Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 13 januari 2003
gepubliceerd op 24 januari 2003

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 30, 39, § 1, en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, en § 5, tweede lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg, federale overheidsdienst sociale zekerheid en federale overheidsdienst personeel en organisatie
numac
2003022030
pub.
24/01/2003
prom.
13/01/2003
ELI
eli/besluit/2003/01/13/2003022030/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

13 JANUARI 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 30, 39, § 1, en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, en § 5, tweede lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet;

Gelet op de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, inzonderheid op artikel 30 en op artikel 39, § 4, tweede lid vervangen bij de wet van 2 januari 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 30, 39, § 1, en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, en § 5, tweede lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001, en op en artikel 1bis , ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 november 2002;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, gegeven op 21 juni 2002;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, gegeven op 22 juli 2002;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 9 juli 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 18 juli 2002;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies nr. 33.918/1 van de Raad van State, gegeven op 24 oktober 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, van Onze Minister van Sociale Zaken en van Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 1, 4°, van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 30, 39, § 1, en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, en § 5, tweede lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001, wordt vervangen als volgt : « 4° personeelsbestand : de personen waarvoor de werkgever één of meerdere van de bijdragen bedoeld in artikel 38, §§ 2, 3 en 3bis , van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, in artikel 2, §§ 2, 3 en 3bis , van de besluitwet van 10 januari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de mijnwerkers en er mee gelijkgestelden of in artikel 3, §§ 2 en 3, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij verschuldigd is.

Bij het bepalen van het personeelsbestand van een uitzendbedrijf worden de uitzendkrachten die ter beschikking worden gesteld van een gebruiker, overeenkomstig de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, buiten beschouwing gelaten.

Voor de toepassing van artikel 39, § 3, van de wet, wordt rekening gehouden met de uitzendkrachten die ter beschikking worden gesteld van een gebruiker, overeenkomstig voornoemd wet van 24 juli 1987, bij het bepalen van het personeelsbestand van de gebruiker.

Het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, is de som van de voltijdse equivalenten-breuken, berekend per individuele werknemer over het betrokken kwartaal. Onder kwartaal verstaan we het kwartaal bedoeld in artikel 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. De voltijdse equivalenten-breuk berekend per werknemer over het kwartaal wordt hierna VTE-breuk geheten. De VTE-breuk wordt per individuele werknemer berekend met de factoren, formules en bepalingen vermeld in artikel 1bis , en dit, per tewerkstelling.

We verstaan onder tewerkstelling : een arbeidsverhouding als werknemer waarvan de volgende kenmerken ongewijzigd blijven : - de werkgeverscategorie waartoe de werkgever behoort, bepaald door de instelling belast met het innen van de sociale zekerheidsbijdragen; - de werknemerscategorie waartoe de werknemer behoort, bepaald door de voornoemde instelling belast met de inning; - de begindatum van de arbeidsverhouding; - de einddatum van de arbeidsverhouding; - het nummer van het paritair comité of sub-comité dat bevoegd is voor de uitgeoefende activiteit; - het aantal dagen per week van het arbeidsstelsel; - de contractueel gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de werknemer; - de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de maatpersoon; - het type arbeidsovereenkomst : voltijds of deeltijds; - in het voorkomend geval, het type maatregel tot reorganisatie van de arbeidstijd, waaronder de tewerkstelling gebeurt, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - in het voorkomend geval, het type maatregel ter bevordering van de werkgelegenheid, waaronder de tewerkstelling gebeurt, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - in het voorkomend geval, het bijzonder statuut van de werknemer; zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - in het voorkomend geval, het feit dat de werknemer gepensioneerd is; - in het voorkomend geval, het type leerlingencontract, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - in het voorkomend geval, de bijzondere bezoldigingswijze : per stuk, per taak, per prestatie, op commissie, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - bij werknemers die geheel of gedeeltelijk met fooien of bedieningsgeld worden bezoldigd, voor de gelegenheidsarbeiders in de landbouw- en tuinbouwsectoren en voor de zeevissers, het functienummer, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - bij werknemers van luchtvaartmaatschappijen die aan boord van vliegtuigen werken en de militaire piloten, de categorie vliegend personeel waartoe zij behoren, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - bij onderwijzend personeel, de wijze van betaling van het loon : in tienden of in twaalfden.

Bij wijziging van minstens één van deze kenmerken heeft men te maken met een andere tewerkstelling van dezelfde werknemer. Periodes gedekt door een verbrekingsvergoeding vormen een onderscheiden tewerkstelling van periodes gedekt door een loon voor effectieve prestaties. »

Art. 2.Artikel 1bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001, wordt vervangen als volgt : « Art. 1bis . § 1. 1° Bij de berekening van de VTE-breuk van een individuele werknemer, wordt rekening gehouden met volgende factoren : J= het aantal arbeidsdagen van een uitsluitend met dagen aangegeven tewerkstelling, zoals bedoeld in artikel 24, 1° van voornoemd koninklijk besluit van 28 november 1969, met uitsluiting van de vakantiedagen voor handarbeiders waarvoor de bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3, 8° van voornoemde wet van 29 juni 1981, in artikel 2, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 10 januari 1945 of in artikel 3, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 7 februari 1945 verschuldigd is;

De dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding komen niet in aanmerking voor de berekening van J;

Y1 = J, plus de dagen wettelijke vakantie voor handarbeiders waarvoor de bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3, 8° van voornoemde wet van 29 juni 1981, in artikel 2, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 10 januari 1945 of in artikel 3, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 7 februari 1945 verschuldigd is, plus de dagen zoals gedefinieerd door de artikelen 16, 2°, 18, 42, 43, 54 en 55 van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;

Y2 = J, plus de dagen wettelijke vakantie voor handarbeiders waarvoor de bijdrage bedoeld in artikel 38, § 3, 8° van voornoemde wet van 29 juni 1981, in artikel 2, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 10 januari 1945 of in artikel 3, § 3, 6°, van voornoemde besluitwet van 7 februari 1945 verschuldigd is, plus de dagen zoals gedefinieerd door de artikelen 16, 2°, 18, 19bis , 22, 24, 26, 28, 30 tot en met 34ter , 39 tot en met 43, 45 tot en met 47 en 51 tot en met 60 van het voornoemde koninklijk besluit van 10 juni 2001 en de dagen van arbeidsongeschiktheid volgens arbeidsongeval of beroepziekte waarvoor de werkgever geen loon betaalt;

Y3 = het aantal kalenderdagen begrepen in het betrokken kwartaal, verminderd met het aantal dagen waarop de jongere moet niet werken ingevolge zijn arbeidsregeling. Komen evenwel niet in aanmerking, de kalenderdagen waarop de werknemer niet met een startbaanovereenkomst is verbonden met de werkgever;

Z1 = het aantal uren van een met dagen en uren aangegeven tewerkstelling, overeenkomstig de hierboven gedefinieerde factor Y1;

Z2 = het aantal uren van een met dagen en uren aangegeven tewerkstelling, overeenkomstig de hierboven gedefinieerde factor Y2;

U = het gemiddeld aantal arbeidsuren per week van de maatpersoon;

E = 13 indien de werknemer normalerwijze betaald wordt met een maandelijkse frequentie. Anders bedraagt E het aantal weken begrepen in het betrokken kwartaal;

T = E vermenigvuldigd met het aantal dagen per week van de arbeidsregeling; 2° voor het bepalen van het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, wordt de VTE-breuk als volgt berekend : a .voor de tewerkstellingen die uitsluitend met dagen worden aangegeven : VTE-breuk = Y1 : T b . voor de tewerkstellingen die met dagen en uren worden aangegeven : VTE-breuk = Z1 : (U.E) 3° de VTE-breuk van een jongere met een startbaanovereenkomst, wordt als volgt berekend : a .voor een voltijds tewerkgestelde jongere tewerkgesteld in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1°, van de wet : VTE-breuk= Y2 : T b . voor een deeltijds tewerkgestelde jongere tewerkgesteld in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1° van de wet : VTE-breuk= Z2 : (U.E) c . voor een jongere tewerkgesteld in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2° of 3° van de wet : VTE-breuk= Y3 : T 4° het totaal van de VTE-breuken van alle tewerkstellingen van één werknemer kan nooit groter zijn dan 1. De VTE-breuk bekomen met de formules sub 2° en 3° wordt afgerond tot op twee cijfers na de komma waarbij 0,005 wordt afgerond naar boven; 5° bij het berekenen van de VTE-breuk voor de stagiairs, de jongeren en de daarmee gelijkgestelde personen die overeenkomstig het koninklijk besluit nr.230 van 21 december 1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces zijn tewerkgesteld, worden de formules sub 3°, a en b, gebruikt; § 2. Wat echter de werkgevers betreft die aangesloten zijn bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten, wordt de VTE-breuk, voor het bepalen van het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, en voor de jongeren tewerkgesteld met een startbaanovereenkomst, steeds berekend overeenkomstig de formules sub § 1, 3°, a en b ».

Art. 3.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2003.

Art. 4.Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Ambtenarenzaken en van Modernisering van de openbare besturen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 13 januari 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken, F. VANDENBROUCKE De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

^