Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 12 november 2012
gepubliceerd op 30 november 2012

Koninklijk besluit met betrekking tot de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging

bron
federale overheidsdienst financien en federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2012003335
pub.
30/11/2012
prom.
12/11/2012
ELI
eli/besluit/2012/11/12/2012003335/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

12 NOVEMBER 2012. - Koninklijk besluit met betrekking tot de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat wij de eer hebben U ter ondertekening voor te leggen, strekt ertoe sommige bepalingen van Richtlijn 2010/43/EU op de hieronder aangegeven wijze in Belgisch recht om te zetten (1).

I. Algemene beschouwingen De geldende regeling voor de zogenaamde "geharmoniseerde" (2) instellingen voor collectieve belegging en voor de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging wordt grondig gewijzigd door Richtlijn 2009/65/EG (3). Artikelen 12 en 14 van die richtlijn handelen respectievelijk over de beleidsstructuur van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging en over de gedragsregels die deze vennootschappen bij hun bedrijfsuitoefening moeten naleven; verder verduidelijken die artikelen dat de Commissie gemachtigd is om uitvoeringsmaatregelen vast te stellen die sommige van hun bepalingen specificeren. De meeste (4) bepalingen van Richtlijn 2010/43/EU zijn genomen op basis van die twee machtigingen aan de Commissie, terwijl de overige bepalingen van die richtlij (5) zijn genomen op basis van de artikelen 23, 33 en 51 van Richtlijn 2009/65/EG.De door Richtlijn 2009/65/EG op Europees niveau ingevoerde regeling wordt ook aangevuld door Richtlijn 2010/44/EU (6), die uitvoering geeft aan enkele andere machtigingen vervat in Richtlijn 2009/65/EG, en door Verordening 583/2010 (7).

Dit ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe de artikelen 1 tot 28, 38 en 39 van Richtlijn 2010/43/EU in Belgisch recht om te zetten, die in hoofdzaak handelen over de vereisten inzake de beleidsstructuur, de gedragsregels en de organisatie van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging. Op te merken valt dat de bepalingen van artikel 2, § 2 (8), en 29 en volgende van Richtlijn 2010/43/EU (met uitzondering van de artikelen 38 en 39) in Belgisch recht worden omgezet door het ontwerp van koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging. Deze ontwerptekst moet dus samen worden gelezen met de bepalingen van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, en van het ontwerp van koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging, die de bepalingen van Richtlijnen 2009/65/EG en 2010/44/EU alsook de artikelen 2, § 2, en 29 en volgende van Richtlijn 2010/43/EU in Belgisch recht omzetten.

De bepalingen van dit ontwerp worden genomen ter uitvoering van de bij de artikelen 201, 218, 219 en 222 van voornoemde wet aan de Koning verleende machtigingen. Zij verduidelijken de voor de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging geldende verplichtingen inzake (a) beleidsstructuur, goede administratieve en boekhoudkundige organisatie en interne controleprocedures (Hoofdstuk II), (b) belangenconflicten (Hoofdstuk III), (c) gedragsregels (Hoofdstuk IV), (d) risicobeheer (Hoofdstuk V) alsook (e) de verplichtingen en verbodsbepalingen inzake persoonlijke transacties, de verplichtingen inzake de registratie van transacties en de boekhoudkundige organisatie (Hoofdstuk VI).

Voor de commentaar bij de bepalingen van dit ontwerp wordt ook verwezen naar het verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit van 27 april 2007 tot omzetting van de Europese richtlijn betreffende de markten voor financiële instrumenten (9) en het verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten (10). De bepalingen van Richtlijn 2010/43/EU zijn immers geënt op de bepalingen van Richtlijnen 2004/39/EG (11) en 2006/73/EG (12). Considerans (1) van Richtlijn 2010/43/EU onderstreept ter zake dat "de regels en de terminologie met betrekking tot de organisatorische eisen, belangenconflicten en bedrijfsvoering zo veel mogelijk in overeenstemming dienen te worden gebracht met de normen op het gebied van financiële diensten die zijn vastgesteld bij Richtlijn 2004/39/EG en Richtlijn 2006/73/EG". Zij verduidelijkt verder ook dat "een dergelijke aanpassing (...) het bereiken van gelijke normen mogelijk zou maken (...) binnen de ruimere vermogensbeheersector".

Op wetgevingstechnisch vlak sluit de gekozen benadering in het kader van de omzetting van Richtlijn 2009/65/EG en van de niveau II-richtlijnen tot aanvulling van die Richtlijn (voornoemde Richtlijn 2010/43/EU en Richtlijn 2010/44/EU), en in het kader van de herschrijving van de in België geldende wetteksten, aan bij de sinds 1990 gevolgde benadering. De algemene beginselen die de materie beheersen, worden toegelicht in de wet die de algemene oriëntaties poneert, terwijl de specifieke gedetailleerde regels die gelden voor de diverse categorieën van instellingen voor collectieve belegging, bij koninklijk besluit worden vastgesteld. In dat verband wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de wet (13), naar de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten (14) en naar de desbetreffende toelichtingen in de memorie van toelichting bij de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles (hierna "de wet van 20 juli 2004" genoemd) (15). Deze benadering - waarbij de wetgever de voor alle instellingen voor collectieve belegging geldende regels vaststelt, terwijl de specifieke regels die voortvloeien uit de aard van de activa waaruit de desbetreffende categorie van toegelaten beleggingen is samengesteld, bij koninklijk besluit worden vastgesteld - maakt het niet alleen mogelijk rekening te houden met de specifieke kenmerken van het beheer van de verschillende categorieën van toegelaten beleggingen, maar biedt ook de nodige soepelheid om te kunnen inspelen op de toekomstige wetgevende evoluties op Europees niveau. Tot slot sluit deze benadering aan bij het extreem technische en gedetailleerde karakter van de geldende reglementering voor de instellingen voor collectieve belegging : zij laat immers toe een onderscheid te maken tussen de algemene regels en de daaruit voortvloeiende specifieke regels.

Deze structuur is ook verantwoord in het licht van de op Europees vlak gehanteerde benadering in het kader van de zogenaamde "Lamfalussy"-methode. Bij die procedure die bij de opstelling van de Europese financiële reglementering wordt toegepast, worden de algemene beginselen vastgesteld in de zogenaamde "richtlijnen van niveau I" die, volgens de medebeslissingsprocedure, door het Europees Parlement en de Raad worden goedgekeurd. Daarna keurt de Commissie de zogenaamde "richtlijnen van niveau II" goed, i.e. de uitvoeringsrichtlijnen die de technische aspecten regelen. Zoals onderstreept in de memorie van toelichting bij de wet (16), leek het opportuun om niveau I en niveau II ook binnen de Belgische context van elkaar te onderscheiden, met name gelet op de gedetailleerdheid van de bepalingen van de richtlijnen van niveau II en de termijn waarbinnen de bepalingen van die richtlijnen kunnen worden gewijzigd.

II. Commentaar bij de artikelen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Artikel 1 Artikel 1 van het ontwerp bepaalt dat het koninklijk besluit de omzetting in Belgisch recht regelt van Richtlijn 2010/43/EU, met uitzondering van artikel 2, § 2, en van de artikelen 29 tot 37 en 41 en volgende, die in Belgisch recht worden omgezet door het ontwerp van koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging. De machtigingen aan de Koning op basis waarvan de bepalingen van Richtlijn 2010/43/EU in Belgisch recht kunnen worden omgezet, zitten vervat in de wet.

Art. 2 Dit artikel definieert een aantal van de in het ontwerp gebruikte begrippen. Die definities zijn integraal overgenomen uit Richtlijn 2010/43/EU. De in artikel 3, 6), van Richtlijn 2010/43/EU vervatte definitie van "toezichtfunctie" is niet overgenomen : zij verwijst immers naar duale beleids- en bestuursstructuren die in België niet bestaan voor de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging. Dergelijke beheervennootschappen moeten in België immers verplicht als naamloze vennootschappen (17) worden opgericht (een kader waarbinnen een duale beleids- en bestuursstructuur ondenkbaar is). Ook de definities van "deelnemers" en "liquiditeits- en marktrisico" zijn niet overgenomen, omdat ze respectievelijk worden gedefinieerd in de wet en in het ontwerp van koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging.

Art. 3 Artikel 3 definieert het toepassingsgebied van het ontwerp van koninklijk besluit. Het besluit is in de eerste plaats van toepassing op de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht, zonder dat daarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de soorten instellingen voor collectieve belegging die zij beheren. Overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 17 en 19 van Richtlijn 2009/65/EG, gelden sommige bepalingen van het besluit ook voor de buitenlandse beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die hun werkzaamheden in België verrichten via de vestiging van een bijkantoor. HOOFDSTUK II. - Beleidsstructuur, goede administratieve en boekhoudkundige organisatie en controleprocedures Dit hoofdstuk, waarvan de bepalingen worden genomen ter uitvoering van de bij artikel 201 van de wet aan de Koning verleende machtigingen, verduidelijkt, vanuit technisch oogpunt, de wettelijke vereisten inzake de beleidsstructuur, de goede administratieve en boekhoudkundige organisatie en de controleprocedures. Afdeling 1. - Algemene beginselen

Art. 4 en 5 Deze bepalingen worden genomen ter uitvoering van de bij artikel 201, § 1, tweede lid, van de wet aan de Koning verleende machtiging en specificeren de voor de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging geldende verplichting om te beschikken "over een eigen en [voor hun werkzaamheden of voorgenomen werkzaamheden] passende beleidsstructuur" en over "een goede administratieve en boekhoudkundige organisatie". Deze artikelen zetten de artikelen 4 en 5 van Richtlijn 2010/43/EU om in Belgisch recht. Er worden niet alleen vereisten ingevoerd inzake de organisatie van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging (gedocumenteerde besluitvormingsprocedures en dito organisatiestructuur, interne controle, rapporteringssystemen, bedrijfscontinuïteitsbeleid, uitwerking van procedures die het mogelijk maken de vragen van de FSMA te beantwoorden) maar ook inzake hun personeelsleden. Bij de interpretatie van die bepalingen moet rekening worden gehouden met de omvang van de werkzaamheden van de betrokken beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging : het evenredigheidsbeginsel dient te worden toegepast. In aansluiting op het bepaalde bij Richtlijn 2010/43/EU voorziet het ontwerp in de mogelijkheid voor de FSMA om afwijkingen toe te staan van sommige van die bepalingen. In dat verband moet worden onderstreept dat het beter is dat de toezichthoudende autoriteit de beslissing neemt om bepaalde in het besluit ingeschreven verplichtingen niet toe te passen, veeleer dan dit over te laten aan de loutere beoordeling door de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging. Afdeling 2. - Interne controleprocedures

De bepalingen van deze afdeling geven een gedetailleerde technische toelichting bij de voor de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging geldende verplichtingen inzake interne controle.

Die bepalingen worden genomen op basis van de bij artikel 201, § 3, laatste lid, van de wet aan de Koning verleende machtiging.

Art. 6 Dit artikel zet artikel 9 van Richtlijn 2010/43/EU om in Belgisch recht. Op een algemene manier poneert dit artikel het beginsel op grond waarvan de personen die deelnemen aan de effectieve leiding, er - bij de verdeling van de functies onder het personeel van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging - verantwoordelijk voor zijn dat de wettelijke verplichtingen van de beheervennootschap worden nageleefd. Verder verduidelijkt het artikel, vanuit technisch oogpunt, de verplichtingen van de effectieve leiders van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging inzake interne controle, en poneert het als beginsel dat de verslagen over compliance, interne audit en risicobeheer moeten worden overgelegd aan de effectieve leiders, opdat zij degelijk zouden zijn geïnformeerd.

Art. 7 Dit artikel zet artikel 10 van Richtlijn 2010/43/EU om in Belgisch recht en wordt genomen met toepassing van de bij artikel 201, § 5, tweede lid, van de wet aan de Koning verleende machtiging.

Dit artikel legt een aantal technische regels vast inzake de verplichtingen van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging op het vlak van de compliancefunctie en de inzake compliance uit te werken beleidslijnen en procedures. Ook de opdrachten van de compliancefunctie worden in het ontwerp gedefinieerd. Verder poneert het ontwerp een aantal vereisten inzake het statuut van de compliancefunctie : conform het bepaalde bij artikel 201, § 5, van de wet moet die functie over de vereiste onafhankelijkheid beschikken. Bovendien moeten de personen die meewerken aan de compliancefunctie, en de operationele diensten van elkaar gescheiden blijven. Tot slot mag de vergoeding van de personen die meewerken aan de compliancefunctie, hun objectiviteit niet in het gedrang brengen (bv. via variabele vergoedingen die fluctueren volgens de omzet van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging). De FSMA kan afwijkingen toestaan op beide laatstgenoemde punten als de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging aantoont dat de betrokken vereisten niet in verhouding staan tot de omvang van haar werkzaamheden. Deze mogelijkheid om een afwijking toe te staan, vloeit voort uit artikel 10, lid 3, tweede alinea, van Richtlijn 2010/43/EU. In dat verband wordt onderstreept dat het nodig lijkt dat een controle wordt uitgevoerd vóór een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging kan worden vrijgesteld van de naleving van die bepalingen.

Art. 8 Dit artikel zet artikel 11 van Richtlijn 2010/43/EU om in Belgisch recht en wordt genomen ter uitvoering van de bij artikel 201, § 4, tweede lid, van de wet aan de Koning verleende machtiging.

Het artikel geeft een technische beschrijving van de verplichtingen van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging met betrekking tot de interneauditfunctie en verduidelijkt de verantwoordelijkheden van die functie. Ook wordt vermeld dat de FSMA afwijkingen kan toestaan van de verplichting om over een interneauditfunctie te beschikken. Die mogelijkheid vloeit voort uit artikel 11, lid 1, van Richtlijn 2010/43/EU, op grond waarvan "de lidstaten beheermaatschappijen verplichten indien zulks passend en evenredig is gezien de aard, schaal en complexiteit van hun bedrijf en de aard en het gamma van de werkzaamheden in verband met het collectief beheer van beleggingsportefeuilles die in het kader van dit bedrijf worden verricht, een internecontrolefunctie in te stellen en in stand te houden (...)". Ook hier moet erop worden toegezien dat de FSMA vooraf toestemming geeft voor de toepassing van de aldus door de richtlijn geboden mogelijkheid.

Art. 9 Dit artikel over de risicobeheerfunctie zet artikel 12 van Richtlijn 2010/43/EU om in Belgisch recht en wordt genomen ter uitvoering van de bij artikel 201, § 6, tweede lid, van de wet aan de Koning verleende machtiging.

Er wordt met name verduidelijkt dat de risicobeheerfunctie onafhankelijk moet zijn van de operationele diensten, opdat zij haar opdrachten op passende wijze zou kunnen uitvoeren. In aansluiting op artikel 12, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2010/43/EU kan de FSMA ermee instemmen dat van laatstgenoemde verplichting wordt afgeweken als de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging aantoont dat dit vereiste niet in verhouding staat tot de omvang van haar werkzaamheden. Zoals voor de soortgelijke bepalingen in de artikelen 7 en 8 van het ontwerp lijkt het ook hier nodig erop toe te zien dat de aldus in artikel 12 van de richtlijn ingeschreven mogelijkheid pas wordt benut nà voorafgaande goedkeuring door de FSMA. Verder wordt opgemerkt dat het ontwerp verduidelijkt dat de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, zelfs wanneer zo'n afwijking wordt toegestaan, met name moet kunnen aantonen dat specifieke beschermingsmaatregelen zijn uitgewerkt tegen belangenconflicten die een onafhankelijke uitoefening van de risicobeheeractiviteiten mogelijk maken.

In § 3 van dit artikel worden de opdrachten van de risicobeheerfunctie opgesomd.

Art. 10 Dit artikel neemt de bepalingen over van artikel 153, § 1, derde lid en volgende, en § 10, tweede, derde en vierde lid, van de wet van 20 juli 2004. Het artikel wordt genomen ter uitvoering van de bij artikel 201, § 8, tweede lid, van de wet aan de Koning verleende machtiging.

Voor de commentaar bij deze bepaling wordt verwezen nar de memorie van toelichting bij de wet van 17 december 2008 inzonderheid tot oprichting van een auditcomité in de genoteerde vennootschappen en de financiële ondernemingen (18). HOOFDSTUK III. - Belangenconflicten Dit hoofdstuk specificeert, vanuit technisch oogpunt, de voor de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging geldende verplichtingen inzake belangenconflicten. Bepaalde verplichtingen betreffen de beleidsstructuur (die dusdanig moet zijn dat het aantal belangenconflicten tot een minimum wordt beperkt), terwijl andere verband houden met de gedragsregels.

De bepalingen van dit hoofdstuk worden genomen op basis van de bij de artikelen 201, § 7, laatste lid, en 218, derde lid, van de wet aan de Koning verleende machtigingen, en zetten de artikelen 17, 18, 19, 20 en 21 van Richtlijn 2010/43/EU om in Belgisch recht. Art. 11 tot 15 Deze artikelen sommen in de eerste plaats een aantal situaties op die tot een belangenconflict kunnen leiden als zij zich voordoen. Deze niet-exhaustieve lijst moet dus een gemakkelijkere identificatie mogelijk maken van de soorten belangenconflicten die zich kunnen voordoen bij een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging. Verder wordt verduidelijkt dat de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging een risicobeheerbeleid moeten uitwerken aan de hand waarvan de situaties kunnen worden geïdentificeerd die aanleiding kunnen geven tot belangenconflicten, en dat definieert welke maatregelen moeten worden genomen en welke procedures moeten worden gevolgd om dergelijke conflicten te kunnen beheren. Artikel 13 bevat een aantal vereisten inzake de te volgen procedures en de te nemen maatregelen bij belangenconflicten. Die vereisten betreffen met name de uitschakeling van elk direct verband tussen de vergoeding van de personen die bij een bepaalde werkzaamheid betrokken zijn, en de vergoeding van de personen die een andere werkzaamheid verrichten, wanneer met betrekking tot die werkzaamheden een belangenconflict kan ontstaan, en het nemen van maatregelen om te voorkomen of het risico te beperken dat een persoon ongepaste invloed uitoefent op een andere persoon. Er wordt verduidelijkt dat andere maatregelen moeten worden genomen als de in het besluit vermelde vereisten ontoereikend zijn om de vereiste onafhankelijkheid te garanderen. Als de genomen organisatorische maatregelen niet kunnen garanderen dat kan worden vermeden dat de belangen van de deelnemers worden geschaad, moeten de effectieve leiders worden verwittigd, zodat zij bijkomende maatregelen kunnen nemen. De deelnemers moeten dan op de hoogte worden gebracht.

Krachtens het ontwerp dienen ook passende en doeltreffende strategieën te worden ontwikkeld met betrekking tot de uitoefening van de stemrechten. Indien de uitoefening van de stemrechten tot een belangenconflict aanleiding geeft of kan geven, wordt de manier waarop de stemrechten werden uitgeoefend of de redenen waarom zij niet werden uitgeoefend, in het jaarverslag verantwoord. HOOFDSTUK IV. - Gedragsregels De bepalingen van dit hoofdstuk worden genomen ter uitvoering van de bij artikel 219, §§ 2, en 4, laatste lid, van de wet aan de Koning verleende machtigingen. Zij zetten de artikelen 22 tot 27 van Richtlijn 2010/43/EU om in Belgisch recht. Afdeling 1. - Algemene beginselen

Art. 16 en 17 Deze artikelen zetten de artikelen 22 en 23 van Richtlijn 2010/43/EU om in Belgisch recht. Zij worden genomen ter uitvoering van de bij artikel 219, § 2, van de wet aan de Koning verleende machtiging.

De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging moeten handelen overeenkomstig het beginsel van de gelijkheid tussen de deelnemers en in het belang van de deelnemers. Deze verplichting is een toepassing van het in artikel 9 van de wet geponeerde fundamentele beginsel op grond waarvan elke instelling voor collectieve belegging in het uitsluitende belang van de houders van de door haar uitgegeven effecten wordt beheerd.

De hier besproken artikelen lichten diverse aspecten van die verplichting gedetailleerd toe.

Volgende aspecten komen daarbij aan bod. Enerzijds wordt ingegaan op de verplichting om alle deelnemers op billijke wijze te behandelen, wat impliceert dat ook op de gelijke behandeling van de deelnemers wordt toegezien, dat wanpraktijken worden voorkomen die de stabiliteit en de integriteit van de markt beïnvloeden, dat billijke, correcte en transparante prijsbepalingsmodellen en waarderingssystemen worden aangewend, en dat geen onnodige kosten worden aangerekend aan de deelnemers. Anderzijds moeten de verschillende aspecten van de werkzaamheden van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging zorgvuldig worden opgevolgd, met name de eigenlijke beheerfunctie (selectie en follow-up van de beleggingen) en het risicobeheer. Bovendien dienen de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging ook voldoende kennis en begrip te hebben van de activa waarin de door hen beheerde instellingen voor collectieve belegging hebben belegd. Afdeling 2. - Verwerking van inschrijvings- en inkooporders

Art. 18 Artikel 18 van het ontwerp zet artikel 24 van Richtlijn 2010/43/EU om in Belgisch recht. Dat artikel wordt genomen ter uitvoering van de bij artikel 219, § 2, van de wet aan de Koning verleende machtiging.

Dit artikel behandelt de verplichting voor de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging om de deelnemers een kennisgeving te bezorgen waarin de uitvoering van hun inschrijvings- en inkooporders wordt bevestigd. Afdeling 3. - Optimale uitvoering

Art. 19 en 20 Deze bepalingen zetten de artikelen 25 en 26 van Richtlijn 2010/43/EU om in Belgisch recht. Zij worden genomen ter uitvoering van de bij artikel 219, § 2, van de wet aan de Koning verleende machtiging.

Deze artikelen geven een gedetailleerde toelichting bij de voor de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging geldende "best execution"-verplichting, respectievelijk wanneer zij beslissingen uitvoeren om te handelen voor rekening van de door hen beheerde instellingen voor collectieve belegging, en wanneer zij bij andere entiteiten orders ter uitvoering plaatsen voor rekening van die instellingen voor collectieve belegging. Afdeling 4. - Orderverwerking

Art. 21 en 22 De artikelen 21 en 22 zetten de artikelen 27 en 28 van Richtlijn 2010/43/EU om in Belgisch recht en worden genomen ter uitvoering van artikel 219, § 2, van de wet.

Artikel 21 beschrijft de vereisten inzake orderverwerking : portefeuilletransacties moeten immers onmiddellijk en billijk worden uitgevoerd. Artikel 22 verduidelijkt de voorwaarden waaronder een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging orders van een instelling voor collectieve belegging samen mag uitvoeren met orders van andere instellingen voor collectieve belegging of andere cliënten of met orders voor eigen rekening. Ook het probleem van de gedeeltelijk uitgevoerde orders komt in dit artikel aan bod. Afdeling 5. - Klachtenbehandeling

Art. 23 Deze bepaling, genomen op basis van de bij artikel 222, tweede lid van de wet verleende machtiging, zet artikel 6 van Richtlijn 2010/43/EU om in Belgisch recht en verduidelijkt de voor de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging geldende verplichtingen met betrekking tot de behandeling van beleggersklachten. HOOFDSTUK V. - Risicobeheerbeleid De bepalingen van dit hoofdstuk zetten de artikelen 38, 39 en 40 van Richtlijn 2010/43/EU om in Belgisch recht. Zij worden genomen ter uitvoering van de bij artikel 201, § 6, tweede lid, van de wet aan de Koning verleende machtiging.

Deze bepalingen houden verband met artikel 9 van dit ontwerp en met de artikelen 58, §§ 2 tot 5, 62, § 6, 76, §§ 2 tot 5 en 80, § 6 van het koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging. Art. 24 Dit artikel verduidelijkt, vanuit technisch oogpunt, de voor de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging geldende verplichtingen inzake het risicobeheerbeleid. Zo worden vereisten vastgelegd met betrekking tot de doelstellingen van het risicobeheerbeleid (bepaling en beoordeling van de verschillende risico's waaraan de beheerde instellingen voor collectieve belegging zijn blootgesteld). Het risicobeheerbeleid moet verduidelijken welke procedures moeten worden uitgewerkt, hoe die procedures in de praktijk moeten worden toegepast en hoe moet worden gerapporteerd aan de raad van bestuur en de effectieve leiding. Het uitgewerkte risicobeheerbeleid moet rekening houden met de omvang van de werkzaamheden van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging.

Art. 25 Deze bepaling handelt over de beoordeling van het uitgewerkte risicobeheerbeleid en van de genomen maatregelen om eventuele onvolkomenheden te verhelpen, alsook over het toezicht op de naleving van het risicobeheerbeleid. Verder wordt verduidelijkt dat de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging de FSMA in kennis moeten stellen van elke wezenlijke wijziging in hun risicobeheerbeleid.

Art. 26 Deze bepaling bespreekt de maatregelen die de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging moeten nemen voor het meten en beheren van de verschillende risico's waaraan de door hen beheerde instellingen voor collectieve belegging zijn blootgesteld, en om de naleving te waarborgen van de krachtens de wet vastgestelde limieten voor het totale risico en het tegenpartijrisico. HOOFDSTUK VI. - Verplichtingen en verbodsbepalingen De bepalingen van dit hoofdstuk verduidelijken, vanuit technisch oogpunt, bepaalde specifieke verplichtingen die gelden voor de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging. Afdeling 1. - Persoonlijke transacties

Art. 27 Dit artikel, dat artikel 13 van Richtlijn 2010/43/EU omzet in Belgisch recht, wordt genomen ter uitvoering van de bij artikel 219, § 4, laatste lid, van de wet aan de Koning verleende machtiging.

Artikel 27 van het ontwerp is van toepassing op de "relevante personen" in de zin van het besluit. Dat begrip verwijst naar de bestuurders en de aandeelhouders van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, de natuurlijke personen die meewerken aan de uitoefening van één van de in artikel 3, 22°, van de wet bedoelde beheertaken, en de natuurlijke personen die rechtstreeks betrokken zijn bij het verrichten van diensten ten behoeve van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging (in het kader van de delegatie aan derden van één van de in artikel 3, 22°, van de wet bedoelde beheertaken). Dit artikel verbiedt de aldus aangewezen personen die deelnemen aan werkzaamheden die een belangenconflict kunnen doen ontstaan, en die toegang hebben tot voorkennis of tot andere vertrouwelijke informatie over instellingen voor collectieve belegging, om persoonlijke transacties te verrichten die marktmisbruik of misbruik van voorkennis zouden vormen, die gepaard zouden gaan met misbruik of ongeoorloofde bekendmaking van vertrouwelijke informatie, of die in strijd zouden zijn met de bepalingen tot omzetting van de MiFID-richtlijnen (19). Het aan andere personen raad (of informatie) verstrekken over dergelijke transacties of over transacties die onder de toepassing vallen van artikel 90, a) of b), van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten (dat handelt over financieel analisten) wordt eveneens geviseerd. Bijgevolg mogen enkel de persoonlijke transacties worden uitgevoerd die niet voldoen aan de in artikel 27 opgesomde voorwaarden. Paragraaf 3 bepaalt dat een aantal persoonlijke transacties niet onder de toepassing van het artikel valt (transacties in het kader van een discretionair beheermandaat en transacties met betrekking tot instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG of aan een soortgelijk statuut zijn onderworpen). Afdeling 2. - Registratieverplichtingen

De bepalingen van deze afdeling, die worden genomen op basis van de bij artikel 219, § 5, tweede lid, van de wet aan de Koning verleende machtiging, zetten de artikelen 7, 14, 15 en 16, van Richtlijn 2010/43/EG om in Belgisch recht.

Art. 28 Artikel 28 verduidelijkt, vanuit technisch oogpunt, de verplichting tot registratie van door de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging uitgevoerde portefeuilletransacties, om zo de reconstructie van de bijzonderheden van het order en van de uitgevoerde transactie mogelijk te maken.

Art. 29 Artikel 29 van het ontwerp handelt over de registratie van gegevens over inschrijvings- en inkooporders van instellingen voor collectieve belegging. Die gegevens dienen onmiddellijk te worden geregistreerd, i.e. zodra het order wordt ingevoerd.

Art. 30 Dit artikel behandelt de bewaring van de krachtens de artikelen 28 en 29 geregistreerde gegevens.

Art. 31 Artikel 31 verplicht de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging om passende regelingen te treffen zodat het materieel mogelijk wordt om de orders te registreren zoals vereist krachtens de artikelen 28 en 29 van het besluit. Afdeling 3. - Boekhoudkundige organisatie

Art. 32 Dit artikel, dat wordt genomen ter uitvoering van de bij artikel 89 van de wet verleende machtiging, zet artikel 8 van Richtlijn 2010/43/EU om in Belgisch recht en bevat de voor de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging geldende minimale vereisten inzake boekhouding.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaren, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, S. VANACKERE De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, J. VANDE LANOTTE _______ Nota's (1) Richtlijn 2010/43/EU van de van de Commissie van 1 juli 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft organisatorische eisen, belangenconflicten, bedrijfsvoering, risicobeheer en inhoud van de overeenkomst tussen een bewaarder en een beheermaatschappij.(2) I.e. de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en als dusdanig onderworpen zijn aan de door die richtlijn geharmoniseerde juridische regeling. (3) Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's).(4) De artikelen 4 tot 29.(5) Zie de artikelen 30 en volgende.(6) Richtlijn 2010/44/EU van de Commissie van 1 juli 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van sommige bepalingen betreffende fusies van fondsen, master-feederconstructies en de kennisgevingsprocedure.(7) Verordening (EU) Nr.583/2010 van de Commissie van 1 juli 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft essentiële beleggersinformatie en de voorwaarden waaraan moet worden voldaan als de essentiële beleggersinformatie of het prospectus op een andere duurzame drager dan papier of via een website wordt verstrekt. (8) Volgens dit artikel zijn sommige bepalingen van Richtlijn 2010/43/EU ook van toepassing op de instellingen voor collectieve belegging die geen beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging hebben aangesteld.(9) Belgisch Staatsblad, 31 mei 2007, p.29283. (10) Belgisch Staatsblad, 18 juni 2007, p.32935. (11) Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad.(12) Richtlijn 2006/73/EG van de Commissie van 10 augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn.(13) Wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen va collectief beheer van beleggingsportefeuilles.(14) Reeds in het kader van de wet van 4 december 1990 werden de specifieke regels voor de diverse categorieën van instellingen voor collectieve belegging (die werden onderscheiden volgens de categorie van activa waarin het vermogen van de instelling werd belegd) bij koninklijk besluit vastgesteld.Daarbij kan met name worden gedacht aan het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking tot bepaalde instellingen voor collectieve belegging, het koninklijk besluit van 29 november 1993 op de instellingen voor belegging in schuldvorderingen, het koninklijk besluit van 10 april 1995 met betrekking tot vastgoedbevaks en het koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven (privaks). (15) Wetsontwerp betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, Parl.St. 51, 0909/001, p. 6 en 7. (16) Wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen va collectief beheer van beleggingsportefeuilles.(17) Zie artikel 196 van de wet.(18) Zie het ontwerp van wet inzonderheid tot oprichting van een auditcomité in de genoteerde vennootschappen en de financiële ondernemingen, DOC 52, 1471/001, p.13 en volgende. (19) Voornoemde Richtlijnen 2004/39/EG en 2006/73/EG. ADVIES 52.261/2 EN 52.262/2 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, VAN 24 OKTOBER 2012 Over : - een koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging' (51.261/2); - een koninklijk besluit met betrekking tot de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging' (51.262/2) Op 18 oktober 2012 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van vijf werkdagen een advies te verstrekken over een koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging'.

Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 24 oktober 2012. De kamer was samengesteld uit Yves Kreins, kamervoorzitter, Pierre Vandernoot en Martine Baguet, staatsraden, Yves De Cordt en Christian Behrendt, assessoren, en Bernadette Vigneron, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Jean-Luc Paquet, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Martine Baguet.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 24 oktober 2012.

De Raad van State is verzocht om binnen een termijn van vijf werkdagen een advies uit te brengen over een ontwerp van koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging' (52.261/2) en een ontwerp van koninklijk besluit met betrekking tot de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging' (52.262/2).

Overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996 en vervangen bij de wet van 2 april 2003, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief met de adviesaanvraag als volgt : « Pour le projet d'arrêté royal relatif à certains organismes de placement collectifs publics, l'urgence est motivée par le fait que les Directives 2009/65/CE, 2010/43/UE et 2010/44/UE imposent aux Etats membres d'adopter et de publier le 30 juin 2011 au plus tard les dispositions législatives, réglementaires et administratives nécessaires pour se conformer à ces directives et que ces dispositions nationales devaient entrer en vigueur à la même date; que dès lors, il est nécessaire que toutes les mesures soient prises très rapidement afin d'éviter un risque important en matière de protection de l'investisseur parce que la FSMA ne dispose pas d'une base réglementaire claire pour mettre en oeuvre les directives; qu'il s'avère en outre que les OPCVM étrangers qui répondent dans leur Etat d'origine aux conditions prévues par la Directive 2009/65/CE peuvent être commercialisés sur le marché belge, tandis que cette possibilité n'est pas ouverte à l'étranger pour les OPCVM, du fait du défaut de transposition des directives précitées; que, enfin, la Directive 2010/78/UE impose aux Etats membres d'adopter et de publier le 31 décembre 2011 au plus tard les dispositions législatives, réglementaires et administratives nécessaires pour se conformer à cette directive et que ces dispositions nationales devaient entrer en vigueur à la même date.

Pour le projet d'arrêté royal, [relatif aux sociétés de gestion d'organismes de placement collectif], l'urgence est motivée par le fait que les Directives 2009/65/CE et 2010/44/UE imposent aux Etats membres d'adopter et de publier le 30 juin 2011 au plus tard les dispositions législatives, réglementaires et administratives nécessaires pour se conformer à ces directives et que ces dispositions nationales devaient entrer en vigueur à la même date; que dès lors, il est nécessaire que toutes les mesures soient prises très rapidement afin d'éviter un risque important en matière de protection de l'investisseur parce que la FSMA ne dispose pas d'une base réglementaire claire pour mettre en oeuvre les directives; qu'il s'avère en outre que les sociétés de gestion d'organismes de placement collectif relevant du droit d'un autre Etat membre peuvent exercer leurs activités en Belgique, tandis que cette possibilité n'est pas ouverte à l'étranger pour les sociétés de gestion d'organismes de placement collectif belges, du fait du défaut de transposition des directives précitées ».

In de adviesaanvraag wordt het volgende gepreciseerd : « Ces projets complètent la transposition des directives - 2009/65/CE du Parlement européen et du Conseil du 13 juillet 2009 portant coordination des dispositions législatives, réglementaires et administratives concernant certains organismes de placement collectif en valeurs mobilières (OPCVM) dont la date de transposition en droit belge est le 30 juin 2011, - 2010/44/EU de la Commission du 1er juillet 2010 portant mesures d'exécution de la Directive 2009/65/CE du Parlement européen et du Conseil en ce qui concerne certaines dispositions relatives aux fusions de fonds, aux structures maître-nourricier et à la procédure de notification, dont la date de transposition est fixée au 30 juin 2011 à l'exception des articles 7 et 29 dont la date de transposition est fixée au 31 décembre 2012, - 2010/43/EU de la Commission du 1er juillet 2010 portant mesures d'exécution de la Directive 2009/65/CE du Parlement européen et du Conseil en ce qui concerne les exigences organisationnelles, les conflits d'intérêts, la conduite des affaires, la gestion des risques et le contenu de l'accord entre le dépositaire et la société de gestion, dont la date de transposition en droit belge est le 30 juin 2011.

Le premier projet d'arrêté royal est relatif à certains organismes de placement collectif publics. En plus de transposer certaines des dispositions des directives mentionnées ci-dessous, il adapte le régime général applicable aux organismes de placement collectif sur un certain nombre de points, en fonction des problèmes constatés sur le marché belge et des questions soulevées dans le cadre de l'application de la loi du 20 juillet 2004 précitée et de l'arrêté royal du 4 mars 2005 relatif à certains organismes de placement collectif publics.

Il remplacera l'arrêté royal du 4 mars 2005 relatif à certains organismes de placement collectif publics.

Le second projet d'arrêté royal est relatif aux sociétés de gestion d'organismes de placement collectif. Il détaille un certain nombre d'obligations a charge des sociétés de gestion, en ce qui concerne notamment leur structure de gestion, la prévention et la gestion des conflits d'intérêts et les règles de conduite qu'elles doivent respecter dans l'exercice de leur activité ».

Beide ontwerpen van koninklijk besluit, die uitvoering verlenen aan de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles', strekken ertoe de bij die wet gedeeltelijk uitgevoerde omzetting van richtlijn 2009/65/EG, richtlijn 2010/43/EU en richtlijn 2010/44/EU af te ronden. Die omzetting had tegen 30 juni 2011 voltooid moeten zijn.

De parlementaire procedure voor het aannemen van de wet is afgerond met de goedkeuring ervan door de Senaat [op] 12 juli 2012. De wet is op 3 augustus 2012 bekrachtigd en afgekondigd en op 19 oktober 2012 in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Reeds op 12 juli 2012 stond het de adviesaanvrager vrij de afdeling Wetgeving van de Raad van State om advies te verzoeken over de twee voorontwerpen van uitvoeringsbesluit.

Het advies van de inspecteur van Financiën, waarom op 31 mei 2012 was verzocht, is op 17 juli 2012 uitgebracht. De akkoordbevinding van de minister van Begroting dateert van 16 oktober 2012. Op 18 oktober 2012 is de Raad van State om advies verzocht (1).

Binnen de korte termijn die hem is toegemeten en gelet op de omvang van die twee ontwerpen (2) en op het grote aantal zaken dat thans bij de Raad van State aanhangig is (3), heeft de Raad van State noch de omzetting van de hierboven vermelde richtlijnen, noch de overige aanpassingen die beide ontwerpen aanbrengen grondig kunnen onderzoeken.

Aangezien de adviesaanvraag is ingediend op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, en onder het uitdrukkelijke voorbehoud dat hierboven is gemaakt, geven de ontwerpen geen aanleiding tot opmerkingen.

De griffier, B. Vigneron.

De voorzitter, Y. Kreins. _______ Nota's (1) De steller van de ontwerpen wordt erop gewezen dat het hoe dan ook noodzakelijk is de ontworpen besluiten snel aan te nemen en bekend te maken, zo niet zou ervan uit kunnen worden gegaan dat, gelet ook op de tijd die is verlopen na de aanneming van de wet door het parlement, de spoedeisendheid die is aangevoerd, niet voldoende bewezen is, wat de wettigheid van de ontworpen teksten kwetsbaar zou maken.(2) Het eerste ontwerp bevat 237 artikelen, en het tweede 35 artikelen.(3) De tweede kamer van de afdeling Wetgeving heeft heden 14 adviezen uitgebracht. 12 NOVEMBER 2012. - Koninklijk besluit met betrekking tot de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, artikel 108;

Gelet op de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, de artikelen 89, 201, § 1, tweede lid, § 2, tweede lid, § 3, vierde lid, § 4, tweede lid, § 5, tweede lid, § 6, tweede en vijfde lid, § 7, derde lid, § 8, tweede lid, 218, vierde lid, 219, § 2, tweede lid, § 4, derde lid en § 5, tweede lid en 222;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 17 juli 2012;

Gelet op het advies van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, gegeven op 20 maart 2012;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 16 oktober 2012;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de Richtlijnen 2009/65/EG en, 2010/43/EU aan de lidstaten opleggen om uiterlijk op 30 juni 2011 de noodzakelijke wettelijke, reglementaire en bestuursrechtelijke bepalingen aan te nemen en te publiceren om aan voormelde richtlijnen te voldoen en dat deze nationale bepalingen op dezelfde datum in werking dienden te zijn getreden; dat alle maatregelen derhalve zeer snel dienen te worden genomen om te vermijden dat er een groot risico inzake beleggersbescherming zou optreden aangezien de FSMA niet beschikt over een duidelijke reglementaire grondslag om de richtlijnen ten uitvoer te leggen; dat het bovendien gebleken is dat de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging ressorterend onder het recht van een andere lidstaat hun activiteiten in België kunnen uitoefenen, terwijl deze mogelijkheid niet openstaat in het buitenland voor de Belgische beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging, bij gebrek aan omzetting van voormelde richtlijnen;

Gelet op advies 51.262/2 van de Raad van State, gegeven op 24 oktober 2012, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Vice-eersteminister en Minister van Financiën en van de Vice-eersteminister en Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit koninklijk besluit heeft de gedeeltelijke omzetting tot doel van Richtlijn 2010/43/EU van de Commissie van 1 juli 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft organisatorische eisen, belangenconflicten, bedrijfsvoering, risicobeheer en inhoud van de overeenkomst tussen een bewaarder en een beheermaatschappij.

Art. 2.Tenzij anders bepaald, dient, voor de toepassing van dit besluit, te worden verstaan onder : 1° Richtlijn 2009/65/EG : Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (herschikking);2° wet van 6 april 1995 : de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen;3° wet van 2 augustus 2002 : de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;4° wet : de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles; 5° koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging : het koninklijk besluit van [...] 2012 met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging; 6° koninklijk besluit van 3 juni 2007 : het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten;7° instelling voor collectieve belegging : de openbare instellingen voor collectieve belegging bedoeld in artikel 3, 2° van de wet;8° beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging : de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging aangesteld door een instelling voor collectieve belegging, zoals bedoeld in artikel 3, 12° van de wet;9° relevante persoon (met betrekking tot een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging) : één van de volgende personen : a) een bestuurder of zaakvoerder van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, een aandeelhouder of een daarmee gelijk te stellen persoon;b) een werknemer van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, alsook iedere andere natuurlijke persoon van wie de diensten ter beschikking en onder de zeggenschap staan van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, en die betrokken is bij de uitoefening, door die beheervennootschap, van één van de in artikel 3, 22°, van de wet bedoelde beheertaken;of c) een natuurlijke persoon die, in het kader van de delegatie van taken aan derden met het oog op de uitoefening van één van de in artikel 3, 22° van de wet bedoelde beheertaken door de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, rechtstreeks betrokken is bij het verrichten van diensten ten behoeve van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging;10° tegenpartijrisico : het risico op verliezen voor de instelling voor collectieve belegging doordat de tegenpartij bij een transactie haar verplichtingen niet nakomt vóór de definitieve afwikkeling van de kasstroom van de transactie;11° operationeel risico : het risico op verliezen voor de instelling voor collectieve belegging als gevolg van ontoereikende interne processen en het falen door mensen en systemen van de beheervennootschap, of als gevolg van externe gebeurtenissen, inclusief juridische en documentatierisico's en risico's als gevolg van verhandelings-, afwikkelings- en waarderingsprocedures die voor rekening van de instelling voor collectieve belegging worden beheerd;

Art. 3.De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht.

Artikelen 11 tot 23 zijn van toepassing op de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die een bijkantoor in België hebben gevestigd, voor hun verrichtingen op het Belgisch grondgebied. HOOFDSTUK II. - Beleidsstructuur, goede administratieve en boekhoudkundige organisatie en controleprocedures Afdeling 1. - Algemene beginselen

Art. 4.§ 1. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging dienen : 1° besluitvormingsprocedures en een organisatiestructuur vast te stellen, te implementeren en in stand te houden die op een duidelijke en gedocumenteerde wijze de rapporteringslijnen specificeren en de functies en verantwoordelijkheden verdelen;2° ervoor te zorgen dat hun relevante personen op de hoogte zijn van de procedures die moeten worden gevolgd voor een goede uitoefening van hun verantwoordelijkheden;3° passende interne controleprocedures vast te stellen, te implementeren en in stand te houden die ertoe strekken te waarborgen dat beslissingen en procedures op alle niveaus van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging in acht worden genomen;4° op alle relevante niveaus van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging een doeltreffende interne rapportering en communicatie van informatie, alsook doeltreffende informatiestromen met alle betrokken derden vast te stellen, te implementeren en in stand te houden;5° passende en overzichtelijke gegevens over hun bedrijf en hun interne organisatie bij te houden. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging houden rekening met de aard, de omvang en de complexiteit van hun bedrijf en met de aard en het aanbod van de in het kader van dat bedrijf verrichte diensten en activiteiten. § 2. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging dienen afdoende systemen en procedures vast te stellen, te implementeren en in stand te houden om de veiligheid, de integriteit en de vertrouwelijkheid van informatie te waarborgen, rekening houdend met de aard van de betrokken informatie. § 3. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging dienen een passend bedrijfscontinuïteitsbeleid vast te stellen, te implementeren en in stand te houden dat, bij een onderbreking van hun systemen en procedures, waarborgt dat hun kritieke gegevens en bedrijfsfuncties beschermd zijn en hun diensten en activiteiten worden voortgezet, of, wanneer dat niet mogelijk is, dat deze gegevens en bedrijfsfuncties zo spoedig mogelijk worden hersteld en hun diensten en activiteiten zo spoedig mogelijk worden hervat. § 4. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging dienen beleidsregels en procedures op het gebied van de boekhouding vast te stellen, te implementeren en in stand te houden die hen in staat stellen de FSMA, indien zij daarom verzoekt, zo spoedig mogelijk financiële verslagen te bezorgen die een getrouw beeld geven van hun financiële positie en die aan alle toepasselijke boekhoudkundige standaarden en regels voldoen. § 5. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging dienen toezicht te houden op en regelmatig over te gaan tot een evaluatie van de deugdelijkheid en de doeltreffendheid van de overeenkomstig §§ 1 tot en met 4 door hen opgezette systemen, interne controleprocedures en andere regelingen. Zij nemen passende maatregelen om eventuele onvolkomenheden te verhelpen.

Art. 5.De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging dienen : 1° medewerkers in dienst te hebben die over de nodige vakbekwaamheid, kennis en deskundigheid beschikken om de hun toevertrouwde verantwoordelijkheden uit te oefenen;2° de nodige middelen en deskundigheid te behouden om een doeltreffend toezicht uit te oefenen op de activiteiten die, op basis van een overeenkomst met de beheervennootschappen, door derden worden uitgevoerd, in het bijzonder wat het beheer van het aan dergelijke overeenkomsten verbonden risico betreft;3° ervoor te zorgen dat relevante personen die verschillende functies uitoefenen, daardoor niet worden of kunnen worden belet één van die functies op degelijke, eerlijke en professionele wijze uit te oefenen. Voor de in het vorige lid genoemde doeleinden dienen de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging rekening te houden met de aard, de omvang en de complexiteit van hun bedrijf en met de aard en het aanbod van de in het kader van dat bedrijf verrichte diensten en activiteiten. Afdeling 2. - Interne controleprocedures

Art. 6.§ 1. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging zorgen er, bij de interne verdeling van de functies, voor dat de verantwoordelijkheid voor de naleving van hun verplichtingen uit hoofde van en krachtens de wet bij de personen ligt die aan de effectieve leiding deelnemen. § 2. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging zorgen ervoor dat de personen die aan de effectieve leiding deelnemen : 1° verantwoordelijk zijn voor de uitvoering, voor elke door hen beheerde instelling voor collectieve belegging, van het algemene beleggingsbeleid als omschreven in, naargelang het geval, het prospectus, het beheerreglement of de statuten van de betrokken instelling voor collectieve belegging;2° toezicht houden op de goedkeuring van beleggingsstrategieën voor elke door hen beheerde instelling voor collectieve belegging;3° erop toezien dat de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging over een permanente en doeltreffende compliancefunctie beschikt als bedoeld in artikel 7, ook als die functie door een derde wordt uitgeoefend;4° ervoor zorgen en zich er periodiek van vergewissen dat het algemene beleggingsbeleid en de risicolimieten voor elke door hen beheerde instelling voor collectieve belegging op behoorlijke en doeltreffende wijze worden uitgevoerd en nageleefd, ook als de risicobeheerfunctie door een derde wordt uitgeoefend;5° de deugdelijkheid van de interne procedures voor het nemen van beleggingsbeslissingen voor elke door hen beheerde instelling voor collectieve belegging goedkeuren en periodiek evalueren, om ervoor te zorgen dat die beslissingen verenigbaar zijn met de goedgekeurde beleggingsstrategieën;6° het risicobeheerbeleid en de regelingen, procedures en technieken voor de uitvoering van dat beleid, zoals bedoeld in artikel 24, goedkeuren en periodiek evalueren, inclusief het risicolimietensysteem voor elke door hen beheerde instelling voor collectieve belegging. § 3. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging zorgen ervoor dat hun effectieve leiding : 1° overgaat tot een toetsing en periodieke evaluatie van de doeltreffendheid van de beleidsregels, regelingen en procedures waarin is voorzien om de verplichtingen uit hoofde van en krachtens de wet na te komen;2° passende maatregelen neemt om eventuele onvolkomenheden te verhelpen. § 4. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging zorgen ervoor dat hun effectieve leiding frequent en ten minste jaarlijks schriftelijke verslagen over hun compliance, interne audit en risicobeheer ontvangt, waarin met name wordt vermeld of passende corrigerende maatregelen zijn genomen om eventuele onvolkomenheden te verhelpen. § 5. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging zorgen ervoor dat hun effectieve leiding regelmatig verslagen ontvangt over de uitvoering van de beleggingsstrategieën en van de interne procedures voor het nemen van de beleggingsbeslissingen, zoals bedoeld in § 2, 2° tot 5°.

Art. 7.§ 1. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging zien erop toe passende beleidsregels en afdoende procedures vast te stellen, te implementeren en in stand te houden waarmee elk risico dat de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging niet aan haar verplichtingen uit hoofde van of krachtens de wet voldoet, alsook de daaraan verbonden risico's kunnen worden opgespoord, en voorzien in passende maatregelen en procedures die dergelijke risico's tot een minimum beperken en de FSMA in staat stellen de haar bij wet verleende bevoegdheden effectief uit te oefenen.

De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging houden rekening met de aard, de omvang en de complexiteit van hun bedrijf en met de aard en het aanbod van de in het kader van dat bedrijf verrichte diensten en activiteiten. § 2. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging zorgen ervoor een permanente en doeltreffende compliancefunctie in te stellen en in stand te houden die onafhankelijk is en de volgende verantwoordelijkheden heeft : 1° toezicht houden op en regelmatig evalueren van de deugdelijkheid en de doeltreffendheid van de overeenkomstig § 1 ingevoerde maatregelen, beleidsregels en procedures, alsook de genomen maatregelen om eventuele tekortkomingen bij de naleving door de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging van haar verplichtingen te verhelpen;2° de relevante personen die verantwoordelijk zijn voor het verrichten van de diensten en activiteiten van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, adviseren en bijstaan, om te garanderen dat de beheervennootschap haar verplichtingen uit hoofde van of krachtens de wet naleeft. § 3. Om de in § 2 bedoelde compliancefunctie in staat te stellen haar verantwoordelijkheden naar behoren en onafhankelijk uit te oefenen, zorgen de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging ervoor dat aan de volgende voorwaarden is voldaan : 1° de compliancefunctie beschikt over de nodige autoriteit, middelen en deskundigheid en heeft toegang tot alle dienstige informatie;2° er wordt een compliance officer aangesteld die verantwoordelijk is voor de compliancefunctie en voor de frequente en ten minste jaarlijkse rapportering aan de effectieve leiding over de compliancefunctie, waarin met name wordt vermeld of passende corrigerende maatregelen zijn genomen om eventuele onvolkomenheden te verhelpen;3° de relevante personen die deelnemen aan de uitoefening van de compliancefunctie, zijn niet betrokken bij de verrichting van de diensten of de activiteiten waarop zij toezien;4° de wijze waarop de vergoeding wordt vastgesteld van de relevante personen die bij de compliancefunctie zijn betrokken, mag en kan hun objectiviteit niet in gevaar brengen. De FSMA kan evenwel afwijkingen toestaan van de bepalingen van het eerste lid, 3° of 4°, indien de betrokken beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging in staat is aan te tonen dat, gezien de aard, de omvang en de complexiteit van haar bedrijf, alsook de aard en het aanbod van haar diensten en activiteiten, deze vereiste niet evenredig is en dat haar compliancefunctie doeltreffend blijft.

De FSMA kan specifieke voorwaarden vastleggen voor het verlenen van deze afwijkingen.

Art. 8.§ 1. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging dienen een interneauditfunctie in te stellen en in stand te houden die losstaat en onafhankelijk is van hun andere functies en activiteiten.

De FSMA kan afwijkingen toestaan van de bepalingen van het eerste lid indien de betrokken beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging aantoont dat deze vereiste niet evenredig en passend is gezien de aard, de omvang en de complexiteit van haar bedrijf, alsook de aard en het aanbod van de werkzaamheden in verband met het collectief beheer van beleggingsportefeuilles die zij uitoefent. De FSMA kan specifieke voorwaarden vastleggen voor het verlenen van deze afwijkingen. § 2. De in § 1 bedoelde interneauditfunctie heeft de volgende verantwoordelijkheden : 1° een auditplan vaststellen, implementeren en in stand houden om de deugdelijkheid en de doeltreffendheid van de door de beheervennootschap opgezette systemen, interne controleprocedures en andere regelingen te onderzoeken en te beoordelen;2° aanbevelingen formuleren op basis van de resultaten van de overeenkomstig 1° uitgevoerde werkzaamheden;3° nagaan of gevolg wordt gegeven aan de in 2° bedoelde aanbevelingen;4° rapporteren over interneauditaangelegenheden overeenkomstig artikel 6, § 4.

Art. 9.§ 1. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging dienen een permanente risicobeheerfunctie in te stellen en in stand te houden. § 2. De in § 1 bedoelde permanente risicobeheerfunctie is hiërarchisch en functioneel onafhankelijk van de operationele diensten.

De FSMA kan evenwel afwijkingen toestaan van de bepalingen van het eerste lid indien de betrokken beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging aantoont dat deze vereiste niet passend en evenredig is gezien de aard, de omvang en de complexiteit van haar bedrijf en van dat van de instellingen voor collectieve belegging die zij beheert. De FSMA kan specifieke voorwaarden vastleggen voor het verlenen van deze afwijkingen.

Zelfs in het geval bedoeld in het vorige lid moet een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging kunnen aantonen dat zij passende beschermingsmaatregelen tegen belangenconflicten heeft genomen, om zo een onafhankelijke uitvoering van haar risicobeheeractiviteiten mogelijk te maken, alsook dat haar risicobeheerprocedure voldoet aan de vereisten van artikel 201, § 6, derde lid van de wet. § 3. De permanente risicobeheerfunctie : 1° voert het risicobeheerbeleid en de risicobeheerprocedures uit;2° ziet erop toe dat aan het risicolimietensysteem van de instellingen voor collectieve belegging wordt voldaan, inclusief de wettelijke limieten voor het totale risico en het tegenpartijrisico als bedoeld in de artikelen 58, §§ 2, 3, 4 en 5, 59, 62, § 6, 76, §§ 2, 3, 4 en 5, 77 en 80, § 6 van het koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging;3° verstrekt advies aan het wettelijk bestuursorgaan over de identificatie van het risicoprofiel van elke door haar beheerde instelling voor collectieve belegging;4° brengt regelmatig verslag uit aan het wettelijk bestuursorgaan over : a) de coherentie tussen de huidige omvang van het risico dat elke door haar beheerde instelling voor collectieve belegging loopt, en het voor die instelling voor collectieve belegging overeengekomen risicoprofiel;b) de naleving van de relevante risicolimietensystemen door elke door haar beheerde instelling voor collectieve belegging;c) de deugdelijkheid en de doeltreffendheid van de risicobeheerprocedure, waarbij met name wordt vermeld of passende corrigerende maatregelen zijn genomen om eventuele onvolkomenheden te verhelpen;5° brengt regelmatig verslag uit aan de effectieve leiding over de huidige omvang van het risico dat elke door haar beheerde instelling voor collectieve belegging loopt, en over elke feitelijke of voorzienbare inbreuk op hun limieten, om ervoor te zorgen dat onmiddellijke en passende maatregelen kunnen worden genomen;6° onderzoekt en ondersteunt, in voorkomend geval, de in artikel 79 van het koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging bedoelde regelingen en procedures voor de waardering van OTC-derivaten. § 4. De permanente risicobeheerfunctie beschikt over de nodige autoriteit en heeft toegang tot alle dienstige informatie om de in § 3 beschreven taken te kunnen vervullen.

Art. 10.§ 1. De beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging richt een auditcomité op binnen haar wettelijk bestuursorgaan. Het auditcomité is samengesteld uit niet-uitvoerende bestuurders van het wettelijk bestuursorgaan. Ten minste één lid van het auditcomité is een onafhankelijk lid van het wettelijk bestuursorgaan in de zin van artikel 526ter van het Wetboek van Vennootschappen en beschikt over de nodige deskundigheid op het gebied van boekhouding en/of audit. Bovendien beschikken de leden van het auditcomité over een collectieve deskundigheid op het gebied van de activiteiten van de betrokken beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging en op het gebied van boekhouding en audit.

In het jaarverslag van het wettelijk bestuursorgaan wordt aangetoond dat de leden van het auditcomité over de nodige individuele en collectieve deskundigheid beschikken. § 2. Een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging die voldoet aan ten minste twee van de volgende drie criteria, is vrijgesteld van de verplichting om een auditcomité op te richten : a) gemiddeld aantal werknemers gedurende het betrokken boekjaar van minder dan 250 personen; b) balanstotaal van minder dan of gelijk aan 43.000.000 euro; c) jaarlijkse netto-omzet van minder dan of gelijk aan 50.000.000 euro. § 3. Voor zover een auditcomité is opgericht dat voor de gehele groep bevoegd is en voldoet aan de vereisten van dit besluit, kan de FSMA aan een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging die een dochter of een kleindochter is van een gemengde financiële holding, van een verzekeringsholding, van een financiële holding, van een kredietinstelling, van een verzekeringsonderneming, van een herverzekeringsonderneming, van een beleggingsonderneming of van een andere beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, afwijkingen toestaan van de voormelde bepalingen en specifieke voorwaarden vastleggen voor het verlenen van deze afwijkingen. De FSMA maakt haar afwijkingsbeleid openbaar. § 4. Onverminderd de wettelijke opdrachten van het wettelijk bestuursorgaan, heeft het auditcomité minstens de volgende taken : a) monitoring van het financiële verslaggevingsproces;b) monitoring van de doeltreffendheid van de systemen voor interne controle en risicobeheer van de vennootschap;c) monitoring van de interne audit en de desbetreffende activiteiten;d) monitoring van de wettelijke controle van de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening, inclusief opvolging van de vragen en aanbevelingen geformuleerd door de erkende commissaris;e) beoordeling en monitoring van de onafhankelijkheid van de erkende commissaris, waarbij met name wordt gelet op de verlening van bijkomende diensten aan de gecontroleerde entiteit. De FSMA kan, bij reglement vastgesteld overeenkomstig artikel 64 van de wet van 2 augustus 2002, de elementen in de bovenstaande lijst op technische punten preciseren en aanvullen.

Het auditcomité brengt bij het wettelijk bestuursorgaan regelmatig verslag uit over de uitoefening van zijn taken, en ten minste wanneer het wettelijk bestuursorgaan de jaarrekening en geconsolideerde jaarrekening en de in artikel 235 van de wet bedoelde periodieke staten opstelt die de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging respectievelijk aan het einde van het boekjaar en aan het einde van het eerste halfjaar overmaakt. § 5. De erkende commissaris : a) bevestigt zijn onafhankelijkheid van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging jaarlijks schriftelijk aan het auditcomité;b) meldt alle voor de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging verrichte bijkomende diensten jaarlijks aan het auditcomité;c) voert met het auditcomité overleg over de bedreigingen voor zijn onafhankelijkheid en de veiligheidsmaatregelen die zijn genomen om deze bedreigingen in te perken, zoals door hem onderbouwd. § 6. De erkende commissaris brengt bij het wettelijk bestuursorgaan, in voorkomend geval via het auditcomité indien een dergelijk comité werd opgericht, verslag uit over belangrijke zaken die bij de uitoefening van zijn wettelijke controle van de jaarrekening aan het licht zijn gekomen, en meer bepaald over ernstige tekortkomingen in de interne controle met betrekking tot de financiële verslaggeving. § 7. De voorgaande bepalingen doen geen afbreuk aan de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen over het auditcomité van de genoteerde vennootschappen in de zin van artikel 4 van dit Wetboek. HOOFDSTUK III. - Belangenconflicten

Art. 11.§ 1. Om de soorten belangenconflicten te kunnen bepalen die zich bij het verrichten van diensten en activiteiten kunnen voordoen en de belangen van een instelling voor collectieve belegging kunnen schaden, houden de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging ten minste rekening met de vraag of op de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, op een relevante persoon, dan wel op een persoon die rechtstreeks of onrechtstreeks via een zeggenschapsband met de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging verbonden is, een van de volgende situaties van toepassing is, ongeacht of die voortvloeit uit de verrichting van werkzaamheden in verband met het collectief beheer van beleggingsportefeuilles, dan wel een andere oorzaak heeft : 1° de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging of deze persoon kan financieel gewin behalen of een financieel verlies vermijden ten koste van de instelling voor collectieve belegging;2° de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging of deze persoon heeft een belang bij het resultaat van een ten behoeve van de instelling voor collectieve belegging of een andere cliënt verrichte dienst, van een ten behoeve van de instelling voor collectieve belegging of een andere cliënt verrichte activiteit, of van een voor rekening van de instelling voor collectieve belegging of een andere cliënt uitgevoerde transactie, dat verschilt van het belang van de instelling voor collectieve belegging bij dit resultaat;3° de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging of deze persoon heeft een financiële of andere drijfveer om het belang van een andere cliënt of groep cliënten te laten primeren op het belang van de instelling voor collectieve belegging;4° de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging of deze persoon oefent dezelfde activiteiten uit voor de instelling voor collectieve belegging en voor een of meer andere cliënten die geen instellingen voor collectieve belegging zijn;5° de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging of deze persoon ontvangt van een andere persoon dan de instelling voor collectieve belegging, voor het verrichten van werkzaamheden in verband met het collectief beheer van beleggingsportefeuilles ten behoeve van de instelling voor collectieve belegging, een ander "inducement" (voordeel) in de vorm van gelden, goederen of diensten dan de gebruikelijke provisie of vergoeding voor deze dienst, of zal een dergelijk "inducement" (voordeel) ontvangen. § 2. Wanneer de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging de soorten belangenconflicten bepalen, houden zij rekening met : 1° de belangen van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, inclusief de belangen die voortvloeien uit het feit dat die vennootschap deel uitmaakt van een groep of uit het verrichten van diensten en activiteiten, de belangen van de cliënten en de verplichtingen van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging ten aanzien van de instelling voor collectieve belegging;2° de belangen van twee of meer door haar beheerde instellingen voor collectieve belegging.

Art. 12.§ 1. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging dienen een doeltreffend beleid inzake belangenconflicten vast te stellen, te implementeren en in stand te houden. Dat beleid is schriftelijk vastgelegd en is passend vanuit het oogpunt van de omvang en organisatie van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging, en vanuit het oogpunt van de aard, de omvang en de complexiteit van haar bedrijf.

Wanneer de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging deel uitmaakt van een groep, houdt het beleid ook rekening met alle omstandigheden waarvan de beheervennootschap weet of zou moeten weten dat zij een belangenconflict kunnen doen ontstaan als gevolg van de structuur en de bedrijfsactiviteiten van andere leden van de groep. § 2. Het overeenkomstig § 1 vastgestelde beleid inzake belangenconflicten omvat inzonderheid de volgende aspecten : 1° onder verwijzing naar de werkzaamheden in verband met het collectief beheer van beleggingsportefeuilles die door of voor rekening van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging worden verricht, de omschrijving van de omstandigheden die een belangenconflict doen of kunnen doen ontstaan dat een wezenlijk risico met zich brengt dat de belangen van de instelling voor collectieve belegging of van een of meer andere cliënten worden geschaad;2° de te volgen procedures en te nemen maatregelen voor het beheer van dergelijke conflicten.

Art. 13.§ 1. De in artikel 12, § 2, 2°, bedoelde procedures en maatregelen garanderen dat de relevante personen die betrokken zijn bij verschillende bedrijfsactiviteiten waarbij sprake is van een belangenconflict, bij het verrichten van die activiteiten een mate van onafhankelijkheid aan de dag leggen die passend is gelet op de omvang en de activiteiten van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging en van de groep waartoe zij behoort, en op de omvang van het risico dat de belangen van de cliënt worden geschaad. § 2. De overeenkomstig artikel 12, § 2, 2°, te volgen procedures en te nemen maatregelen omvatten, voor zover deze voor de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging nodig en passend zijn om de vereiste mate van onafhankelijkheid te garanderen : 1° doeltreffende procedures om de uitwisseling van informatie te voorkomen of te controleren tussen relevante personen die werkzaamheden in verband met het collectief beheer van beleggingsportefeuilles verrichten, waarbij het risico op een belangenconflict bestaat wanneer de uitwisseling van deze informatie de belangen van een of meer cliënten kan schaden;2° apart toezicht op de relevante personen van wie de hoofdtaken bestaan in de uitoefening van werkzaamheden in verband met het collectief beheer van beleggingsportefeuilles voor rekening van cliënten of beleggers van wie de belangen strijdig kunnen zijn met elkaar, of de verlening van diensten aan dergelijke cliënten of beleggers, of die anderszins verschillende belangen hebben (inclusief die van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging) die strijdig kunnen zijn met elkaar;3° de uitschakeling van elk direct verband tussen, enerzijds, de vergoeding van de relevante personen die hoofdzakelijk bij een bepaalde activiteit betrokken zijn, en, anderzijds, de vergoeding van of de inkomsten gegenereerd door andere relevante personen die hoofdzakelijk bij een andere activiteit betrokken zijn, wanneer, met betrekking tot die activiteiten, een belangenconflict kan ontstaan;4° maatregelen om te voorkomen of het risico te beperken dat een persoon ongepaste invloed uitoefent op de wijze waarop een relevante persoon werkzaamheden in verband met het collectief beheer van beleggingsportefeuilles verricht;5° maatregelen om te voorkomen dat of te controleren of een relevante persoon gelijktijdig of achtereenvolgens betrokken is bij verschillende afzonderlijke werkzaamheden in verband met het collectief beheer van beleggingsportefeuilles, wanneer die betrokkenheid afbreuk kan doen aan een passend beheer van belangenconflicten. Indien de vereiste mate van onafhankelijkheid niet kan worden gegarandeerd bij de toepassing of de uitvoering van een of meer van deze maatregelen en procedures, bepaalt de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging alle alternatieve of aanvullende maatregelen en procedures die daartoe nodig en passend zijn.

Art. 14.Alle beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging dienen een register bij te houden en regelmatig te actualiseren met gegevens over de soorten door of voor rekening van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging verrichte werkzaamheden in verband met het collectief beheer van beleggingsportefeuilles waarbij een belangenconflict is ontstaan of - in het geval van een nog lopende werkzaamheid in verband met het collectief beheer van beleggingsportefeuilles - kan ontstaan dat een wezenlijk risico met zich brengt dat de belangen van een of meer instellingen voor collectieve belegging of andere cliënten worden geschaad.

De effectieve leiding of de bevoegde interne instantie van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging wordt er onmiddellijk van in kennis gesteld wanneer de door een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging getroffen organisatorische of administratieve regelingen voor het beheer van belangenconflicten niet toereikend zijn om met redelijke zekerheid te garanderen dat het risico zal worden vermeden dat de belangen van de instelling voor collectieve belegging of van haar deelnemers worden geschaad, zodat zij alle nodige maatregelen kunnen nemen om te waarborgen dat de beheervennootschap van de instelling voor collectieve belegging in ieder geval in het belang van de instelling voor collectieve belegging en haar deelnemers handelt.

De beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging brengt de in het vorige lid bedoelde situaties ter kennis van de beleggers op een passende duurzame drager in de zin van artikel 2, 8° van het koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging, en vermeldt de redenen waarom zij de betrokken beslissing heeft genomen.

Art. 15.De beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging ontwikkelt passende en doeltreffende strategieën om te bepalen wanneer en hoe de aan de instrumenten in de beheerde portefeuilles verbonden stemrechten in het uitsluitende voordeel van de betrokken instelling voor collectieve belegging moeten worden uitgeoefend.

De in het eerste lid bedoelde strategie omvat maatregelen en procedures : 1° voor de follow-up van relevante gebeurtenissen binnen de betrokken vennootschap;2° om te garanderen dat de stemrechten worden uitgeoefend in overeenstemming met de beleggingsdoelstellingen en het beleggingsbeleid van de betrokken instelling voor collectieve belegging;3° voor de voorkoming of het beheer van eventuele belangenconflicten die uit de uitoefening van de stemrechten voortvloeien. Een beknopte beschrijving van de in het eerste lid bedoelde strategieën wordt ter beschikking gesteld van de beleggers.

Bijzonderheden over de op grond van die strategieën ondernomen maatregelen worden kosteloos en op hun verzoek aan de deelnemers verstrekt. HOOFDSTUK IV. - Gedragsregels Afdeling 1. - Algemene beginselen

Art. 16.§ 1. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging zorgen ervoor dat de deelnemers van door hen beheerde instellingen voor collectieve belegging op billijke wijze en overeenkomstig het beginsel van gelijkheid tussen de deelnemers worden behandeld.

De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging plaatsen de belangen van een groep van deelnemers niet boven de belangen van een andere groep van deelnemers. § 2. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging implementeren passende beleidsregels en procedures om wanpraktijken te voorkomen waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen dat zij de stabiliteit en de integriteit van de markt ongunstig beïnvloeden. § 3. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging zorgen ervoor dat, voor de door hen beheerde instellingen voor collectieve belegging, billijke, correcte en transparante prijsbepalingsmodellen en waarderingssystemen worden toegepast met het oog op de naleving van de voor hen geldende verplichting om te handelen in het uitsluitende belang van de deelnemers. Zij moeten kunnen aantonen dat de portefeuilles van de door hen beheerde instellingen voor collectieve belegging correct werden gewaardeerd. § 4. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging zorgen ervoor dat geen onnodige kosten worden aangerekend aan de door hen beheerde instellingen voor collectieve belegging en hun deelnemers.

Art. 17.§ 1. In het belang van de instellingen voor collectieve belegging en de marktintegriteit betrachten de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging een hoge mate van zorgvuldigheid bij de selectie en de continue follow-up van de beleggingen. § 2. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging beschikken over voldoende kennis van en inzicht in de activa waarin de instellingen voor collectieve belegging hebben belegd. § 3. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging stellen schriftelijke beleidsregels en procedures inzake zorgvuldigheid vast en implementeren doeltreffende regelingen om te garanderen dat de voor rekening van de instellingen voor collectieve belegging genomen beleggingsbeslissingen overeenkomstig hun doelstellingen, beleggingsstrategie en risicolimieten worden uitgevoerd. § 4. Wanneer de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging hun risicobeheerbeleid implementeren, dienen zij, waar dit passend is gelet op de aard van een geplande belegging, prognoses te formuleren en analyses te verrichten over de bijdrage van de belegging tot de samenstelling, de liquiditeit en het risico- en opbrengstprofiel van de portefeuille van de instelling voor collectieve belegging, voor zij tot de belegging overgaan. De analyses mogen enkel worden verricht op grond van informatie die, zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht, betrouwbaar en actueel is.

De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging leggen de nodige bekwaamheid, zorgzaamheid en zorgvuldigheid aan de dag wanneer zij met derden overeenkomsten aangaan, beheren of beëindigen over de uitoefening van risicobeheeractiviteiten. Voor de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging dergelijke overeenkomsten aangaan, nemen zij de nodige maatregelen om na te gaan of de betrokken derde de vereiste bekwaamheid en capaciteiten bezit om de risicobeheeractiviteiten op betrouwbare, professionele en doeltreffende wijze uit te oefenen. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging stellen methoden vast voor de doorlopende beoordeling van de kwaliteit van het door de betrokken derde verstrekte prestatieniveau. Afdeling 2. - Verwerking van inschrijvings- en inkooporders

Art. 18.§ 1. Wanneer de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging een inschrijvings- of inkooporder van een deelnemer hebben uitgevoerd, moeten zij hem een kennisgeving bezorgen op een duurzame drager waarin de uitvoering van het order wordt bevestigd, en dit zo spoedig mogelijk en uiterlijk de eerste werkdag na de uitvoering van het order, of, wanneer de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging zelf van een derde een bevestiging van de uitvoering van het order ontvangt, uiterlijk de eerste werkdag na ontvangst van de bevestiging van deze derde.

Het eerste lid is echter niet van toepassing wanneer de kennisgeving van de bevestiging dezelfde informatie zou bevatten als een bevestiging die door een derde onmiddellijk aan de deelnemer moet worden toegezonden. § 2. De in § 1 bedoelde kennisgeving bevat, naargelang het geval, de volgende informatie : 1° de identificatie van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging;2° de naam of een andere omschrijving van de deelnemer;3° de datum en het tijdstip van ontvangst van het order en de wijze van betaling;4° de datum van uitvoering;5° de identificatie van de instelling voor collectieve belegging;6° de aard van het order (inschrijving of inkoop);7° het betrokken aantal rechten van deelneming;8° de eenheidsprijs waartegen op de rechten van deelneming werd ingeschreven of waartegen deze werden terugbetaald;9° de referentievalutadatum;10° de brutowaarde van het order, inclusief inschrijvingskosten, of het nettobedrag na aftrek van de inkoopkosten;11° het totaalbedrag van de gefactureerde provisies en kosten en, indien de belegger daarom verzoekt, een uitsplitsing daarvan per post. § 3. Bij orders die periodiek voor een deelnemer worden uitgevoerd, nemen de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging de in § 1 vermelde maatregelen, of verstrekken zij deze deelnemer ten minste om de zes maanden de in § 2 vermelde informatie over de betrokken transacties. § 4. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging verstrekken de deelnemer, indien hij daarom verzoekt, informatie over de status van zijn order. Afdeling 3. - Optimale uitvoering

Art. 19.§ 1. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging zetten zich in voor de belangen van de door hen beheerde instellingen voor collectieve belegging wanneer zij beslissingen uitvoeren om voor rekening van die instellingen te handelen in het kader van het beheer van hun portefeuilles. § 2. Voor de toepassing van § 1 nemen de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging alle redelijke maatregelen om het best mogelijke resultaat te behalen voor de door hen beheerde instellingen voor collectieve belegging, rekening houdend met de prijs, de kosten, de snelheid, de waarschijnlijkheid van uitvoering en afwikkeling, de omvang en de aard van het order en alle andere voor de uitvoering van het order relevante aspecten. Het relatieve gewicht van deze factoren wordt bepaald aan de hand van de volgende criteria : 1° de doelstellingen, het beleggingsbeleid en de risico's eigen aan de instelling voor collectieve belegging, zoals vermeld in het prospectus of, in voorkomend geval, het beheerreglement of de statuten van de instelling voor collectieve belegging;2° de kenmerken van het order;3° de kenmerken van de financiële instrumenten waarop het order betrekking heeft;4° de kenmerken van de plaatsen van uitvoering waar dit order kan worden geplaatst. § 3. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging moeten doeltreffende regelingen vaststellen en implementeren om te voldoen aan de in § 2 bedoelde verplichting. Zij moeten met name een beleid vaststellen en implementeren dat hen overeenkomstig § 2 in staat stelt om het best mogelijke resultaat te behalen voor de orders van de instellingen voor collectieve belegging.

De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging moeten vooraf de instemming met hun uitvoeringsbeleid verkrijgen van de beleggingsvennootschap. Zij stellen de deelnemers passende informatie ter beschikking over het overeenkomstig dit artikel vastgestelde beleid en over alle wezenlijke veranderingen daarin. § 4. Om eventuele tekortkomingen op te sporen en, in voorkomend geval, te verhelpen, houden de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging periodiek toezicht op de doeltreffendheid van hun regelingen en beleid met betrekking tot de uitvoering van orders.

Bovendien voeren de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging jaarlijks een toetsing uit van hun uitvoeringsbeleid. Zo'n toetsing moet ook worden uitgevoerd als zich een wezenlijke verandering voordoet die een impact heeft op het vermogen van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging om steeds het best mogelijke resultaat te behalen voor de door haar beheerde instelling voor collectieve belegging. § 5. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging moeten kunnen aantonen dat de orders die zij voor rekening van de instelling voor collectieve belegging hebben uitgevoerd, in overeenstemming zijn met hun uitvoeringsbeleid.

Art. 20.§ 1. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging zetten zich in voor de belangen van de door hen beheerde instellingen voor collectieve belegging, wanneer zij, voor rekening van die instellingen, bij andere entiteiten orders ter uitvoering plaatsen in het kader van het beheer van hun portefeuilles. § 2. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging nemen alle redelijke maatregelen om het best mogelijke resultaat te behalen voor de door hen beheerde instellingen voor collectieve belegging, rekening houdend met de prijs, de kosten, de snelheid, de waarschijnlijkheid van uitvoering en afwikkeling, de omvang en de aard van het order en alle andere voor de uitvoering van het order relevante aspecten. Het relatieve gewicht van deze factoren wordt bepaald aan de hand van de in artikel 19, § 2, opgesomde criteria.

De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging dienen daartoe een beleid vast te stellen en te implementeren dat hen in staat stelt aan de in het eerste lid vermelde verplichting te voldoen. In dit beleid worden, voor alle categorieën van instrumenten, de entiteiten vermeld waarbij de orders mogen worden geplaatst. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging gaan enkel uitvoeringsovereenkomsten aan als die in overeenstemming zijn met de in dit artikel vastgelegde verplichtingen. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging stellen de deelnemers passende informatie ter beschikking over het overeenkomstig dit artikel vastgestelde beleid en over alle wezenlijke veranderingen daarin. § 3. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging houden periodiek toezicht op de doeltreffendheid van het overeenkomstig § 2 vastgestelde beleid en met name op de uitvoeringskwaliteit van de in dit beleid vermelde entiteiten en verhelpen, in voorkomend geval, de eventueel vastgestelde tekortkomingen.

Bovendien voeren de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging jaarlijks een toetsing uit van hun uitvoeringsbeleid. Zo'n toetsing moet ook worden uitgevoerd als zich een wezenlijke verandering voordoet die een impact heeft op het vermogen van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging om steeds het best mogelijke resultaat te behalen voor de door haar beheerde instelling voor collectieve belegging. § 4. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging moeten kunnen aantonen dat de orders die zij voor rekening van de instelling voor collectieve belegging hebben geplaatst, in overeenstemming zijn met het conform § 2 vastgestelde beleid. Afdeling 4. - Orderverwerking

Art. 21.§ 1. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging dienen procedures en regelingen vast te stellen en te implementeren die een onmiddellijke en billijke uitvoering van portefeuilletransacties voor rekening van de instellingen voor collectieve belegging mogelijk maken.

De door de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging geïmplementeerde procedures en regelingen voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° zij zorgen ervoor dat de orders die voor rekening van instellingen voor collectieve belegging worden uitgevoerd, onmiddellijk en correct worden geregistreerd en toegewezen;2° zij zorgen ervoor dat de vergelijkbare orders van de instellingen voor collectieve belegging in volgorde van ontvangst en onmiddellijk worden uitgevoerd, tenzij de aard van het order of de heersende marktvoorwaarden dit onmogelijk maken, of anders moet worden gehandeld in het belang van de instelling voor collectieve belegging. De bij de afwikkeling van de uitgevoerde orders ontvangen financiële instrumenten of geldsommen worden onmiddellijk en correct op de rekening van de betrokken instelling voor collectieve belegging overgeschreven. § 2. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging maken geen misbruik van informatie over lopende orders van instellingen voor collectieve belegging en nemen alle redelijke maatregelen om misbruik van die informatie door één van hun relevante personen te voorkomen.

Art. 22.§ 1. Het is de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging niet toegestaan om een order van een instelling voor collectieve belegging samen met een order van een andere instelling voor collectieve belegging of van een andere cliënt dan wel samen met een order voor eigen rekening uit te voeren, tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan : 1° het is onwaarschijnlijk dat de samenvoeging van de orders nadelig is voor een van de instellingen voor collectieve belegging of een van de cliënten van wie de orders worden samengevoegd;2° er moet een ordertoewijzingsbeleid worden vastgesteld en geïmplementeerd dat in voldoende nauwkeurige bewoordingen voorziet in een billijke toewijzing van samengevoegde orders en dat onder meer voorschrijft hoe het volume en de prijs van orders bepalend zijn voor de toewijzingen en de behandeling van gedeeltelijke uitvoeringen. § 2. Wanneer een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging een order van een instelling voor collectieve belegging samenvoegt met een of meer orders van andere instellingen voor collectieve belegging of van andere cliënten, en het aldus samengevoegde order slechts gedeeltelijk wordt uitgevoerd, wijst zij de betrokken handelstransacties toe conform haar ordertoewijzingsbeleid. § 3. Beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die transacties voor eigen rekening hebben samengevoegd met een of meer orders van instellingen voor collectieve belegging of van andere cliënten, mogen de betrokken handelstransacties niet toewijzen op een voor die instellingen voor collectieve belegging of voor die andere cliënten nadelige wijze. § 4. Wanneer een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging een order van een instelling voor collectieve belegging of van een andere cliënt samenvoegt met een transactie voor eigen rekening, en het samengevoegde order slechts gedeeltelijk wordt uitgevoerd, moet zij die instelling voor collectieve belegging of die andere cliënt bij de toewijzing van de betrokken handelstransacties voorrang geven op de transacties voor eigen rekening.

Als de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging ten aanzien van de instelling voor collectieve belegging of de andere cliënt echter redelijkerwijze kan aantonen dat zij het order niet onder even gunstige voorwaarden of zelfs helemaal niet had kunnen uitvoeren als dat niet was samengevoegd, mag zij de transactie voor eigen rekening naar evenredigheid toewijzen overeenkomstig haar in § 1, 2°, bedoelde beleid. Afdeling 5. - Klachtenbehandeling

Art. 23.De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging dienen doeltreffende en transparante procedures voor een redelijke en snelle behandeling van klachten van beleggers vast te stellen, te implementeren en in stand te houden.

De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging registreren alle klachten en de voor de behandeling van die klachten genomen maatregelen.

Beleggers kunnen kosteloos klachten indienen. De informatie over de in het eerste lid bedoelde procedures wordt kosteloos ter beschikking gesteld van de beleggers. HOOFDSTUK V. - Risicobeheerbeleid

Art. 24.§ 1. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging stellen een passend en gedocumenteerd risicobeheerbeleid vast dat de risico's onderkent waaraan de door hen beheerde instellingen voor collectieve belegging zijn of zouden kunnen worden blootgesteld, zij implementeren dit en houden het in stand.

Het risicobeheerbeleid omvat alle procedures die noodzakelijk zijn om een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging in staat te stellen voor elke instelling voor collectieve belegging die zij beheert, de blootstelling aan markt-, liquiditeits- en tegenpartijrisico's te beoordelen, alsook om de blootstelling te beoordelen van de instellingen voor collectieve belegging aan alle andere risico's, inclusief de operationele risico's, die van wezenlijk belang kunnen zijn voor de instellingen voor collectieve belegging die zij beheert.

De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging behandelen ten minste de volgende elementen in hun risicobeheerbeleid : 1° de technieken, instrumenten en regelingen die hen in staat stellen om te voldoen aan de verplichtingen vermeld in artikel 26 van dit besluit en in de artikelen 58 en 76 van het koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging;2° de toewijzing, binnen de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging zelf, van de verantwoordelijkheden met betrekking tot het risicobeheer. § 2. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging stellen in hun risicobeheerbeleid als bedoeld in § 1, de voorwaarden, de inhoud en de frequentie vast van de rapportering door de risicobeheerfunctie als bedoeld in artikel 9 aan de raad van bestuur en de effectieve leiding. § 3. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging houden bij het vaststellen van het risicobeheerbeleid rekening met de aard, de omvang en de complexiteit van hun bedrijf en van de instellingen voor collectieve belegging die zij beheren.

Art. 25.§ 1. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging toetsen, monitoren en evalueren op periodieke wijze : 1° de deugdelijkheid en doeltreffendheid van het risicobeheerbeleid alsook van de regelingen, procedures en technieken als bedoeld in artikel 26 van dit besluit en in de artikelen 58, §§ 2 tot 5 en 76, §§ 2 tot 5 van het koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging;2° de mate waarin zij het risicobeheerbeleid en de regelingen, procedures en technieken als bedoeld in artikel 26 van dit besluit en in de artikelen 58, §§ 2 tot 5 en 76, §§ 2 tot 5 van het koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging zelf naleven;3° de deugdelijkheid en doeltreffendheid van de maatregelen die zijn genomen om eventuele onvolkomenheden in de uitvoering van de risicobeheerprocedure te verhelpen. § 2. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging stellen de FSMA in kennis van elke wezenlijke wijziging in hun risicobeheerprocedure.

Art. 26.§ 1. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging stellen passende en doeltreffende regelingen, procedures en technieken vast om : 1° te allen tijde de risico's te kunnen meten en beheren waaraan de door hen beheerde instellingen voor collectieve belegging zijn of zouden kunnen worden blootgesteld;2° de naleving te waarborgen van de limieten voor het totale risico en het tegenpartijrisico, overeenkomstig de artikelen 58, §§ 2 tot 5, 62, § 6, 76, §§ 2 tot 5 en 80, § 6 van het koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging. Deze regelingen, procedures en technieken zijn evenredig met de aard, de omvang en de complexiteit van het bedrijf van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging en van de instellingen voor collectieve belegging die zij beheert, en zijn afgestemd op het risicoprofiel van de instellingen voor collectieve belegging. § 2. Voor de toepassing van § 1 nemen de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging de volgende maatregelen voor elke instelling voor collectieve belegging die zij beheren : 1° zij voeren risicometingsregelingen, -procedures en -technieken in die noodzakelijk zijn om te garanderen dat de risico's van ingenomen posities en hun aandeel in het totale risicoprofiel nauwkeurig en op basis van degelijke en betrouwbare gegevens worden gemeten en dat deze risicometingsregelingen, -procedures en -technieken op passende wijze zijn gedocumenteerd;2° zij voeren, in voorkomend geval, a posteriori periodieke tests uit om de geldigheid te evalueren van risicometingsregelingen die modelmatige prognoses en ramingen omvatten;3° zij voeren, in voorkomend geval, periodieke stresstests en scenarioanalyses uit om de eventueel uit wisselende marktomstandigheden voortvloeiende risico's aan te pakken die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instellingen voor collectieve belegging;4° zij stellen een gedocumenteerd systeem van interne limieten vast, implementeren dit en houden het in stand, voor de maatregelen die worden genomen om de relevante risico's voor elke instelling voor collectieve belegging te beheren en te controleren, waarbij rekening wordt gehouden met alle voor de instelling voor collectieve belegging relevante risico's als bedoeld in artikel 24, en waarbij overeenstemming met het risicoprofiel van de instelling voor collectieve belegging wordt gewaarborgd;5° zij zorgen ervoor dat voor elke instelling voor collectieve belegging de huidige risico-omvang voldoet aan het risicolimietensysteem als bedoeld in het 4° ;6° zij stellen passende procedures vast, implementeren ze en houden ze in stand, die in geval van feitelijke of voorzienbare inbreuken op het risicolimietensysteem van de instelling voor collectieve belegging leiden tot tijdige herstelmaatregelen in het belang van de deelnemers. § 3. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging hanteren een passende liquiditeitsrisicobeheerprocedure om te waarborgen dat elke door hen beheerde instelling voor collectieve belegging in staat is om te allen tijde te voldoen aan de verplichting die is opgelegd door artikel 85, § 1 van de wet en artikel 189 van het koninklijk besluit met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging.

In voorkomend geval voeren de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging stresstests uit die een beoordeling mogelijk maken van het liquiditeitsrisico dat in uitzonderlijke omstandigheden gelopen wordt door de instellingen voor collectieve belegging. § 4. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging zorgen ervoor dat het liquiditeitsprofiel van de beleggingen van elke door hen beheerde instelling voor collectieve belegging, past bij het inkoopbeleid dat in haar beheerreglement, statuten of prospectus is vastgelegd. HOOFDSTUK VI. - Verplichtingen en verbodsbepalingen Afdeling 1. - Persoonlijke transacties

Art. 27.§ 1. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging dienen passende regelingen vast te stellen, te implementeren en in stand te houden om te voorkomen dat een relevante persoon die betrokken is bij activiteiten die een belangenconflict kunnen doen ontstaan, of die toegang heeft tot voorkennis in de zin van artikel 2, 14°, van de wet van 2 augustus 2002 of tot andere vertrouwelijke informatie over instellingen voor collectieve belegging of transacties met of voor rekening van instellingen voor collectieve belegging, in het kader van een activiteit die hij voor rekening van de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging uitoefent, één van de volgende activiteiten verricht : 1° een persoonlijke transactie verrichten die aan een of meer van de volgende criteria voldoet : a) het is de betrokkene krachtens de artikelen 25 en 40 van de wet van 2 augustus 2002 verboden deze persoonlijke transactie te verrichten;b) deze persoonlijke transactie gaat gepaard met misbruik of ongeoorloofde bekendmaking van vertrouwelijke informatie;c) zij is of kan in strijd zijn met de verplichtingen voor de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging uit hoofde van of krachtens de wet dan wel uit hoofde van of krachtens de wet van 6 april 1995 en het koninklijk besluit van 3 juni 2007;2° in een ander dan in het normale kader van zijn beroepsuitoefening of dienstencontract, een andere persoon adviseren of aansporen om een transactie in financiële instrumenten te verrichten die, als het om een persoonlijke transactie van een relevante persoon zou gaan, onder 1° hierboven of artikel 90, a) of b), van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 zou vallen, of als misbruik van informatie over lopende orders zou worden aangemerkt;3° onverminderd de artikelen 25, § 1, eerste lid, 1°, b), en 40, § 2, 1°, van de wet van 2 augustus 2002, en in een ander dan in het normale kader van zijn beroepsuitoefening of dienstencontract, aan een andere persoon informatie of adviezen bekendmaken indien de relevante persoon weet of redelijkerwijze zou moeten weten dat die andere persoon daardoor een van de volgende stappen zou kunnen zetten : a) een transactie in financiële instrumenten verrichten die, als het om een persoonlijke transactie van een relevante persoon zou gaan, onder 1° hierboven of artikel 90, a) of b), van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 zou vallen, of als misbruik van informatie over lopende orders zou worden aangemerkt;b) een andere persoon adviseren of aansporen om een dergelijke transactie te verrichten. § 2. De in het kader van § 1 vereiste regelingen moeten er met name voor zorgen dat : 1° elke relevante persoon op wie § 1 van toepassing is, zich bewust is van de beperkingen op persoonlijke transacties en van de maatregelen die de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging overeenkomstig § 1 heeft vastgesteld inzake persoonlijke transacties en bekendmaking van informatie;2° de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging onmiddellijk in kennis wordt gesteld van elke persoonlijke transactie die door een relevante persoon wordt verricht, hetzij door die transactie te melden, hetzij via andere procedures die haar in staat stellen dergelijke transacties te identificeren;3° gegevens over de aan de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging gemelde of door haar geïdentificeerde persoonlijke transacties worden bijgehouden, waarbij, in voorkomend geval, ook wordt vermeld of de betrokken transactie toegestaan dan wel verboden is. Wanneer bepaalde activiteiten door derden worden verricht, moet de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging er, voor de toepassing van het eerste lid, 2°, voor zorgen dat de entiteit die de activiteit verricht, gegevens bijhoudt over de persoonlijke transacties die elke relevante persoon verricht, en dat zij haar die informatie desgevraagd onmiddellijk kan verstrekken. § 3. Paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing op de volgende soorten persoonlijke transacties : 1° persoonlijke transacties die zijn verricht in het kader van het discretionair portefeuillebeheer en waarover vooraf niet is gecommuniceerd tussen de vermogensbeheerder en de relevante persoon of een andere persoon voor wiens rekening de transactie wordt uitgevoerd;2° persoonlijke transacties in rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG, of in rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging die niet voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en die onder toezicht staan conform het recht van een lidstaat die een gelijkwaardige risicospreiding in hun activa voorschrijft, waarbij de relevante persoon en elke andere persoon voor wiens rekening de transacties worden verricht, niet deelnemen aan de leiding van de betrokken instelling. § 4. Voor de toepassing van §§ 1, 2 en 3 van dit artikel moet het begrip "persoonlijke transactie" worden verstaan in de zin van artikel 78, 1°, van het koninklijk besluit van 3 juni 2007. Afdeling 2. - Registratieverplichtingen

Art. 28.§ 1. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging zorgen ervoor dat voor elke portefeuilletransactie met betrekking tot de instelling voor collectieve belegging onverwijld voldoende gegevens worden geregistreerd om de details van het order en van de uitgevoerde transactie te kunnen reconstrueren. § 2. De in § 1 bedoelde geregistreerde gegevens omvatten : 1° de naam of een andere omschrijving van de instelling voor collectieve belegging en van de persoon die voor rekening van de instelling voor collectieve belegging handelt;2° de details die nodig zijn om het betrokken instrument te identificeren;3° de hoeveelheid;4° het soort order of transactie;5° de prijs;6° voor orders, de datum en het exacte tijdstip waarop het order is doorgegeven, en de naam of een andere omschrijving van de persoon aan wie het order is doorgegeven, of, voor transacties, de datum en het exacte tijdstip waarop de verhandelingsbeslissing is genomen en de transactie is uitgevoerd;7° de naam van de persoon die het order doorgeeft of de transactie uitvoert;8° in voorkomend geval, de redenen voor de intrekking van een order;9° voor uitgevoerde transacties, de identificatie van de tegenpartij en van de plaats van uitvoering. Voor de toepassing van het eerste lid, 9°, wordt onder "plaats van uitvoering" verstaan : een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 2, 3°, van de wet van 2 augustus 2002; een multilaterale handelsfaciliteit (MTF) als bedoeld in artikel 2, 4°, van de wet van 2 augustus 2002; een systematische internaliseerder als bedoeld in artikel 2, 8°, van de wet van 2 augustus 2002; of een market maker of andere liquiditeitsverschaffer, dan wel een entiteit die in een derde land een soortgelijke taak verricht als die van een van voornoemde plaatsen of partijen.

Art. 29.§ 1. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging nemen alle redelijke maatregelen opdat de gegevens over de inschrijvings- en inkooporders van de instellingen voor collectieve belegging onmiddellijk na ontvangst worden gecentraliseerd en geregistreerd. § 2. Die geregistreerde gegevens omvatten informatie over de volgende aspecten : 1° de betrokken instelling voor collectieve belegging;2° de persoon die het order heeft gegeven of overgedragen;3° de persoon die het order heeft ontvangen;4° de datum en het tijdstip van het order;5° de betalingsvoorwaarden en -middelen;6° het soort order;7° de datum van uitvoering van het order;8° het aantal rechten van deelneming waarop wordt ingeschreven of dat wordt ingekocht;9° de inschrijvings- of inkoopprijs voor elk recht van deelneming;10° de totale inschrijvings- of inkoopwaarde van de rechten van deelneming;11° de brutowaarde van het order, inclusief inschrijvingskosten, of het nettobedrag na aftrek van de inkoopkosten.

Art. 30.§ 1. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging zorgen ervoor dat de in de artikelen 28 en 29 bedoelde geregistreerde gegevens gedurende een periode van ten minste vijf jaar worden bewaard.

In uitzonderingsgevallen mag de FSMA de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging echter verplichten sommige of alle geregistreerde gegevens zoveel langer te bewaren als in het licht van de aard van het instrument of de portefeuilletransactie gerechtvaardigd is, als dat nodig is om haar toezichthoudende taken uit hoofde van of krachtens de wet te kunnen uitoefenen. § 2. Na de herroeping van de vergunning van een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging dient die beheervennootschap de in § 1 bedoelde geregistreerde gegevens gedurende het resterende deel van de termijn van vijf jaar te bewaren.

Indien de beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging haar verantwoordelijkheden met betrekking tot een instelling voor collectieve belegging aan een andere beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging overdraagt, dienen regelingen te worden getroffen opdat de geregistreerde gegevens over de afgelopen vijf jaar toegankelijk zouden blijven voor die beheervennootschap. § 3. De geregistreerde gegevens worden bewaard op een drager waarop informatie zo kan worden opgeslagen dat de FSMA ze later kan raadplegen, en in zodanige vorm en op zodanige wijze dat aan de volgende voorwaarden is voldaan : 1° de FSMA moet vlot toegang kunnen krijgen tot de geregistreerde gegevens en elk belangrijk stadium van de verwerking van elke portefeuilletransactie kunnen reconstrueren;2° alle correcties of andere wijzigingen, alsook de inhoud van de geregistreerde gegevens vóór die correcties of andere wijzigingen werden aangebracht, moeten gemakkelijk kunnen worden achterhaald;3° de geregistreerde gegevens mogen niet anderszins gemanipuleerd of gewijzigd kunnen worden.

Art. 31.De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging nemen passende maatregelen om over geschikte elektronische systemen te beschikken waarmee elke portefeuilletransactie of elk inschrijvings- of inkooporder tijdig en naar behoren kan worden geregistreerd, om aan de vereisten van de vorige artikelen te kunnen voldoen.

De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging zorgen, waar nodig, voor een hoge mate van beveiliging bij de elektronische gegevensverwerking, om de integriteit en de vertrouwelijkheid van de geregistreerde gegevens te waarborgen. Afdeling 3. - Boekhoudkundige organisatie

Art. 32.§ 1. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging zorgen ervoor dat de in artikel 4, § 4 bedoelde beleidsregels en procedures op het gebied van de boekhouding worden toegepast, om de deelnemers te beschermen.

De boekhouding van een instelling voor collectieve belegging wordt zodanig gevoerd dat al haar activa en passiva te allen tijde rechtstreeks kunnen worden geïdentificeerd.

Indien een instelling voor collectieve belegging verschillende beleggingscompartimenten heeft, wordt voor elk van die compartimenten een afzonderlijke boekhouding gevoerd. § 2. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging dienen beleidsregels en procedures op het gebied van de boekhouding vast te stellen, te implementeren en in stand te houden die in overeenstemming zijn met de boekhoudregels van de lidstaten van herkomst van de instellingen voor collectieve belegging, zodat de netto-inventariswaarde van elke instelling voor collectieve belegging nauwkeurig kan worden berekend op basis van haar boekhouding, en dat inschrijvings- of inkooporders naar behoren kunnen worden uitgevoerd tegen die netto-inventariswaarde. § 3. De beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging dienen passende procedures vast te stellen om een correcte en accurate waardering van de activa en passiva van de instellingen voor collectieve belegging te waarborgen, in overeenstemming met de verplichtingen uit hoofde van en krachtens de artikelen 88 en 89 van de wet. § 4. Dit artikel doet geen afbreuk aan de wettelijke of reglementaire bepalingen die gelden voor de boekhouding van de instellingen voor collectieve belegging. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Art. 33.Het koninklijk besluit van 26 april 2009 betreffende de buitenlandse beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging wordt opgeheven.

Art. 34.De minister bevoegd voor Financiën en de minister bevoegd voor Economie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 12 november 2012.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-eersteminister en Minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken, S. VANACKERE De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, Consumenten en Noordzee, J. VANDE LANOTTE

^