Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 mei 2002
gepubliceerd op 05 juni 2002

Koninklijk besluit betreffende de vervoersvergunning voor gasachtige producten en andere door middel van leidingen

bron
ministerie van economische zaken
numac
2002011199
pub.
05/06/2002
prom.
14/05/2002
ELI
eli/besluit/2002/05/14/2002011199/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

14 MEI 2002. - Koninklijk besluit betreffende de vervoersvergunning voor gasachtige producten en andere door middel van leidingen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, inzonderheid op artikel 4, vervangen bij de wet van 29 april 1999, op de artikelen 7 en 9, gewijzigd bij de wet van 29 april 1999, op artikel 16, eerste lid, 2° en 4°, en op artikel 18, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 29 april 1999;

Gelet op de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten, inzonderheid op de artikelen 26, § 3, en 33;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 maart 1966 betreffende het toekennen van toelatingen voor gasvervoer door middel van leidingen;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 maart 1966 tot verklaring van openbaar nut voor het oprichten van gasvervoerinstallaties;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 maart 1966 betreffende de algemene voorschriften voor gasvervoervergunningen;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 maart 1966 betreffende het toekennen van vergunningen voor gasvervoer door middel van leidingen;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 maart 1966 tot wijziging van de ligging of het tracé van een gasvervoerinstallatie ter uitvoering van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 januari 1991 betreffende de verlenging van een vergunning of van een toelating voor vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen;

Gelet op het advies van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas gegeven op 5 september 2000;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 13 november 2001;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 21 november 2001, over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, nr. 32.618/1, gegeven op 14 februari 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer en van Onze Staatssecretaris voor Energie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.De termen bepaald in artikel 1 van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, hebben dezelfde betekenis voor de toepassing van dit besluit.

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « wet van 12 april 1965 » : de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen;2° « wet van 29 april 1999 » : de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de gasmarkt en het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten;3° « werkdagen » : elke kalenderdag met uitzondering van zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen;4° « Bestuur Energie » : Bestuur Energie van het federale Ministerie van Economische Zaken;5° « Bestuur Kwaliteit en Veiligheid » : Bestuur Kwaliteit en Veiligheid van het federale Ministerie van Economische Zaken. HOOFDSTUK II. - Criteria voor de toekenning van de vervoervergunningen

Art. 2.§ 1. De, in artikel 4 van de wet van 12 april 1965 bedoelde, criteria voor de toekenning van de individuele vergunningen voor een nieuwe installatie die geïntegreerd wordt in een bestaand net of die als een directe leiding wordt aangelegd, zijn de volgende : 1° desgevallend, beschikking over voldoende middelen om de naleving te verzekeren van de openbare dienstverplichtingen ten gunste van afnemers van aardgas die geen in aanmerking komende afnemers zijn;2° aanwezigheid bij de aanvrager of in de schoot van de instantie die gelast is met de exploitatie, van een aangepaste functionele en financiële structuur die de mogelijkheid biedt preventieve maatregelen te plannen, toe te passen en te financieren, ten einde de bedrijfszekerheid en de veiligheid van de installatie en van zijn uitbating te verzekeren en eveneens, desgevallend, te zorgen voor een buitendienststelling, vrijwillig of niet, waarbij de veiligheid en het milieu zo goed mogelijk worden gewaarborgd;3° indien de aanvraag uitgaat van een onderneming : a) oprichting ervan overeenkomstig de Belgische wetgeving, de wetgeving van een andere Lidstaat van de Gemeenschappen of van een Staat ten aanzien waarvan verbintenissen zijn aangegaan die gelijkaardig zijn met die welke voortvloeien uit de Richtlijn 98/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas;b) beschikking over een administratieve zetel, een hoofdvestiging of een maatschappelijke zetel binnen een Lidstaat van de Gemeenschappen of van een Staat ten aanzien waarvan verbintenissen zijn aangegaan die gelijkaardig zijn met die welke voortvloeien uit de Richtlijn 98/30/EG, op voorwaarde dat de activiteit van deze vestiging of maatschappelijke zetel een effectief en bestendig verband heeft met de economie van een van deze Lidstaten;4° technische bekwaamheden van de aanvrager of van de onderneming die met de oprichting of de exploitatie van de installatie zal belast worden;om deze technische bekwaamheden te beoordelen, wordt rekening gehouden met de volgende elementen : a) de vermelding van voorgaande realisaties of uitbatingen in hetzelfde domein;b) het effectief en in voldoende mate aanwezig zijn van het personeel van de onderneming in België, dat moet instaan voor de exploitatie en dat het bewijs geleverd heeft van ervaring in een vervoeronderneming;c) de technische middelen voorzien voor de exploitatie in België van de installatie waarop de aanvraag betrekking heeft;5° beschikking over een voldoende financiële en economische capaciteit;om de financiële en economische capaciteit van de aanvrager, of van de onderneming die effectief zal belast worden met de exploitatie, te beoordelen, bezorgt de aanvrager voor de drie laatste jaren : a) de balansen en resultaatrekeningen;b) de omvang van de eigen middelen;c) het globaal omzetcijfer; De verstrekte documenten worden voor echt verklaard door een Belgische bedrijfsrevisor of een persoon met evenwaardige hoedanigheid volgens de wetgeving van de Staat waarvan de aanvrager afhangt; 6° bewijs van het bestaan van voldoende risicodekking op het vlak van burgerlijke aansprakelijkheid met betrekking tot de installatie, op basis van de algemeen door de verzekeringsmaatschappijen aanvaarde criteria, § 2.De voorwaarden bedoeld bij § 1, 2° tot 6° worden geacht vervuld te zijn voor alle aanvragen, ingediend in de loop van een periode van twee opeenvolgende kalenderjaren, indien de bewijzen voor de naleving van deze voorwaarden worden verstrekt voor de eerste aanvraag, ingediend in de loop van deze periode. § 3. Indien de aanvrager wegens een grondige reden niet in staat is de gevraagde documenten bedoeld in 5° van § 1 voor te leggen, is hij gemachtigd zijn financiële capaciteit te bewijzen met ieder ander passend document. § 4. De naleving van de criteria bedoeld bij 6° van § 1 wordt bewezen door voorlegging van een getuigschrift afgeleverd door de bevoegde overheid van de Staat waarvan de aanvrager afhangt.

Wanneer de bevoegde overheid nalaat het gevraagde getuigschrift af te leveren binnen dertig dagen na ontvangst van de aanvraag ingediend via aangetekende zending met ontvangstbewijs, mag het getuigschrift vervangen worden door een verklaring onder eed die betrokkene aflegt voor een gerechtelijke of administratieve overheid, een notaris of een gekwalificeerd beroepsorganisme van het land waarvan de aanvrager afhangt. HOOFDSTUK III. - Procedure voor de toekenning van de vervoervergunningen

Art. 3.De vervoervergunning wordt aangevraagd door een rechtspersoon of een natuurlijke persoon die gevestigd is in een van de Lidstaten van de Europese Unie.

Art. 4.De aanvraag om vervoervergunning wordt gericht tot de minister, ofwel per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, ofwel afgegeven met ontvangstbewijs. De aanvraag moet worden gedateerd en ondertekend door de aanvrager of door zijn gemachtigde.

Alle stukken die de aanvraag vergezellen bevinden zich op papier van formaat A4 van de norm NBN 18, d.w.z. 210 x 297 mm of zijn volgens dit formaat geplooid.

De minister kan toestemming verlenen om de aanvraag en de bijbehorende stukken op elektronische wijze in te dienen, alsook om deze documenten te ondertekenen met een elektronische handtekening. De minister kan tevens toelaten om bepaalde documenten uitsluitend op elektronische wijze bij te houden. De minister kan de toepassing van deze regels uitbreiden tot alle documenten die in het kader van de wet van 12 april 1965 vereist worden.

Art. 5.De vergunningsaanvraag vermeldt de identiteit van de aanvrager, zijn volledig adres, het onderwerp, het doel en de duur waarvoor de vergunning wordt aangevraagd en verwijst naar de nodige bewijzen voor de naleving van de in artikel 2, § 1, bepaalde toekenningscriteria, onverminderd het bepaalde in artikel 2, §§ 2 en 3.

Art. 6.De aanvraag is vergezeld van een algemeen situatieplan en van één of meer omstandig beschreven situatieplans, opgemaakt volgens stafkaart op de schaal van ten minste 1/25.000, zodat de op het plan aangebrachte inlichtingen klaar en duidelijk leesbaar zijn.

Verkleiningen zijn toegelaten, voorzover de leesbaarheid het toelaat.

De bovenste helft van de voorzijde van de geplooide plans dient blanco te zijn, en op de onderste helft ervan dient het nummer van het plan, de naam of firmanaam van de aanvrager, de benaming van de vervoerinstallatie, de aard van het vervoerde product, de maximale toelaatbare bedrijfsdruk en de nominale diameter van de leiding vermeld te worden.

Op elk plan of in bijlage ervan moeten inzonderheid en duidelijk vermeld worden : 1° het tracé van de leidingen, met duidelijke vermelding van het begin- en eindpunt, en de aanduiding van de nodige innemingen voor de andere vervoerinstallaties, inzonderheid van de opslagmiddelen, gebouwen, machines, bouwwerken, toestellen, schraapkolf-, afsluiter-, compressie-, drukreduceer-, meet-, odorisatie- en menginstallaties. Oppervlakte-innemingen dienen vermeld te worden; 2° de aansluitingen op andere vervoerinstallaties met de referenties van deze laatsten;3° de naam of het nummer van de gekruiste kanalen, stromen, rivieren, spoorwegen, autosnelwegen of wegen van groot verkeer;4° de grenzen van het Rijk, de naam en de grenzen van de provincies en van de gemeenten;5° de kruising of het evenwijdig lopen der ontworpen leidingen met alle ondergrondse werken, waarvan de aanvrager na onderzoek kennis heeft en die bij het tracé betrokken zijn. In geval van evenwijdigheid worden de ondergrondse werken vermeld, wanneer zij zich op minder dan twee meter van de ontworpen leidingen bevinden. 6° de wegens brand- of ontploffingsgevaar geclassificeerde inrichtingen die zich in de onmiddellijke omgeving van de vervoerinstallaties bevinden.7° De aanduiding van de voorgenomen bevoorradings- en leveringsplaatsen.8° een tabel met de gebruikte conventionele tekens wordt ofwel rechtstreeks op het plan aangebracht, ofwel op een afzonderlijk blad in bijlage gevoegd. Dwarse doorsneden die de ligging van de ontworpen vervoerinstallaties aangeven ten opzichte van de voetpaden, de naburige gebouwen, de ondergrondse werken, kanalen, stromen, rivieren, spoorwegen, gekruiste autosnelwegen of wegen kunnen ter verduidelijking meegedeeld worden aan de respectievelijke bevoegde overheden van al deze inrichtingen.

Art. 7.De aanvraag is vergezeld van een beschrijvend overzicht met de volgende inlichtingen : 1° identiteit van de aanvrager;2° alle inlichtingen betreffende de hoedanigheid en de aard van het vervoerde product;3° bestemming van het vervoerde gas, overeenkomstig artikel 2, van de wet van 12 april 1965;4° technische inlichtingen betreffende de installatie namelijk: de lengte van de leidingen, de aard van het gebruikte materiaal, de ontwerpdruk, de hoogst toelaatbare bedrijfsdruk, de nominale diameter, de nominale buitendiameter, de nominale wanddikte, de aard van de voegen en van de beschermingsbekleding van de leidingen;5° een beknopte beschrijving van de installatie vanaf haar beginpunt tot haar eindpunt, met onder andere de vermelding van de schraapkolfstations, de afsluiters, de samendruk-, drukreduceer-, meet-, odorisatie- en mengposten en belangrijke kunstwerken die er deel van uitmaken of waarvan gebruik gemaakt wordt, zoals bruggen, hangbruggen, zinkers, tunnels, de gebeurlijke aftakkingen en aansluitingen;6° alle andere inlichtingen die nodig zijn om na te gaan of de installatie zal voldoen aan het koninklijk besluit van 11 maart 1966 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasvervoer door middel van leidingen;7° een lijst van vervoervergunningen voor de installaties waarop de ontworpen installaties, die het voorwerp van de aanvraag uitmaken, moeten aangesloten worden.

Art. 8.Ter aanvulling is de aanvraag vergezeld van : 1° de adressen, op papier en op etiket, van : a) de betrokken besturen en diensten;b) de beheerders van het openbaar domein op het grondgebied waarvan de vervoersinstallaties waarvoor de vergunning wordt gevraagd, zijn gelegen;c) de beheerders van andere gasvervoerinstallaties en ondergrondse bouwwerken van openbaar nut betrokken bij het tracé;d) de gemeente- en provinciebesturen op wier grondgebied deze installaties gelegen zijn;e) de betrokken diensten bevoegd voor de Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu.2° alle andere gegevens welke het opstellen van de vervoervergunning mogelijk maken.3° het bewijs van betaling van de in hoofdstuk VI bedoelde vergoeding voor het onderzoek.

Art. 9.Het aantal exemplaren waarin de stukken van de aanvraag moeten ingediend worden stemt overeen met het totaal aantal adressen zoals vermeld wordt in artikel 8, 1°, vermeerderd met één exemplaar voor het Bestuur Energie en één exemplaar voor het Bestuur Kwaliteit en Veiligheid en één exemplaar voor de Commissie wanneer de aanvraag tot haar bevoegdheid behoort.

De minister, of zijn afgevaardigde, mag naar goedvinden bijkomende afschriften van alle of sommige stukken eisen. De bijkomende afschriften moeten door de aanvrager worden bezorgd binnen tien werkdagen.

Alle stukken worden door de aanvrager en op zijn kosten bezorgd.

Art. 10.§ 1. Binnen de tien werkdagen, die volgen op de datum vermeld op het ontvangstbewijs, brengt de minister, of zijn afgevaardigde, de aanvrager op de hoogte van de volledigheid of onvolledigheid van de aanvraag. Zonder bericht wordt de aanvraag geacht volledig te zijn.

De aanvrager beschikt over een termijn van tien werkdagen vanaf de ontvangstdatum van de brief van de minister, of zijn afgevaardigde, die hem inlicht over de onvolledigheid van zijn aanvraag om de gevraagde inlichtingen, documenten of verduidelijkingen te leveren.

Deze bijkomende gegevens worden gericht tot de minister, ofwel per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, ofwel afgegeven met ontvangstbewijs, overeenkomstig dezelfde voorwaarden die geldig zijn voor de initiële aanvraag en die vermeld worden in artikel 4.

Binnen de tien werkdagen, die volgen op de datum vermeld op het ontvangstbewijs van de bijkomende gegevens, brengt de minister, of zijn afgevaardigde, de aanvrager op de hoogte van de volledigheid of onvolledigheid van de aanvraag. Zonder bericht wordt de aanvraag geacht volledig te zijn.

Indien de aanvraag nogmaals onvolledig blijkt de zijn, beschikt de aanvrager over een laatste termijn van tien werkdagen om alsnog de gevraagde inlichtingen, documenten of verduidelijkingen te leveren.

Indien de aanvrager na afloop van de in vorige twee leden bepaalde termijn in gebreke blijft de gevraagde inlichtingen, documenten of verduidelijkingen over te maken, moet een nieuwe aanvraag ingediend worden.

Nadat de aanvraag conform de bepalingen van dit artikel volledig werd verklaard of geacht werd volledig te zijn, en vooraleer de minister beslist over de aanvraag, kunnen nog gewijzigde of aanvullende plannen of andere documenten worden ingediend door de aanvrager. In voorkomend geval, beslist de minister of zijn afgevaardigde of deze plannen of documenten opnieuw voorgelegd worden aan de overheden en instanties vermeld in artikel 8 en of de beslissingstermijn van zes maand dient te worden verlengd overeenkomstig artikel 12. § 2. Binnen de dertig dagen, te rekenen vanaf de verzending van de volledigheidsverklaring of vanaf de dag waarop de aanvraag geacht wordt volledig te zijn, bezorgt de minister, of zijn afgevaardigde, de plans en stukken aan ieder die vermeld wordt in artikel 8 en aan de Commissie wanneer de aanvraag tot haar bevoegdheid behoort. De vermelde overheden en diensten delen hun adviezen en aanbevelingen in tweevoud mee binnen de zestig dagen na de ontvangst van de stukken.

Zij kunnen steeds laten weten hoeveel bijkomende exemplaren zij nodig hebben.

In dringende gevallen mag de termijn van zestig dagen, welke in voorgaand lid voorzien is, door de minister, of zijn afgevaardigde, tot minimum veertien dagen teruggebracht worden. Deze beslissing wordt betekend aan de betrokken overheden en diensten en aan de aanvrager. § 3. Elk advies of elke aanbeveling wordt door de minister of zijn afgevaardigde aan de aanvrager meegedeeld.

Indien de aangeschreven overheden en diensten hun adviezen en aanbevelingen niet binnen de vastgestelde termijn overmaken aan het Bestuur Energie, dan worden zij als positief beschouwd.

Indien er negatieve adviezen of aanbevelingen zijn, stelt de minister, of zijn afgevaardigde, indien hij dit nodig acht, zo spoedig mogelijk de data van de te houden vergaderingen van de afgevaardigden der betrokken overheden en diensten en dit gebeurlijk ter plaatse, vast.

Bovendien worden de aanvrager en de betrokken houder(s) van een vervoervergunning verzocht op deze vergaderingen aanwezig te zijn.

Deze vergaderingen worden voorgezeten door een door de minister, aangeduide ambtenaar.

Zij hebben tot doel de verschillende belangen overeen te brengen en sommige op te leggen bijzondere voorwaarden voor de bouw en exploitatie van de vervoersinstallatie gebeurlijk voor te stellen.

Op die vergaderingen zelf worden beknopte notulen opgemaakt, welke door de aanwezige personen worden ondertekend.

De notulen worden bij het dossier van de vergunningsaanvraag gevoegd.

Binnen tien werkdagen wordt een afschrift ervan gezonden aan elkeen van de opgeroepen diensten, overheden en personen.

Deze bestemmelingen beschikken over een termijn van tien werkdagen vanaf de verzendingsdatum, om hun gebeurlijke bemerkingen betreffende de in de notulen opgenomen besluiten mee te delen.

Art. 11.Na het afsluiten van de termijnen zoals bedoeld in het voorgaand artikel, en voor zover de termijn niet verlengd is zoals bedoeld in artikel 12, wordt de aanvrager op de hoogte gebracht van het einde van het onderzoek, en heeft hij tien werkdagen de tijd om alsnog enige opmerkingen te leveren over de verstrekte adviezen en aanbevelingen bedoeld in artikel 10, alvorens het ontwerp van besluit voor de vervoervergunning ter ondertekening wordt voorgelegd aan de minister.

Art. 12.De minister beslist binnen de zes maand, te rekenen vanaf de verzending van de volledigheidsverklaring of vanaf de dag waarop de aanvraag geacht wordt volledig te zijn. Indien de aanvraag een omvangrijk project betreft of indien er vergaderingen moeten gehouden worden die volgen op een negatief advies zoals bepaald in artikel 10 mag de minister, of zijn afgevaardigde, de totale termijn verlengen met maximum twee maanden. Deze beslissing moet worden gemotiveerd en binnen de vijf werkdagen aan de aanvrager worden betekend.

Art. 13.De vergunning wordt verleend voor een duur van ten hoogste vijftig jaar. De duur van de vergunning kan worden beperkt, onder meer in functie van de aard van het te vervoeren product en de hieraan verbonden bijzondere gevaren.

Art. 14.Een voor eensluidend verklaard afschrift van het ministerieel besluit houdende uitspraak over de vergunningsaanvraag wordt de aanvrager binnen tien werkdagen overgemaakt.

Een afschrift van dit besluit wordt toegestuurd aan de in artikel 8, 1°, bedoelde diensten, besturen en ondernemingen en aan de Commissie wanneer de aanvraag tot haar bevoegdheid behoort.

Art. 15.De vergunning laat toe de gasvervoerinstallaties op te richten en uit te baten volgens het tracé en de innemingen, welke op de kaart die gehecht is aan de vergunningsakte voorkomen, en volgens de voorschriften die vermeld worden in de vergunningsakte. HOOFDSTUK IV. - Algemene verplichtingen van de houder van een vervoervergunning en voorwaarden voor de toekenning en het behoud van een vervoervergunning Afdeling I. - Algemene verplichtingen van de houder van een

vervoervergunning

Art. 16.De vergunninghouder mag, onder voorbehoud van de rechten van derden, gebruik maken van de installaties waarop de vergunning betrekking heeft om gas te vervoeren naar de afnemers, met inachtneming evenwel van de voorschriften die dienaangaande in de wet van 12 april 1965, en in de besluiten ter uitvoering ervan, zijn bepaald.

Art. 17.De vergunninghouder dient te allen tijde de toekenningsvoorwaarden van hoofdstuk II alsook de in de vervoervergunning opgelegde voorwaarden na te leven, behoudens in de gevallen voorzien in de artikelen 63, 64 en 65. Op eerste verzoek van de minister of zijn afgevaardigde dient de vergunninghouder te kunnen aantonen dat aan voormelde voorwaarden is voldaan.

Art. 18.De vervoeronderneming baat uit, onderhoudt en ontwikkelt zijn vervoerinstallaties op een zekere, betrouwbare en doeltreffende manier. Afdeling II. - Voorwaarden voor de toekenning en het behoud van een

vervoervergunning

Art. 19.De houder van een vervoersvergunning is gehouden jaarlijks aan de minister of zijn afgevaardigde de noodzakelijke administratieve gegevens over te maken om België toe te laten te voldoen aan haar verplichtingen inzake informatiemededeling aan de Europese Commissie ingevolge de richtlijnen betreffende de organisatie en werking van de gas- en elektriciteitsmarkten.

Art. 20.De vergunninghouder moet de voor het gasvervoer nodige installaties oprichten volgens het werkschema waarbij de aanvang van de werken moet plaatsvinden binnen een termijn van twee jaar nadat de vergunning werd afgeleverd. De minister kan deze termijn eenmalig verlengen met twee jaar.

Onverminderd de toepassing van artikel 10, lid 3, van de wet van 12 april 1965, en onverminderd de bij de wetten en reglementen, inzonderheid de bij de uitvoeringsbesluiten van de wet van 12 april 1965 opgelegde toestemmingen en adviezen, moet de vergunninghouder vooraleer tot de bouw-, de aanpassings- of de herstellingswerken van een vervoerinstallatie over te gaan, de Besturen Energie en Kwaliteit en Veiligheid, de Commissie, wanneer de vervoersinstallatie tot haar bevoegdheid behoort, en iedere belanghebbende die vermeld wordt in artikel 8, 1°, b) en c) ten minste tien werkdagen van tevoren daarvan op de hoogte stellen, behoudens als zich een ongeval of ernstige moeilijkheid voordoet waardoor een onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk is. In dit geval volstaat een telefonische verwittiging aan de hiervoor vermelde besturen en belanghebbenden.

De werken worden zodanig uitgevoerd dat zij de schade aan of de hinder voor de omgeving tot een minimum beperken.

Binnen zes maanden na de voltooiing der werken worden de met de uitvoering der installaties overeenkomstige definitieve situatieplannen opgemaakt. Op verzoek bezorgt de vergunninghouder deze plannen aan de hiervoor vermelde besturen en belanghebbenden.

Het voorgaande geldt eveneens voor de op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit reeds afgeleverde vervoervergunningen

Art. 21.De onderhouds- en vernieuwingswerken die nodig zijn voor de werking en het onderhoud in goede staat van de installaties en voor het naleven van de desbetreffende wets- en verordeningsbepalingen, vallen ten laste van de vergunninghouder.

Onverminderd de toepassing van artikel 13 van de wet van 12 april 1965, moet de vergunninghouder in ieder geval tot aan de eindoplevering van de wegenwerken, de kosten dragen voor het herstellen en het onderhouden van de openbare wegen en de waterwegen in de mate dat deze door hem tijdens de uitvoering van de werken voor oprichting en exploitatie van gasvervoerinstallaties, werden beschadigd.

Bij ontstentenis van andersluidend akkoord met de beheerders van de openbare wegen en waterwegen, wordt binnen tien werkdagen na datum van het ter post aangetekend schriftelijk opleveringsverzoek van de vergunninghouder tot de voorlopige oplevering van voormelde werken overgegaan of wordt proces-verbaal van geweigerde afschouwing opgemaakt.

Na verloop van een jaar, ingaand de dag van de voorlopige oplevering, en na een aangetekend schriftelijk verzoek, wordt overgegaan tot de eindoplevering der werken of proces-verbaal van geweigerde afschouw opgemaakt. Dit moet binnen een termijn van tien werkdagen gebeuren te rekenen vanaf de ontvangst van het schriftelijk verzoek.

Indien een proces-verbaal van geweigerde afschouw werd opgemaakt moet de vergunninghouder de eigenaar van de openbare wegen of waterwegen nadien, bij ter post aangetekend schrijven, kennis geven van de eindafwerking en binnen tien werkdagen na de ontvangst van deze inlichting wordt tot de oplevering van bewuste werken overgegaan.

Art. 22.Voorlopige maatregelen kunnen op kosten van de vergunninghouder opgelegd of genomen worden : 1° door de overheid, onder wie de gebruikte weg ressorteert, wanneer de openbare veiligheid in het gedrang komt;2° door de minister, wanneer de vergunninghouder zijn plichten niet nakomt.

Art. 23.De minister duidt de vervoervergunningen aan, waarvoor de vergunninghouder periodieke activiteitsverslagen over de naleving van onderhavige algemene verplichtingen en van de vergunningsakte moet opmaken. Hij bepaalt tevens de termijn binnen dewelke deze verslagen hem moeten worden medegedeeld.

Art. 24.Bijkomende bedingen die aan elk geval afzonderlijk zijn aangepast, kunnen in de vergunningsakte ingelast worden. HOOFDSTUK V. - Wijziging, herziening, schorsing, intrekking of opheffing van de vervoervergunning Afdeling I. - Wijziging van vergunde installaties

A. Wijzigingen waarvoor een bijvoegsel aan de lopende vervoervergunning vereist is.

Art. 25.Wanneer de vergunde vervoersinstallatie wordt gewijzigd of aangepast, is een bijvoegsel aan de lopende vervoersvergunning vereist in volgende gevallen : 1° bij elke wijziging, aanpassing of uitbreiding die buiten de beschermde zone, zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 21 september 1988 betreffende de voorschriften en de verplichtingen van raadpleging en informatie bij het uitvoeren van werken in de nabijheid van installaties van vervoer van gasachtige en andere producten door middel van leidingen, of buiten de vergunde terreininneming komt;2° bij elke verhoging van het risico, meer bepaald wanneer : a) de maximum toelaatbare bedrijfsdruk wordt verhoogd;b) de diameter van de leiding wordt vergroot;c) een nieuwe installatie wordt bijgeplaatst;d) de capaciteit van de bestaande installatie met minstens 50 % toeneemt;e) het veranderen van het vervoerde product een verandering van veiligheidsmaatregelen met zich meebrengt.3° bij elke wijziging van een voorwaarde, die opgenomen werd in de oorspronkelijke vervoervergunning.

Art. 26.De aanvraag van het bijvoegsel, zoals bedoeld in vorig artikel, evenals de behandeling van die aanvraag gebeuren conform de bepalingen van hoofdstuk III. B. Wijzigingen met loutere meldingsplicht tot gevolg.

Art. 27.Bij een wijziging die niet onder de toepassing van artikel 25 valt, volstaat een melding aan het Bestuur Energie die de volgende gegevens moet omvatten : 1° de referentie van de bestaande vergunning;2° de beschrijving en de motivatie van de wijzigingen;3° in voorkomend geval, het situatieplan waarop de nieuwe situatie wordt aangeduid;4° de evaluatie van het risico.

Art. 28.Indien het Bestuur Energie van oordeel is dat de in artikel 27 bedoelde melding niet volstaat, brengt het binnen tien werkdagen na ontvangst van de melding de houder van de vervoersvergunning ervan op de hoogte dat hij een aanvraag tot wijziging van de lopende vergunning moet indienen waarvoor een bijvoegsel is vereist.

Indien het Bestuur Energie niet op de melding gedaan volgens artikel 27 reageert binnen de tien werkdagen na ontvangst van de melding, dan mogen de werken worden aangevat en de nieuwe installaties in dienst worden genomen mits naleving van de algemene verplichtingen van de houder van de vervoervergunning, alsook van alle andere toepasselijke voorschriften.

Art. 29.Het Bestuur Energie brengt de Commissie wanneer de melding tot haar bevoegdheid behoort en het Bestuur Kwaliteit en Veiligheid binnen de tien werkdagen na ontvangst van de in artikel 27 bedoelde melding op de hoogte van de gedane meldingen. Afdeling II. - Herziening van de vergunningsvoorwaarden

A. Herziening op initiatief van de overheid.

Art. 30.De minister kan steeds ambtshalve en na advies van het Bestuur Energie, het Bestuur Kwaliteit en Veiligheid en de Commissie, wanneer de betrokken vervoervergunning tot haar bevoegdheid behoort, één of meerdere voorwaarden van een toegekende vervoervergunning herzien wanneer hij vaststelt dat de bestaande voorwaarden ontoereikend geworden zijn om de openbare veiligheid te verzekeren. De minister moet zijn beslissing afdoende motiveren en onverwijld met aangetekend schrijven ter kennis brengen aan de vergunninghouder.

B. Herziening op initiatief van de vergunninghouder.

Art. 31.De vergunninghouder kan steeds een herziening van de lopende vergunningsvoorwaarden aanvragen volgens de procedure voorzien in hoofdstuk III. Afdeling III. - Schorsing, intrekking of opheffing van de vergunning

A. Schorsing of intrekking op initiatief van de overheid.

Art. 32.Na advies of op de voordracht van de Commissie wanneer de betrokken vervoervergunning tot haar bevoegdheid behoort en na de betrokken vergunninghouder te hebben gehoord, kan de minister de schorsing of de intrekking van de vervoervergunning uitspreken na de betrokken vergunninghouder in gebreke te hebben gesteld, onder meer : 1° in geval van het niet naleven van de bepalingen van de wet van 12 april 1965, van haar uitvoeringsbesluiten of van de vervoervergunning;2° in geval van onvermogen, faillissement;3° indien hij niet meer beschikt over financiële en technische middelen en over de organisatie die nodig is om het vervoer te waarborgen of, naar gelang van het geval, de hem, op het ogenblik van de vergunning, toegewezen openbare dienstverplichtingen na te komen; In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 1°, kan de minister op verzoek van de vergunninghouder overgaan tot een herziening van de vergunningsvoorwaarden in plaats van tot een schorsing of intrekking.

Indien de vergunninghouder zich niet schikt naar de nieuwe, door de minister opgelegde voorwaarden binnen de termijn van een jaar te rekenen vanaf de beslissing tot herziening, kan de minister bij gemotiveerde beslissing de schorsing of intrekking van de vervoervergunning uitspreken.

De aanvraag om en de behandeling van de in het vorige lid bedoelde wijziging van de voorwaarden gebeurt volgens de in hoofdstuk III vermelde bepalingen.

Art. 33.Een voor eensluidend verklaard afschrift van dit ministerieel besluit houdende uitspraak over de intrekking of schorsing van een vervoervergunning wordt betekend aan de houder ervan binnen de tien werkdagen.

In het geval van een intrekking wordt een afschrift van dit besluit toegestuurd aan alle betrokken besturen en diensten en aan de Commissie wanneer de betrokken vervoervergunning tot haar bevoegdheid behoort.

B. Gedeeltelijke opheffing op initiatief van de vervoervergunninghouder.

Art. 34.Op aanvraag van de vervoervergunninghouder, kan de minister beslissen tot een gedeeltelijke opheffing van de vergunning, wanneer alle door deze vervoervergunning gedekte vervoerinstallaties voor een lange tijd buiten dienst worden gesteld. In dit geval wordt het exploitatierecht voor de duur van de buitendienststelling geschorst.

Wanneer de vergunninghouder de installaties opnieuw in gebruik wenst te nemen, moet hij hiertoe voorafgaandelijk een aanvraag indienen conform de bepalingen van hoofdstuk III, met dien verstande dat in dit geval enkel de Commissie, wanneer de betrokken vervoervergunning tot haar bevoegdheid behoort, en het Bestuur Kwaliteit en Veiligheid over deze aanvraag om advies moeten worden verzocht.

Art. 35.De aanvraag om de gedeeltelijke opheffing wordt gericht tot de minister, ofwel per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, ofwel afgegeven met ontvangstbewijs. De aanvraag moet worden ondertekend en gedateerd door de aanvrager van de vervoervergunning of door zijn gemachtigde.

Alle stukken die de aanvraag vergezellen bevinden zich op papier van formaat A4 van de norm NBN 18, d.w.z. 210 x 297 mm of zijn volgens dit formaat geplooid.

De minister kan toestemming verlenen om de aanvraag en de bijbehorende stukken op elektronische wijze in te dienen, alsook om deze documenten te ondertekenen met een elektronische handtekening. De minister kan tevens toelaten om bepaalde documenten uitsluitend op elektronische wijze bij te houden. De minister kan de toepassing van deze regels uitbreiden tot alle documenten die in het kader van de wet van 12 april 1965 vereist worden.

Art. 36.De aanvraag vermeldt de identiteit van de aanvrager, zijn volledig adres, het onderwerp, het doel en de duur waarvoor de gedeeltelijke opheffing wordt aangevraagd.

Art. 37.De aanvraag is vergezeld van een algemeen situatieplan en van één of meer omstandig beschreven situatieplans, opgemaakt volgens stafkaart op de schaal van ten minste 1/25.000, zodat de op het plan aangebrachte inlichtingen klaar en duidelijk leesbaar zijn.

Verkleiningen zijn toegelaten, voor zover de leesbaarheid het toelaat.

De bovenste helft van de voorzijde van de geplooide plans dient blanco te zijn, en op de onderste helft ervan dient het nummer van het plan, de naam of firmanaam van de aanvrager, de benaming van de vervoerinstallatie, de aard van het vervoerde product, de maximale toelaatbare bedrijfsdruk en de nominale diameter van de leiding vermeld te worden.

Op elk plan of in bijlage ervan moeten inzonderheid en duidelijk de betrokken vervoerinstallaties aangeduid worden, die tijdelijk buiten dienst gesteld worden.

Art. 38.De aanvraag is vergezeld van een technisch beschrijvend overzicht waarin de maatregelen beschreven staan die genomen worden om de vervoerinstallaties buiten dienst te stellen.

Art. 39.De aanvraag om de gedeeltelijke opheffing moet in zes exemplaren ingediend worden.

De minister, of zijn afgevaardigde, mag naar goedvinden bijkomende afschriften van alle of sommige stukken eisen.

De bijkomende afschriften moeten door de aanvrager worden bezorgd binnen tien werkdagen nadat die afschriften hem zijn gevraagd.

Alle stukken worden door de aanvrager en op zijn kosten bezorgd.

Art. 40.§ 1. Binnen de tien werkdagen, die volgen op de datum vermeld op het ontvangstbewijs, brengt de minister, of zijn afgevaardigde, de aanvrager op de hoogte van de volledigheid of onvolledigheid van de aanvraag. Zonder bericht wordt de aanvraag geacht volledig te zijn.

De aanvrager beschikt over een termijn van tien werkdagen vanaf de ontvangstdatum van de brief van de minister, of zijn afgevaardigde, die hem inlicht over de onvolledigheid van zijn aanvraag om de gevraagde inlichtingen, documenten of verduidelijkingen te leveren.

Deze bijkomende gegevens worden gericht tot de minister, ofwel per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, ofwel afgegeven met ontvangstbewijs, overeenkomstig dezelfde voorwaarden die geldig zijn voor een initiële aanvraag en die vermeld worden in artikel 4.

Binnen de tien werkdagen, die volgen op de datum vermeld op het ontvangstbewijs van de bijkomende gegevens, brengt de minister, of zijn afgevaardigde, de aanvrager op de hoogte van de volledigheid of onvolledigheid van het volledige dossier. Zonder bericht wordt de aanvraag geacht volledig te zijn.

Indien de aanvraag nogmaals onvolledig blijkt de zijn, beschikt de aanvrager over een laatste termijn van tien werkdagen om alsnog de gevraagde inlichtingen, documenten of verduidelijkingen te leveren.

Indien de aanvrager na afloop van de in vorige twee alinea's bepaalde termijn in gebreke blijft de gevraagde inlichtingen, documenten of verduidelijkingen over te maken, moet een nieuwe aanvraag ingediend worden. § 2. Binnen de dertig dagen, te rekenen vanaf de verzending van de volledigheidsverklaring of vanaf de dag waarop de aanvraag geacht wordt volledig te zijn, verzoekt de minister, of zijn afgevaardigde, de Commissie wanneer de betrokken vervoervergunning tot haar bevoegdheid behoort en het Bestuur Kwaliteit en Veiligheid om advies.

Deze delen hun adviezen en aanbevelingen in tweevoud mee binnen de dertig dagen na de ontvangst van de stukken. Zij kunnen steeds laten weten hoeveel bijkomende exemplaren zij nodig hebben.

Indien de adviezen en aanbevelingen niet binnen de vastgestelde termijn worden overgemaakt, dan worden zij als positief beschouwd.

Art. 41.De minister beslist binnen de vier maand te rekenen vanaf de verzending van de volledigheidsverklaring of vanaf de dag waarop de aanvraag geacht wordt volledig te zijn. In de vergunning worden de voorwaarden bepaald waaraan de buiten dienst gestelde installaties moeten voldoen.

Een voor eensluidend verklaard afschrift van het ministerieel besluit houdende uitspraak over de aanvraag tot gedeeltelijke opheffing wordt de aanvrager binnen tien werkdagen overgemaakt.

Een voor éénsluidend verklaard afschrift van dit besluit wordt toegestuurd aan de Commissie, indien het tot haar bevoegdheid behoort en aan het Bestuur Kwaliteit en Veiligheid C. Volledige opheffing op initiatief van de vergunninghouder.

Art. 42.Op verzoek van de vergunninghouder kan de minister de vervoervergunning volledig opheffen ingeval : 1° de vergunninghouder zijn vervoeractiviteit stopzet of 2° de vergunninghouder beslist zijn vervoerinstallaties definitief buiten dienst te stellen.

Art. 43.De bepalingen van artikelen 34 tot 41 met betrekking tot de gedeeltelijke opheffing zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op de volledige intrekking, met dien verstande dat uit het aanvraagdossier moet blijken dat ofwel een ander wettelijk gebruik van de installaties wordt gegarandeerd, ofwel in geval van definitieve buitendienststelling de nodige maatregelen ter bescherming van mens en milieu zowel op technisch als op financieel vlak verzekerd zijn. In geval onvoldoende beschikbare financiële middelen kunnen worden verzekerd, kan de minister een voorafgaande waarborg opleggen.

Het voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing wordt naar alle betrokken besturen en diensten en aan de Commissie wanneer de betrokken vervoervergunning tot haar bevoegdheid behoort, opgestuurd.

D. Verval van rechtswege bij einde vergunningstermijn.

Art. 44.Drie jaar vóór het verval van de vergunningstermijn moet de houder aan de minister zijn voornemen melden om een verlenging te bekomen van zijn vergunning of om ze te laten vervallen. In geval van verval, moet de vergunninghouder melden dat ofwel een ander wettelijk gebruik van de installaties wordt gegarandeerd, ofwel in geval van definitieve buitendienststelling de nodige maatregelen ter bescherming van mens en milieu zowel op technisch als op financieel vlak verzekerd zijn. In geval onvoldoende beschikbare financiële middelen kunnen worden verzekerd, kan de minister een voorafgaande waarborg opleggen.

Indien geen tijdige melding gebeurt, wordt de vergunninghouder hiertoe aangemaand door het Bestuur Energie.

Indien hij binnen de maand hierop niet reageert, wordt de vervoervergunning onmiddellijk opgeheven en de voormelde waarborg opgelegd.

Bij verval van rechtswege brengt de minister, of zijn afgevaardigde, de betrokken besturen en diensten op de hoogte, evenals de Commissie wanneer de betrokken vervoervergunning tot haar bevoegdheid behoort. Afdeling IV. - Verlenging van de vervoervergunning, al dan niet

gedeeltelijk opgeheven

Art. 45.De vervoervergunning kan door de minister een of meerdere malen verlengd worden, voor een beperkte duur die telkenmale de dertig jaar niet mag te boven gaan.

Art. 46.De minister beslist over de aanvragen van verlenging van de vervoervergunningen.

Art. 47.De aanvraag wordt, ten minste drie jaar vóór het verstrijken van de vergunning, ofwel per aangetekend schrijven, ofwel afgegeven met ontvangstbewijs, ingediend bij de minister. De aanvraag moet worden ondertekend en gedateerd door de aanvrager van de vervoervergunning of door zijn gemachtigde.

De minister kan, bij een met redenen omklede beslissing, in de tijd begrensde afwijkingen op de, in het eerste lid gestelde, gestelde termijn toestaan.

Alle stukken die de aanvraag vergezellen bevinden zich op papier van formaat A4 van de norm NBN 18, d.w.z. 210 x 297 mm of zijn volgens dit formaat geplooid.

De minister kan toestemming verlenen om de aanvraag en de bijbehorende stukken op elektronische wijze in te dienen, alsook om deze documenten te ondertekenen met een elektronische handtekening. De minister kan tevens toelaten om bepaalde documenten uitsluitend op elektronische wijze bij te houden. De minister kan de toepassing van deze regels uitbreiden tot alle documenten die in het kader van de wet van 12 april 1965 vereist worden.

Over deze aanvraag wordt binnen een termijn van vijf jaar na de datum van het aangetekend schrijven uitspraak gedaan.

De duur van de vervoervergunning wordt van rechtswege verlengd met een termijn van vijf jaar vanaf de vervaldatum van de desbetreffende vergunning, aan de oorspronkelijke voorwaarden, indien ten laatste twee jaar vóór deze vervaldatum geen uitspraak wordt gedaan.

Ingeval drie jaar voor de nieuwe vervaldatum waarvan sprake in vorig lid nog steeds geen beslissing is genomen, wordt de vervoervergunning van rechtswege verlengd voor een nieuwe periode van dertig jaar, na een ingebrekestelling door de vergunninghouder die gedurende de 6 daaropvolgende maanden zonder gevolg is gebleven.

Art. 48.§ 1. De verlengingsaanvraag vermeldt de identiteit van de aanvrager, zijn volledig adres, de duur waarvoor de verlenging wordt gevraagd.

Voor een vervoerinstallatie die uit verschillende gedeelten bestaat die één technisch geheel vormen of waaraan liggingwijzigingen werden aangebracht waarvoor afzonderlijke vergunningen op latere tijdstippen werden verleend, dient één enkele verlengingsaanvraag ingediend te worden. Als datum voor de verlenging wordt daarvoor de datum van de oudste vergunning die het eerst werd verleend in aanmerking genomen. § 2. De aanvraag is vergezeld van een algemeen situatieplan en van één of meer omstandig beschreven situatieplans, opgemaakt volgens stafkaart op de schaal van ten minste 1/25.000, zodat de op het plan aangebrachte inlichtingen klaar en duidelijk leesbaar zijn.

Verkleiningen zijn toegelaten, voorzover de leesbaarheid het toelaat.

De bovenste helft van de voorzijde van de geplooide plans dient blanco te zijn, en op de onderste helft ervan dient het nummer van het plan, de naam of firmanaam van de aanvrager, de benaming van de vervoerinstallatie, de aard van het vervoerde product, de maximale toelaatbare bedrijfsdruk en de nominale diameter van de leiding vermeld te worden.

Op elk plan of in bijlage ervan moet inzonderheid en duidelijk worden vermeld : 1° het tracé van de leiding, met duidelijke vermelding van het begin- en eindpunt, en, desgevallend, de aanduiding van de innemingen van de bijhorigheden der vervoerleidingen waarvoor de verlenging wordt gevraagd, inzonderheid van de opslagmiddelen, gebouwen, machines, bouwwerken, toestellen, schraapkolf-, afsluiter-, samendruk-, drukreduceer-, meet-, odorisatie- en mengingsposten. Oppervlakte-innemingen dienen vermeld te worden; 2° de aansluitingen op andere vervoerinstallaties met de referenties van deze laatsten;3° de naam of het nummer van de gekruiste kanalen, stromen, rivieren, spoorwegen, autosnelwegen of wegen van groot verkeer;4° de grenzen van het Rijk, de naam en de grenzen van de provincies en van de gemeenten;5° de aanduiding van de bevoorradings- en leveringsplaatsen;6° een tabel met de gebruikte conventionele tekens, ofwel rechtstreeks op het plan aangebracht, ofwel op een afzonderlijk blad in bijlage gevoegd.

Art. 49.De aanvraag is vergezeld van een beschrijvend overzicht met de volgende inlichtingen : 1° de referenties (nummer, datum, en volledige opschrift) van de ministeriële of koninklijke besluiten waarbij de vervoervergunning werd verleend waarvoor de verlenging wordt gevraagd, desgevallend ook de besluiten van wijziging, herziening, overdracht of gedeeltelijke intrekkingen die erop betrekking hebben;2° de aard van het vervoerde product;3° de technische inlichtingen nuttig voor de behandeling van de aanvraag, namelijk: de totale lengte van de leiding, de staalsoort, de maximale toegelaten bedrijfsdruk, de nominale diameter, de aard van de bekleding van de leiding, de nominale wanddikte in millimeter;4° een korte beschrijving van de installatie vanaf haar beginpunt tot haar eindpunt, met vermelding van de schraapkolfstations, de afsluiters, de samendruk- en ontspanningsposten, de meetposten, de odorisatieposten, de mengposten, de belangrijke kunstwerken die er deel van uitmaken of waarvan gebruik gemaakt wordt, zoals: bruggen, hangbruggen, zinkers, tunnels, de gebeurlijke aftakkingen en aansluitingen, alsook een beknopte beschrijving van het geheel van de beveiligingssystemen;5° de referenties van het destijds afgeleverd attest van het welslagen der voorgeschreven proeven, beproevingen en controles, ook voor de achteraf aangebrachte wijzigingen of toevoegingen aan de oorspronkelijke installatie;6° het jaar van de indienststelling van de vervoerinstallatie;7° de verklaring dat de installatie op het ogenblik van de aanvraag voor de verlenging in dienst is, of, indien niet, daarvoor de redenen aangeven en de beschermingsmaatregelen aanduiden die getroffen werden in afwachting van een gebeurlijke wederindienststelling.Ingeval de installaties geheel of gedeeltelijk voor lange tijd buiten dienst werden gesteld wordt toepassing gemaakt van artikel 33.

Art. 50.Ter aanvulling is de aanvraag vergezeld van : 1° de adressen, op papier en op etiket, van: a) de betrokken besturen en diensten;b) de beheerders van het openbaar domein op het grondgebied waarvan de vervoersinstallaties waarvoor de vergunning wordt gevraagd, zijn gelegen;c) de beheerders van andere gasvervoerinstallaties en ondergrondse bouwwerken van openbaar nut betrokken bij het tracé;d) de gemeente- en provinciebesturen op wier grondgebied deze installaties gelegen zijn;e) de betrokken diensten bevoegd voor de Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu.2° een beschrijving van de rol en van de werking van de installatie sinds haar indienststelling, of sinds het verlenen van de vervoervergunning, inzonderheid de wijzigingen van de aard van het vervoerde product, gebeurlijke overdrachten, belangrijke voorvallen of ongevallen, resultaten van de gedurende de laatste tien jaren uitgevoerde controles, inbegrepen de controle van de kathodische bescherming.3° een attest getekend door de aanvrager waarin hij verklaart dat de installatie beantwoordt aan de veiligheidsmaatregelen opgelegd door de vergunning waarvoor de verlenging wordt gevraagd, en dat ze in goede werkingsstaat wordt gehouden.

Art. 51.Ingeval de verlengingsaanvraag betrekking heeft op een conform artikels 34 tot en met 41 gedeeltelijk opgeheven vervoervergunning, dient de aanvraag, behalve de elementen voorzien in artikel 48 (aanvraag + plan), een korte beschrijvende nota te bevatten met aanduiding van de in artikel 49, 1° en 3° opgesomde punten, alsmede een korte beschrijving van de buiten dienst gestelde installaties, de datum van de buitendienststelling en de genomen beschermingsmaatregelen. Tevens dient de adressenlijst bedoeld in artikel 50, 1°, te worden toegevoegd, alsmede een attest waarin wordt verklaard dat de betrokken installaties momenteel buiten dienst zijn, de gemelde beschermingsmaatregelen worden genomen en de installaties niet opnieuw in dienst zullen worden genomen dan na het bekomen van een nieuwe vervoervergunning.

Art. 52.Het voorgaand artikel is van overeenkomstige toepassing op de installaties die voor lange tijd geheel of gedeeltelijk buiten dienst werden gesteld maar waarvan de vervoervergunning niet het voorwerp heeft uitgemaakt van de in artikels 34 tot en met 41 bepaalde gedeeltelijke opheffing.

Art. 53.De aanvraag, de erbijgevoegde plans en stukken moeten in viervoud worden ingediend.

Binnen de zestig dagen vanaf de ontvangst van de aanvraag geeft de minister, of zijn afgevaardigde, ontvangstbewijs ervan aan de aanvrager en verwittigt hem ervan indien het aanvraagdossier onvolledig is.

Alle stukken worden door de aanvrager en op zijn kosten bezorgd.

De minister, of zijn afgevaardigde, mag naar goedvinden bijkomende afschriften van alle of sommige stukken eisen. Deze bijkomende afschriften moeten door de aanvrager bezorgd worden binnen een termijn van tien werkdagen nadat die afschriften hem zijn gevraagd.

Art. 54.Na onderzoek van de stukken die de aanvraag vergezellen, kunnen de ambtenaren en beambten van het Bestuur Energie enerzijds en de ambtenaren en beambten van het Bestuur Kwaliteit en Veiligheid anderzijds de vervoerder om de in de bijlage bij dit besluit vermelde bijkomende inlichtingen en testen verzoeken. Deze bijlage is echter niet van toepassing op de verlengingsaanvragen die betrekking hebben op de vervoerinstallaties die buiten dienst werden gesteld.

Art. 55.De beslissing over de aanvraag tot verlenging is met redenen omkleed.

Een voor eensluidend verklaard afschrift van dit besluit wordt betekend aan de aanvrager.

Een afschrift van dit besluit wordt toegestuurd aan de in artikel 50, 1°, bedoelde diensten, besturen en ondernemingen en aan de Commissie wanneer de betrokken vervoervergunning tot haar bevoegdheid behoort. Afdeling V. - Overdracht, controlewijziging, fusie of splitsing

Art. 56.De vervoervergunning kan slechts geheel of gedeeltelijk worden overgedragen mits de toestemming van de minister.

De aanvraag tot overdracht van de vervoervergunning wordt door de houder van de vergunning gericht tot de minister, ofwel per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs, ofwel afgegeven met ontvangstbewijs.

De aanvraag tot overdracht vermeldt de identiteit van de aanvrager, de referenties van de over te dragen vervoervergunning, de identiteit van de begunstigde van de overdracht en de motieven van de overdracht.

De aanvraag is vergezeld van : 1° een situatieplan met vermelding van het tracé van de leiding en de aanduiding van de nodige innemingen voor de andere vervoerinstallaties;2° een kopie van de akte of overeenkomst die aanleiding geeft tot de overdracht van de vervoervergunning;3° een verklaring dat de vervoerinstallaties conform zijn met de vergunningsvoorwaarden, desgevallend bevestigd door het controle-organisme;4° een verklaring waarin de begunstigde van de overdracht zich ertoe verbindt de vergunningsvoorwaarden na te leven;5° de nodige bewijzen in hoofde van de begunstigde van naleving van de in artikel 2 bepaalde toekenningscriteria. Binnen de negentig dagen vanaf het ontvangstbewijs beslist de minister, na advies binnen de dertig dagen van de Commissie wanneer de aanvraag tot overdracht tot haar bevoegdheid behoort, over de overdracht van de vervoervergunning.

Bij ontstentenis van beslissing van de minister binnen voormelde termijn wordt de overdracht van de vervoervergunning geacht te zijn toegestaan door de minister.

Art. 57.In geval van controlewijziging op of fusie of splitsing van de houder van de vervoersvergunning, kan de vervoersvergunning behouden blijven met de toestemming van de minister.

Art. 58.De vergunninghouder stelt de minister van de feiten vermeld in artikel 57 in kennis, uiterlijk binnen de maand die volgt op het tot stand komen van een van de situaties beschreven in artikel 57of van de kennisneming van een van deze situaties.

Na advies van de Commissie, wanneer de kennisgeving tot haar bevoegdheid behoort, beschikt de minister over een termijn van zestig dagen te beginnen vanaf het voormelde ontvangstbewijs om akte te nemen van de controlewijziging, de fusie of de splitsing en in te stemmen met het behoud van de vervoersvergunning of om de vergunninghouder te vragen een aanvraag tot vernieuwing van de vergunning in te dienen.

De minister kan de vernieuwing van de vergunning slechts vragen indien de controlewijziging, de fusie of de splitsing aanleiding geeft tot het bereiken van een sterke positie als bedoeld in artikel 24 van de wet van 12 april 1965 of een reeds bestaande sterke positie doet toenemen.

Bij ontstentenis van een vraag vanwege de minister binnen de voormelde termijn van zestig dagen om een hernieuwingsaanvraag van de vergunning in te dienen, wordt de minister verondersteld akte te hebben genomen van de beschreven situaties in artikel 57 en die het onderwerp hebben uitgemaakt van de voormelde notificatie en in te stemmen met het behoud van de vervoersvergunning.

De procedure van het artikel 56 is van toepassing op de aanvraag tot vernieuwing.

Gedurende de periode van de vernieuwingsprocedure mag de vergunninghouder de exploitatie van de betrokken vervoerinstallaties tijdelijk voortzetten. HOOFDSTUK VI. - Vergoedingen

Art. 59.De aanvrager van een vervoervergunning betaalt, op het ogenblik van het indienen van zijn aanvraag, aan de minister een vergoeding van 1500 euro voor het onderzoek van zijn aanvraag. HOOFDSTUK VII. - Diverse bepalingen

Art. 60.Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, zijn de behoorlijk gemachtigde ambtenaren en beambten van het Ministerie van Economische Zaken bevoegd om inbreuken op dit besluit vast te stellen.

Art. 61.De duur van de bij wijze van overgangsmaatregel geldende vergunning, zoals bepaald in artikel 26, § 1, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de gasmarkt en betreffende het fiscaal statuut van de elektriciteitsproducenten, wordt beperkt tot de lopende termijn van de oorspronkelijke vergunning of toelating, onverminderd een verlenging van die duur.

Op de krachtens artikel 26, § 1, van de wet van 29 april 1999 bij wijze van overgangsmaatregel geldende vergunning zijn de bepalingen van dit besluit van toepassing vanaf hun inwerkingtreding.

Uitzondering wordt evenwel gemaakt voor de bepalingen van hoofdstuk II van dit besluit, die met ingang van het derde jaar na de inwerkingtreding ervan van toepassing zijn.

De bepalingen van de oorspronkelijke vergunningen of toelatingen, die in strijd zouden zijn met de nieuwe bepalingen van de wet van 12 april 1965 en haar uitvoeringsbesluiten, houden op uitwerking te hebben op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit en worden vervangen door de overeenkomstige nieuwe bepalingen, onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel.

Art. 62.§ 1. De duur van de bij wijze van overgangsmaatregel geldende vergunning, zoals bepaald in artikel 26 § 2 van de wet van 29 april 1999, wordt beperkt tot vijf jaar vanaf de inwerkingtreding van voormeld artikel 26, § 2.

Op de krachtens artikel 26, § 1, van de voornoemde wet van 29 april 1999 bij wijze van overgangsmaatregel geldende vergunning zijn de bepalingen van dit besluit van toepassing vanaf hun inwerkingtreding.

Uitzondering wordt evenwel gemaakt voor de bepalingen van hoofdstuk II van dit besluit, die met ingang van het derde jaar na de inwerkingtreding ervan van toepassing zijn.

De houder van een vervoersvergunning, zoals bedoeld in het 1° en het 2° lid, zal desgevallend een nieuwe vergunning aanvragen overeenkomstig hoofdstuk III van dit besluit. § 2. Het koninklijk besluit van 11 maart 1966 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor gasvervoer door middel van leidingen, is niet van toepassing op de krachtens dit artikel vergunde vervoerinstallaties, behoudens de artikelen 4, 6, 24, 44, 45, 54, 62 lid 1, 63, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70 laatste lid, 71, 72, 73 en 74.

Indien echter de wanddikte van de betreffende gasvervoerleiding kleiner is dan deze bepaald in artikel 27 van het voormeld koninklijk besluit van 11 maart 1966, dient de houder van de vervoervergunning een versterkt toezicht uit te oefenen, overeenkomstig artikel 66, 3e lid, van het voornoemd koninklijk besluit van 11 maart 1966. § 3. Het koninklijk besluit van 25 juli 1967 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor het vervoer door middel van leidingen van vloeibare koolwaterstoffen en/of vloeibaar gemaakte koolwaterstoffen, andere dan deze beoogd door artikel 1, 1°, van de wet van 12 april 1965, betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, is niet van toepassing op de krachtens dit artikel vergunde vervoerinstallaties, behoudens de artikelen 2b , 14bis , 34, 39, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 54, 56 en 60.

Indien echter de wanddikte van de betreffende vervoerleiding kleiner is dan deze bepaald in artikel 17 van het voormeld koninklijk besluit van 25 juli 1967, dient de houder van de vervoervergunning een versterkt toezicht uit te oefenen, overeenkomstig artikel 46, derde lid, van het voornoemd koninklijk besluit van 25 juli 1967, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 30 december 1993. § 4. Het koninklijk besluit van 20 februari 1968 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor het vervoer door middel van leidingen van pekel, natronloog en afvalvloeistoffen is niet van toepassing op de krachtens dit artikel vergunde vervoerinstallaties, behoudens de artikelen 2b , 39, 44, 49, 51, 52, 53, 54, en 56. § 5. Het koninklijk besluit van 9 mei 1969 betreffende de te nemen veiligheidsmaatregelen bij de oprichting en bij de exploitatie van installaties voor het vervoer van gasvormige zuurstof door middel van leidingen, is niet van toepassing op de krachtens dit artikel vergunde vervoerinstallaties, behoudens de artikelen 5, 18bis , 44, 49, 53, 56, 57, 58, 59 en 60.

Indien echter de wanddikte van de betreffende vervoerleiding kleiner is dan deze bepaald in artikel 22 van het voormeld koninklijk besluit van 9 mei 1969, dient de houder van de vervoervergunning een versterkt toezicht uit te oefenen, overeenkomstig artikel 56, derde lid, van het voornoemd koninklijk besluit van 9 mei 1969, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 18 mei 1993.

Art. 63.De op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit ingediende aanvragen voor vergunning of toelating of voor de verlenging, opheffing of overdracht van verleende vergunningen of toelatingen worden afgehandeld volgens de bepalingen die van toepassing waren op het tijdstip van de indiening van de betreffende aanvraag.

De vervoervergunning wordt toegekend door de minister.

Op de krachtens artikel 26, § 1, van de voornoemde wet van 29 april 1999 bij wijze van overgangsmaatregel geldende vergunning zijn de bepalingen van dit besluit van toepassing vanaf hun inwerkingtreding.

Uitzondering wordt evenwel gemaakt voor de bepalingen van hoofdstuk II van dit besluit, die met ingang van het derde jaar na de inwerkingtreding ervan van toepassing zijn.

Art. 64.§ 1. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 11 maart 1966 tot verklaring van openbaar nut voor het oprichten van gasvervoerinstallaties worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden « hetzij met de vergunnings- of toelatingsaanvraag » worden vervangen door de woorden « hetzij met de vervoers-vergunningsaanvraag »;2° het volgende lid wordt toegevoegd : "De minister kan toestemming verlenen om de aanvraag en de bijbehorende stukken op elektronische wijze in te dienen, alsook om deze documenten te ondertekenen met een elektronische handtekening.De minister kan tevens toelaten om bepaalde documenten uitsluitend op elektronische wijze bij te houden.

De minister kan de toepassing van deze regels uitbreiden tot alle documenten die in het kader van de wet van 12 april 1965 vereist worden. » § 2. In artikel 2 van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "Deze lijst zal geleverd worden op papier of op elektronische drager" worden toegevoegd.2° in het tweede lid, 4 en 5, vervallen de woorden "op dezelfde schaal" en "afzonderlijk voor iedere gemeente".3° het tweede lid, 5 wordt opgeheven. § 3. Artikel 3 van hetzelfde koninklijk besluit wordt aangevuld als volgt : "Elke betrokken gemeente vangt binnen de 14 dagen na ontvangst van de nodige stukken vanwege de minister of zijn afgevaardigde het voormelde onderzoek aan." § 4. Artikel 4, derde lid van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen als volgt : "Terzelfdertijd verstuurt elk gemeentebestuur aan de eigenaars, huurders of andere bezetters van de in artikel 2, tweede lid, 4, bedoelde percelen afzonderlijk en per aangetekend schrijven aan hun woonplaats een bericht betreffende de ingediende aanvraag, met vermelding van de termijn waarbinnen en de plaats waar zij hun bezwaren en bemerkingen schriftelijk kunnen neerleggen. De portkosten met betrekking tot de aangetekende zendingen zullen op eenvoudige aanvraag van de gemeente worden terugbetaald door de aanvrager." § 5. In artikel 6, tweede lid van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden "binnen drie dagen" vervangen door de woorden "binnen veertien dagen". § 6. In artikel 7 van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden ", of zijn afgevaardigde," toegevoegd na de woorden "de minister tot wiens bevoegdheid de energie behoort". § 7. In artikel 8 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vóór het eerste lid het volgende lid toegevoegd : "De Koning beslist over de in artikel 1 bedoelde aanvraag binnen zes maanden na ontvangst van alle in artikel 2 bedoelde stukken. De minister of zijn afgevaardigde kan mits afdoende motivering deze termijn met maximum twee maand verlengen indien de aanvraag een omvangrijk project betreft of indien er een aanzienlijk aantal bezwaren en bemerkingen bij het onderzoek werden neergelegd. De aanvrager wordt onverwijld op de hoogte gebracht van een gebeurlijke verlengingsbeslissing."

Art. 65.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 15 maart 1966 tot wijziging van de ligging of het tracé van een gasvervoerinstallatie ter uitvoering van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, worden in de eerste zin de woorden "na onderzoek door en op voorstel van het Bestuur Energie van het Ministerie van Economische Zaken" toegevoegd na het woord "wordt".

Art. 66.Het koninklijk besluit van 11 maart 1966 betreffende het toekennen van toelatingen voor gasvervoer door middel van leidingen wordt opgeheven.

Art. 67.Het koninklijk besluit van 15 maart 1966 betreffende de algemene voorschriften voor gasvervoervergunningen wordt opgeheven, behalve voor wat betreft het vervoer en de levering van aardgas aan een distributieonderneming die niet in aanmerking komt en voor de behoeften van de afnemers van de distributieonderneming die geen in aanmerking komende afnemers zijn.

Art. 68.Het koninklijk besluit van 15 maart 1966 betreffende het toekennen van vergunningen voor gasvervoer door middel van leidingen wordt opgeheven.

Art. 69.Het koninklijk besluit van 11 januari 1991 betreffende de verlenging van een vergunning of van een toelating voor vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen wordt opgeheven.

Art. 70.De volgende artikelen van de wet van 29 april 1999 treden in werking: 1° artikel 3, voor zover het artikel 2, § 1 van de wet van 12 april 1965 vervangt;2° de artikelen 4;5; 7; 8 en 10; 3° artikel 12 voor zover het artikel 15/5 § 3, lid 3 voor wat de vervoervergunning betreft, in de wet van 12 april 1965 invoegt;4° artikelen 16;17; 19, 20 en 21 betreffende de inbreuken op artikel 3 van de wet van 12 april 1965; 26 §§ 1 en 2 van de wet van 29 april 1999; 5° alle artikelen of delen van artikelen van de wet van 29 april 1999, die op deze datum nog niet in werking zijn getreden.

Art. 71.Dit besluit treedt in werking drie maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad , met uitzondering van artikel 70 dat in werking treedt op de datum van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad .

Art. 72.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer en Onze Staatssecretaris voor Energie zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te, Brussel, 14 mei 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Staatssecretaris voor Energie, O. DELEUZE

Bijlage bij het koninklijk besluit betreffende de vervoersvergunning voor gasachtige producten en andere door middel van leidingen Inlichtingen en testen die door de ambtenaren en beambten van het Bestuur Energie en het Bestuur Kwaliteit en Veiligheid van het Ministerie van Economische Zaken, hierna ambtenaren en beambten genoemd, bij de aanvraag tot verlenging van een vergunning voor vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, kunnen gevraagd worden aan de vervoerders. 1. Algemene opmerkingen. 1.1. De hiernavermelde lijst omvat de inlichtingen en testen die door de ambtenaren en beambten kunnen gevraagd worden aan de vervoerders om hen toe te laten een advies uit te brengen in het kader van de verlengingsaanvraag van een vergunning. 1.2. In het deel "inlichtingen" (punt 2 hierna) wordt voor elke rubriek een hoofddeel en een facultatief deel onderscheiden. - Het hoofddeel omvat telkens de mogelijk te stellen vragen door de ambtenaren en beambten, waarop de vervoerders verzocht worden te antwoorden. - Op de facultatieve vragen, die door de ambtenaren en beambten kunnen gesteld worden, dienen de vervoerders slechts te antwoorden voor zover zij over de gevraagde informatie beschikken. 1.3. Afhankelijk van het resultaat van de hydraulische test op de leidingen voor vloeibare producten, beschreven in punt 3.1.1. en 3.1.2., kunnen de ambtenaren en beambten, in overleg met de vervoerders, gedurende de periode van de verlenging, voor de test, een tijdsinterval voorstellen dat korter is dan tien jaar. 1.4. Op vraag van de ambtenaren en beambten of van de vervoerders kan een erkend controle-organisme, op kosten van de vervoerder, belast worden met het opstellen van een verslag waarin de resultaten weergegeven worden van de volgende metingen : a. De peilingen met wanddiktebepaling van de leiding.b. De toestand van de bekleding van de leiding.c. De hydraulische dichtheidstest voor de leidingen voor het transport van vloeistoffen.d. In uitzonderlijke gevallen, eventueel een niet-destructief onderzoek van de al dan niet gelaste verbindingen, in de mate dat het technisch mogelijk is.2. Opgave van de inlichtingen die kunnen gevraagd worden. 2.1. Inwendige corrosie. 2.1.1. Hoofdinlichtingen : - de corrosiesnelheid van de leiding; - de maatregelen genomen om deze snelheid te beperken. 2.1.2. Facultatieve inlichtingen : - de aard en de hoeveelheid van de corrosieve en abrasieve bestanddelen van het vervoerde product; - de grenswaarden voor deze producten in relatie met het leidingmateriaal. 2.2. Uitwendige corrosie. 2.2.1. Hoofdinlichtingen : - de gemiddelde waarde van de stroom per oppervlakte-eenheid door de leiding gestuurd voor de kathodische bescherming; - de grafiek of tabel bevattende de meest recente opgemeten potentiaalwaarden voor de leiding tegenover de grond. 2.2.2. Facultatieve inlichtingen : - de beschikbare gegevens betreffende de soortelijke weerstand van de ondergrond en de wijze van bepaling; - de periodiciteit voor de controles op de efficiëntie van de kathodische bescherming; - de resultaten van gebeurlijk uitgevoerde testen in situ. 2.3. Staat van de leiding. 2.3.1. Hoofdinlichtingen : - de beschikbare informatie omtrent de belangrijke incidenten die op de leiding gebeurden; - voor wat betreft verzakkinggebieden: de beschikbare gegevens over uitgevoerde niveaumetingen en spanningsmetingen. 3. Opgave van de testen die kunnen gevraagd worden. 3.1. Voor de leidingen voor het vervoer van vloeibare producten. 3.1.1. Voor leidingen voor transport van vloeibare producten kan, onafhankelijk van de bepalingen genomen in de reeds vigerende koninklijke besluiten, in het kader van de aanvraag tot verlenging van de vervoervergunning, door de ambtenaren en beambten aan de vervoerders voorgesteld worden om een hydraulische test op de leiding uit te voeren. 3.1.2. Deze test wordt uitgevoerd door middel van het fluïdum waarvoor de leiding bestemd is en wordt uitgevoerd op nominale bedrijfsdruk, zijnde de hoogste druk op gelijk welk punt in de leiding, in normale bedrijfsvoorwaarden. 3.1.3. De ambtenaren en beambten kunnen de vervoerders verzoeken analoge peilingen uit te voeren als deze die vereist zijn in punt 3.2. voor de leidingen van gasvormige producten. 3.2. Voor de leidingen voor het vervoer van gasvormige producten. 3.2.1. Voor de leidingen voor het vervoer van gasvormige producten kunnen de ambtenaren en beambten de vervoerders verzoeken één of meerdere peilingen uit te voeren met het doel ter plaatse de toestand van de bekleding van de leiding na te gaan, er de wanddikte van de buis te bepalen, alsook, in uitzonderlijke gevallen, eventueel, een niet-destructief onderzoek uit te voeren van de al dan niet gelaste verbindingen, in de mate dat het technisch mogelijk is. 3.2.2. De voorafgaandelijke bepaling van de plaats en het aantal peilingen zal gebeuren in gemeenschappelijk overleg met de vervoerders.

Eventuele bijkomende peilingen worden gemeenschappelijk vastgesteld in functie van de bekomen resultaten. 3.3. Voor de leidingen voor het vervoer van gasvormige producten en andere.

Mochten de vervoerders in het nabije verleden (max. 8 jaar vóór het aflopen van de vergunning) analoge testen uitgevoerd hebben als deze hierboven beschreven (cfr. punt 3.2.1.), dan kunnen deze testen de gevraagde test vervangen.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 14 mei 2002 betreffende de vervoersvergunning voor gasachtige producten en andere door middel van leidingen.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT De Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling, O. DELEUZE

^