Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 12 december 2005
gepubliceerd op 14 februari 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 juli 2001, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de organisatie van opleidings- en tewerkstellingsstelsels voor 2001 tot 2005

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2005012639
pub.
14/02/2006
prom.
12/12/2005
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

12 DECEMBER 2005. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 juli 2001, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de organisatie van opleidings- en tewerkstellingsstelsels voor 2001 tot 2005 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het bouwbedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 5 juli 2001, gesloten in het Paritair Comité voor het bouwbedrijf, betreffende de organisatie van opleidings- en tewerkstellingsstelsels voor 2001 tot 2005.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 12 december 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota's (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het bouwbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 5 juli 2001 Organisatie van opleidings- en tewerkstellingsstelsels voor 2001 tot 2005 (Overeenkomst geregistreerd op 9 november 2001 onder het nummer 59610/CO/124) Titel I. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied, referenties en definities

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor het bouwbedrijf ressorteren en op de arbeiders die zij tewerkstellen.

Onder "arbeiders" wordt verstaan : de arbeiders en arbeidsters.

Art. 2.§ 1. Deze overeenkomst organiseert en regelt volgende regelingen ter bevordering van de opleiding en de tewerkstelling : - de regeling van het bouwleerlingwezen; - de peterschapsregeling; - de regeling van de opleidingsplanning; - der regeling van de opleiding van korte duur; - de regeling van de veiligheidsopleiding; - de regeling van het halftijds brugpensioen; - de sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek; - de sectorale regeling van de uitwisseling van personeel. § 2. Deze overeenkomst bepaalt en organiseert volgende bijkomende initiatieven ter bevordering van de opleiding en de tewerkstelling : - de herwaardering van de sectorale opleidingen en de ontwikkeling van specifieke opleidingsprogramma's; - de specifieke ondersteuningsmaatregelen voor de inschakeling van de specifieke "risicogroepen"; - de promotie van de sectorale opleidings- en tewerkstellingsregelingen en de reorganisatie van de acties van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" op lokaal vlak. § 3. Deze overeenkomst belet niet dat andere regelingen of instrumenten ter bevordering van de opleiding en de tewerkstelling worden toegepast door de ondernemingen bedoeld in artikel 1.

Op voorstel van de gewestelijke oriëntatiegroepen van het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid" kan de raad van bestuur van het fonds bovendien beslissen om instrumenten of initiatieven voor opleiding en tewerkstelling uitgaand van de gewestelijke of gemeenschapsoverheden te erkennen als gelijkwaardig of complementair met de regelingen bedoeld in § 1. HOOFDSTUK II. - Algemene financieringsregels

Art. 3.De werking van de opleidings- en tewerkstellingsregelingen, bepaald bij titel II, III en IV van deze overeenkomst, wordt, met uitzondering van hoofdstuk I en II van Titel IV, gewaarborgd door de bijdrage van 0,40 pct. overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 juli 2001 tot vaststelling van de bijdrage aan het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid" en door een bijkomende financiering van 0,20 pct. van de jaarlijkse loonsom. Deze bijkomende financiering is vastgesteld voor een periode van 2 jaar die ingaat op 1 juli 2001.

Art. 4.De raad van bestuur van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" bepaalt : - de manier waarop de in artikel 3 bedoelde bijkomende financiering inde begroting van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" wordt opgenomen; - de wijze waarop een gedeelte van de bij artikel 3 bedoelde bijkomende financiering ter beschikking wordt gesteld van het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid".

Art. 5.§ 1. De in artikel 3 bepaalde bijkomende financiering is niet van toepassing voor de kosten van de theoretische opleidingen die in het kader van de bij hoofdstuk I van titel II van deze overeenkomst bedoelde stelsels worden verstrekt. § 2. Diezelfde financiering is niet van toepassing op de kosten die voortvloeien uit het administratief beheer van het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid" van de opleidingsdossiers die worden gereglementeerd door hoofdstuk II van titel II endoor titel III van deze overeenkomst.

De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid" mag alle andere financieringsmiddelen zoeken om de in lid 1 bedoelde taak uit te voeren. Het mag hiertoe beslissen om dossierkosten te vragen en het bedrag ervan te bepalen zonder dat dit meer dan 4,96 EUR mag zijn per uur werkelijk gevolgde opleiding in het kader van de regelingen die door titel III worden georganiseerd en van de theoretische vormingen waarin hoofdstuk II van titel II van deze overeenkomst voorziet.

HOODSTUK III. - Promotie van de opleidingscultuur in de ondernemingen

Art. 6.De bij deze overeenkomst bepaalde tewerkstellingsbevorderende regelingen worden paritair georganiseerd en beheerd.

De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid" wordt belast met de paritaire evaluatie van de regelingen ter bevordering van tewerkstelling en opleiding die door deze overeenkomst worden georganiseerd.

Art. 7.De plaatselijke representatieve werkgeversorganisaties krijgen een prioritaire rol toebedeeld bij de promotie van de opleidingscultuur in de ondernemingen bedoeld in artikel 1 en van de bij deze overeenkomst bepaalde opleidings- en tewerkstellingsregelingen.

Art. 8.§ 1. Om gebruik te kunnen maken van de verschillende opleidings- en tewerkstellingsregelingen die door de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst worden georganiseerd moet de in artikel 1 bedoelde werkgever de opleidingstabel gebruiken en invullen. § 2. Deze opleidingstabel bedoeld in § 1. wordt verspreid door de lokale werkgeversorganisaties. De werkgever bedoeld in artikel 1 die de tabel heeft ingevuld, moet ze terugsturen naar de lokale werkgeversorganisatie, die de opleidingstabel vervolgens overmaakt aan de bevoegde FVB-regio manager. § 3. De FVB-regio manager neemt contact op met de werkgever om de opleidingsregelingen aangeduid op de opleidingstabel bedoeld in § 1 op het niveau van de onderneming in werking te stellen en om het opleidingsdossier voor de onderneming samen te stellen.

Het opleidingsdossier bevat enkel de opleidingstabel bedoeld in § 1 en een kopie van de documenten nodig voor het in werking stellen van de regelingen aangeduid op de opleidingstabel. § 4. Naar analogie van artikel 8 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 9 van 9 maart 1972, raadpleegt de werkgever de syndicale delegatie omtrent de toepassingsmodaliteiten in de onderneming van de verschillende opleidingsregelingen aangeduid op de opleidingstabel bedoeld in § 1.

Titel II. - Opleiding en tewerkstelling van de jongeren HOOFDTUK I. - Het bouwleerlingwezen

Art. 9.Er worden twee specifieke regelingen voor industrieel leerlingwezen georganiseerd in het kader van de bevordering van de tewerkstelling van jongeren overeenkomstig de wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst.

Het jongerenleerlingwezen (JLW) is voorbehouden aan de jongeren die aan de deeltijdse leerplicht zijn onderworpen.

De alternerende bouwopleiding (ABO) richt zich tot jongeren die voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 van deze overeenkomst. Afdeling 1. - Gemeenschappelijke bepalingen

A. De vooropleiding

Art. 10.Vooraleer de in artikel 18 bedoelde leerovereenkomst wordt gesloten, sluit het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid" een vooropleidingsovereenkomst met de in artikel 29 of 36 bedoelde jongere die beantwoordt aan de criteria vastgesteld bij artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 augustus 1998 tot vaststelling van de maximale leervergoeding van toepassing op de leerlingen waarvan de leerovereenkomst valt onder de voormelde wet van 19 juli 1983.

Art. 11.De in artikel 29 of 36 bedoelde jongere die niet voldoet aan de criteria van artikel 4 van het voormelde koninklijk besluit van 19 augustus 1998 en die geen enkele bouwopleiding heeft gevolgd, kan op vrijwillige basis ook de in artikel 10 bedoelde vooropleidingsovereenkomst sluiten.

Art. 12.§ 1. De vooropleidingsovereenkomst heeft tot doel de werkingsregels van de opleiding van de jongere gedurende de "vooropleiding" die een maand duurt, vast te stellen. § 2. De opleiding tijdens de "vooropleiding" gebeurt in een CDO of in een door het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid" erkend opleidingscentrum. Zij moet zodanig worden georganiseerd dat ze de jongere in staat stelt een definitieve keuze te maken met betrekking tot het aan te leren beroep en de voor het gekozen beroep vereiste minimumdrempel te halen.

Art. 13.Bij een negatieve evaluatie na de in artikel 12, § 1 bedoelde vooropleidingsperiode wordt de duur van de vooropleiding op maximum 3 maanden gebracht door een beslissing van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid".

Het leerreglement preciseert de termijnen en regels van deze evaluatie.

Art. 14.Tijdens de "vooropleiding" ontvangt de jongere een vergoeding waarvan het maandbedrag wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 4 van het voormelde koninklijk besluit van 19 augustus 1998. Dit maandbedrag is afhankelijk van de leeftijd van de jongere bij het sluiten van de vooropleidingsovereenkomst. Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" staat in voor de betaling van de in lid 1 bedoelde vergoedingen.

Art. 15.Gedurende de vooropleiding ontvangt de jongere die voldoet aan de voorwaarden van artikel 36 een maandelijkse opleidingspremie van 123,95 EUR van het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid".

Deze opleidingspremie dekt eveneens bepaalde kosten die de leerling heeft gedurende de vooropleiding.

Art. 16.De "vooropleiding" wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van de bij artikel 19 bedoelde minimum- en maximumduur van het leerlingwezen.

Art. 17.Het leerreglement kan de inhoud van de vooropleidingsovereenkomst uitbreiden tot andere erin bepaalde vermeldingen.

B. De leerovereenkomst

Art. 18.§ 1. De leerovereenkomst wordt schriftelijk opgesteld volgens het model van leerovereenkomst dat als bijlage bij deze collectieve het leerovereenkomst wordt gevoegd. § 2. De leerovereenkomst bevat de verplichte vermeldingen voorgeschreven in artikel 7 van voormelde wet van 19 juli 1983.

Inde leerovereenkomst wordt tevens vermeld dat ze wordt gesloten ter uitvoering van voormelde wet van 19 juli 1983 en van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 19.De leerovereenkomst die gesloten wordt voor de duur van de in het leerreglement bepaalde leertijd, wordt ondertekend door de bij artikel 9 bedoelde jongere, de werkgever en het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid".

Art. 20.De duur van de proeftijd is vastgesteld op drie maanden.

Voor de jongeren die voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 omvat de proeftijd ten minste twee maanden praktische opleiding in de onderneming.

Art. 21.De rechten en plichten voortvloeiend uit de relatie die tot stand komt tussen de leerling en de werkgever worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II van de wet van 19 juli 1983.

Deze bepalingen worden integraal opgenomen als bijlage bij de leerovereenkomsten.

Art. 22.De praktische opleiding van de leerjongen wordt toevertrouwd aan een geschoolde arbeider in de onderneming die op treedt als verantwoordelijke voor de opleiding.

In afwijking van lid 1 treedt de werkgever op als verantwoordelijke voor de opleiding indien : - de onderneming geen arbeiders tewerkstelt; - geen enkele arbeider van de onderneming de nodige bekwaamheid heeft of de functie van verantwoordelijke voor de opleiding wenst uit te oefenen.

Art. 23.Bij herhaalde ongerechtvaardigde afwezigheden van de leerling tijdens de theoretische opleiding in het erkend opleidingscentrum, beslist het Paritair Leercomité, op voorstel van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid", over de toepassing van de in het leerreglement bouw bepaalde sanctie.

Art. 24.De collectieve arbeidsovereenkomst van 1 februari 2001 betreffende de arbeidsvoorwaarden van de industriële leerlingen is van toepassing op de werkgevers en op de leerlingen die worden tewerkgesteld in het kader van de regelingen van het bouwleerlingwezen.

C. Werking van de stelsels

Art. 25.§ 1. Het leerreglement stelt de bepalingen inzake het leerlingwezen vast die niet worden geregeld door dit hoofdstuk. § 12. Een bijlage bij het leerreglement vermeldt, per leeftijdscategorie van de jongere, het bedrag van de volgens de bepalingen van artikel 14, 32 en 39 vastgestelde maandelijkse vergoeding. Deze bijlage wordt bij elke aanpassing van het bij artikel 3, b van het voormelde koninklijk besluit van 19 augustus 1998 bedoelde gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen, bijgewerkt.

Art. 26.Het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid", dat handelt onder het toezicht van het Paritair Leercomité, is verantwoordelijk voor het opzetten van het bouwleerlingwezen.

Art. 27.De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" wordt gemachtigd alle handelingen te stellen met betrekking tot de organisatie, het beheer en de paritair evaluatie van de regeling van het bouwleerlingwezen.

Daartoe krijgt het meer bepaald de volgende opdrachten : - overgaan tot de erkenning van de werkgever ter uitvoering van artikel 43 van de voormelde wet van 19 juli 1983 en het koninklijk besluit van 18 juni 1986 dat, met betrekking tot het industrieel leerlingwezen, de algemene voorwaarden en modaliteiten vaststelt voor de erkenning en de intrekking van de erkenning als patroon en/of opleidingsverantwoordelijke; - overgaan tot de erkenning van opleider in de onderneming, zoals vastgesteld in artikel 22 van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst, ter uitvoering van dezelfde bepaling; - het verloop van de theoretische en praktische opleidingen evalueren; - de organisatie van de theoretische opleidingsprojecten coördineren; - beslissen over de verdeling van de periode van theoretische opleiding en praktische opleiding in de gevallen bepaald in artikel 34, § 1, lid 3.

De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" brengt aan het Paritair Leercomité verslag uit van de handelingen die werden gesteld bij toepassing van lid 1.

Art. 28.Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" is verplicht, vooraf, het Paritair Leercomité te raadplegen over alle principiële vragen of interpretatiemoeilijkheden omtrent de toepassing van de regelingen van het bouwleerlingwezen die niet kunnen worden opgelost door de collectieve arbeidsovereenkomsten en de normale regels toe te passen. Afdeling 2. - Specifieke bepalingen

A. Het jongerenleerlingwezen (JLW)

Art. 29.De regeling is voorbehouden aan de jongeren die bij het sluiten van de overeenkomsten jonger dan 18 jaar zijn.

Art. 30.Het leerreglement bepaalt de duur van de leertijd voor elk van de betrokken beroepen.

Art. 31.De leertijd bevat een praktische opleiding in de onderneming en een theoretische opleiding in een CDO dat door een specifieke overeenkomst gebonden is aan het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid".

Het leerreglement bepaalt eveneens de duur van en de afwisseling tussen de praktische en theoretische opleidingen.

Art. 32.Het bedrag van de maandelijkse vergoeding die de werkgever tijdens de leertijd aan de leerling betaalt, is vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 2 en 3 van het voormelde koninklijk besluit van 19 augustus 1998.

Art. 33.Tijdens de leertijd krijgt de leerling op volgende tijdstippen, aanmoedigingspremies van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" : - bij het einde van de 6e maand : een premie van 247,89 EUR; - bij het einde van 12e maand : een premie van 371,84 EUR; - bij het einde van de 18e maand : een premie van 495,79 EUR; - bij het einde van de 24e maand: een premie van 619,73 EUR. Deze aanmoedigingspremies dekken eveneens bepaalde kosten die de leerling heeft tijdens de leertijd.

Art. 34.De werkgever moet de in artikel 29 bedoelde leerling die op het einde van de leertijd voor de in het leerreglement vastgestelde eindproef slaagt, aanwerven met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur.

Art. 35.De jongere die voor de in het leerreglement vastgestelde eindproef slaagt, heeft op het ogenblik van zijn aanwerving in een bij artikel 1 bedoelde onderneming, recht op het loon van de categorie II van het jongerenbarema.

Het percentage dat toegepast wordt voor de berekening van het in lid 1 bedoelde loon, wordt bepaald, rekening houdend met de tijdens de leertijd verworven anciënniteit.

B. Het Bouwleerlingwezen (ABO)

Art. 36.Het bouwleerlingwezen richt zich in de eerste plaats tot jonge, ongeschoolde werkzoekenden tussen 18 en 23 jaar.

De in lid 1 bepaalde prioritaire doelgroep kan in een aparte collectieve arbeidsovereenkomst nader worden omschreven.

Het Paritair Leercomité kan individuele afwijkingen toestaan op het verbod leerovereenkomsten te sluiten boven de leeftijd van 23 jaar.

Art. 37.De duur van de leertijd bouw wordt voor ieder beroep vastgesteld door het leerreglement. De duur zal worden vastgesteld op basis van de vereisten van ieder beroep en zal kunnen worden aangepast volgens de bekwaamheden van de leerling.

Voor ieder individueel contract bepaalt het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" de duur van de leertijd bouw op basis van de vereisten van het beroep en de bekwaamheden van de kandidaat-leerling.

Bij de beoordeling van de bekwaamheden wordt rekening gehouden met de (eventuele) voorafgaande eisen die voor dit bouwberoep worden gesteld.

Deze leertijd mag in geen geval minder dan 6 en niet meer dan 18 maanden duren.

Art. 38.§ 1. Het bouwleerlingwezen bestaat uit een praktische opleiding inde onderneming en een theoretische opleiding in een opleidingscentrum dat op advies van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" door het Paritair Leercomité wordt erkend.

Voor de verdeling op jaarbasis van de uren theoretische en praktische opleiding, wordt de volgende verhouding vastgesteld : - 80 pct. voor de praktische opleiding in de onderneming; - 20 pct. voor de theoretische opleiding in een erkend opleidingscentrum.

In afwijking van lid 2 bepaalt het leerreglement in welke gevallen de theoretische opleidingstijd mag worden opgetrokken tot maximaal 30 pct. van het jaarlijks aantal opleidingsuren. § 2. Om de leerling een grotere continuïteit van de praktische opleiding in de onderneming te bieden, kunnen de periodes van theoretische opleiding in een erkend opleidingscentrum worden gegroepeerd tijdens minder drukke periodes in het beroep dat de leerling heeft gekozen.

In overleg met de werkgever en de verantwoordelijke van het erkend opleidingscentrum, bepaalt het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid" voor ieder individueel contract het tijdschema dat voldoet aan de vereisten van de praktische opleiding zoals omschreven in lid 1.

Art. 39.Het bedrag van de maandelijkse vergoeding die de werkgeer tijdens de leertijd aan de leerling betaald, wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 2 en 3 van het voormelde koninklijk besluit van 19 augustus 1998.

Art. 40.Tijdens de leertijd krijgt de leerling maandelijkse leerpremies van het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid" volgens volgende modaliteiten : - gedurende de eerste 12 maanden van de leertijd : een maandelijkse premie van 247,89 EUR; - van de 13e tot de 18e maand van de leertijd : een maandelijkse premie van 371,84 EUR. Deze leerpremies dekken eveneens bepaalde kosten die de leerling heeft tijdens de leertijd.

Art. 41.De jongere die voor de in het leerreglement vastgestelde eindproef slaagt, heeft op het ogenblik van zijn aanwerving in een bij artikel 1 bedoelde onderneming, recht op het loon van de categorie II van het jongerenbarema.

Het percentage dat wordt gebruikt voor de berekening van het in lid 1 bedoelde loon, wordt bepaald rekening houdend met de tijdens de leertijd verworven anciënniteit.

Art. 42.§ 1. Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" maakt een evaluatie van de praktische opleiding inde onderneming en van de theoretische opleiding in het erkend opleidingscentrum. Deze evaluatie vindt plaats tijdens de zesde maand na de datum van inwerkingtreding van de leerovereenkomst bouw. § 2. Het Paritair Leercomité spreekt zich, op voorstel van het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid" uit over de te nemen maatregelen bij een negatieve evaluatie van de praktische opleiding in de onderneming. § 3. Bij een negatieve evaluatie van de theoretische opleiding in het erkend opleidingscentrum kan het Paritair Leercomité, op voorstel van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid", de erkenning van dit opleidingscentrum schorsen.

Art. 43.De procedure van de certificatie van de opleiding aan het einde van de leertijd wordt door het leerreglement vastgesteld. HOOFDSTUK II. - De peterschapsregeling Afdeling 1. - Definitie en toepassingsgebied

Art. 44.Het peterschap is een regeling van tijdelijke begeleiding van de bij artikel 45 bedoelde jonge arbeiders die en betere integratie van deze jongeren inde onderneming beoogt.

De peterschapsregeling is, mits instemming van de partijen, van toepassing op de bij artikel 1 bedoelde werkgevers en op de jonge afgestudeerden uit het bouwonderwijs die door deze werkgevers met een voltijdse arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur in dienst worden genomen.

De in lid 2 bedoelde jonge afgestudeerde uit het bouwonderwijs wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk, de jonge arbeider genoemd.

De peterschapsregeling is van toepassing voor een periode van 12 maanden die aanvangt bij het begin van de uitvoering van de in lid 2 bedoelde arbeidsovereenkomst.

Art. 45.§ 1. De jonge afgestudeerde van het bouwonderwijs : 1° met in het bezit zijn van één van de volgende kwalificatiegetuigschriften uit het voltijds dagonderwijs : - een kwalificatiegetuigschrift van een kwalificatietechniek van het buitengewoon onderwijs, erkend door het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid"; - een kwalificatiegetuigschrift van een studierichting van het beroepssecundair onderwijs, erkend door het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid"; 2° mag niet als arbeider tewerkgesteld zijn geweest in een onderneming bedoeld in artikel 1 van deze overeenkomst gedurende een periode van meer dan 6 maanden;3° mag niet ouder zijn van 23 jaar bij het sluiten van de arbeidsovereenkomsten bedoeld in artikel 44, lid 2. De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" kan voor jonge arbeiders die niet ouder dan 25 jaar zijn, afwijken van de in lid 1, 3° vastgestelde leeftijdsgrens. § 2. De jongere die met succes een leertijd heeft beëindigd ineen onderneming bedoeld in artikel 1 van deze overeenkomst wordt gelijkgesteld met de jonge arbeider bedoeld in paragraaf 1 voorzover hij voldoet aan de door de raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid" vastgestelde voorwaarden. § 3. Voorzover hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld door de raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid, wordt de jongere die houder is van een diploma van het kunstonderwijs gelijkgesteld met een in paragraaf 1 bedoelde jonger voor de toepassing van het peterschap-restauratie dat door afdeling 7 van dit hoofdstuk wordt georganiseerd. Afdeling 2. - De peter

Art. 46.§ 1. De verantwoordelijkheid voor de begeleiding van de jonge arbeider wordt toevertrouwd aan een geschoolde arbeider van de onderneming die als peter van de jonge arbeider optreedt.

De geschoolde arbeider van de onderneming die optreedt als peter van de jonge arbeider moet aan de volgende voorwaarden voldoen : - ten minste 25 jaar oud zijn; - ten minste 7 jaar beroepservaring hebben. - erkend zin door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid", op voorlegging van een inlichtingsblad waarvan de inhoud door het Fonds wordt vastgesteld.

De raad van bestuur van het fonds voor vakopleiding spreekt zich uit over de gemotiveerde aanvragen om vrijstelling van de toepassing van de leeftijds- en anciënniteitsvoorwaarden bepaald in lid 2. § 2. De bij artikel 1 van deze overeenkomst bedoelde werkgever, die voldoet aan de voorwaarden, bepaald in paragraaf 1, kan de functie van peter van de jonge arbeider op zich nemen ingeval : - de onderneming geen geschoolde arbeider heeft die voldoet aan de voorwaarden van § 1 of die de functie van peter op zich wenst te nemen; - de jonge arbeider de eerste werknemer van de onderneming is.

Art. 47.§ 1. De peter is verplicht alle noodzakelijke initiatieven te nemen voor de praktische opleiding van de jonge arbeider waarvoor hij instaat.

De initiatieven die de peter neemt, moet de jonge arbeider in staat stellen na afloop van de beterschapperiode zijn beroep autonoom uit te oefenen met dezelfde bekwaamheid en hetzelfde rendement als een geschoolde arbeider van de eerste graad. § 2. De werkgever ziet erop toe dat de per op dezelfde arbeidsplaats wordt tewerkgesteld als de jonge arbeider waarvoor hij instaat.

De werkgever moet de peter die gedurende een aaneengesloten periode van zes weken afwezig is, vervangen en er het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid" over inlichten. Afdeling 3. - Het peterschapsbeding

en de bijlage bij de arbeidsovereenkomst

Art. 48.§ 1. De bij artikel 44, lid 2 bedoelde arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk opgesteld en bevat een peterschapsbeding. § 2. Het peterschapsbeding bevat de volgende meldingen : 1° de vermelding dat de arbeidsovereenkomst gedurende de eerste 12 maanden van haar uitvoering onderworpen is aan de toepassing van de peterschapsregeling, bepaald door hoofdstuk II van titel II van deze collectieve arbeidsovereenkomst.2° de verbintenis van de ondertekenaars van de arbeidsovereenkomst de regels en verplichtingen, bepaald door hoofdstuk II van titel II van deze overeenkomst en in de bijlage bij de arbeidsovereenkomst, in acht te nemen.3° de vermelding van het uurloon van de jonge arbeiders, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 51, lid 1 van deze overeenkomst.

Art. 49.§ 1. Binnen 30 dage na de dag waarop de arbeidsovereenkomst werd gesloten, moet een bijlage bij deze overeenkomst worden opgesteld. Deze bijlage wordt getekend door de werkgever, de jonge arbeider en het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid". § 2. Deze bijlage bevat ten minste volgende vermeldingen : - de identiteit van de werkgever en de jonge arbeider die de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 44 van de huidige overeenkomst ondertekenen; - de identiteit van de peter van de jonge arbeider; - de verplichtingen van de werkgever en van de jonge arbeider, bepaald in artikel 50 van de huidige overeenkomst; - de verplichtingen van de peter bepaald in artikel 47 van de huidige overeenkomst; - de belangrijkste toepassingsmodaliteiten van de peterschapsregeling, met inbegrip van de opdrachten van het fonds voor vakopleiding; - de modaliteiten voor de toekenning en de betaling van de peterschapspremie bepaald in afdeling 6 van hoofdstuk II van titel II van huidige overeenkomst. § 3. De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" stelt het model op van de § 1 bedoelde bijlage. Afdeling 4. - Rechten en plichten van de partijen

Art. 50.De peterschapsregeling verplicht : - de werkgever erover te waken dat de jonge arbeider de nodige begeleiding en opleiding krijgt om de specifieke beroepstechnieken en -procédés aan te leren; - de jonge arbeider een aanvullende theoretische opleiding te volgen die verband houdt met de uitoefening van zijn beroep.

Art. 51.Gedurende de toepassingsperiode van de peterschapsregeling wordt het loon van de jonge arbeider vastgesteld met toepassing van categorie III van het jongerenbarema.

Bij het einde van de peterschapsregeling blijft het loon van de jonge arbeider vastgesteld bij toepassing van categorie III van het jongerenbarema waarbij de peterschapsperiode in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de anciënniteit van de jongere in de onderneming. Afdeling 5. - Organisatie van de aanvullende theoretische opleiding

Art. 52.De bij artikel 50 bedoelde aanvullende theoretische opleiding duurt minstens 40 en maximaal 80 uur.

De aanvullende theoretische opleiding wordt verstrekt in een opleidingscentrum dat is erkend voor het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid". Binnen de grenzen, bepaald in lid 1, wordt de duur ervan bij overeenkomst tussen het fonds voor vakopleiding en de werkgever vastgesteld.

Art. 53.§ 1. Uiterlijk op het einde van de 7e maand van de peterschapsperiode stuurt de werkgever het fonds voor vakopleiding een voorstel van opleidingsprogramma dat is opgesteld op basis van de theoretische kennis die de jonge arbeider moet verwerven of vergroten voor de uitoefening van zijn beroep in de onderneming. § 2. Het fonds voor vakopleiding spreekt zich uit over de voorstellen bedoeld in § 1, stelt het definitieve opleidingsprogramma vast en coördineert de activiteiten met betrekking tot de organisatie van de theoretische opleiding.

De theoretische opleiding wordt verstrekt uiterlijk op de 10e maand van de peterschapsperiode. § 3. Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" is belast met de coördinatie van de initiatieven met betrekking tot de organisatie van de bij artikel 50 bedoelde aanvullende theoretische opleiding en met de controle op naleving van de krachtens deze afdeling vastgestelde toepassingsvoorwaarden en -modaliteiten van de peterschapsregeling.

Art. 54.§ 1. Voor de uren aanvullende theoretische opleiding conform artikel 53 heeft de jonge arbeider recht op de betaling, door de werkgever, van zijn normaal loon. § 2. Het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid" betaalt aan de werkgever 14,87 EUR terug voor elk uur dat de jonge arbeider de aanvullende theoretische opleiding heeft gevolgd. § 3. De werkgever voor wie de toepassing van het in artikel 111, § 2 vermelde sectoraal systeem geldt, heeft recht op een voorafbetaling van de bedragen die volgens dit systeem verschuldigd zijn. Afdeling 6. - Toekenning van de peterschapspremie

Art. 55.De werkgever geniet een premie die jaarlijks 2 478,94 EUR per jonge werknemer en per bij artikel 46 bedoelde peter bedraagt.

Deze peterschapspremie wordt toegekend binnen de grenzen van het budgettaire beschikbare van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid".

Art. 56.Voor de vaststelling van het bedrag van de peterschapspremie gaat men ervan uit dat de jonge arbeiders, ongeacht het aantal in de onderneming aangeduide peters, onder de verantwoordelijkheid van één enkele peter worden geplaatst per groep van drie jonge arbeiders.

De raad van bestuur van het fonds voor vakopleiding kan afwijken van de regel in lid 1 indien de werkgever bewijst dat de aanstelling van meer peters dan de verhouding bepaald in lid 1 verantwoord is, hetzij : - door de uiteenlopende beroepen die de jonge arbeiders uitoefenen; - door de verschillende arbeidsplaatsen waar jonge arbeiders met hetzelfde beroep worden tewerkgesteld.

Art. 57.Wanneer één peter instaat voor de begeleiding en de opleiding van schillende jonge arbeiders in de onderneming, wordt het bedrag van de jaarlijkse peterschapspremie als volgt vastgesteld : - 2 478,94 EUR voor de eerste jonge arbeider; - 1 983,15 EUR voor de tweede jonge arbeider; - 1 487,36 EUR vanaf de derde jonge arbeiders.

Art. 58.Het maximum aantal peterschapspremies waarop de werkgever tijdens eenzelfde peterschapsperiode aanspraak kan maken, is vastgesteld op : - 2 premies in ondernemingen met minder dan 10 werknemers; - 3 premies in ondernemingen met 10 tot 20 werknemers; - 15 pct. Van het totaal aantal arbeiders in ondernemingen met meer dan 20 werknemers, met een maximum van 15 premies.

Voor de toepassing van lid 1 wordt het aantal werknemers vastgesteld op basis van het aantal in het personeelsregister ingeschreven werknemers bij de indiensttreding van de eerste jonge arbeider.

Art. 59.De jaarlijkse peterschapspremie wordt in vier keer uitbetaald op de tijdstippen bepaald in de bijlage bij de arbeidsovereenkomst die wordt omschreven in artikel 49 van deze overeenkomst.

Bij voortijdig vertrek van de jonge arbeider, wordt het bedrag van de jaarlijkse premie berekend op basis van het aantal maanden aanwezigheid van de jonge arbeider in de onderneming.

Indien de begeleiding van de jonge arbeider in de onderneming negatief wordt geëvalueerd, kan de raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid" de betaling van de jaarlijkse peterschapspremie opschorten.

Art. 60.Deze afdeling is niet toepassing op het peterschapsregeling die wordt georganiseerd in het kader van de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de jonge arbeider bedoeld in artikel 45, § 2 van deze overeenkomst, behoudens indien de jonge arbeider aangeworven wordt door een andere onderneming dan deze waar hij zijn leertijd met vrucht heeft beëindigd. Afdeling 7. - Specifieke bepalingen voor peterschaprestauratie

Art. 61.De regeling voor beroepsopleiding die door deze afdeling wordt ingesteld, hierna regeling peterschap-restauratie genoemd, heeft tot doel de jonge arbeiders bedoeld in artikel 45 van deze overeenkomst in staat te stellen de specifieke kennis te verwerven voor de uitoefening van een restauratieberoep in een onderneming die voldoet aan de in artikel 63 van deze overeenkomst bepaalde eisen.

Art. 62.Voor de toepassing van deze afdeling verstaat men onder "restauratiewerken" de werken van instandhouding of herstel aan een beschermd monument of een waardevol gebouw, die nodig zijn om de artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of sociaal-culturele waarde ervan te bewaren.

De bij lid 1 bedoelde restauratiewerken moeten één van volgende kenmerken vertonen : - het herstellen, restaureren of consolideren, volgens ambachtelijke restauratietechnieken, van de nog aanwezige waardevolle elementen van het monument of het bouwwerk; - het opnieuw aanbrengen in het monument of het bouwwerk van niet meer aanwezige waardevolle elementen, voor zover voldoende materiële gegevens of iconografische materiaal aanwezig zijn om een wetenschappelijk verantwoorde reconstructie, volgens ambachtelijke uitvoeringstechnieken, mogelijk te maken en voor zover de reconstructie vereist is om een storende leemte op te vullen; - het behandelen van waardevolle elementen van het monument of het bouwwerk onder meer door reiniging, hydrofuge, verharding, houtworm- en zwambestrijding.

Art. 63.Om de regeling peterschap-restauratie te mogen toepassen, moet de werkgever voldoen aan de volgende eisen : - houder zijn van een erkenning in minstens één van de subcategorieën D21, D23 of D24; - aan de hand van bewijskrachtige documenten aantonen dat tijdens de in artikel 44, lid 4 van de huidige overeenkomst bedoelde periode, de onderneming minstens één restauratiewerk bedoeld in artikel 62 van deze overeenkomst zal uitvoeren; - de bij artikel 64 van deze overeenkomst bedoelde jonge arbeiders tewerkstellen bij de uitvoering van de in artikel 62 van deze overeenkomst bedoelde restauratiewerken tijdens de gehele periode bedoeld in artikel 44, lid 4 van de huidige overeenkomst;

Art. 64.In afwijking van artikel 46 mag de werkgever niet als peter van de jonge arbeider optreden.

Art. 65.In afwijking van artikel 52 heeft aanvullende theoretische opleiding een maximale duur van 180 uren.

Titel III. - Opleidings- en tewerkstellingregelingen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Art. 66.De opleidingsregelingen zijn sectorale regelingen ter bevordering van de beroepsopleiding van de arbeiders die door de bij artikel 1 bedoelde ondernemingen worden tewerkgesteld, door een jaarlijks krediet van 600 000 opleidingsuren ter beschikking van deze ondernemingen te stellen.

De jaarlijkse afrekening van de gebruikte uren wordt gemaakt over de periode gaande van 1 september tot 31 augustus van het volgende jaar.

Art. 67.Zonder afbreuk te doen aan het erkende initiatiefrecht van de arbeiders of hun vertegenwoordigers, behoort de toepassingsmogelijkheid van de door deze titel georganiseerde opleidingsregelingen inde onderneming tot de beoordelingsbevoegdheid van de werkgever.

Arbeiders van de bij artikel 1 bedoelde ondernemingen die laaggeschoold zijn of die niet over voldoende beroepsbekwaamheid beschikken, hebben voorrang bij de toegang tot de opleidingsregelingen die door deze titel worden georganiseerd.

Art. 68.De arbeider die betrokken is bij de toepassing van een conform deze titel georganiseerde opleidingsregeling in de onderneming heeft, ten laste van zijn werkgever, recht op de betaling van zijn normale loon voor de uren opleiding die in toepassing van deze regelingen worden verstrekt. HOOFDSTUK II. - Opleidingsplanning

Art. 69.De opleidingsplanning heeft tot doel de voortdurende opleiding van de arbeiders te bevorderen door het opstellen van opleidingsplannen in de bij artikel 1 van deze overeenkomst bedoelde ondernemingen.

De opleidingsplanning heeft eveneens tot doel de efficiëntie van de programmering en de organisatie van de door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" erkende opleidingen te verbeteren.

Art. 70.§ 1. Het opleidingsplan bepaalt, rekening houdend met de collectieve noden van de onderneming op het vlak van de opleiding van de arbeiders : - de in de onderneming uitgeoefende beroepen of functies waarvoor een nood aan opleiding zich manifesteert; - per beroep of functie, het aantal arbeiders dat betrokken is bij het opleidingsplan; - de programma's en het aantal opleidingsuren voor elk van de in het plan bedoelde beroepen of functies; - het ogenblik, binnen de periode van één jaar, waarop de verschillende opleidingsprogramma"s zullen doorgaan. § 2. Elk opleidingsprogramma dat in het opleidingsplan van de onderneming is vastgesteld, bedraagt minimaal 32 en maximaal 180 uren.

Een opleidingsprogramma kan samengesteld zijn uit verschillende modules van technische vorming, algemene vorming of veiligheidsopleiding op voorwaarde dat die modules verband houden met de taken die in de onderneming worden uitgevoerd en dat zij behoren tot de categorieën opleiding die door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" worden erkend.

De verschillende opleidingsmodules mogen korter duren dan de minimale duur die artikel 1 voorschrijft, op voorwaarde dat zij samen deze minimumduur bereiken. § 3. Het geheel van opleidingsprogramma's, vastgesteld door dit opleidingsplan, mag niet meer bedragen dan 180 uren per arbeider en per jaar. Het jaar loopt van 1 september tot 31 augustus van het volgende jaar.

Art. 71.Ten behoeve van de kleine en middelgrote ondernemingen stelt het fonds modellen van opleidingsprogramma's op die in de opleidingsplannen, die in de ondernemingen worden aangenomen, kunnen worden gevoegd. De bij artikel 1 bedoelde ondernemingen kunnen tot de geprogrammeerde opleidingen van de FVB-regio's toetreden door het aannemen van een vereenvoudigd opleidingsplan.

Het vereenvoudigd opleidingsplan wordt opgesteld voor de duur van de geprogrammeerde opleiding. Dit plan vermeldt de bij de opleiding betrokken beroepen of functies, het aantal aan de opleiding deelnemende arbeiders en de periode waarin deze opleiding zal worden vertrekt. HOOFDSTUK III. - Het stelsel van de opleidingen van korte duur

Art. 72.Het toepassen van het stelsel van de opleidingen van korte duur is slechts toegestaan voor de organisatie van beroepsopleidingsmodules die verband houden met de uitvoering van de taken van de in artikel 1 bedoelde onderneming of van modules voor de opleiding inzak ede veiligheid en de gezondheid van de werknemers.

Art. 73.De in artikel 72 bedoelde opleidingsmodules mogen niet langer duren dan 32 uren per arbeider en per jaar dat begint op 1 september en eindigt op 31 augustus van het volgende kalenderjaar.

Art. 74.De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" bepaalt : - de opleidingsmodules die kunnen worden toegepast in het kader van het stelsel van de opleidingen van korte duur; - de erkenningsvoorwaarden van de opleidingscentra die belast zijn met de uitvoering van deze opleidingsmodules. HOOFDSTUK IV. - Specifieke regels voor de opleidingen inzake veiligheid

Art. 75.Een in artikel 69 bedoeld opleidingsprogramma of een in artikel 72 bedoelde opleiding van korte duur mag geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de veiligheid van de werknemers voorzover : - de opleidingsmodule inzake veiligheid behoort tot de categorie van door het "Fonds voor vakopleiding in het bouwbedrijf", na advies van het Nationaal Actiecomité voor de Veiligheid in de Bouwnijverheid (NAVB), erkende opleidingen; - de opleidingsmodule inzake veiligheid gegeven wordt in een door het "Fonds voor vakopleiding in het bouwbedrijf" erkend opleidingscentrum.

Art. 76.De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in het bouwbedrijf", in samenspraak met de raad van bestuur van het Nationaal Actiecomité voor de veiligheid in het bouwbedrijf, keurt de lijst goed van de opleidingsmodules met betrekking tot de veiligheid van de werknemers die in het kader van artikelen 69 en 72 kunnen worden toegepast.

De bij lid 1 bedoelde lijst bevat meer bepaald de modules, gericht op de aangeworven jonge werknemers inde onderneming.

Art. 77.Voor de uitwerking van de opleidingsmodules met betrekking tot de gezondheid, de veiligheid en de hygiëne van de werknemers, wordt het Nationaal Actiecomité voor de veiligheid in de bouwnijverheid kan de opleiding organiseren.

Art. 78.De arbeider die geen 5 jaren anciënniteit inde sector hebben, volgen een veiligheidsopleiding van minimaal 16 uren. Deze opleiding wordt verdeeld in 8 uren theoretische veiligheidsopleiding en 8 uren veiligheidsopleiding die specifiek gericht is op het beroep dat de arbeider in de onderneming uitoefent.

Art. 79.Een specifieke collectieve arbeidsovereenkomst regelt de toepassing en de eventuele vrijstelling van de regels van artikel 78. HOOFDSTUK V. - Gemeenschappelijke bepalingen Afdeling 1. - Bepalingen inzake opleiding

Art. 80.Het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid" is belast met de organisatie van een de controle op de toepassing van de door deze titel georganiseerde opleidingsstelsels. Afdeling 2. - Gedeeltelijke terugbetaling

van het loon van de vormingsdagen

Art. 81.§ 1. Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" betaalt de werkgever, volgens de voorwaarden van dit artikel en binnen de grenzen van de beschikbare middelen, een bedrag van 14,87 EUR per uur effectief gevolgde opleiding. § 2. De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" stelt de modaliteiten en de termijn van de in § 1 bedoelde terugbetaling vast.

Art. 82.De effectieve deelname van de arbeiders wordt door het bevoegde opleidingscentrum bewezen of in geval van opleiding in de onderneming door een bij de raad van bestuur van het fonds voor vakopleiding aangeduide verantwoordelijke instantie.

Art. 83.Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" betaalt de kosten voor de organisatie van de beroepsopleiding in het bevoegde vormingscentrum terug tot 9,92 EUR per uur.

Art. 84.De werkgever van wie de toepassing van het in artikel 111, § 2 vermelde sectoraal systeem geldt, heeft recht op een voorafbetaling van de bedragen die volgens dit systeem verschuldigd zijn. Afdeling 3. - Procedureregels

Art. 85.Een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst regelt de bijzondere voorwaarden voor de toepassing van de door deze titel georganiseerde opleidingsstelsels.

Titel IV. - Aanvullende stelsels en maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling HOOFDSTUK I. - Het halftijds brugpensioen

Art. 86.De bij artikel 1 bedoelde arbeiders die voldoen aan de bij artikel 87 bepaalde voorwaarden, kunnen tot het halftijds brugpensioen toetreden volgens de bij dit hoofdstuk bepaalde modaliteiten. Afdeling 1. - Toetredingsvoorwaarden

Art. 87.Het recht op halftijds brugpensioen wordt toegekend aan de arbeiders die voltijds tewerkgesteld zijn in de bij artikel 1 bedoelde ondernemingen en die op het ogenblik waarop de halvering van hun arbeidsprestaties ingaat, aan alle volgende voorwaarden voldoen : - 57 jaar oud zijn; - minstens 25 jaar loopbaan als loontrekkende hebben; - minstens 10 jaar van hun beroepsloopbaan in één of meerdere bij artikel 4 bedoelde ondernemingen hebben doorgebracht; - minstens één jaar anciënniteit hebben in de onderneming waar zij hun arbeidsprestaties verminderen; - minstens 5 legitimatiekaarten "rechthebbende" hebben ontvangen tijdens de laatste 10 jaar vóór de vermindering van de arbeidsprestaties of 7 kaarten in de loop van de laatste 15 jaar; - met de werkgever de modaliteiten van de vermindering van de arbeidsprestaties hebben overeengekomen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 88 en 89.

Art. 88.De tussen de werkgever en de arbeider gesloten overeenkomst tot halvering van de arbeidsprestaties wordt ten laatste op het tijdstip waarop de vermindering van de arbeidsprestaties aanvangt, schriftelijk vastgesteld.

De bij lid 1 bedoelde overeenkomst bevat met name de aanduiding van de deeltijdse arbeidsregeling, de overeenkomstig de bepalingen van artikel 89 vastgestelde arbeidscyclus en het uurrooster.

De werkgever stuurt een kopie van de bij lid 1 bedoelde overeenkomst naar het "Fonds voor Bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf". Afdeling 2. - Toepassingsmodaliteiten

Art. 89.De wekelijkse arbeidsduur van de arbeider die toetreedt tot het halftijds brugpensioen is gemiddeld gelijk aan de helft van het aantal arbeidsuren in de normale voltijdse wekelijkse arbeidsregeling die geldt in de onderneming.

Wanneer de arbeidsdagen worden verspreid over een langere cyclus dan een week, wordt de arbeidsduur bedoeld in lid 1 berekend op basis van deze cyclus. De arbeidscyclus mag niet meer bedragen dan een periode van 4 weken.

Art. 90.Voor zijn halftijds brugpensioen ontvangt de arbeider bovenop de werkloosheidsuitkering, een aanvullende vergoeding die berekend wordt overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV van voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55. Het bedrag van deze aanvullende vergoeding mag niet minder bedragen dan de helft van de forfaitaire vergoeding toegekend aan een arbeider van dezelfde beroepscategorie die toetreedt tot het voltijds brugpensioen.

Het bedrag van de bij lid 1 bedoelde aanvullende vergoeding en het bedrag van de daarop berekende hoofdelijke bijdrage wordt gedragen door het "Fonds voor bestaanzekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf".

Art. 91.Het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" wordt belast met de controle op de toepassing van de bij artikel 90 bedoelde bepalingen.

De werkgever is verplicht het in lid 1 bedoelde Fonds alle gegevens mee te delen die nodig zijn voor de berekening van het bedrag van de aanvullende vergoedingen die verschuldigd zijn aan de arbeider die toetreedt tot het halftijds brugpensioen. HOOFDSTUK II. - De sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek

Art. 92.§ 1. De sectorale regeling van de flexibele arbeidsweek beoogt de vermindering van het aantal dagen tijdelijks werkloosheid en de beperking van de overuren, door een flexibele aanpassing van de uurregelingen. § 2. Het sectorale stelsel van de flexibele arbeidsweek wordt georganiseerd door een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK III. - Uitwisseling van personeel

Art. 93.Artikel 16 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1998 betreffende de ter beschikking stelling van personeel wordt vervangen door volgende bepaling "Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 mei 1998 en houdt op uitwerking te hebben op 30 juni 2003". HOOFDSTUK IV. - Valorisatie van de sectorale opleidingen en ontwikkeling van specifieke opleidingsprogramma's Afdeling 1. - Het opleidingspasje

Art. 94.Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" geeft de arbeiders van de in artikel 1 bedoelde ondernemingen die een door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" erkende opleiding volgden, een opleidingspasje.

Het opleidingspasje vermeldt met name het type en de duur van de gevolgde opleidingen alsook de periode waarin en de plaats waar de opleidingen werden verstrekt.

Art. 95.De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" stelt het model van opleidingspasje vast. Deze raad stelt eveneens de bijkomende modaliteiten voor de afgifte van het opleidingspasje vast. Afdeling 2. - De opleiding van de ongeschoolde arbeiders

Art. 96.Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" stelt specifieke opleidingsmodules op die afgestemd zijn op de arbeiders van de in artikel 3 bedoelde ondernemingen die geen enkele beroepsbekwaamheid hebben.

De raad van bestuur van het fonds spreekt zich uit over de natuur en de duur van deze bij lid 1 bedoelde specifieke modules. De specifieke opleidingsmodules kunnen vanaf 1 september 2001 worden gebruikt. Afdeling 3. - De winteropleidingen

Art. 97.De werkgever die het initiatief neemt om beroep te doen op de winteropleidingen, waarvan de uitvoering wordt gecoördineerd door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid", kan deze regeling slechts toepassen na uitputting van het recht van de onderneming op de toepassing van de door titel III van deze collectieve arbeidsovereenkomst georganiseerde opleidingsregelingen. Afdeling 4. - De tewerkstellings- of opleidingspremies

Art. 98.§ 1. Een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst regelt de toekenning van tewerkstellings- of opleidingspremies aan de werkgevers van de bouw en aan hun arbeiders. § 2. Voor de opleidingsdagen die worden georganiseerd bij toepassing van de bij titel III van deze overeenkomst bepaalde regelingen hebben de arbeiders geen recht op de premies voorzien in de bij paragraaf 1 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst. § 3. De bij de artikelen 55 en 81, § 1 van deze overeenkomst bedoelde voordelen mogen niet worden gecumuleerd met de premies die werden vastgesteld bij de bij paragraf 1 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK V. - De initiatieven ten voordele van de risicogroepen

Art. 99.De inspanningen ten voordele van de "risicogroepen bouw" die worden geleverd in toepassing van de opeenvolgende overeenkomsten over de duurzame beroepsintegratie, herintegratie en opleiding van risicogroepen, worden voortgezet gedurende de toepassingsperiode van deze overeenkomst.

De in lid 1 bedoelde inspanningen hebben hoofdzakelijk betrekking op de inschakeling van ongeschoolde of laaggeschoolde jongeren, op de opleiding van laaggeschoolde arbeiders en op de ontwikkeling van gezamenlijke initiatieven met het onderwijs.

De collectieve arbeidsovereenkomst van 5 juli 2001 betreffende de integratie, herintegratie en opleiding van risicogroepen gedurende de periode 2001-2002 omschrijft de inhoud van de in de vorige leden bedoelde inspanningen nader.

Art. 100.Tijdens de toepassingsperiode van deze overeenkomst zullen bijkomende inspanningen worden geleverd ten voordele van volgende specifieke categorieën van de "risicogroepen bouw" : - de personen die zich in de situatie bevinden van opleiding door werken of van inschakeling in initiatieven die tot de sociale economie behoren; - de langdurig werklozen die een basisopleiding bouw volgen; - de werkzoekenden van minstens 45 jaar die een basisopleiding bouw volgen.

De bepalingen van dit hoofdstuk stellen de algemene beginselen vast van de initiatieven die moeten worden genomen ten voordele van de in lid 1 bedoelde specifieke categorieën; deze beginselen worden uitgevoerd door de bepalingen van de in artikel 99, lid 3 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst. Afdeling 1. - De initiatieven op het vlak van de sociale economie

Art. 101.De in toepassing van deze afdeling te ontwikkelen initiatieven hebben tot doel de overgang te stimuleren en te organiseren van personen die een opleiding of een inschakeling volgen in een project van de sociale economie, hierna "de stagiairs in opleiding of inschakeling" genoemd, naar een volledige beroepsopleiding van de bouwsector en naar de tewerkstelling in een in artikel 1 bedoelde onderneming.

Het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" coördineert de initiatieven die aan het in lid 1 bepaalde objectief van overgang beantwoorden.

Art. 102.Bij het uitdenken en organiseren van de bij artikel 101 bedoelde overgangsinitiatieven, moet rekening worden gehouden met de verschillen in opleidings- of vooropleidingsniveau in de groepen van stagiairs in opleiding of inschakeling.

De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" bepaalt, rekening houdend met de in artikel 101 bepaalde doelstelling, de natuur van voormelde overgangsinitiatieven.

Art. 103.De in toepassing van deze afdeling georganiseerde overgangsinitiatieven zijn van toepassing op de stagiairs in opleiding of inschakeling in een organisme van de sociale economie dat een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid".

De in lid 1 bedoelde overeenkomst bepaalt met name de verplichtingen die de promotor van het project van de sociale economie heeft in het kader van zijn actieve medewerking aan de realisatie van het overgangsobjectief dat nagestreeft wordt door de samenwerkingsovereenkomst.

De in lid 1 bedoelde overeenkomst moet, op eenparig advies van het uitvoerend bureau van de bevoegde FVB-regio, worden goedgekeurd door de raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid". Afdeling 2. - Hulp bij de opleiding van de langdurig werklozen

Art. 104.De initiatieven die in toepassing van deze afdeling worden ontwikkeld, hebben tot doel de overgang van de bij artikel 105 bedoelde langdurig werklozen en werkzoekenden van minstens 45 jaar naar een tewerkstelling in een bij artikel 1 bedoelde onderneming te bevorderen.

Art. 105.De bij de toepassing van deze afdeling bedoelde langdurig werklozen, zijn de werkzoekenden die ten minste 6 maanden werkloos zijn en die met vrucht een basisopleiding bouw van minstens 300 uur hebben gevolgd ineen door het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" erkend opleidingscentrum.

Art. 106.Het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid" kent het voormelde erkende opleidingscentrum een overgangspremie van 247,89 EUR toe per in artikel 105 bedoelde langdurig werkloze die wordt aangeworven in een bij artikel 1 bedoelde onderneming.

De bij artikel 99, lid 3 vermelde collectieve arbeidsovereenkomst omschrijft de toekenningsmodaliteiten van de in lid 1 bedoelde overgangspremie nader.

Art. 107.De bij artikel 106 bedoelde overgangspremie is van toepassing vanaf 1 september 2001. HOOFDSTUK VI. - Bevordering van de sectorale opleidings- en tewerkstellingsstelsels en organisatie van de initiatieven van het "Fonds voor vakopleiding inde bouwnijverheid" op lokaal vlak Afdeling 1. - De regionale cellen

van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid"

Art. 108.§ 1. De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" is, voor de uitvoering van de bij paragraaf 2 bedoelde taken, belast met het hergroeperen van de regionale cellen van het fonds, hierna de "FVB-regio's" genoemd, in eenheden die over een uitgestrektere territoriale bevoegdheid beschikken.

Deze eenheden, hierna de "FVB-regio's" genoemd, waarvan het aantal wordt beslist door de Raad van Bestuur van het Fonds, behouden de benaming FVB-regio's en worden onder de verantwoordelijkheid van een regionale manager en een uitvoerend bureau gebracht. Dit bureau is paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de patronale en syndicale organisaties van de bouwsector. § 2. De taken van de FVB-regio's worden als volgt omschreven : - de samenwerking met het dagonderwijs met volledig leerplan; - de samenwerking in het kader van de organisatie en opvolging van het jongerenleerlingwezen, het bouwleerlingwezen en de peterschapsregeling; - de samenwerking in het kader van de toepassing van de opleidingen van korte duur en de opleidingsplanning; - de samenwerking voor de ontwikkeling van de sectorale initiatieven ten voordele van de "risicogroepen bouw". § 3. De bij artikel 99, lid 3 bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst omschrijft nader de inhoud van de samenwerking in het kader van de initiatieven ten voordele van de "risicogroepen bouw"'.

De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" bepaalt de inhoud van de andere bij de § 1 bedoelde groepen van taken. Hij kan eveneens een voorrangsregeling vaststellen inde uitvoering van de verschillende taken. § 4. Naast de uitvoering van de hen in toepassing van § 2 toegewezen taken, spannen de gehergroepeerde FVB-regio's zich in het algemeen in voor de bevordering van de bouwopleidingen en om de beroepsoriëntatie van met name de jongeren naar de bouwsector te stimuleren.

De FVB-regio's spannen zich eveneens in, om de bijzonderheden van de plaatselijke arbeidsmarkt te analyseren en er de gevolgen uit te trekken voor de volbrenging van de bij lid 1 bedoelde algemene promotieactie. Afdeling 2. - De bevordering van de sectorale opleidings-

en tewerkstellingsregelingen

Art. 109.De lokale patronale en syndicale organisaties van de bouwsector werken mee aan de door de FVB-regio's en de gehergroepeerde FVB-regio's ontwikkelde initiatieven. Deze organisaties dienen met name, overeenkomstig de bepalingen van artikel 8, de opleidingstabellen van de ondernemingen in.

De bij lid 1 bedoelde organisaties voeren eveneens specifieke informatieacties over de sectorale opleidings- en tewerkstellingsregelingen, met name ter attentie van hun leden.

Art. 110.De raad van bestuur van het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" spreekt zich uit over het bedrag van de financiële middelen die kunnen worden toegekend voor de bijartikel 109 bedoelde samenwerkingen en specifieke acties. Deze raad bepaalt tevens de voorwaarden en toekenningsmodaliteiten van de financiële tussenkomsten aan de organisaties die deze samenwerkingen en specifieke acties opzetten.

Titel V. - Slotbepalingen

Art. 111.§ 1. Onder voorbehoud van bekrachtiging door het Paritair Comité voor het bouwbedrijf erkent het "Fonds voor vakopleiding in de bouwnijverheid" de theoretische opleidingen die worden georganiseerd in uitvoering van hoofdstuk II van titel II en van hoofdstuk II van titel III met het oog op de toepassing van de regeling betaald educatief verlof. § 2. Een sectoraal stelsel van "terugbetalingindeplaatsstelling" wordt ingevoerd in het kader van de toepassing van de bij paragraaf 1 bepaalde regelingen.

De werkgevers die schuldenaar zijn van het"Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf", inclusief het stelsel van de weerverlet- en getrouwheidszegels, zijn uitgesloten van de toepassing van het bij deze paragraaf bedoelde sectorale stelsel.

De Raad stemt in met de toepassing van de in § 1 bedoelde terugbetaling aan de werkgevers die schuldenaar geworden zijn van het "Fonds voor bestaanszekerheid van werklieden uit het bouwbedrijf" en hun toestand in orde hebben gebracht.

Art. 112.De Patronale Dienst bedoeld in artikel 23 van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf" staat in voor de administratieve, boekhoudkundige en financiële organisatie van de verrichtingen met betrekking tot dit fonds die voortvloeien uit de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Art. 113.§ 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 juli 2001 en loopt af op 30 juni 2005. § 2. Zij behoudt echter haar uitwerking tijdens de looptijd van de overeenkomsten die tijdens de in lid 1 vastgestelde geldigheidsperiode werden gesloten overeenkomstig de bepalingen van titel II. § 3. In afwijking op paragraaf 1, lopen de bepalingen van titel III op 31 augustus 2005 af. § 4. Worden tot 31 augustus 2001 verlengd : - de bepalingen van afdeling 1 van hoofdstuk II van titel II van de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1997 tot organisatie van de regelingen ter bevordering van de tewerkstelling in 1997 en 1998, zoals gewijzigd en verlengd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 mei 1999 tot organisatie van opleidings- en tewerkstellingsakkoorden inde bouw voor de jaren 1999 en 2000. - de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 september 1997 tot uitvoering van de regeling van het opleidingskrediet.

Deze verlenging geldt enkel voor de ontwerpen tot toepassing van het opleidingskrediet die vóór 16 juni 2001 werden ingediend en op voorwaarde dat deze ontwerpen opleidingsmodules met betrekking tot de veiligheid die in artikel 17 van de bovenvermelde collectieve arbeidsovereenkomst van 18 september 1997 zijn bepaald.

Art. 114.In afwijking op artikel 113, eerste lid, zijn de bedragen die in deze collectieve arbeidsovereenkomst zijn uitgedrukt in euro geldig vanaf 1 januari 2002.

Voor de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2001, gelden in plaats van de bedragen uitgedrukt in euro, de bedragen uitgedrukt in Belgische frank, overeenkomstig de volgende tabel : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 12 december 2005.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^