wet van 5 mei 1997.(5) Artikel 19/2 van de wet van 5 mei 1997.Bij deze bepaling wordt de Koning ermee belast de effectbeoordeling te regelen bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Tot op heden is geen besluit met een dergelijk onderwerp in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. (6) Artikel 19/3 van de wet van 5 mei 1997. De voorzitter, Y. Kreins.

De griffier, B. Vigneron.

11 OKTOBER 2012. - Koninklijk besluit betreffende de uitgifte van Belgische covered bonds door kredietinstellingen naar Belgisch recht ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, de artikelen 64/3, § 4, 64/7, § 1 en § 3,, 64/18, 64/20, § 3 en 64/21, § 3, ingevoegd bij de wet van 3 augustus 2012;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 september 2012;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 26 september 2012;

Gelet op het verzoek op spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat België het enige land is in Europa waar nog geen wettelijk kader bestaat voor de uitgifte van covered bonds en de kredietinstellingen naar Belgisch recht als gevolg daarvan een zeer sterk nadeel ondervinden ten opzichte van hun buitenlandse concurrenten wanneer zij zich tegen een redelijke kostprijs willen financieren op lange termijn opdat zij in staat zouden zijn tegen redelijke kosten, eveneens op lange termijn, kredieten te verstrekken aan de ondernemingen en de gezinnen; dat dit wettelijke kader reeds gedeeltelijk is gecreëerd door de wet van 3 augustus 2012 en vervolledigd dient te worden door dit koninklijk besluit vooraleer er effectief covered bonds kunnen worden uitgegeven;

Gelet op het advies 52.126/2 van de Raad van State, gegeven op 8 oktober 2012, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Financiën en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Toepassingsgebied Dit besluit is van toepassing op de kredietinstellingen die opgenomen zijn in de lijst bedoeld in artikel 64/5, § 3, eerste lid, 1°, van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, en op de uitgegeven effecten die opgenomen zijn in de lijst bedoeld in artikel 64/5, § 3, eerste lid, 2°, van dezelfde wet.

Art. 2.Definities Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "Bank" : de Nationale Bank van België;2° "wet van 22 maart 1993" : de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;3° "Belgische covered bond" : een schuldinstrument als gedefinieerd in artikel 3, § 1, 20°, van de wet van 22 maart 1993;4° "dekkingswaarden" : de dekkingswaarden als gedefinieerd in artikel 3, § 1, 21°, van de wet van 22 maart 1993;5° "zakelijk vastgoed" : onroerend goed dat hoofdzakelijk wordt gebruikt voor industriële of commerciële doeleinden of voor andere beroepsactiviteiten, zoals kantoren of andere ruimten bestemd voor de uitoefening van een handelsactiviteit of voor het verlenen van diensten;6° "niet-zakelijk vastgoed" : onroerend goed dat bestemd is voor bewoning of voor verhuur als woning door de eigenaar;7° "Richtlijn 2006/48/EG" : Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen;8° "dekkingsinstrumenten" : termijncontracten of swaps als bedoeld in bijlage IV van Richtlijn 2006/48/EG;9° "bijzonder vermogen" : ieder bijzonder vermogen als gedefinieerd in artikel 64/8 van de wet van 22 maart 1993;10° "waardering van de dekkingswaarden" : de bepaling van de waarde van een dekkingswaarde, als bedoeld in artikel 6;11° "gelijkgesteld effect" : een schuldinstrument als bedoeld in artikel 35 van de wet van 3 augustus 2012 tot invoering van een wettelijke regeling voor Belgische covered bonds.

Art. 3.Vereisten met betrekking tot de dekkingswaarden § 1. Binnen de grenzen vastgesteld in paragraaf 3 moeten de dekkingswaarden tot een van de volgende categorieën behoren : 1° categorie 1 : hypothecaire schuldvorderingen gewaarborgd door een hypotheek op niet-zakelijk vastgoed dat in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte is gelegen, en deelbewijzen uitgegeven door effectiseringsinstellingen, die voldoen aan de voorwaarden van paragraaf 4 en waarvan de onderliggende schuldvorderingen van dezelfde aard zijn als de hypothecaire schuldvorderingen die tot deze categorie behoren. Schuldvorderingen gewaarborgd door een hypotheek op niet-zakelijk vastgoed dat in aanbouw of ontwikkeling is, mogen in de dekkingswaarden worden opgenomen tot beloop van 15 % van het totaal van de hypothecaire schuldvorderingen op niet-zakelijk vastgoed die in de dekkingswaarden zijn opgenomen. 2° categorie 2 : hypothecaire schuldvorderingen gewaarborgd door een hypotheek op zakelijk vastgoed dat in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte is gelegen, en deelbewijzen uitgegeven door effectiseringsinstellingen, die voldoen aan de voorwaarden van paragraaf 4 en waarvan de onderliggende schuldvorderingen van dezelfde aard zijn als de hypothecaire schuldvorderingen die tot deze categorie behoren. Schuldvorderingen gewaarborgd door een hypotheek op zakelijk vastgoed dat in aanbouw of ontwikkeling is, mogen niet in de dekkingswaarden worden opgenomen. 3° categorie 3 : schuldvorderingen die tot één van de volgende categorieën behoren : a) schuldvorderingen op of gewaarborgd of verzekerd door centrale overheden en centrale banken van lidstaten van de OESO;of schuldvorderingen op of gewaarborgd of verzekerd door regionale of lokale overheden van die staten; b) schuldvorderingen op of gewaarborgd of verzekerd door publiekrechtelijke entiteiten van lidstaten van de OESO;c) schuldvorderingen op of gewaarborgd of verzekerd door multilaterale ontwikkelingsbanken of internationale organisaties die een risicoweging van 0 % kunnen krijgen conform bijlage VI, punt 20 van Richtlijn 2006/48/EG; en deelbewijzen uitgegeven door effectiseringsinstellingen, die voldoen aan de voorwaarden van paragraaf 4 en waarvan de onderliggende schuldvorderingen van dezelfde aard zijn als de schuldvorderingen die tot deze categorie behoren. 4° categorie 4 : schuldvorderingen op kredietinstellingen die ressorteren onder het recht van een lidstaat van de OESO, met inbegrip van de bedragen die bij dergelijke kredietinstellingen of door de uitgevende kredietinstelling worden aangehouden.5° categorie 5 : posities die voortvloeien uit dekkingsinstrumenten die verbonden zijn aan één of meer dekkingswaarden of betrokken Belgische covered bonds, als bedoeld in artikel 4, waarbij de wederpartij van die dekkingsinstrumenten de hoedanigheid heeft van kredietinstelling die ressorteert onder het recht van een lidstaat van de OESO. § 2. De bedragen die betaald zijn als aflossing, terugvordering of betaling van interesten op de schuldvorderingen, activa of verbintenissen bedoeld in paragraaf 1, mogen worden aangewend als dekkingswaarden die respectievelijk tot de categorie van de betrokken schuldvorderingen of activa behoren. § 3. Onverminderd de bepalingen van paragraaf 2, mogen de dekkingswaarden die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de ratio van 85 % bedoeld in artikel 5, paragraaf 1, maar uit één van de eerste drie in paragraaf 1 bedoelde categorieën van activa bestaan. § 4. Deelbewijzen uitgegeven door effectiseringsinstellingen, als bedoeld in paragraaf 1, kunnen enkel als dekkingswaarden worden aangewend indien de volgende voorwaarden vervuld zijn : 1° de deelbewijzen zijn uitgegeven door een effectiseringsinstelling die ressorteert onder het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte;2° de effectiseringsposities behoren tot kredietkwaliteitscategorie 1 als bedoeld in bijlage IX, deel 4, punt 6 van Richtlijn 2006/48/EG en bevinden zich in de effectiseringstranche met de hoogste rang;3° de onderliggende activa bestaan voor minstens 90 % uit activa die tot één van de in paragraaf 1 bedoelde categorieën 1, 2 of 3 behoren. Voor de berekening van dit percentage worden de bepalingen van artikel 6 op analoge wijze toegepast; 4° de onderliggende activa zijn uitgegeven door entiteiten die opgenomen zijn in de prudentiële consolidatiekring van de groep waarvan de kredietinstelling die de Belgische covered bonds uitgeeft, deel uitmaakt;5° de tranche met de laagste rang wordt volledig behouden door de uitgevende kredietinstelling of door de entiteiten die opgenomen zijn in de prudentiële consolidatiekring van de groep waarvan de kredietinstelling die de Belgische covered bonds uitgeeft, deel uitmaakt. Deelbewijzen uitgegeven door effectiseringsinstellingen worden maar aanvaard als dekkingswaarden indien de grenswaarden worden nageleefd die opgelegd zijn door Richtlijn 2006/48/EG, in welk geval de Belgische covered bonds een gunstige weging krijgen in het kader van de eigenvermogensreglementering die van toepassing is op de kredietinstellingen. § 5. Voor dekkingswaarden gewaarborgd door een hypotheek op niet-zakelijk of zakelijk vastgoed, moet de uitgevende kredietinstelling als zekerheid een hypotheek in eerste rang hebben. § 6. Wanneer een actief wordt ingeschreven in het register van de dekkingswaarden, conform artikel 9, mag er voor dit actief geen sprake zijn van wanbetaling. Er wordt aangenomen dat er sprake is van wanbetaling als de wederpartij achterstand heeft met de kapitaalaflossing of de interestbetaling; na 90 dagen achterstand wordt deze wanbetaling als onweerlegbaar beschouwd. Er wordt ook aangenomen dat er sprake is van wanbetaling indien de instelling het onwaarschijnlijk acht dat de debiteur zijn contractuele verplichtingen met betrekking tot de dekkingswaarden die hij jegens haar heeft, volledig zal nakomen zonder dat er maatregelen worden genomen zoals de tegeldemaking van bestaande waarborgen. § 7. Wanneer de wet die de uitgifte regelt van een actief dat opgenomen is in een bijzonder vermogen of die de tegeldemaking regelt van de zekerheid die dat actief dekt, een buitenlandse wet is, mag dit actief niet in aanmerking worden genomen voor de toetsing van de normen bedoeld in de artikelen 5 en 7, tenzij de toepassing van die buitenlandse wet niet belet dat het betrokken actief uitsluitend wordt aangewend voor de naleving van de verbintenissen jegens de houders van de Belgische covered bonds en, in voorkomend geval, van de daarmee gelijkgestelde effecten.

Art. 4.Dekkingsinstrumenten § 1. Een kredietinstelling mag één of meer dekkingsinstrumenten opnemen in de dekkingswaarden, op voorwaarde dat deze dekkingsinstrumenten uitsluitend bedoeld zijn als dekking voor een renterisico, een wisselkoersrisico of andere risico's verbonden aan, enerzijds, de activa die in de dekkingswaarden zijn opgenomen, of, anderzijds, de betrokken Belgische covered bonds en, in voorkomend geval, de daarmee gelijkgestelde effecten. § 2. Deze dekkingsinstrumenten mogen enkel worden opgenomen in de dekkingswaarden indien het nemen van een saneringsmaatregel of de opening van een liquidatieprocedure tegen de kredietinstelling niet automatisch tot gevolg heeft dat deze instrumenten vroegtijdig worden beëindigd en indien de wederpartij die maatregelen of procedures niet kan inroepen om de beëindiging van deze instrumenten te eisen. De kredietinstelling die de Belgische covered bonds uitgeeft, mag die dekkingsinstrumenten niet opnemen in een van de overeenkomsten tot schuldvernieuwing of tot schuldvergelijking waarbij zij partij is.

De kredietinstelling moet bovendien kunnen aantonen dat het wanbetalingsrisico van de wederpartij van het dekkingsinstrument gering is.

Wanneer de wederpartij van het dekkingsinstrument een onderneming is die opgenomen is in de consolidatiekring van de groep waarvan de kredietinstelling deel uitmaakt, moet die wederpartij de hoedanigheid hebben van kredietinstelling die ressorteert onder het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte en ondergebracht kunnen worden in kredietkwaliteitscategorie 1 als bedoeld in bijlage VI, punten 29 tot 32 van Richtlijn 2006/48/EG. Bovendien moeten de nettorisicoposities jegens deze wederpartij, die voortvloeien uit de dekkingsinstrumenten, gedekt worden door toelaatbare waarden of financiële instrumenten als bedoeld in bijlage VIII, deel 1, punt 7 van Richtlijn 2006/48/EG.

Art. 5.Dekkingstests § 1. De waardering van de dekkingswaarden van één van de eerste drie categorieën bedoeld in artikel 3, paragraaf 1, moet minstens gelijk zijn aan 85 % van het nominaal bedrag van de betrokken Belgische covered bonds en, in voorkomend geval, van de daarmee gelijkgestelde effecten. § 2.Voor elk bijzonder vermogen moet de waarde van de dekkingswaarden, als bepaald in artikel 6, te allen tijde minstens gelijk zijn aan 105 % van het nominaal bedrag van de uitgegeven Belgische covered bonds en, in voorkomend geval, van de daarmee gelijkgestelde effecten. § 3. Voor elk bijzonder vermogen moet de som van de interesten, de hoofdsom en alle andere inkomsten gegenereerd door de dekkingswaarden, volstaan om de som te dekken van de interesten, de hoofdsom en de lasten verbonden aan het beheer van de Belgische covered bonds en, in voorkomend geval, van de daarmee gelijkgestelde effecten, en van de dekkingsinstrumenten bedoeld in artikel 4.

Art. 6.Waardering van de dekkingswaarden § 1. In het kader van de tests bedoeld in artikel 5, paragrafen 1 en 2, wordt de waarde van de dekkingswaarden als volgt bepaald. § 2. Voor de schuldvorderingen bedoeld in artikel 3, § 1, categorie 1, is de waarde van de dekkingswaarde gelijk aan het kleinste van de volgende bedragen : - het bedrag van die schuldvorderingen, - 80 % van de verkoopwaarde van het in waarborg gegeven niet-zakelijk vastgoed, - de waarde van de hypotheek, zoals hierna bepaald.

Wanneer het voorwerp van de hypotheek in België gelegen niet-zakelijk vastgoed is, is de waarde van de hypotheek gelijk aan het bedrag van de hypothecaire inschrijving in eerste rang, in voorkomend geval aangevuld met het bedrag van de hypotheken in opeenvolgende rangen, zonder dat andere schuldeisers zich in een tussenpositie bevinden.

Wanneer de hypotheek aangevuld is met een hypothecair mandaat, is de waarde van de hypotheek gelijk aan het laagste van de volgende twee bedragen : a) het bedrag van de hypothecaire inschrijving in eerste rang, in voorkomend geval aangevuld met het bedrag van de hypothecaire inschrijvingen in opeenvolgende rangen, zonder dat andere schuldeisers zich in een tussenpositie bevinden, en met het bedrag waarvoor er een hypothecair mandaat wordt verleend, en b) het bedrag van de hypothecaire inschrijving in eerste rang, in voorkomend geval aangevuld met het bedrag van de hypothecaire inschrijvingen in opeenvolgende rangen, zonder dat andere schuldeisers zich in een tussenpositie bevinden, gedeeld door 0,6. Wanneer het voorwerp van de hypotheek buiten België gelegen niet-zakelijk vastgoed is, is de waarde van de hypotheek gelijk aan het bedrag van de hypothecaire inschrijving in eerste rang, in voorkomend geval aangevuld met het bedrag van de hypotheken in opeenvolgende rangen, zonder dat andere schuldeisers zich in een tussenpositie bevinden. Hypothecaire mandaten mogen niet in aanmerking worden genomen.

Een niet-zakelijk vastgoed mag maar in aanmerking worden genomen bij de waarderingsberekening als voldaan is aan de vereisten van bijlage VIII, deel 2, punt 8 en aan de waarderingsregels van bijlage VIII, deel 3, punten 62 tot 65 van Richtlijn 2006/48/EG, onverminderd de mogelijkheid om rekening te houden met de waarde van de hypothecaire mandaten, conform deze paragraaf. De Bank kan de vereisten vastleggen die moeten worden nageleefd bij de waardering van vastgoed. § 3. Voor de schuldvorderingen bedoeld in artikel 3, § 1, categorie 2, is de waarde van de dekkingswaarde gelijk aan het kleinste van de volgende bedragen : - het bedrag van die schuldvorderingen, - 60 % van de verkoopwaarde van het in waarborg gegeven zakelijk vastgoed, - de waarde van de hypotheek, zoals hierna bepaald.

Wanneer het voorwerp van de hypotheek zakelijk vastgoed is, is de waarde van de hypotheek gelijk aan het bedrag van de hypothecaire inschrijving in eerste rang en, in voorkomend geval, het bedrag van de hypotheken in opeenvolgende rangen, zonder dat andere schuldeisers zich in een tussenpositie bevinden. Hypothecaire mandaten mogen niet in aanmerking worden genomen.

Een zakelijk vastgoed kan maar het voorwerp zijn van een hypotheek als voldaan is aan de vereisten van bijlage VIII, deel 2, punt 8 en aan de waarderingsregels van bijlage VIII, deel 3, punten 62 tot 65 van Richtlijn 2006/48/EG,. De Bank kan de vereisten vastleggen die moeten worden nageleefd bij de waardering van vastgoed. § 4. Indien een hypotheek meerdere schuldvorderingen dekt en niet alle schuldvorderingen zijn opgenomen in het bijzonder vermogen, worden de waarde van de hypotheek en de verkoopwaarde van het in waarborg geven vastgoed toegerekend aan de schuldvordering die als dekkingswaarde geldt, op grond van de voorrangsregels die vastgelegd zijn in de uitgiftevoorwaarden van de Belgische covered bonds, om de waarde te bepalen van de dekkingswaarden, als bedoeld in de paragrafen 2 en 3. § 5. De waarde van de dekkingswaarden bedoeld in artikel 3, paragraaf 1, categorie 3 is gelijk aan het bedrag van die activa dat opgenomen is in de boekhoudstaten op vennootschappelijke basis van de uitgevende kredietinstelling. In voorkomend geval is de waarde echter beperkt tot het bedrag dat gewaarborgd of verzekerd is door de wederpartijen die onder deze categorie vallen.

In afwijking hiervan geldt dat wanneer de wederpartijen van de schuldvorderingen bedoeld in artikel 3, paragraaf 1, categorie 3, a) en b), geen lid zijn van de Europese Unie, de waarde van die schuldvorderingen nul is, tenzij zij behoren : - tot kredietkwaliteitscategorie 1 als bedoeld in bijlage VI van Richtlijn 2006/48/EG, of; - tot kredietkwaliteitscategorie 2 als bedoeld in bijlage VI van Richtlijn 2006/48/EG. Deze laatste schuldvorderingen mogen ook niet meer bedragen dan 20 % van het bedrag van de betrokken Belgische covered bonds en, in voorkomend geval, van de daarmee gelijkgestelde effecten. § 6. Voor deelbewijzen uitgegeven door effectiseringsinstellingen als bedoeld in artikel 3, paragraaf 1, categorieën 1, 2 en 3, is de waarde van de schuldvorderingen gelijk aan het laagste van de volgende twee bedragen : het bedrag van die activa dat opgenomen is in de boekhoudstaten en het bedrag van de onderliggende activa van de effectisering, waarbij de waarderingsregels die in dit artikel zijn beschreven voor de betrokken activa, op analoge wijze worden toegepast. § 7. De waarde van een dekkingswaarde waarvoor er sprake is van wanbetaling in de zin van artikel 3, § 6, is nul. Een dekkingswaarde waarvoor er een betalingsachterstand van meer dan 30 dagen is vastgesteld, wordt in aanmerking genomen voor 50 % van zijn waarde als bepaald conform dit artikel. § 8. De dekkingsinstrumenten bedoeld in artikel 3, paragraaf 1, categorie 5, worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van de vereisten van artikel 5, paragrafen 1 en 2. § 9. De dekkingswaarden bedoeld in artikel 3, paragraaf 1, categorie 4, mogen niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van het vereiste van artikel 5, paragraaf 1. Deze dekkingswaarden mogen niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van het vereiste van artikel 5, paragraaf 2, tenzij : i) zij behoren tot kredietkwaliteitscategorie 1 als bedoeld in bijlage VI, punten 29 tot 32, van Richtlijn 2006/48/EG en, wanneer het gaat om deposito's, hun vervaldatum niet meer dan 12 maanden later is dan de datum waarop ze in het register van de dekkingswaarden zijn ingeschreven; ii) zij behoren tot kredietkwaliteitscategorie 2 als bedoeld in bijlage VI, punten 29 tot 32, van Richtlijn 2006/48/EG en hun vervaldatum niet meer dan 100 dagen later is dan de datum van hun inschrijving in het register.

De waarde van die dekkingswaarden moet gelijk zijn aan het bedrag van die activa dat opgenomen is in de boekhoudstaten op vennootschappelijke basis van de uitgevende kredietinstelling.

Art. 7.Liquiditeitstest § 1. Voor elk bijzonder vermogen moeten de dekkingswaarden voldoende liquide middelen genereren of voldoende liquide activa bevatten om de uitgevende kredietinstelling in staat te stellen om over een periode van zes maanden de onvoorwaardelijke betalingen te verrichten die verband houden met de Belgische covered bonds en, in voorkomend geval, met de daarmee gelijkgestelde effecten, met name de kapitaalaflossingen, de interestbetalingen en andere kosten. § 2. Om te voldoen aan het vereiste bedoeld in paragraaf 1, kan de uitgevende kredietinstelling een liquiditeitslijn afsluiten bij een andere kredietinstelling die ressorteert onder het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die volgens bijlage VI, punten 29 tot 32 van Richtlijn 2006/48/EG ondergebracht is in kredietkwaliteitscategorie 1. De beschikbare liquiditeiten van de liquiditeitslijn komen in aanmerking voor de liquiditeitstest bedoeld in paragraaf 1, op voorwaarde dat de instelling de liquiditeitslijn enkel kan opnemen in het kader van de aflossing van de betrokken Belgische covered bonds en, in voorkomend geval, van de daarmee gelijkgestelde effecten, en ze de verkregen gelden niet kan gebruiken voor andere activiteiten. De verkregen gelden maken van rechtswege deel uit van het bijzonder vermogen.

De wederpartij van de liquiditeitslijn mag geen onderneming zijn die opgenomen is in de consolidatiekring van de groep waarvan de uitgevende kredietinstelling deel uitmaakt. § 3. Indien de kredietinstelling niet langer voldoet aan het vereiste bedoeld in paragraaf 1, neemt zij binnen veertien dagen de nodige herstelmaatregelen om er opnieuw aan te voldoen.

Zolang zij de nodige maatregelen niet heeft genomen om te voldoen aan het vereiste van paragraaf 1, mag de betrokken kredietinstelling geen nieuwe uitgiften van Belgische covered bonds doen, niet afzonderlijk en ook niet onder een programma. § 4. De Bank kan de voorwaarden preciseren waaraan de dekkingswaarden moeten voldoen om als liquide activa te worden beschouwd.

Art. 8.Beheer van het wisselkoersrisico en het renterisico De uitgevende kredietinstelling moet een risicobeheerbeleid vastleggen om het wisselkoersrisico en het renterisico te beperken. Bij plotse en onverwachte rentevoet- of wisselkoersbewegingen moet zij kunnen garanderen dat de liquiditeitsstromen die door de dekkingswaarden gegenereerd worden, voldoende groot blijven om te voldoen aan de vereisten van de artikelen 5 en 7, en/of over andere activa beschikken die in voorkomend geval snel kunnen worden aangewend als dekking voor de uitgegeven Belgische covered bonds en, in voorkomend geval, voor de daarmee gelijkgestelde effecten.

Art. 9.Register van de dekkingswaarden § 1. Indien een kredietinstelling Belgische covered bonds uitgeeft, houdt zij op haar zetel voor elke uitgifte of voor elk uitgifteprogramma een register bij van de dekkingswaarden en van de betrokken Belgische covered bonds, en, in voorkomend geval, van de daarmee gelijkgestelde effecten. De uitgevende kredietinstelling dient in dit register onverwijld de dekkingswaarden in te schrijven die betrekking hebben op een uitgifte of een uitgifteprogramma. Een dekkingswaarde en een Belgische covered bond kunnen maar in één enkel register worden ingeschreven.

Zodra de activa of de dekkingsinstrumenten in het register van de dekkingswaarden zijn ingeschreven, maken zij deel uit van de dekkingswaarden. Het feit dat zij deel uitmaken van de dekkingswaarden is geldig en tegenstelbaar aan derden zodra deze inschrijving is gebeurd.

De bedragen die betaald zijn als aflossing, terugvordering of betaling van interesten op de schuldvorderingen of activa bedoeld in artikel 3, paragraaf 2, worden beschouwd als ingeschreven in het register voor zover die schuldvordering of dat actief is ingeschreven, en dit tot op het ogenblik dat deze bedragen worden gebruikt. § 2. Het register bevat minstens de volgende informatie : 1° de kenmerken per reeks van de uitgegeven Belgische covered bonds, en, in voorkomend geval, van de daarmee gelijkgestelde effecten, waaronder hun nominale waarde, hun vervaldatum, hun interestvoet(en);2° de kenmerken van de activa die de dekkingswaarden vormen, waaronder de categorie, het type van contract, het nominaal bedrag, de munt, de uitgiftedatum en de vervaldatum van de activa, de datum van inschrijving in dit register, de identificatie van de wederpartijen, de informatie over de aflossing, over de interestvoeten, over de waarborgen en over de waardering. § 3. Indien een bepaald kenmerk van een actief wordt gewijzigd, moet het nieuwe kenmerk zo snel mogelijk worden ingeschreven in het register. § 4. Alle informatie die in het register wordt opgenomen, moet gecontroleerd kunnen worden door de portefeuillesurveillant.

De contracten die betrekking hebben op de activa die in het register zijn ingeschreven, met inbegrip van de waarborgcontracten en de hypotheken, moeten identificeerbaar zijn op basis van het register en makkelijk toegankelijk zijn. § 5. Het register kan worden bijgehouden op papier of in elektronische vorm.

Alleen bevoegde personen mogen inschrijvingen doen in het register en er wijzigingen in aanbrengen. Er dienen beschermingsmaatregelen te worden genomen om te verhinderen dat het register gewijzigd wordt door onbevoegden of, in voorkomend geval, dat het beschadigd of vernield wordt. Te dien einde moet er een geactualiseerde kopie (back-up) van het register worden aangemaakt, die op een andere beschermde plaats dan het originele register wordt bewaard.

De Bank kan de regels vastleggen die van toepassing zijn op het register, met name wat betreft de technische modaliteiten, de vorm en de inhoud ervan. § 6. Wanneer een dekkingswaarde geschrapt wordt uit het register, behoort zij niet langer tot het bijzonder vermogen.

Art. 10.Beperking van het uit te geven bedrag aan Belgische covered bonds § 1. Behoudens voorafgaande toestemming van de Bank, kan een kredietinstelling geen nieuwe covered bonds meer uitgeven indien het bedrag van de dekkingswaarden hoger is dan 8 % van het totaal van haar activa. De Bank kan bepalen welke activa in aanmerking moeten worden genomen voor deze limiet en hoe deze activa gewaardeerd moeten worden.

De voorafgaande toestemming van de Bank, als bedoeld in het eerste lid, kan maar tijdelijk worden verleend indien dit gerechtvaardigd is door uitzonderlijke omstandigheden op de financiële markten die een invloed hebben op de betrokken kredietinstelling en die rechtvaardigen dat er op grotere schaal gebruik wordt gemaakt van deze financieringsbron. De Bank stelt de termijn vast waarbinnen opnieuw voldaan moet zijn aan de in het eerste lid bedoelde limiet van 8 %.

Wanneer de kredietinstelling covered bonds uitgeeft waarvan de dekkingswaarden kredieten zijn die aanvankelijk door andere kredietinstellingen of financiële instellingen van dezelfde groep werden verleend, mag de voornoemde limiet van 8 % worden beoordeeld op basis van alle activa van de betrokken instellingen. Van deze mogelijkheid kan maar gebruik gemaakt worden indien de Bank daarvoor voorafgaandelijk haar toestemming heeft verleend. § 2. Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 1, kan de Bank van de uitgevende kredietinstelling verlangen dat zij het volume van haar uitgifte van Belgische covered bonds beperkt, met name om de andere schuldeisers van de kredietinstelling dan de houders van Belgische covered bonds en, in voorkomend geval, van daarmee gelijkgestelde effecten, te beschermen, onverminderd de naleving van de wettelijke en contractuele bepalingen met betrekking tot de uitgegeven Belgische covered bonds en, in voorkomend geval, de daarmee gelijkgestelde effecten.

Art. 11.Portefeuillesurveillant § 1. Voor elke uitgifte of voor elk uitgifteprogramma van Belgische covered bonds stelt de uitgevende kredietinstelling een portefeuillesurveillant aan. Deze surveillant kan optreden voor verscheidene uitgiften of uitgifteprogramma's van de kredietinstelling.

De aanvraag van het eensluidend advies als bedoeld in artikel 64/21, § 1, van de wet van 22 maart 1993 wordt opgenomen in het dossier voor de aanvraag van de toestemming om Belgische covered bonds uit te geven, zoals bepaald in artikel 64/3, § 2, van de wet van 22 maart 1993. § 2. In principe geldt dit akkoord voor de volledige looptijd van het of de uitgifteprogramma('s). Vooraleer de kredietinstelling de surveillant van zijn opdracht ontslaat, moet zij het eensluidend advies van de Bank inwinnen.

Indien een surveillant ontslag neemt, moet de Bank hiervan vooraf in kennis worden gesteld. Het ontslag heeft pas uitwerking na deze kennisgeving. § 3. De surveillant moet een revisor of revisorenvennootschap zijn die door de Bank is erkend met toepassing van de bepalingen van artikel 52 van de wet van 22 maart 1993. Hij mag niet de erkende commissaris van de uitgevende kredietinstelling zijn. De surveillant beschikt over de nodige kwalificaties en ervaring om de opdrachten te vervullen die vastgesteld zijn in de wet van 22 maart 1993 en in dit besluit. § 4. Vooraleer de kredietinstelling een Belgische covered bond uitgeeft, brengt de portefeuillesurveillant verslag uit aan de Bank over de resultaten van de werkzaamheden die hij verricht heeft om na te gaan of de uitgevende kredietinstelling kan voldoen aan de vereisten : 1° met betrekking tot de dekkingswaarden, met name de kwalitatieve vereisten met betrekking tot de dekkingswaarden, de limieten met betrekking tot de dekkingswaarden, de vereisten met betrekking tot het niveau van de dekking en de beschikbare liquiditeiten, zoals vastgesteld in dit besluit;2° met betrekking tot het register en met name aan het vereiste van correcte registratie. Bovendien vervult de portefeuillesurveillant de specifieke opdrachten die van hem worden gevraagd door de Bank. § 5. Na de uitgifte van de Belgische covered bonds voert de portefeuillesurveillant deze verificaties minstens eenmaal per jaar uit. Indien de surveillant vaststelt dat de uitgevende kredietinstelling de in paragraaf 4 bedoelde vereisten niet naleeft, brengt hij de Bank en de uitgevende kredietinstelling daar onmiddellijk van op de hoogte.

In afwijking van het eerste lid, gaat de portefeuillesurveillant minstens eenmaal per maand na of voldaan is aan de vereisten van de artikelen 5, 7 en 9 met betrekking tot de dekkingswaarden. § 6. Indien de portefeuillesurveillant vaststelt dat de uitgevende kredietinstelling niet langer voldoet aan de in paragraaf 4 bedoelde vereisten of aan andere vereisten die door de wet of door dit besluit zijn opgelegd, brengt hij de Bank en de uitgevende kredietinstelling daar onmiddellijk van op de hoogte. § 7. Eenmaal per jaar bezorgt de surveillant aan de Bank een verslag waarin hij de conclusies meedeelt van de werkzaamheden die hij conform paragraaf 5 heeft verricht.

De Bank kan de inhoud van dit verslag preciseren, evenals de termijn waarbinnen het moet worden overgemaakt.

Art. 12.De uitgevende kredietinstelling maakt om de drie maanden een verslag over aan de Bank, volgens het door de Bank vastgestelde rapporteringsschema.

Art. 13.Een Belgische covered bond voldoet aan de reglementering bedoeld in artikel 64/7, § 1, van de wet van 22 maart 1993 indien de voorwaarden van dit besluit vervuld zijn.

Art. 14.De Bank kan de technische modaliteiten vastleggen voor de toepassing van de artikelen 3, 4 en 6 tot 10 en met name de inhoud en de periodiciteit bepalen van de verslagen die door de uitgevende kredietinstelling en de portefeuillesurveillant moeten worden overgemaakt over de activiteit van uitgifte van Belgische covered bonds.

Art. 15.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 16.De minister die bevoegd is voor Financiën, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 11 oktober 2012.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, S. VANACKERE

^