Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 november 2002
gepubliceerd op 27 november 2002

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid voedselketen en leefmilieu
numac
2002022958
pub.
27/11/2002
prom.
14/11/2002
ELI
eli/besluit/2002/11/14/2002022958/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 NOVEMBER 2002. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, inzonderheid op de artikelen 9, § 1, eerste lid, 1°, gewijzigd door de wet van 15 mei 1984, door het koninklijk besluit nr. 416 van 16 juli 1986 en door het koninklijk besluit van 13 juli 2001 en 30bis, ingevoegd door de wet van 12 juli 1972 en gewijzigd door de koninklijke besluiten nr. 1 van 26 maart 1981, nr. 34 van 30 maart 1982, nr. 416 van 16 juli 1986 en van 30 januari 1997, en door de wetten van 26 juni 1992 en 7 april 1995;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, inzonderheid op artikel 107, vervangen bij het koninklijk besluit van 30 oktober 1992;

Gelet op het advies van het Algemeen Beheerscomité van het sociaal statuut der zelfstandigen, gegeven op 21 maart 2002;

Gelet op het advies nr. 1408 van de Nationale Arbeidsraad van 12 juni 2002;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën gegeven op 17 juni 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 27 juni 2002;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op advies 33.878/1 van de Raad van State, gegeven op 3 oktober 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen en van Onze Minister belast met Middenstand en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 107 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, vervangen door het koninklijk besluit van 30 oktober 1992, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Artikel 107, § 1. Voor de toepassing van de artikelen 9, § 1, eerste lid, 1°, en 30bis van het koninklijk besluit nr. 72, dient onder beroepsbezigheid te worden verstaan iedere bezigheid die, naar gelang van het geval, een in artikel 23, § 1, 1°, 2° of 4° of in artikel 228, § 2, 3° of 4° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, gecoördineerd door het koninklijk besluit van 10 april 1992 en bekrachtigd bij wet van 12 juni 1992 beoogd inkomen kan opleveren, zelfs indien ze door een tussenpersoon wordt uitgeoefend, en iedere gelijkaardige bezigheid uitgeoefend in een vreemd land of in dienst van een internationale of supranationale organisatie. § 2. A. De pensioengerechtigde die, naar gelang van het geval, één van de in de artikelen 3 en 16 van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 of in artikel 92 bedoelde leeftijden heeft bereikt, mag, mits voorafgaande verklaring en onder de in deze paragraaf bepaalde voorwaarden : 1° een beroepsbezigheid uitoefenen die onder toepassing valt van de wetgeving op de arbeidsovereenkomsten, of van een soortgelijk wettelijk of reglementair statuut, voor zover het bruto beroepsinkomen per kalenderjaar 10.845,34 euro niet overschrijdt; 2° een beroepsbezigheid als zelfstandige of als helper uitoefenen die de onderwerping aan het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen tot gevolg heeft, of die wordt uitgeoefend in de hoedanigheid van echtgenoot-helper of van echtgenote-helpster, voor zover het beroepsinkomen uit deze bezigheid per kalenderjaar 8.676,27 euro niet overschrijdt.

Onder beroepsinkomen van de in het voorgaande lid beoogde activiteiten dient te worden verstaan het bruto beroepsinkomen, verminderd met de beroepsuitgaven of -lasten en, desgevallend, met het beroepsverlies, dat weerhouden werd door het Bestuur der Directe Belastingen voor de vaststelling van de aanslag betreffende het betrokken jaar. Indien de bezigheid als helper door de echtgenoot of door de echtgenote wordt uitgeoefend, dient het deel van het inkomen van de echtgenoot-uitbater in aanmerking genomen te worden dat aan de helper toegekend wordt overeenkomstig het Wetboek van de inkomstenbelastingen. Het gedeelte van de beroepsinkomsten dat overeenkomstig artikel 87 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen gecoördineerd door het koninklijk besluit van 10 april 1992 en bekrachtigd bij de wet van 12 juni 1992 aan de echtgenoot wordt toegekend, wordt bij de inkomsten van de exploitant gevoegd.

In het onder het voorgaande lid beoogde beroepsinkomen worden evenwel niet begrepen het bedrag van de bijdragen betaald in toepassing van het koninklijk besluit nr. 38 of van de koninklijk besluiten houdende maatregelen betreffende de inkomensmatiging opgelegd aan de zelfstandigen krachtens de wetten van 6 juli 1983 en 27 maart 1986 tot toekenning van bijzondere machten aan de Koning, vóór de effectieve ingangsdatum van het pensioen en terugbetaald aan de gerechtigde na voornoemde datum, noch het bedrag van de verwijlintresten toegekend aan de gerechtigde.

Indien de bezigheid als zelfstandige of als helper in het buitenland wordt uitgeoefend, wordt rekening gehouden met het belastbaar beroepsinkomen uit deze bezigheid.

Indien de bezigheid als zelfstandige of als helper, omwille van de aard ervan of van bijzondere omstandigheden, gedurende één of meerdere periodes van een bepaald jaar wordt onderbroken, wordt ze verondersteld gedurende het beoogde jaar zonder onderbreking te zijn uitgeoefend.

Het beroepsinkomen van een kalenderjaar wordt steeds geacht eenvormig verdeeld te zijn over de maanden van werkelijke of vermoede bezigheid tijdens het betrokken jaar; 3° iedere andere bezigheid, mandaat, ambt of post uitoefenen, voor zover het bruto-inkomen dat eruit voortvloeit, ongeacht de benaming ervan, per kalenderjaar 10.845,34 euro niet overschrijdt.

B. In afwijking van deze paragraaf, A, mag de pensioengerechtigde die, naar gelang van het geval, één van de in de artikelen 3 en 16 van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 of in artikel 92 bedoelde leeftijden, nog niet heeft bereikt, mits voorafgaande verklaring en onder de in deze paragraaf bepaalde voorwaarden, een beroepsbezigheid uitoefenen voorzover het beroepsinkomen per kalenderjaar niet meer bedraagt dan : 1° 7.421,57 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 1°; 2° 5.937,26 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 2°; 3° 7.421,57 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 3°.

Voor de toepassing van het voorgaande lid worden de leeftijd en de pensioenrechten van de gerechtigde in aanmerking genomen in de maand die volgt op zijn geboortemaand of, in voorkomend geval, op de ingangsdatum van het rustpensioen of van het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot.

C. In afwijking van deze paragraaf, A en B, mag de betrokkene die uitsluitend gerechtigd is op één of meer overlevingspensioenen en die de leeftijd van 65 jaar niet heeft bereikt, mits voorafgaande verklaring en onder de in deze paragraaf bepaalde voorwaarden, een beroepsbezigheid uitoefenen voorzover het beroepsinkomen per kalenderjaar niet meer bedraagt dan : 1° 14.843,13 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 1°; 2° 11.874,50 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 2°; 3° 14.843,13 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 3°.

Voor de toepassing van het voorgaande lid worden de leeftijd en de pensioenrechten van de gerechtigde in aanmerking genomen in de maand die volgt op zijn geboortemaand of, in voorkomend geval, op de ingangsdatum van het overlevingspensioen.

D. In afwijking van deze paragraaf, A, B, en C, mag het beroepsinkomen tijdens het jaar waarin de gerechtigde één van de in de artikelen 3 en 16 van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 of in artikel 92 bedoelde leeftijden bereikt of, voor de pensioengerechtigden bedoeld in paragraaf C, de leeftijd van 65 jaar bereikt per kalenderjaar niet hoger zijn dan de som van, naar gelang van het geval, een pro rata van de in deze paragraaf, B of C bedoelde bedragen en een pro rata van de in deze paragraaf, A, bedoelde bedragen.

Het pro rata van de in deze paragraaf, B en C bedoelde bedragen, naar gelang van het geval verhoogd in toepassing van § 3, B, wordt uitgedrukt in een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 12 en de teller gelijk aan het aantal maanden gelegen tussen 31 december van het voorafgaand kalenderjaar of de laatste dag van de maand voorafgaand aan deze waarin de beroepsbezigheid een aanvang nam, naar gelang van het geval, en de eerste van de maand die volgt op de geboortemaand van de gerechtigde.

Het pro rata van de in deze paragraaf, A, bedoelde bedragen, naar gelang van het geval verhoogd in toepassing van § 3, B, wordt uitgedrukt in een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 12 en de teller gelijk aan het aantal maanden gelegen tussen de laatste dag van de geboortemaand en, naar gelang van het geval, 1 januari van het daarop volgend kalenderjaar of de eerste dag van de maand die volgt op de maand van de stopzetting van de beroepsbezigheid.

E. De pensioengerechtigde mag mits voorafgaande verklaring een beroepsbezigheid uitoefenen die bestaat in het scheppen van wetenschappelijke werken of het tot stand brengen van een artistieke schepping en die geen weerslag heeft op de arbeidsmarkt, voorzover hij geen handelaar is in de zin van het Wetboek van Koophandel. § 3. A. De gelijktijdige of achtereenvolgende uitoefening van verscheidene hierboven beoogde beroepsbezigheden is toegelaten voor zover het totaal van het inkomen beoogd in § 2, A, 2°, en van 80 pct. van het inkomen beoogd in de § 2, A, 1° en 3°, respectievelijk niet meer bedraagt dan 8.676,27 euro, 5.937,26 euro of 11.874,50 euro naar gelang het gaat om een pensioengerechtigde beoogd in § 2, A, beoogd in § 2, B, of beoogd in § 2, C. Voor de in § 2, D, beoogde pensioen- gerechtigden mag het inkomen, naar gelang van het geval, niet hoger zijn dan de som van 5.937,26 euro of 11.874,50 euro, vermenigvuldigd met het in § 2, D, tweede lid bedoelde pro rata, en van 8.676,27 euro, vermenigvuldigd met het in § 2, D, derde lid bedoelde pro rata.

B. De in § 2 beoogde bedragen worden met 3.710,80 euro verhoogd wanneer de gerechtigde, die een in de § 2, A, 1° of 3° beoogde bezigheid uitoefent, de hoofdzakelijke last heeft van ten minste één kind in de voorwaarden die, overeenkomstig artikel 8, vereist zijn voor de langstlevende echtgenoten die uit dien hoofde de toekenning van een overlevingspensioen aanvragen alvorens de leeftijd van 45 jaar te hebben bereikt.

Wanneer die gerechtigde een in § 2, A, 2° of een in deze paragraaf, A, beoogde bezigheid uitoefent, worden de in § 2, A, 2°, § 2, B, eerste lid, 2°, en de in deze paragraaf, A, beoogde bedragen verhoogd met 2.968,63 euro.

Voor de toepassing van het vorige lid moet op 1 januari van het beschouwde jaar aan de vermelde voorwaarde worden voldaan.

C. Wanneer het pensioen niet voor een volledig kalenderjaar is toegekend, worden de in § 2 en de in deze paragraaf beoogde bedragen vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer 12 is en de teller gelijk is aan het aantal maanden die door het recht op het pensioen zijn gedekt.

Wanneer de beroepsbezigheid in de loop van een kalenderjaar aanvangt of wordt stopgezet, of in de loop van een kalenderjaar aanvangt en wordt stopgezet, worden de in § 2 en de in deze paragraaf beoogde bedragen vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer 12 is en de teller gelijk is aan het aantal maanden van beroepsbezigheid die door het recht op het pensioen zijn gedekt.

D. De echtgenoot van de in § 2, A, B en D, beoogde gerechtigde die een rustpensioen geniet dat vastgesteld werd rekening houdend met het feit dat in hoofde van de echtgenoot voldaan was aan de voorwaarden vastgesteld door artikel 9, § 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit nr. 72 of overeenkomstig artikel 9, § 1, laatste lid van datzelfde besluit en die, naar gelang het geval, één van de in de artikelen 3 en 16 van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 bedoelde leeftijden heeft bereikt, mag, onverminderd de toepassing van het laatste lid van § 4, onder dezelfde voorwaarden als de gerechtigde zelf, een in § 2, A, 1°, 2° of 3° of een in deze paragraaf beoogde beroepsbezigheid uitoefenen.

De echtgenoot van de in § 2, A, B en D beoogde gerechtigde die een rustpensioen geniet dat vastgesteld werd rekening houdend met het feit dat in hoofde van de echtgenoot voldaan was aan de voorwaarden vastgesteld door artikel 9, § 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit nr. 72 of overeenkomstig artikel 9, § 1, laatste lid van datzelfde besluit en die, naar gelang het geval, één van de in de artikelen 3 en 16 van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 bedoelde leeftijden nog niet heeft bereikt, mag, onverminderd de toepassing van het laatste lid van § 4, onder dezelfde voorwaarden als de gerechtigde zelf, een in § 2, B, 1°, 2° of 3° of een in deze paragraaf beoogde beroepsbezigheid uitoefenen. § 4. Indien het beroepsinkomen, naar gelang van het geval, de in §§ 2 en 3 vastgestelde bedragen overschrijdt : 1° wordt de betaling van het pensioen voor het betrokken kalenderjaar volledig geschorst indien die bedragen met ten minste 15 pct.worden overschreden; 2° wordt de betaling van het pensioen, indien die bedragen met minder dan 15 pct.worden overschreden, voor het betrokken kalenderjaar geschorst naar rata van een percentage van het pensioenbedrag dat gelijk is aan het percentage waarmee de in §§ 2 en 3 beoogde bedragen worden overschreden.

Voor de toepassing van het voorgaande lid, wordt het percentage van de overschrijding, in voorkomend geval, berekend tot op één honderdste.

Het aldus bekomen percentage wordt voor de berekening van het bedrag van de pensioenvermindering tot de naast hogere eenheid afgerond wanneer de eerste decimaal ten minste vijf is; in het tegenovergestelde geval wordt de decimaal verwaarloosd.

Wanneer het rustpensioen van de gerechtigde vastgesteld werd rekening houdend met het feit dat in hoofde van de echtgenoot voldaan was aan de voorwaarden vastgesteld door artikel 9, § 1, 1°, van het koninklijk besluit nr. 72 of overeenkomstig artikel 9, § 1, laatste lid, van datzelfde besluit, wordt dit pensioen herberekend wanneer de echtgenoot een beroepsbezigheid uitoefent waarvan het inkomen, naar gelang van het geval, de in §§ 2 en 3 beoogde bedragen overschrijdt. § 5. Op initiatief van de Minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft, kunnen, bij een in Ministerraad overlegd besluit en na advies van de Nationale Arbeidsraad, de in dit artikel beoogde jaarbedragen worden aangepast. De nieuwe bedragen worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad . »

Art. 2.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2002.

Art. 3.Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen en Onze Minister belast met Middenstand zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 14 november 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister belast met Middenstand, R. DAEMS

^