Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 november 2003
gepubliceerd op 14 november 2003

Koninklijk besluit betreffende de levensverzekeringsactiviteit

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2003023014
pub.
14/11/2003
prom.
14/11/2003
ELI
eli/besluit/2003/11/14/2003023014/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

14 NOVEMBER 2003. - Koninklijk besluit betreffende de levensverzekeringsactiviteit


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Wij hebben de eer het bijgevoegde ontwerp van koninklijk besluit voor te leggen aan Uwe Majesteit, dat opgesteld is ter uitvoering van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, hierna "wet op de landverzekeringsovereenkomst" genoemd, en de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen.. Dit ontwerp vervangt het koninklijk besluit van 17 december 1992 betreffende de levensverzekeringsactiviteit, hierna « besluit-Leven van 1992 » genoemd. De vervanging van het besluit van 17 december 1992 door het huidige besluit steunt op het feit dat er talrijke wijzigingen in aangebracht zijn.

Dit ontwerp heeft als doel : 1. de regels vast te leggen inzake verrichtingen in België en in het buitenland, in overeenstemming met richtlijn 2002/83/EG het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering.Hiertoe : - dienen de bepalingen te worden vastgesteld die niet meer van toepassing zijn op de verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor in een van de landen van de Gemeenschap hebben, met uitzondering van België; - dient de activiteit van de Belgische verzekeringsondernemingen buiten het nationale grondgebied te worden gereglementeerd; 2. het hoofdstuk in verband met de groepsverzekering aan te passen en een nieuw hoofdstuk voor de individuele pensioentoezegggingsverzekering in te voeren om rekening te houden met de bepalingen van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid., hierna de WAP genoemd; 3. de volgende regels en bepalingen in te voeren : - voor tak 23, gelijkaardige regels als die inzake interne externe fondsen in de bankreglementering (I.C.B.); - bepalingen betreffende de afgezonderde fondsen; - bepalingen betreffende de tontineverrichtingen (tak 25). Deze verrichtingen mogen al dan niet met beleggingsfondsen verbonden zijn; - bepalingen betreffende de kapitalisatieverrichtingen (tak 26); - bepalingen betreffende het beheer van collectieve pensioenfondsen voor eigen rekening (tak 21 of 23) of voor rekening van derden (tak 27).

Sommige bepalingen van het besluit-Leven van 1992 zijn niet overgenomen. Het betreft hier de bepalingen die betrekking hebben op : - de gewaarborgde rentevoet die hoger is dan de referentierentevoet die geldt voor nog te vestigen prestaties (jaarpremies); deze bepaling is strijdig met de eerder vermelde levensrichtlijn 2002/83/EG; - het bezorgen aan de Commissie voor het Bank- Financier- en Assurantiewezen (CBFA) van documenten, namelijk de polismodellen, de groepsverzekeringsreglementen en bijgevolg de financieringsplannen, aangezien de eerder vermelde levensrichtlijn 2002/83/EG niet meer toelaat dat deze documenten stelselmatig opgevraagd worden; - de techniek van de minimumfinanciering voor de groepsverzekering, die in de stelsels van het type "vaste prestaties" gebruikt wordt bij individuele kapitalisatie. Een stelsel dat kan leiden tot een ontoereikende financiering van de in de WAP omschreven verworven rechten, kan immers niet worden toegelaten; - de zesmaandelijkse melding aan de CBFA van de weigeringen tot betaling. Deze bepaling heeft geen onmiddellijk nut. Zo nodig hebben de verzekerden of de begunstigden nog altijd de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de CBFA; - de aan de tussenpersonen toegekende commissielonen, die geen afbreuk mogen doen aan de waarborgen die met verzekeringsverrichtingen verbonden zijn. Deze bepaling is opgeheven omdat er een controle op de rendabiliteit bestaat.

Alleen de artikelen van het ontwerpbesluit die commentaar behoeven worden hierna besproken. HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied (artikelen 1 tot 4) Artikel 2 Het toepassingsgebied van de reglementering betreffende de levensverzekering wordt uitgebreid tot het beheer voor eigen rekening (tak 21 of 23), de tontineverrichtingen (tak 25), de kapitalisatieverrichtingen (tak 26) en het beheer voor rekening van derden (tak 27).

De verrichtingen van de takken 25 en 26 zijn tot nu toe nog nooit gereglementeerd geweest, hoewel ze voorkomen in de indeling van de risico's per groep van activiteit en per tak, die als bijlage I bij het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle der verzekeringsondernemingen gevoegd is.

Deze verrichtingen worden momenteel nog niet uitgevoerd door de verzekeringsondernemingen die in België gevestigd zijn maar worden wel al aangeboden op onze markt in het kader van het vrij verrichten van diensten.

Het is dus absoluut noodzakelijk dat de reglementering betreffende de levensverzekeringsactiviteit uitgebreid wordt tot de voornoemde takken. Zo kunnen er regels vastgesteld worden voor de verzekeringsondernemingen die in België toegelaten zijn en die deze takken zouden willen uitoefenen en kan er ook bescherming geboden worden aan de betrokken verzekeringnemers en de verzekerden, wat ook de herkomst is van de verzekeringsonderneming waarmee de overeenkomst gesloten wordt.

Het ontwerp van koninklijk besluit bevat enkele specifieke bepalingen voor deze takken maar gezien de aard van de verrichtingen zijn uiteraard niet alle regels van het ontwerp van toepassing op deze takken. Zo zijn de regels betreffende de voorvalswetten bijvoorbeeld niet van toepassing voor de kapitalisatie.

Uit dit artikel volgt dat enkel rechtstreekse verzekeringsverrichtingen bedoeld worden door dit besluit.

Artikel 4 Het derde lid vermeldt welke bepalingen niet van toepassing zijn op de verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor in een van de landen van de Gemeenschap hebben, met uitzondering van België. De andere bepalingen zijn van algemeen belang en moeten dus worden nageleefd door alle verzekeringsondernemingen die in België bedrijvig zijn.

HOOFDSTUKKEN II en III. Onderschrijving van de verzekeringsovereenkomst Uitvoering van de overeenkomst (artikelen 5 tot 21) Om overlapping met de wet op de landverzekeringsovereenkomst te vermijden, zijn sommige bepalingen niet opgenomen in dit ontwerp. Het gaat om de volgende bepalingen : - de ondertekening van een voorstel verbindt de partijen niet tot het sluiten van de overeenkomst (artikel 4 - wet op de landverzekeringsovereenkomst); - het overhandigen aan de verzekeringnemer door de verzekeringsonderneming, bij het sluiten van de overeenkomst, van een afschrift van de inlichtingen die hij aan de verzekeringsonderneming heeft meegedeeld (artikel 10, § 3 - wet op de landverzekeringsovereenkomst); - de inwerkingtreding van de overeenkomst (artikel 10, § 2, 1° - wet op de landverzekeringsovereenkomst); - het oorlogsrisico (artikel 9 - wet op de landverzekeringsovereenkomst).

Artikel 6, b) De tekst van artikel 4, § 2, b) van het besluit-Leven van 1992 geschrapt om dat strijdig bleek te zijn met de eerder vermelde levensrichtlijn 2002/83/EG. (Arrest van 5 maart 2002 van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaak C-386/00 tussen Axa Royale Belge en Georges Ochoa / Stratégie Finance Sprl) Artikel 8 De inlichtingen die in dit artikel 8 opgesomd worden, komen bovenop de inlichtingen die vermeld zijn in artikel 15 van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle der verzekeringsondernemingen.

Artikel 8, §§ 1, 2 en 3 Om de transparantie van de levensverzekeringsovereenkomsten te vergroten is artikel 6 § 1 van het besluit-Leven volledig herschreven, zodat de verzekeringnemer de meest relevante informatie krijgt volgens het type van product dat hij onderschreven heeft In § 3 worden, enerzijds, de Universal Life-overeenkomsten van tak 21 bedoeld waarin de verzekerde kapitalen in geval van leven nog niet kunnen worden opgegeven ten gevolge van bijvoorbeeld het afhouden van de overlijdenspremie van de reserve en, anderzijds, de overeenkomsten verbonden met beleggingsfondsen.

De afwijkingen waarin voorzien is in artikel 6 § 1 van het besluit-Leven van 1992 betreffende de groepsverzekering en de beleggingsfondsen, worden vermeld in de desbetreffende hoofdstukken.

Artikel 8, § 5 et 6 Bedoeling van deze paragrafen is dat de reclame en de aanbiedingen die van de verzekeringsondernemingen uitgaan, bruikbare inlichtingen over de aangeprezen producten zouden artikel bevatten.

Artikel 9, § 1 De tekst van artikel 7,§ 1, van het besluit-Leven van 1992, betreffende de mogelijkheid om de overeenkomst op te zeggen binnen dertig dagen, te rekenen vanaf de inwerkingtreding ervan,, is aangepast om rekening te houden met de verrichtingen die verbonden zijn met een beleggingsfonds en met de in artikel 24, § 2, tweede lid en § 3 bedoelde verrichtingen.

Het spreekt vanzelf dat de verzekeringsonderneming bij de verrichtingen verbonden met beleggingsfondsen ook de bedragen verbruikt om het overlijdensrisico te dekken, mag afhouden.

Artikel 9, § 2 Voor de overeenkomsten die onderschreven zijn ter dekking of voor het opnieuw samenstellen van een krediet, is de termijn van 15 dagen waarin voorzien was in § 2 van artikel 7 van het besluit-Leven van 1992 verlengd tot 30 dagen, naar analogie met § 1.

Artikel 10, § 2 Deze tekst bepaalt dat de polis aangeeft in welke mate en voor welke duur de technische grondslagen van de tarifering gewaarborgd zijn.

Wanneer hierover niets gezegd wordt in de polis, maar het bedrag van de premies en van de verzekerde prestaties vastgesteld wordt in de bijzondere voorwaarden, houdt bovenvermelde tekst in dat de technische grondslagen die voor de tarifering gebruikt worden, voor de volledige looptijd van de overeenkomst gewaarborgd zijn.

Wanneer er niet gepreciseerd wordt welke technische grondslagen gebruikt moeten worden voor de waarborgverhogingen die voorvloeien uit de in de overeenkomst vastgestelde indexaties, worden al deze verhogingen berekend met behulp van de oorspronkelijke technische grondslagen.

Artikel 13, § 1 Gezien de lage reductiewaarden voor de tijdelijke verzekeringen bij overlijden met periodieke constante premies, wordt deze paragraaf aangepast om de verzekeringsondernemingen toe te laten in dit type van overeenkomsten vast te leggen dat de verzekeringnemer geen recht heeft op een reductie van de overeenkomst zoals dat het geval is in andere landen.

Om eventueel misbruik vanwege de verzekeringsondernemingen te vermijden, geldt deze afwijking echter enkel voor de verrichtingen waarvoor de premies betaalbaar zijn gedurende een periode die langer is dan de helft van de looptijd van de overeenkomst.

Artikel 14 Dit artikel bepaalt dat in geval van niet-betaling van de premie voor de tijdelijke verzekeringen bij overlijden met periodieke constante premies, de overeenkomsten opgezegd worden; ook de datum waarop de opzegging uitwerking heeft, wordt in dit artikel vastgelegd.

Artikel 15, § 2, 2° Het verzenden van een gewone brief in plaats van een aangetekende brief volstaat wanneer de theoretische afkoopwaarde kleiner is dan 25 euro. Hiermee wordt vermeden dat de verzekeringsonderneming kosten oploopt voor lage afkoopwaarden.

Artikel 15, § 4 De polis moet voortaan vermelden op welke wijze de reductievergoeding berekend wordt, zodat de verzekeringnemer op de hoogte is van het bestaan en van de berekeningswijze van deze vergoeding.

Artikel 17, § 1 Er is een beperking van het recht op afkoop ingesteld voor de gevallen waarin andere reglementeringen de afkoop verbieden, bijvoorbeeld de verrichtingen bedoeld in het koninklijk besluit van 14 mei 1969 betreffende de toekenning van buitenwettelijke voordelen aan de werknemers bedoeld bij koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers.

Gezien de lage afkoopwaarden voor de tijdelijke verzekeringen bij overlijden met periodieke constante premies, wordt deze paragraaf aangepast om de verzekeringsondernemingen toe te laten in dit type van overeenkomsten vast te leggen dat de verzekeringnemer geen recht heeft op afkoop van zijn overeenkomst, zoals dat het geval is in andere landen.

Om eventueel misbruik vanwege de verzekeringsondernemingen te vermijden, geldt deze afwijking echter enkel voor de verrichtingen waarvoor de premies betaalbaar zijn gedurende een periode die langer is dan de helft van de looptijd van de overeenkomst.

De afkoop van de overeenkomst is overigens moeilijk te verenigen met de filosofie van de tontineverrichtingen. Het is dus niet aangewezen stelselmatig een recht op afkoop te geven aan de verzekeringnemers.

Artikel 17, § 4 Deze paragraaf, die betrekking heeft op de datum waarop de afkoop uitwerking heeft, is uitgebreid tot de verrichtingen bedoeld in artikel 24, § 2, tweede lid, en § 3, en tot de verrichtingen die verbonden zijn met een beleggingsfonds.

Artikelen 19 en 20 De door deze artikelen bedoelde theoretische afkoopwaarde is deze die niet gecorrigeerd wordt krachtens artikel 30, § 2, laatste lid.

Overigens zijn de bepalingen van de laatste zin van artikel 19, 5° en van de laatste zin van artikel 20, 8° overgenomen van het koninklijk besluit van 30 april 1999 ter wijziging van het koninklijk besluit van 17 december 1992 betreffende de levensverzekeringsactiviteit op één wijziging na.

Om zo de ambiguïteit die de hoger vermelde tekst met zich meebracht, namelijk met het volgend boekjaar kon zowel het boekjaar van de verdeling als het boekjaar van de toekenning bedoeld worden, werden de woorden « tijdens het volgende boekjaar » vervangen door de woorden « betreffende het lopende boekjaar ».

Artikel 21 De wederinwerkingstelling van de overeenkomsten moet geschieden op basis van de oude technische grondslagen. Zoniet zou er geen verschil zijn met de onderschrijving van een nieuwe verzekeringsovereenkomst en zou dit artikel overbodig zijn.

De mogelijkheid tot uitsluiting van zelfmoord gedurende het eerste jaar van de overeenkomst is uitgebreid tot het gedeelte van de prestaties die het voorwerp uitmaken van een wederinwerkingstelling, om de verzekeringsonderneming in staat te stellen zich tegen het antiselectierisico te beveiligen. HOOFDSTUK IV. - Tarieven, reserves en voorzieningen (artikelen 22 tot 31) Afdelingen 1 en 2. - Technisch dossier - Bepalingen inzake tarifering Artikel 23 Dit artikel voert een bepaling in die het publiek in staat stelt het technisch dossier en het winstdelingsplan te raadplegen.

Artikel 24 § 1 bevat de basisprincipes in verband met de toereikendheid van de technische grondslagen en de §§ 2, 3 en 4 stellen de regels vast waaraan deze technische grondslagen moeten voldoen. § 1 vormt dus geen afwijking van de §§ 2, 3 en 4. Deze tekst heeft overigens tot gevolg dat de verzekeringsondernemingen er niet mogen van uitgaan dat de toeslagen gedekt zijn door de geraamde winst.

Artikel 24, § 2 De referentierentevoet is om prudentiële redenen teruggebracht tot 3,75 % sedert de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 30 april 1999.

Voor de prestaties bij leven van de verrichtingen waarvan de duur niet langer is dan 8 jaar, wordt de technische rentevoet beperkt tot de spot rate voor dezelfde duur omdat de rentevoet van de markt voor deze verrichtingen lager kan zijn dan de technische referentierentevoet. De spot rate is de interne rendementsvoet voor een vaste verrichting die de betaling op de vervaldag van een prestatie inhoudt als tegenprestatie van één premie bij de aanvang. De berekeningswijze van de spot rate wordt bepaald in bijlage 4. Deze beperking geldt enkel voor de prestaties bij leven aangezien bij prestaties bij overlijden vooral de sterftetafel en niet de rentevoet het tarief beïnvloedt.

Alle munten die deelnemen aan de muntunie worden met de euro gelijkgesteld.

Artikel 24, § 3 In dit artikel wordt gepreciseerd dat de referentierentevoet voor verrichtingen in een andere munt dan de euro, die is welke voortvloeit uit de regels van het land van de betrokken munt. Bij ontstentenis daarvan zijn de regels betreffende de verrichtingen in euro van toepassing.

Artikel 24, § 5, 2° en § 6, 2° Voor de overlevings- en sterftekansen van de verrichtingen waarvan het risico in het buitenland gelegen is, baseert de reglementering zich op de sterfte in het land van het risico.

Artikel 24, § 4, tweede lid De technische rentevoet die hoger is dan de technische referentierentevoet (hoge rentevoet) wordt momenteel bepaald op basis van een lineaire interpolatie van de actuariële rendementsvoeten van twee lineaire obligaties (olo's) waarvan de vervaldagen het dichtst bij het einde van de waarborg van de hoge rentevoet liggen. Het besluit-Leven van 1992 bepaalde evenwel dat de interesten jaarlijks herbelegd werden aan de technische referentierentevoet van 4,75 %. Om dit probleem in verband met de herbelegging te vermijden, wordt de vroegere wijze van vaststelling van deze rentevoet vervangen door de techniek van de spot rate.

Alle munten die deelnemen aan de muntunie worden met de euro gelijkgesteld.

Artikel 24, § 4, derde lid Voor de verrichtingen in een andere munt dan de euro wordt in een bepaling voorzien die analoog is aan die omschreven in het tweede lid.

Artikel 24, § 7 De oude tekst bevatte geen enkele beperking voor de sterfte- of overlevingskansen die gedurende ten hoogste 3 jaar konden worden gewaarborgd, op voorwaarde dat voldoende levensverzekeringsvoorzieningen werden aangelegd. Uit veiligheidsoverwegingen beperkt het ontwerp deze kansen tot die welke afgeleid zijn uit de sterftetafels die voortvloeien uit de door de CBFA gepubliceerde statistieken betreffende het aantal verzekerde personen en het aantal overlijdens over 5 jaar.

Artikel 27 In de nieuwe context die door de eerder vermelde levensrichtlijn 2002/83/EG geschapen is, lijkt het niet meer aangewezen de structuur van de toeslagen te blijven reglementeren en in het bijzonder de elementen te bepalen waarop deze toeslagen van toepassing zijn. Om de eenheid van berekening van de afkoopwaarden te behouden, zijn evenwel regels ingevoerd betreffende het verbruik van deze toeslagen.

In verband met de uittredewetten is er een punt toegevoegd, om rekening te houden met het feit dat er geen recht op afkoop en op reductie meer toegestaan wordt voor de tijdelijke verzekeringen bij overlijden met periodieke constante premies die betaalbaar zijn gedurende een periode die langer is dan de helft van de looptijd van de overeenkomst.

Overdrachtsvergoedingen worden met uittredingstoeslagen of afkoopvergoedingen gelijkgesteld. De bepalingen van artikel 30, § 2 zijn dus eveneens van toepassing op deze vergoedingen.

Artikel 28 Dit artikel beoogt de bijzondere vergoedingen, die te wijten zijn aan het doen of spijtig laten van de verzekeringnemer, de verzekerde of de begunstigde.

Omwille van de volledigheid wordt aan dit artikel toegevoegd dat de polis de bijzondere uitgaven moet vermelden waarvan sprake is in dit artikel.

Het is natuurlijk niet gerechtvaardigd om dergelijke vergoedingen te vragen wanneer de belanghebbenden enkel een recht uitoefenen in de voor de onderneming minst kostende omstandigheden (voorbeelden : reductie op aanvraag, aankondiging van het vervallen van een prestatie) of wanneer zij overgaan tot voor de verzekeringsonderneming aanvaardbare of nodige wijzigingen (wijziging van adres, aankondiging van het overlijden na begunstigde, wijziging van verzekeringscombinatie ten gevolge van een wijziging van de gezinstoestand,...).

Afdelingen 3 en 4. - Reserves - Voorzieningen De bepalingen betreffende de reserves en de voorzieningen worden voor de duidelijkheid in twee afzonderlijke afdelingen behandeld..

Artikel 29 Dit artikel is aangepast op basis van de wijzigingen die aangebracht zijn in de bepalingen betreffende de toeslagen, waarvan enkel het verbruik nog wordt gereglementeerd. Aldus wordt in § 1 gepreciseerd dat het niet-verbruikte gedeelte van de toeslagen wordt opgenomen in de theoretische afkoopwaarde van de overeenkomst en in § 2, dat de terugbetaling van een quotiteit van de acquisitietoeslag bij afkoop of reductie vervangen wordt door een beperking van het verbruik ervan. De laatste zin van § 3 is gewijzigd om de dubbelzinnigheid op te heffen in het besluit-Leven van 1992. De bepaling die in dit besluit voorkwam maakte niet duidelijk of al dan niet een winstdeling kan worden toegekend in een andere combinatie dan die van de oorspronkelijke overeenkomst of hoe de tariefgrondslagen vastgesteld moeten worden die gebruikt worden voor de berekening van de actuele waarde ten gevolge van de verhoging van de prestaties.

Om de in deze materie vastgestelde misbruiken te vermijden, is de reductievergoeding bovendien beperkt.

Artikel 30, § 1 Voor de levensverzekeringsverrichtingen die verbonden zijn met een overlijdensverzekeringsverrichting worden de tarieven meestal vastgesteld op basis van een sterftetafel Overlijden. Het sterfteverlies dat vastgesteld wordt op het onderdeel leven van de verrichting wordt gecompenseerd door de winst op het onderdeel overlijden. Wanneer een verzekeringnemer een einde maakt aan het onderdeel overlijden van de verrichting, betekent dit voor de verzekeringsonderneming een sterfteverlies. Om te vermijden dat de financiële betrouwbaarheid van een verzekeringsonderneming om deze reden in het gedrang komt (vooral in groepsverzekeringen) bleek het noodzakelijk dat deze laatste de mogelijkheid krijgt de overeenkomst te reduceren met sterftetafels « Leven », door aan deze paragraaf een derde lid toe te voegen.

Hierbij wordt het volgende principe gehanteerd : de berekening van de theoretische afkoopwaarde geschiedt op basis van de oorspronkelijke technische grondslagen en het gereduceerde kapitaal wordt berekend op basis van deze waarde, op grond van dezelfde technische grondslagen, met uitzondering van de sterftetafel « overlijden », die vervangen mag worden door een sterftetafel « leven ».

Artikel 30, § 2 Terwijl het besluit-Leven van 1992 in geen enkele beperking voorzag van de afkoopvergoeding, lijkt het aangewezen opnieuw beperkingen in te voeren, op het gevaar af dat het recht op afkoop zelf in het gedrang komt.

Voor de klassieke overeenkomsten is de beperking van vóór 1992 opnieuw ingevoerd, maar met de mogelijkheid voor de verzekeringsondernemingen om een vergoeding van 75 euro te eisen als compensatie voor de vaste kosten die de verzekeringsonderneming oploopt wanneer de verzekeringnemer afkoopt.

Het laatste lid van deze paragraaf bevat bovendien een bijzondere bepaling inzake de afkoopvergoeding en met name voor de gevallen waarin de afkoop tijdens de eerste acht jaar van de overeenkomst gebeurt. Deze bepaling laat door het invoeren van een geldstraf toe de speculatierisico's te beperken, die erin bestaan overeenkomsten van lange duur te onderschrijven met het doel die na enkele jaren af te kopen in plaats van een overeenkomst van korte duur te onderschrijven.

Artikel 30, § 3 Deze bepaling verbiedt de samenvoeging van de reductie- en afkoopvergoedingen bij afkoop van de overeenkomst binnen de maand die volgt op haar reductie.

Artikel 31, § 1 Deze paragraaf vermeldt de regels van de eerder vermelde levensrichtlijn 2002/83/EG inzake voorzieningen.

Artikel 31, § 3 Deze bepalingen slaan niet op de veiligheidsmarge die reeds in het tarief is inbegrepen, maar de ongunstige ontwikkeling van de gebruikte technische grondslagen die een onontbeerlijke aanpassing van de technische voorzieningen inhouden.

Zij zijn dus van toepassing zowel bij de ontwikkeling van de financiële rendementen, bij de ontwikkeling van de sterfte of het overleven als bij de ontwikkeling van de beheerskosten...

Dit paragraaf bevat ook een bijzondere regel betreffende de ongunstige ontwikkeling van de financiële rendementen die stelt dat de verzekeringonderneming een aanvullende voorziening dient samen te stellen zodra de gewaarborgde rentevoet 80 % van de gemiddelde rentevoet over de laatste 5 jaar van de OLO's op 10 jaar met meer dan 0,1 % overschrijdt. Dit geldt voor de overeenkomsten waarvoor de gewaarborgde rentevoet vastgesteld is krachtens de bepalingen van artikel 24, §§ 2 et 3. Het gaat om een permanente regel. De berekeningswijze van de samen te stellen aanvullende voorziening en van haar samenstelling wordt in bijlage 5 vastgelegd.

Deze bepaling is overgenomen uit het koninklijk besluit van 30 april 1999, maar met dit verschil dat er bij de terugneming van voorzieningen rekening gehouden wordt met de vereffende overeenkomsten. De rentevoet van 90% is ingevoerd om een dubbele terugneming van de voorzieningen voor deze overeenkomsten te vermijden.

Artikel 31, § 4 Deze bepaling is niet van toepassing op de verrichtingen met betrekking tot de in België gelegen risico's aangezien de voorwaardelijke winstdeling verboden is voor die verrichtingen. HOOFDSTUK V. - Winstdeling (artikelen 32 en 33) Aangezien het algemeen reglement de gelijkaardige bepalingen voor de levensverzekering en de verzekering niet-leven samengebracht heeft, zijn sommige bepalingen niet meer opgenomen in dit ontwerp. Het gaat om de bepalingen betreffende : - het gebruik van winstdelingsstelsels met betrekking tot de vastgestelde sterfte; - het bezorgen van het winstdelingsplan aan de CBFA; - het verbod winstdelingen toe te kennen die de inbreng van buitenlandse hulpbronnen vereisen; - de inhouding van elke toegekende winstdeling op het winstdelingsfonds met betrekking tot de vorige boekjaren. Artikel 32 Het feit dat geen enkele winstdeling mag worden gewaarborgd betekent niet dat de verzekeringsonderneming niet mag beloven dat zij een bepaald percentage van haar winst zal uitkeren.

Artikel 33 § 1 Voor de verrichtingen bedoeld in het koninklijk besluit van 14 mei 1969 betreffende de toekenning van buitenwettelijke voordelen aan de werknemers bedoeld bij koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers moet er echter voorzien worden in een afwijking. Dit koninklijk besluit laat immers toe dat de verzekeringsonderneming het repartitiefonds geheel of gedeeltelijk terugneemt om een tekort in het reservefonds aan te vullen.

Artikel 33, § 2 Het eerste lid impliceert dat de wijzigingen aan een overeenkomst tijdens een boekjaar (afkoop, reductie, op eindvervaldag komen, overlijden...) hebben geen invloed op de toewijzingsregels voor de winstdeling betreffende het vorige boekjaar.

Ingeval de winstdeling van het vorig boekjaar nog niet bepaald is bij het uitdoven van de overeenkomst, zal de toekenning volgens een approximatieve regel geschieden door naar de toekenning voor de vorige boekjaren te verwijzen.

Het tweede lid is ingevoerd om te beletten dat de als winstdeling verdeelde som die ten belope van een vijfde niet noodzakelijk moet worden toegekend in de loop van het boekjaar dat volgt op de verdeling, tot in het oneindige door de verzekeringsonderneming zou worden geaccumuleerd. Deze zal voortaan verplicht zijn elk jaar ten minste een achtste van de als winstdeling verdeelde maar niet toegekende som uit te keren.

Artikel 33, § 3 Behalve voor de levensverzekeringsovereenkomsten die verbonden zijn met een hypothecaire lening waarvoor de verzekeringsonderneming een voorkeursrentevoet toekent, verbiedt deze bepaling de voorwaardelijke winstdeling.

Dit verbod steunt op de volgende overwegingen : - deze praktijk zou in zekere zin een bestraffing zijn die bovenop andere bestraffingen zoals de afkoop- of de reductievergoedingen komt; - over het algemeen is het recht op winstdeling reeds afhankelijk van bepaalde vereisten zoals drempels (minimale verzekerde kapitalen, minimumpremies), die in de toekomst behouden kunnen blijven.

De bepalingen van deze paragraaf wijzigen uiteraard niet het voorwaardelijke karakter van de winstdelingen die voorkomen in de overeenkomsten die onderschreven zijn vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

De uitzondering voor de hypothecaire leningen steunt op het feit dat de verzekeringsonderneming een voorkeursrentevoet toekent voor dit soort lening. Het is uiteraard de winstdeling met betrekking tot de verzekeringsprestatie, ten belope van de hoogte van de lening, die voorwaardelijk zal kunnen zijn. HOOFDSTUK VI. - Collectieve overeenkomsten (artikelen 34 en 35) Dit hoofdstuk blijft ongewijzigd.

HOOFDSTUK VII. - Samengevoegde overeenkomsten (artikelen 36 en 37) Artikel 36 De oude tekst blijft behouden, maar er is een bijkomende vereiste aan toegevoegd. Wanneer één verzekeringnemer verschillende verzekeringsovereenkomsten onderschrijft bij eenzelfde verzekeringsonderneming, moet de verzekeringsonderneming namelijk de regels toepassen die betrekking hebben op de samengevoegde overeenkomsten. In dit geval dient deze onderneming op die overeenkomsten de bepalingen van dit besluit toe te passen die betrekking hebben op de algemene voorwaarden, de technische grondslagen, de tarifering en de winstdeling, alsof het om één enkele overeenkomst zou gaan. In de andere gevallen gaat het enkel om een mogelijkheid. Deze verplichting werd ingevoerd omdat ze in sommige gevallen voordelig is voor de verzekeringnemers, in het bijzonder waar het de winstdeling betreft (toelatingsvoorwaarde voor hoge rentevoet) of in geval van afkoop (de forfaitaire straf éénmaal toegepast). HOOFDSTUK VIII. - Bruidsschats- en geboorteverzekeringen (artikel 38) Artikel 38 Dit artikel is opgesteld ter uitvoering van artikel 137 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst waarin vastgesteld wordt dat "de Koning bepaalt in hoever en volgens welke regels de bepalingen van deze wet die betrekking hebben op de levensverzekeringsovereenkomsten ook van toepassing zullen zijn op persoonsverzekeringsovereenkomsten tot uitkering van een vast bedrag waarbij het zich voordoen van het verzekerde voorval niet uitsluitend afhangt van de menselijke levensduur". HOOFDSTUK IX. - Aanvullende verzekeringen (artikelen 39 tot 42) De bepalingen van het besluit-Leven van 1992 betreffende de opzegging en de laattijdige aangifte van het schadegeval ten gevolge van een geval van overmacht, zijn niet overgenomen omdat zij in de wet op de landverzekeringsovereenkomst voorkomen. Artikel 39 Uit de aard van het besluit-Leven van 1992 blijkt dat de personenverzekeringsverrichtingen die betrekking hebben op een bijkomend risico bij de verrichtingen bedoeld in artikel 2, 1° en 2°, gericht moeten zijn op de uitkering van een vast bedrag om als aanvulling op een levensverzekering te kunnen worden beschouwd.

Aangezien deze interpretatie betwist werd, is deze bepaling ingevoerd om aan elke dubbelzinnigheid op dit vlak een einde te maken.

Artikel 40 Het 1ste lid van artikel 45 van het besluit-Leven van 1992 is gewijzigd om duidelijk te maken dat dit artikel niet alleen geldt voor de levensverzekeringsverrichtingen maar ook voor de verrichtingen i.v.m. bruidsschats- en geboorteverzekeringen. HOOFDSTUK X. - Groepsverzekeringen (artikelen 43 tot 56) Sommige bepalingen van het besluit-Leven van 1992 die betrekking hebben op de door een arbeidsovereenkomst verbonden werknemers zijn niet meer opgenomen in dit ontwerp om overlapping met de WAP te vermijden.

Tevens werd de terminologie aangepast aan deze van de WAP. De bepalingen betreffende de volgende punten komen dus niet meer voor in dit ontwerp : - de verplichting om een reglement op te stellen dat de rechten en verplichtingen van de werkgever en van de personeelsleden omschrijft; - de aansluiting; - de vereffeningsvergoeding die niet ten laste van de aangeslotenen mag worden gelegd; het spreekt vanzelf dat het hier zowel gaat om de vergoeding die door de werkgever wordt opgelegd als om deze die door de verzekeringsonderneming wordt opgelegd.

Bovendien is er in het ontwerp geen sprake meer van de mogelijkheid om het kenmerk van verworvenheid van de prestaties die voortvloeien uit de toelagen weg te laten indien de aangeslotene door de werkgever ontslagen wordt om dringende redenen. Deze bepaling was namelijk strijdig met bovenvermelde wet.

Tenslotte is de bepaling betreffende de aanwijzing van de begunstigden weggelaten omdat zij in een technisch besluit niet thuishoort. Afdeling 1. - Groepsverzekeringsreglement - Aansluiting

Artikel 43, §§ 1 en 2 De eerste paragraaf van dit artikel geeft een opsomming van de artikelen die niet van toepassing zijn op de groepsverzekering in het algemeen, terwijl de tweede paragraaf de bepalingen van artikel 54, § 2 van toepassing uitsluit op groepsverzekeringen die door publiekrechtelijke rechtspersonen onderschreven zijn en die bestemd zijn om het statutaire pensioenstelsel te verzekeren.

Deze uitsluiting vloeit voort uit het feit dat de aangeslotenen geen recht hebben om ingeval van vertrek het recht op afkoop uit te oefenen omdat het statutaire wettelijke pensioenen betreffen.

Artikel 45 Dit artikel, dat met enkele wijzigingen qua vorm is overgenomen uit het besluit-Leven van 1992, brengt alle vermeldingen bijeen die in het groepsreglement moeten voorkomen. Afdeling 2. - Vaste bijdragen - vaste prestaties

Artikel 46 De enige beperking die opgelegd wordt aan de plannen van het type « vaste prestaties » is dat ze geen enkele prestatie mogen bevatten die voortvloeit uit overeenkomsten die door de aangeslotenen individueel onderschreven zijn. Afdeling 3. - Financiering

Artikel 47 § 1 Dit artikel houdt in dat er in tak 21 individueel getarifeerd moet worden en dat er in tak 23 individuele berekeningen gemaakt moeten worden voor de bijdragen of voor de prestaties die overeenstemmen met de bijdragen, voor de prestaties met betrekking tot de vastgestelde lasten, voor de verrichtingen bij overlijden en voor de aanvullende verzekeringen.

Het tweede lid voorziet immers dat voor groepen waar een belangrijk aantal personen verzekerd zijn en dan nog enkel voor de werkgeverstoelagen, de tarifering geen rekening moet houden met de leeftijd van elke verzekerde afzonderlijk, maar wel met de gemiddelde leeftijd gewogen volgens de verzekerde kapitalen. Deze mogelijkheid is beperkt tot tijdelijke overlijdensverzekeringen met een looptijd niet langer dan één jaar.

Deze mogelijkheid werd ingevoerd om een belangrijke niet verantwoorde administratieve kost te vermijden; zij is niet verantwoord omdat enerzijds de volledige kost voor de werkgever dezelfde zal zijn en er anderzijds geen enkel risico is voor het niveau van de veiligheid van de verrichting daar de looptijd van die verrichtingen niet langer is dan één jaar.

Artikel 47, § 2 Om prudentiële redenen is het aangewezen een bepaling in te voeren die inhoudt dat de verzekeringsonderneming aan toekomstige aangeslotenen geen waarborg mag verlenen betreffende het tarief of betreffende verhogingen van de waarborg van de lopende overeenkomsten voor de groepsverzekeringen.

Indien de maximale technische rentevoet zou dalen, zouden de nieuwe technische grondslagen onmiddellijk van toepassing zijn op de bovenvermelde gevallen; bij ontstentenis zou er een hoog renterisico op de verzekeringsonderneming rusten. Voor de sterftetafels kan een gelijkaardige redering toegepast worden.

Artikel 48, § 2 Naast de wijzigingen qua vorm worden in 1° van dit artikel de elementen opgesomd die in aanmerking genomen worden voor de vaststelling van de actuele waarde van de verworven prestaties zoals bepaald in het reglement.

In 2°, b) is de beperking van de teller en de noemer tot de in het reglement vastgelegde maximale erkende diensttijd enkel van toepassing op de werknemers die na 31 december 1995 in dienst zijn getreden en op de werknemers die in dienst getreden zijn vóór 1 januari 1996, van wie de rechten betrekking hebben op een pensioenstelsel dat ingevoerd is na 31 december 1995. Hierdoor worden tegenstrijdigheden met de overgangsmaatregelen van de WAP vermeden.

In dit punt moet onder datum van aansluiting worden verstaan de datum van aansluiting bij het pensioenstelsel, wat nu in het artikel zelf wordt verduidelijkt.

Om prudentiële redenen en naar analogie met de verlaging van de referentierentevoet van 4,75 % tot 3,75 %, is de technische rentevoet van 7 % teruggebracht tot 6 %.

Deze bepaling is overgenomen uit het koninklijk besluit van 30 april 1999.

Het laatste lid bevat een definitie van de normale pensioenleeftijd die noodzakelijk is om de verworven reserves, zoals gedefinieerd in de WAP en haar uitvoeringsbesluiten, eenduidig te bepalen.

Artikel 48, § 3 Deze paragraaf bepaalt het principe volgens dewelke de minimumreserve van toezeggingen van het type « cash balance » vastgesteld wordt overeenkomstig de bepalingen van artikel 48, § 6. Hun behandeling op deze plaats in het artikel wordt gerechtvaardigd doordat ze meestal beschouwd worden als toezeggingen van het type « vaste prestaties », daar waar het stelsels zijn die nauw aanleunen bij stelsels van het type « vaste bijdragen » met tariefwaarborgen.

Artikel 48, § 4 Uit veiligheidsoverwegingen legt deze paragraaf de samenstelling van een bijkomende collectieve reserve op wanneer, in geval van vervroeging van de verzekerde voordelen, de prestaties groter zijn dan die welke zouden voortvloeien uit de actuariële reductie. Daar deze reserve louter prudentieel is, maakt ze deel uit van het financieringsfonds en geeft haar samenstelling geen individuele verworven rechten aan de aangeslotenen. Bovendien zou een gedeeltelijke financiering van 60 % moeten volstaan, aangezien niet alle aangeslotenen tegelijk op vervroegd pensioen gaan. Hierbij staat vast dat, indien er niet genoeg beschikbaar is in het financieringsfonds, de werkgever zal moeten bijpassen.

Deze collectieve aanvullende reserve mag niet gespijsd worden met bijdragen van de aangeslotenen.

Artikel 48, § 5 De bepaling van deze paragraaf geldt enkel voor de werknemers die na 31 december 1995 in dienst zijn getreden en voor de werknemers die in dienst zijn getreden vóór 1 januari 1996, van wie de rechten betrekking hebben op een pensioenstelsel dat ingevoerd is na 31 december 1995. Hierdoor worden tegenstrijdigheden met de overgangsmaatregelen van de WAP vermeden.

Artikel 48, § 6 Aangezien sommige groepsverzekeringsreglementen tariferingsregels gebruiken voor de bepaling van pensioentoezeggingen, een geval dat niet voorzien was in de voorgaande reglementering, voorziet § 6 in een bepaling die toelaat het bedrag te bepalen dat zich op de rekeningen van de aangeslotene bevindt.

Bovendien verduidelijkt artikel 48, § 6 het begrip tariferingsregels.

Artikel 48, § 7 Deze nieuwe paragraaf regelt het geval waar een gedeelte van de pensioentoezegging bij een andere verzekeraar gefinancierd zou zijn, naar analogie van artikel 25 van het koninklijk besluit van 7 mei 2000 betreffende de activiteiten van de voorzorgsinstellingen.

Artikel 48, § 8 Bij een gedeeltelijke financiering door de aangeslotenen betaamt het de waarborgen eigen aan de persoonlijke bijdragen volgend uit de WAP te financieren.

Artikel 49, § 1 De uitsluiting van § 2, a) en van § 5 van artikel 48 is noodzakelijk.

Zonder deze uitsluiting zouden de bepalingen die bedoeld zijn om de verhoging van de minimumreserve die voortvloeit uit een verhoging van de prestaties, te spreiden, ondoeltreffend zijn.

Artikel 49, § 2 Deze paragraaf wordt aangevuld met een bepaling betreffende de termijn voor het aanzuiveren van de onderfinanciering die voortvloeit uit de afschaffing van de mogelijkheid bedoeld in artikel 55, § 3 van het besluit-Leven van 1992, door het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 december 1992 betreffende de levensverzekeringsactiviteit. Die termijn wordt beperkt tot 8 jaar te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van het voornoemde koninklijk besluit van 30 april 1999, namelijk tot 1 juli 2007.

Artikel 49, § 3 Deze paragraaf bepaalt op welke wijze de backservice die in aanmerking genomen wordt bij de invoering van een voorzorgsplan gefinancierd wordt. Indien de werkgever later aan een nieuw personeelslid een backservice toestaat, dient dit voordeel onmiddellijk gefinancierd te worden.

Artikel 50 Voortaan wordt de groepsverzekering niet alleen verplicht gereduceerd wanneer de financiering na 6 maanden te rekenen vanaf de aan de werkgever verstuurde verwittiging ontoereikend blijft, maar ook wanneer het pensioenstelsel opgeheven wordt.

Tenslotte wordt gepreciseerd dat bij de verdeling van de niet geïndividualiseerde reserves rekening moet worden gehouden met de waarborg van artikel 24, § 1 van de WAP. Afdeling 4. - Financieringsfonds

Artikel 51, § 2 Ook in geval van vereffening van de werkgever kunnen de activa van het financieringsfonds niet meer terug opgenomen worden in het vermogen van de werkgever, zoals wél het geval was in het besluit-Leven van 1992. Naar analogie met het standpunt dat werd ingenomen inzake de pensioenfondsen, voorziet deze paragraaf in een aantal gevallen, waaronder het bovenvermelde geval, in de verplichting om de activa van het pensioenfonds die niet overeenstemmen met verplichtingen, geheel of gedeeltelijk over te dragen naar een maatschappelijk fonds van de werkgever, tenzij bij collectieve arbeidsovereenkomst andere toekenningsmodaliteiten vastgesteld zijn.Hierdoor kan aan deze gelden een nieuwe maatschappelijke bestemming gegeven worden. Wanneer de overdracht slechts betrekking heeft op een deel van de werknemers, wordt het naar het maatschappelijk fonds overgedragen bedrag beperkt naar verhouding van de verworven reserves van de betrokken werknemers, in voorkomend geval verhoogd tot de bedragen gewaarborgd in toepassing van artikel 24 van de WAP. Hoewel het niet verplicht is om de waarborg bedoeld in artikel 24, § 2 van de WAP te financieren, zou het niet logisch zijn dat men in de in dit artikel bedoelde situaties de terugkeer naar de werkgever zou toestaan wanneer de fondsen in het financieringsfonds toelaten om die waarborg te dekken.

Overigens valt op te merken dat dit conform artikel 25 van de WAP is, dat in geval van opheffing van het aanvullende pensioenstelsel het volgende bepaalt : « de verdeling van de reserves waarborgt aan iedere individuele aangeslotene de door hem opgebouwde verworven reserves, desgevallend aangevuld tot de bedragen gewaarborgd met toepassing van artikel 24 ».

Het spreekt vanzelf dat er geen sprake is van een definitieve opheffing van een pensioenstelsel wanneer de opheffing gevolgd wordt door de invoering van een nieuw plan.

Onder « activa van het financieringsfonds » wordt het bedrag verstaan dat in de boekhouding is ingeschreven voor het financieringsfonds en niet de dekkingswaarden die erop betrekking hebben.

Artikel 51, § 3 Deze bepaling verbiedt voor de reserves, die tot het financieringsfonds behoren, het gebruik niet van andere technische grondslagen dan deze van de overeenkomsten, echter mits naleving van de bepalingen van hoofdstuk IV van dit besluit. Afdeling 5. - Verworven prestaties en reserves

Artikel 52, § 1 In het eerste lid is er geen sprake meer van de prestaties gevestigd door het geïndividualiseerde gedeelte van de toelagen. Er is inderdaad gebleken dat deze verwijzing aanleiding kon geven tot onregelmatigheden. Dit is het geval wanneer bij een « vaste prestaties »-stelsel het bedrag van het wettelijk pensioen op het ogenblik van de pensionering hoger is dan de raming ervan tijdens de loopbaan, wat tot een vermindering leidt van de reserve die noodzakelijk is om de prestatie en dus de verworven reserve te verstrekken. Dit is eveneens het geval wanneer het reglement in een pensioenrente voorziet die overdraagbaar is op het hoofd van de echtgenoot en deze vóór de pensionering van de aangeslotene overlijdt. Het is normaal dat voor het patronale gedeelte de verworven reserve vermindert.

Er dient te worden aangestipt dat de verworven reserve in ieder geval niet lager mag zijn dan die welke voortvloeit uit de artikelen 6, 2° en 12, 2° van het ontwerp tot koninklijk besluit houdende uitvoering van de WAP. Bovendien verstaat men onder wettelijke bepalingen de statutaire bepalingen voor publiekrechtelijke personen.

De bepaling van het tweede lid, die in overeenstemming is met de WAP, laat toe de door de aangeslotene verworven prestaties bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst anders dan door overlijden of pensionering te beperken wanneer hij minder dan 1 jaar aangesloten was. Om de tekst in overeenstemming te brengen met de WAP, zijn de woorden « vermeerderd met 4,75 % interesten », vervangen door « gekapitaliseerd tegen de in artikel 24, § 2, bedoelde maximale referentierentevoet voor de verzekeringsverrichtingen van lange duur ». Afdeling 6. - Vereffening van de verzekerde prestaties

Artikel 53 In dit artikel wordt niet meer vermeld welke keuzes de aangeslotene heeft met betrekking tot de vereffening van de prestaties. Deze opties dienen in het reglement te worden bepaald.

Het ontwerp stelt echter wel de minimale technische grondslagen vast voor de omzetting van de rente in kapitaal. Afdeling 7. - Reductie of overdracht van de groepsverzekering - Afkoop

van de overeenkomsten Artikel 54, §§ 1 en 2 Deze paragrafen bevatten bepalingen i.v.m. het recht op afkoop. Het spreekt voor zich dit recht in het kader van groepsverzekeringen voor werknemers enkel kan worden uitgeoefend mits naleving van de WAP (artikelen 27 en 61).

Artikel 54, § 4 Deze paragraaf vermeldt niet meer welke elementen een rol kunnen spelen bij de berekeningswijze van de vereffeningsvergoeding in geval van afkoop van de volledige groepsverzekering. In plaats hiervan bevat het artikel een bepaling die de verzekeringsonderneming toelaat voor de groepsverzekeringen waarvan de som van de over te dragen waarden groter is dan 1.250.000 euro, ofwel in een vergoeding te voorzien die de in artikel 30 bedoelde afkoopvergoeding vervangt, ofwel in een spreiding van de overdracht te voorzien, ofwel in een combinatie van beide, en dit om het nadeel te beperken dat de cedent heeft ondergaan bij de overdracht van aanzienlijke sommen. Afdeling 8. - Aanvullende bepalingen voor groepsverzekeringen ten

voordele van bedrijfsleiders Artikel 55 Aangezien de WAP enkel van toepassing is op de door een arbeidsovereenkomst verbonden werknemers is het nodig in het besluit bepalingen te behouden met betrekking tot de aansluiting en het bestaan van een reglement dat de rechten en de verplichtingen van de partijen omschrijft.

Het spreekt voor zich dat de overige bepalingen van het Hoofdstuk Groepsverzekeringen ook van toepassing zijn op deze groepsverzekeringen, behalve natuurlijk de bepalingen die expliciet verwijzen naar de WAP. HOOFDSTUK XI. - Verrichtingen die met een afgezonderd fonds zijn verbonden (artikelen 57 tot 61) De bepalingen van dit hoofdstuk, die specifiek zijn voor afgezonderde fondsen, vormen een aanvulling op de andere bepalingen van het koninklijk besluit.

Dit hoofdstuk is ingelast om rekening te houden met de evolutie in de economische wereld : het ontstaan van nieuwe producten en de concurrentiepositie van de verzekeringsondernemingen naar Belgisch recht op Europees gebied.

De volgende beginselen moeten in acht genomen worden : 1° er moet vermeden worden dat de verrichtingen verbonden met een afgezonderd fonds, een ongunstige weerslag hebben op de andere verzekeringnemers (die een klassieke overeenkomst onderschreven hebben) van tak 21; 2°de beleggingen moeten binnen elk afgezonderd fonds beantwoorden aan dezelfde regels als die welke voor het geheel van tak 21 gelden. Er dient overigens te worden aangestipt dat elk afgezonderd fonds een afzonderlijk beheer vormt in de zin van het algemeen reglement.

Zoals voor de beleggingsfondsen is het noodzakelijk dat de verzekeringnemer ingelicht wordt. Dit hoofdstuk handelt over de inventaris van elk fonds, over de elementen die in het winstdelingsreglement moeten voorkomen en over het financieel jaarverslag. Artikel 57 De tekst houdt in dat de samenstelling van een afgezonderd fonds verplicht is wanneer de verrichtingen overeenstemmen met wat in het eerste lid bepaald is.

Hij houdt daarentegen geenszins in dat de verzekeringsonderneming geheel of gedeeltelijk meer- of minwaarden zou moeten toekennen voor zover de algemene voorwaarden duidelijk zijn met betrekking tot dit onderwerp.

Hij houdt echter wel in dat bij de klassieke tak 21 de winstdeling niet gebonden mag zijn aan de opbrengsten van welbepaalde activa.

Artikel 58, § 2 Het 1ste lid bepaalt dat het rendement van het fonds maar toegekend kan worden indien de verrichtingen van het fonds rendabel zijn. Het 2de en 3de lid omschrijven wat onder "rendabel" verstaan wordt. Deze precisering lijkt op die welke voorkomt in artikel 12bis van het algemeen reglement voor de « klassieke » verrichtingen van tak 21. HOOFDSTUK XII. - Verzekeringsverrichtingen die met een beleggingsfonds zijn verbonden (artikelen 62 tot 73) De voornaamste wijzigingen in dit hoofdstuk zijn de volgende : - afschaffing van de technische eenheden omdat dit stelsel weinig doorzichtig is; - invoering van de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een minimumrendement te waarborgen; - verplichting om bij het onderschrijven van de overeenkomst en in de loop ervan, informatie te verstrekken aan de verzekeringnemers over de voornaamste kenmerken van het beleggingsfonds. Afdeling 1. - Aard van een beleggingsfonds

Artikel 62 Dit artikel somt de artikelen op die niet van toepassing zijn op de verrichtingen verbonden met een beleggingsfonds.

Uit dit artikel volgt dat de verzekeringsonderneming de verzekeringsnemer op zijn minst jaarlijks het bedrag van de tijdens het afgelopen jaar gestorte premies en van de premie voor de overlijdensdekking moet bezorgen.

Aan deze verplichting is natuurlijk voldaan als de inlichting bezorgd wordt bij elke premiestorting en de inhouding van de overlijdenspremie. Afdeling 2. - Vaststelling van de waarde van de eenheid van een

beleggingsfonds Artikel 64, § 2 Paragraaf 2 bepaalt dat de verzekeringsonderneming de munt moet vermelden waarin de activa van het fonds geschat worden. Deze munt moet niet noodzakelijker de euro zijn.

Artikel 64, § 3 Ten opzichte van het koninklijk besluit van 1992 is de tekst ook gewijzigd qua vorm, maar niet qua inhoud. De tekst vermeldt nu duidelijk dat de verzekeringsondernemingen geen beheerskosten mogen aanrekenen door eenheden af te schaffen.

Artikel 65, § 3 Deze paragraaf is gewijzigd opdat uit de tekst duidelijk zou blijken dat de kosten van de toegekende waarborg ten laste zijn van de verzekeringnemers van dit type van overeenkomst.

Artikel 66 Dit artikel somt de gevallen op waarin de bepaling van de waarde van de eenheid kan worden opgeschort.

Artikel 67 Onder "externe financiële lasten" wordt onder meer verstaan de transactiekosten, de bewaarkosten van de effecten, de publicatiekosten van de financiële pers.

Afdelingen 3 en 4. - Evolutie van de waarde van een beleggingsfonds - Aanvullende bepalingen voor groepsverzekeringen die met beleggingsfondsen zijn verbonden Artikel 71, § 1 Artikel 71 (ook 71 in het besluit-Leven van 1992) is gewijzigd omdat de verwijzing naar artikel 69 (ook artikel 69 in het besluit-Leven van 1992) tot verwarring kon leiden.In dit artikel gaat het namelijk om een recht op overdracht voor de aangeslotene, terwijl het in artikel 69 gaat om een recht op overdracht voor de verzekeringnemer, dit wil zeggen voor de werkgever.

Voor het overige beperkt de tekst de samenstelling van het beleggingsfonds tot 5 % wat betreft de aandelen of andere met aandelen gelijk te stellen effecten, obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten uitgegeven door de werkgever, door zijn moederonderneming en door hun dochterondernemingen alsook leningen toegestaan aan deze ondernemingen en vorderingen op deze ondernemingen.

Artikel 71, § 3 De bepaling van deze paragraaf slaat op het geval waarbij de aangeslotene bij het (pensioen-)stelsel van zijn vroegere werkgever blijft. Hij blijft weliswaar de mogelijkheid behouden om zijn verworven reserve over te dragen overeenkomstig de WAP. Afdeling 5. - Diverse bepalingen

Beide artikelen van deze afdeling hebben tot doel de documenten te omschrijven die het mogelijk maken de verzekeringnemer in te lichten, namelijk het beheersreglement (artikel 72) en het jaarlijks en halfjaarlijks verslag (artikel 73). Voor dit aspect is de tekst gebaseerd op de verplichtingen die van toepassing zijn op de gemeenschappelijke beleggingsfondsen van de banksector.

Er is rekening gehouden met de specificiteit van de beleggingsfondsen van de verzekeringsondernemingen die geen rechtspersoonlijkheid hebben.

Artikel 72, § 1, 1ste lid Deze bepaling legt de verzekeringsondernemingen op een reglement op te stellen dat ter beschikking van de verzekeringnemer moet worden gesteld op de zetel van de verzekeringsonderneming of hem moet worden meegedeeld op zijn aanvraag. Dit reglement maakt geen deel uit van de algemene voorwaarden aangezien het elementen bevat die variabel zijn in de tijd.

Artikel 73, § 3, 3° Onder netto-actief dient men de activa van het beleggingsfonds na aftrek van de schulden met betrekking tot dit beleggingsfonds te begrijpen. HOOFDSTUK XIII. - Beheer van collectieve pensioenfondsen (artikelen 74 tot 76) Afdeling 1. - Beheer voor eigen rekening

Artikel 74 De instellingen die begunstigden kunnen zijn van de prestaties van het beheer voor eigen rekening mogen enkel pensioenfondsen zijn die toegelaten zijn overeenkomstig de controlewet, en publiekrechtelijke rechtspersonen die niet onderworpen zijn aan de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen.

Het betreft in feite overheidsinstellingen die niet verplicht zijn hun pensioentoezeggingen te consolideren en deze dus via algemene kosten zouden kunnen blijven betalen. Indien deze instellingen voor de gedeeltelijke of volledige consolidering van hun toezeggingen kiezen, moet dit hetzij in een pensioenfonds, hetzij bij een verzekeringsonderneming gebeuren. De door hen beheerde fondsen mogen pas naar de instelling terugvloeien bij de opheffing van het pensioenstelsel, om te beletten dat deze instelling deze fondsen gebruikt om haar schulden te delgen ten koste van haar pensioentoezeggingen.

De verzekeringsondernemingen gebruiken voor deze verrichtingen de technische grondslagen van tak 21 of 23. Afdeling 2. - Beheer voor rekening van derden

Artikel 75 De verrichtingen met betrekking tot het beheer voor rekening van derden van collectieve pensioenfondsen mogen enkel betrekking hebben op de voorzorgsinstellingen bedoeld in artikel 2, § 3, 6° en de publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van die welke onderworpen zijn aan de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen, om de redenen die aangehaald zijn in artikel 74. HOOFDSTUK XIV. - Individuele pensioentoezeggingsverzekering (artikel 77) Dit nieuwe hoofdstuk wordt ingevoerd om rekening te houden met de bepalingen in verband met de individuele pensioentoezeggingen bedoeld in artikel 6 van de WAP. Wanneer een werkgever ervoor kiest de individuele pensioentoezegging die hij doet aan bepaalde van zijn werknemers onder te brengen bij een verzekeringsmaatschappij, sluit hij met de verzekeraar een individuele pensioentoezeggingsverzekering af.

Die verzekering moet voldoen aan de regels die van toepassing zijn op de groepsverzekering voor wat betreft de pensioenovereenkomst, het type van de toezegging, de financiering, de verworven prestaties en reserves, de vereffening van de verzekerde prestaties, afkoop, reductie en overdracht.

Tenslotte kan worden verduidelijkt dat analoge regels worden voorgeschreven voor de individuele pensioentoezeggingsverzekering die wordt onderschreven ten voordele van een bedrijfsleider.

HOOFDSTUK XV. - Registers en statistieken (artikelen 78 tot 81) De technische en statistische gegevens die de verzekeringsondernemingen aan de Controledienst moeten verstrekken, zijn in dit ontwerp niet meer opgenomen aangezien het volgens het algemeen reglement de Controledienst is die de vorm en de inhoud van deze statistieken voorschrijft. Artikel 81 De actuaris die jaarlijks een verslag opmaakt moet de actuaris zijn die door de verzekeringsonderneming is aangewezen krachtens artikel 40bis van de wet. HOOFDSTUK XVI. - Tussenpersonen (artikelen 82 tot 84) Artikel 82 Paragraaf 2 van dit artikel bepaalt welke elementen moeten worden vermeld in de verwittiging die naar de verzekeringnemer wordt verstuurd door de verzekeringsonderneming die door het verzekeringsvoorstel kennis heeft van de vervanging of van de overname van een overeenkomst.

De bepaling die aan een verzekeringsonderneming verbood om terugnemingen uit te lokken is weggelaten in het ontwerp. De CBFA zou zich immers in een hachelijke situatie bevinden doordat elke reclame van de verzekeringsonderneming als strijdig met deze bepaling zou kunnen worden beschouwd. HOOFDSTUK XVII. - Opheffingsbepalingen (artikel 85) Artikel 85 Dit artikel heft het koninklijk besluit van 17 december 1992 betreffende de levensverzekeringsactiviteit op. HOOFDSTUK XVIII. - Slotbepalingen (artikelen 86 tot 88) Artikel 86, § 3 In deze paragraaf wordt uitdrukkelijk vermeld dat, indien de aanpassing tot een vermindering van de verzekerde prestaties leidt, de oorspronkelijk verzekerde prestaties, maar ook de afkoop- en reductiewaarden gewaarborgd moeten blijven. Het behoud van de waarborgen kan technisch gebeuren door de fictieve toevoeging van een reductiepremie waardoor de theoretische afkoopwaarde van de overeenkomst wordt verhoogd. Bij de toekenning van de winstdeling na de aanpassing kan rekening gehouden worden met die verhoging van de reductiepremie.

Artikel 86, § 4 van het koninklijk besluit van 17 december 1992 betreffende de levensverzekeringsactiviteit zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 30 april 1999 is overgebracht naar artikel 31 om er een permanente regeling van te maken.

Artikel 86, § 6 van het koninklijk besluit van 17 december 1992 betreffende de levensverzekeringsactiviteit zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 30 april 1999 is opgeheven omdat hij niet toeliet dat de verzekeringsondernemingen die hun portefeuille niet aangepast hadden in de loop van het jaar dat volgt op de wijziging van de technische grondslagen, hun portefeuille later aanpasten.

Deze vereiste kan afgeschaft worden zonder dat de verzekeringnemers of de verzekerden daar nadeel van ondervinden.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars.

De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX

14 NOVEMBER 2003. - Koninklijk besluit betreffende de levensverzekeringsactiviteit ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, inzonderheid op de artikelen 16, § 1, derde lid, 19, 20, § 2, en 96, § 1, 2° et 3° en § 2 Gelet op de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, inzonderheid de artikelen 99, 104, 114, 115, 116 en 137;

Gelet op de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen;

Gelet op het koninklijk besluit van 17 december 1992 betreffende de levensverzekeringsactiviteit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 april 1999;

Gelet op de adviezen van de Commissie voor Verzekeringen gegeven op 16 oktober 1997, 16 maart 2000 en 24 april 2003;

Gelet op de adviezen van de Controledienst voor de Verzekeringen gegeven op 21 november 2000 en 30 april 2003;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies 35.540/1 van de Raad van State gegeven op 23 oktober 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie en van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « de wet » : de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;2° « het algemeen reglement » : het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen;3° « de Minister » : de Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren;4° « de CBFA » : de Commissie voor het Bank-, Financie- et Assurantiewezen bedoeld in artikel 2, § 6, 13° van de wet;5° « de wet betreffende de aanvullende pensioenen » : de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid. § 2. Voor de toepassing van dit besluit en van de maatregelen genomen tot uitvoering ervan, moet aan de termen en uitdrukkingen die voorkomen in bijlage 2 bij dit besluit de betekenis worden gegeven die hun daar wordt toegekend.

Art. 2.Dit besluit is van toepassing op de verrichtingen : 1° van rechtstreekse levensverzekeringen, dit wil zeggen personenverzekeringen tot uitkering van een vast bedrag, waarbij het zich voordoen van het verzekerde voorval alleen afhankelijk is van de menselijke levensduur;2° van rechtstreekse bruidsschats- en geboorteverzekeringen, dit wil zeggen personenverzekeringen tot uitkering van een vast bedrag, waarbij het voorvallen van de verzekerde gebeurtenis respectievelijk afhangt van het huwelijk van de verzekerde en van de geboorte van een kind;3° van aanvullende verzekeringen, dit wil zeggen personenverzekeringen die betrekking hebben op een bijkomend risico bij de onder 1° en 2° bedoelde verrichtingen;4° met betrekking tot het beheer, voor eigen rekening, van collectieve pensioenfondsen, dit wil zeggen de verrichtingen die voor een verzekeringsonderneming bestaan in het beheer van die fondsen door op de uitgevoerde stortingen de technische grondslagen toe te passen van de verrichtingen bedoeld bij 1°, die al dan niet verbonden zijn met beleggingsfondsen of bedoeld bij 6°.5° met betrekking tot het beheer, voor rekening van derden, van collectieve pensioenfondsen, dit wil zeggen de verrichtingen die voor een verzekeringsonderneming bestaan in het beheren van het geheel of een deel van de activa van een derde voor rekening van deze derde, in voorkomend geval gepaard gaand met het actuariële, administratieve of boekhoudkundige beheer.6° van kapitalisatie, dit wil zeggen de verrichtingen gebaseerd op een actuariële techniek, waarbij in ruil voor van tevoren vastgestelde enige of periodieke stortingen, verplichtingen worden aangegaan die, voor wat betreft hun duur en hun bedrag, bepaald zijn en die onafhankelijk zijn van om het even welke toevallige gebeurtenis. Voor de in het eerste lid, 6°, bedoelde verrichtingen wordt onder « verzekeringnemer » verstaan « diegene die een kapitalisatieverrichting sluit".

Art. 3.§ 1. Wat de verrichtingen betreft die niet verbonden zijn met een beleggingsfonds, behoren : 1° tot de in bijlage 1 bij het algemeen reglement bedoelde tak 21 : de in artikel 2, 1°, 3° en 4° bedoelde verrichtingen, met uitzondering van de verrichtingen van de in bijlage 1 bij het algemeen reglement bedoelde tak 25;2° tot de in bijlage 1 bij het algemeen reglement bedoelde tak 22 : de in artikel 2, 2° bedoelde verrichtingen;3° tot de in bijlage 1 bij het algemeen reglement bedoelde tak 26 : de in artikel 2, 6° bedoelde verrichtingen. § 2. Behoren tot de in bijlage 1 bij het algemeen reglement bedoelde tak 23, de in artikel 2, 1° tot en met 4°, bedoelde verrichtingen die verbonden zijn met een beleggingsfonds, met uitzondering van de verrichtingen van de in bijlage 1 bij het algemeen reglement bedoelde tak 25. § 3. Behoren tot de in bijlage 1 bij het algemeen reglement bedoelde tak 25, de bij artikel 2, 1° bedoelde verrichtingen, waarbij verzekeringnemers zich groeperen met het oog op het gemeenschappelijk kapitaliseren van hun bijdragen en het verdelen van de aldus samengestelde activa, in functie van het overleven of het overlijden van de verzekerden die tot de groep behoren. § 4. Behoren tot de in bijlage 1 bij het algemeen reglement bedoelde tak 27, de in artikel 2, 5°, bedoelde verrichtingen.

Art. 4.De bepalingen van dit besluit zijn niet van toepassing op de verrichtingen die behoren tot de in bijlage 1 bij het algemeen reglement bedoelde takken 24, 28 en 29.

Ze zijn slechts van toepassing op de verrichtingen die behoren tot de in bijlage 1 bij het algemeen reglement bedoelde takken 21, 22, 23, 25, 26 en 27 wanneer die verrichtingen betrekking hebben op in België gelegen risico's.

In afwijking van het vorige lid zijn de bepalingen van de artikelen 22, 23, 24, 29, § 1, eerste en tweede lid, en artikel 31 van dit besluit van toepassing op al die verrichtingen, ongeacht de ligging van het risico. De bepalingen van de artikelen 22, 24 tot 28, 31, 34, 35 en 77 zijn evenwel niet van toepassing op de verzekeringsondernemingen waarvan de maatschappelijke zetel in een andere Lid-Staat van de Gemeenschap dan België gevestigd is. HOOFDSTUK II. - Onderschrijving van de verzekeringsovereenkomst

Art. 5.De verzekeringsonderneming bezorgt de verzekeringnemer een polis met de tekst van de voorwaarden van de overeenkomst.

Art. 6.Het voorstel of, bij gebrek aan voorstel, de polis : 1° bevat vragen die ertoe strekken de verzekeringsonderneming in te lichten over het te dekken risico alsmede over de mogelijkheid van een vervanging of een overname van de overeenkomst in de zin van artikel 83;2° duidt aan of de verzekeringsovereenkomst al dan niet wordt aangegaan voor het dekken of het opnieuw samenstellen van een door de verzekeringnemer aangevraagd krediet.

Art. 7.De verzekeringsonderneming mag de kosten voor het ondergane medisch onderzoek enkel terugvorderen als de kandidaat-verzekeringnemer de overeenkomst niet onderschrijft of overeenkomstig artikel 9, § 1, opzegt.

Dit recht mag enkel uitgeoefend worden door de verzekeringsonderneming indien er melding van gemaakt is in het voorstel. § 3. Bij afwijking van § 1, voor wat de overeenkomsten betreft waarbij de hoogte van de verzekerde prestaties bij leven op de eindvervaldag van de overeenkomst niet gewaarborgd wordt, bekomt de verzekeringnemer echter voor het sluiten van de overeenkomst de volgende inlichtingen : 1° de aard en de duur van de waarborg van het tarief en, in voorkomend geval, de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om dit tarief te bekomen;2° voor de dekking van het overlijdensrisico, een tabel bijvoegen met de premievoeten in functie van de leeftijd en de elementen waarop ze van toepassing zijn;3° de verzekerde prestaties bij overlijden en voor de aanvullende waarborgen bedoeld in hoofdstuk IX;4° de vermelding van de in artikel 27 bedoelde toeslagen;5° de vermelding van de kosten die ten laste van de verzekeringnemer zijn in geval van opzegging, afkoop en reductie van de overeenkomst;6° de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om van de winstdeling te kunnen genieten, in voorkomend geval met vermelding van het feit dat deze voorwaarden in de loop van de overeenkomst gewijzigd kunnen worden door de verzekeringsonderneming;7° informatie betreffende de belastingregeling en meer bepaald betreffende de fiscale behandeling van de prestaties op de eindvervaldag van de overeenkomst en in geval van vervroegde afkoop. § 4. In de documenten die voor het publiek of voor de tussenpersonen zijn bestemd, mag de verzekeringsonderneming melding maken van de projecties voor de prestaties die overeenstemmen met de combinatie van de overeenkomst of met elke andere gelijkaardige verrichting die bij wijze van voorbeeld wordt gegeven, met inachtneming van de volgende voorwaarden : 1° de verzekeringsonderneming vermeldt zichtbaar en nauwkeurig dat de projecties voor de prestaties die voortvloeien uit de ramingen met betrekking tot de winstdeling, tot de evolutie van de waarde van de eenheden van beleggingsfondsen, tot elke verhoging of andere wijziging van de overeenkomst of van de technische grondslagen, niet gewaarborgd zijn en dat de bedragen van die prestaties kunnen schommelen in de tijd, afhankelijk van de economische conjunctuur en de resultaten van de verzekeringsonderneming;2° als de verzekeringsonderneming bovendien verschillende projecties gebruikt, worden deze op een zodanige manier voorgesteld dat geen enkele projectie meer kans blijkt te hebben om zich werkelijk voor te doen dan een andere. § 5. Onverminderd andere wettelijke of reglementaire bepalingen, moet in elke reclame of elk aanbod betreffende de in artikel 2 bedoelde verrichtingen, waarin verwezen wordt naar een tarief, vermeld worden aan welke voorwaarden voldaan moet worden om dit tarief te bekomen en welke de draagwijdte is van de waarborg van dit tarief.

Bij elke verwijzing naar rendementen die in het verleden verwezenlijkt zijn, dient te worden vermeld dat deze rendementen niet gewaarborgd zijn voor de toekomst.

In elke reclame of elk aanbod voor de in artikel 24, 2de lid en § 4, bedoelde verrichtingen dient hetzij de interne rendementsvoet vermeld te worden, hetzij het brutorendement, met gedetailleerde opgave van de verschillende kosten. § 6. Elke reclame of elk aanbod voor de in hoofdstuk XII bedoelde verrichtingen bevat de volgende inlichtingen : 1° de benaming van het beleggingsfonds en de beleggingsdoeleinden, met vermelding van de in artikel 72, § 2, 13° bedoelde risicoklasse;2° het feit dat het financieel risico van de verrichting volledig door de verzekeringnemer gedragen wordt.

Art. 8.§ 1. De verzekeringnemer heeft het recht om de overeenkomst op te zeggen binnen 30 dagen vanaf de inwerkingtreding ervan. In dit geval stort de verzekeringsonderneming de betaalde premie terug, verminderd met de bedragen die werden verbruikt om het risico te dekken.

Voor de in artikel 24, § 2, tweede lid en § 4, bedoelde verrichtingen kan de verzekeringsonderneming eveneens de in toepassing van artikel 30, § 2, laatste lid, berekende afkoopvergoeding inhouden.

Voor de verrichtingen verbonden met een beleggingsfonds stort de verzekeringsonderneming de waarde van de toegekende eenheden terug, verhoogd met de instapkosten. De waarde van de eenheden wordt bepaald op de door de overeenkomst bepaalde datum, maar ten vroegste op de dag na de datum van ontvangst door de verzekeringsonderneming van de aanvraag van opzegging van de overeenkomst. § 2. Voor de in artikel 6, 2°, bedoelde overeenkomsten heeft de verzekeringnemer het recht de overeenkomst op te zeggen binnen 30 dagen vanaf het ogenblik waarop hij verneemt dat het aangevraagde krediet niet wordt toegekend. In dit geval stort de verzekeringsonderneming de betaalde premie terug overeenkomstig de bepalingen van § 1. § 3. De verzekeringsonderneming maakt melding in de polis van de in de §§ 1 en 2 bedoelde bepalingen.

Art. 9.§ 1. De polis vermeldt of de overeenkomst al dan niet onbetwistbaar is.

Indien de overeenkomst betwistbaar is, vermeldt de polis in welke mate en tot welke datum. Behalve voor de aanvullende verzekeringen, mag dit tijdstip niet later vallen dan één jaar na de datum van onderschrijving van de overeenkomst. § 2. De polis geeft aan in welke mate en voor welke duur de technische grondslagen van de tarifering worden gewaarborgd. § 3. De polis vermeldt in welke mate en onder welke voorwaarden de overeenkomst recht geeft op een winstdeling.

Art. 10.Ongeacht de periodiciteit van de premie is de betaling van die premie of van een gedeelte ervan niet verplicht. De verzekeringsonderneming maakt hiervan melding in de polis. HOOFDSTUK III. - Uitvoering van de overeenkomst

Art. 11.§ 1. Inzake uitsluiting van risico's mag de verzekeringsonderneming de draagwijdte van de algemene voorwaarden niet beperken door bijzondere bedingen, behalve voor een verzwaard risico in hoofde van de verzekerde bij het sluiten van de overeenkomst. § 2. Bij overlijden van de verzekerde als gevolg van een niet-gedekt risico, moet de verzekeringsonderneming het kapitaal-overlijden slechts uitbetalen ten belope van de theoretische afkoopwaarde op de datum van het overlijden. Deze beperking wordt door de verzekeringsonderneming in de polis vermeld.

Art. 12.§ 1. Behalve voor de tijdelijke verzekeringen bij overlijden met periodieke constante premies, die betaalbaar zijn tijdens een periode die langer is dan de helft van de looptijd van de overeenkomst, heeft de verzekeringnemer het recht om op elk ogenblik zijn overeenkomst te reduceren. § 2. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 15, gebeurt de reductie door de verzekerde prestaties bij overlijden en die van de aanvullende verzekeringen te handhaven en hiervoor de theoretische afkoopwaarde aan te wenden tot die is uitgeput. De verzekeringsonderneming waarschuwt schriftelijk de verzekeringnemer voor de gevolgen van de niet-betaling van de premies.

Wanneer de theoretische afkoopwaarde niet volstaat om de dekking te handhaven van de verzekerde prestaties bij overlijden of van de prestaties van de aanvullende verzekeringen, heeft de vermindering van die prestaties uitwerking ten vroegste 30 dagen na de verzending door de verzekeringsonderneming aan de verzekeringnemer van een aangetekende brief waarin aan de gevolgen van de niet-betaling wordt herinnerd.

Art. 13.§ 1. Voor de tijdelijke verzekeringen bij overlijden met periodieke constante premies zonder recht op reductie brengt de niet-betaling van de premie de opzegging van deze verzekeringen mee. § 2. De opzegging heeft uitwerking ten vroegste 30 dagen na de verzending door de verzekeringsonderneming aan de verzekeringnemer van een aangetekende brief waarin aan de gevolgen van de niet-betaling wordt herinnerd. Deze brief wordt ten vroegste op de vervaldag van de eerste onbetaalde premie verzonden.

Art. 14.§ 1. Behalve voor de toegevoegde en de aanvullende verzekeringen, heeft de verzekeringnemer steeds recht op de omzetting van zijn gereduceerde overeenkomst in de oorspronkelijke combinatie.

De verzekeringsonderneming heeft het recht om op eigen initiatief deze omzetting uit te voeren en de aanvullende verzekeringen geheel of gedeeltelijk op te zeggen, indien de overeenkomst erin voorziet. § 2. De in de § 1 bedoelde omzetting die een vermindering van het kapitaal overlijden of van de prestaties van de aanvullende verzekeringen tot gevolg heeft, heeft uitwerking : 1° op de datum van de aanvraag tot omzetting;2° ten vroegste 30 dagen na de verzending door de verzekeringsonderneming aan de verzekeringnemer van een aangetekende brief of, indien de theoretische afkoopwaarde kleiner is dan 25 euro, van een gewone brief, waarin aan de gevolgen van de niet-betaling wordt herinnerd, zowel voor de aanvullende verzekeringen als voor de hoofdverzekering, als die omzetting gebeurt op initiatief van de verzekeringsonderneming. Het hierboven vermelde bedrag wordt in functie van het gezondheidsindexcijfer der consumptieprijzen (basis 1988 = 100) geïndexeerd. Het indexcijfer dat in aanmerking moet worden genomen, is dat van de tweede maand van het trimester dat de datum van de reductie voorafgaat. § 3. In de polis wordt vermeld of de verzekeringnemer recht heeft op reductie en omzetting. In voorkomend geval vermeldt de polis de beperkingen van het recht op reductie en op omzetting alsmede de door de verzekeringnemer en de in uitvoering van de bepalingen van de voorgaande paragrafen door de verzekeringsonderneming te volgen procedures. § 4. De polis vermeldt de wijze waarop de in artikel 29, § 2, bedoelde reductievergoeding wordt berekend.

Art. 15.In afwijking van artikel 15 en behoudens uitdrukkelijk verzet van de verzekeringnemer, is er geen reductie maar afkoop van de overeenkomst indien de afkoopwaarde op de datum van de reductie niet hoger is dan een bedrag vermeld in de brieven bedoeld in de artikelen 13, § 2, en 15, § 2, b).

Art. 16.§ 1. Behalve voor de tijdelijke verzekeringen bij overlijden met periodieke constante premies, die betaalbaar zijn tijdens een periode die langer is dan de helft van de looptijd van de overeenkomst en voor tontineverrichtingen, heeft de verzekeringnemer het recht om op elk ogenblik zijn overeenkomst af te kopen, tenzij een op de overeenkomst toepasselijke wetgeving of reglementering dit verbiedt.

Nochtans wordt de afkoopwaarde slechts vereffend ten belope van het kapitaal-overlijden. Het saldo van de theoretische afkoopwaarde wordt aangewend voor het verzekeren, op inventarisgrondslag, van prestaties bij leven betaalbaar onder dezelfde voorwaarden als de prestaties bij leven van de oorspronkelijke verrichting.

In geval van verzekeringen op meerdere hoofden, wordt de afkoopwaarde slechts vereffend ten belope van het kleinste van de kapitalen-overlijden. § 2. De polis bepaalt of de verzekeringnemer recht heeft op afkoop. In voorkomend geval vermeldt de polis de beperkingen van het recht op afkoop en de door de verzekeringnemer te volgen procedure. Hij bepaalt dat de afkoop moet worden aangevraagd met een door de verzekeringnemer gedateerd en ondertekend schrijven. § 3. De polis vermeldt de wijze waarop de in artikel 30, § 2, bedoelde afkoopvergoeding wordt berekend. § 4. Voor de verrichtingen bedoeld in artikel 24, § 2, 2de lid, en § 4, en de verrichtingen verbonden met een beleggingsfonds heeft de afkoop uitwerking op de datum vermeld in het schrijven bedoeld in § 2 en ten vroegste de dag die volgt op de datum van ontvangst van dit schrijven door de verzekeringsonderneming.

De datum die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de afkoopwaarde is de datum bedoeld in het vorige lid. § 5. Voor de andere dan in § 4 bedoelde verrichtingen heeft de afkoop uitwerking op de datum waarop het kwijtschrift van afkoop of elk ander gelijkwaardig document voor akkoord wordt ondertekend door de verzekeringnemer De datum die in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de afkoopwaarde is de datum van het in het vorige lid bedoelde schrijven.

Art. 17.De polis vermeldt het bestaan en de beperkingen van het recht op voorschot op de verzekerde prestaties. Dit voorschot mag niet groter zijn dan het minimum dat de afkoopwaarde tijdens heel de nog te verstrijken looptijd van de overeenkomst kan bereiken, beperkt tot het bedrag dat voor vereffening vatbaar is met toepassing van de bepalingen van artikel 17, § 1 en rekening houdend met de eventuele wettelijke inhoudingen.

De voorschotakte vermeldt de voorwaarden waaronder dit voorschot wordt toegekend, met name inzake de winstdeling.

Art. 18.§ 1. Voor alle in artikel 8, § 1, bedoelde overeenkomsten verstrekt de verzekeringsonderneming op zijn minst jaarlijks de volgende inlichtingen aan de verzekeringnemer : 1° het bedrag van de premies die in de loop van het voorbije jaar gestort zijn;2° het bedrag van de prestaties van de verzekeringsonderneming die in de loop van het voorbije jaar vereffend zijn;3° de afkoopwaarde of de theoretische afkoopwaarde, met vermelding van de wijze waarop de afkoopvergoeding wordt berekend en van de datum waarop deze waarden werden berekend of, voor de verrichtingen die geen prestaties bij overlijden omvatten, de theoretische afkoopwaarde en het ontbreken van het een recht op afkoop;4° op aanvraag van de verzekeringnemer, dezelfde inlichtingen dan onder 3°, met betrekking tot het voorgaande jaar;5° het bedrag van de winstdeling dat aan de overeenkomst is toegekend en, indien er een winstdelingspercentage vermeld wordt, de elementen mee waarop dit percentage van toepassing is;6° de verhoging van de verzekerde prestaties als gevolg van de winstdeling, alsook de voorwaarden waaraan de overeenkomst dient te voldoen om een winstdeling voor het lopende boekjaar te kunnen genieten. § 2. De in § 1, 3° en 4°, bedoeld informatie is niet vereist voor : 1° de verzekeringsverrichtingen bij overlijden die geen levenslange verzekeringen zijn;2° de lopende renten;3° de overeenkomsten zonder winstdeling;4° de overeenkomsten waarvan de theoretische afkoopwaarde op de verjaardag van de overeenkomst of, bij ontstentenis, op de datum waarop deze waarde meegedeeld wordt, geen 125 euro bedraagt.Dit bedrag van 125 euro wordt in functie van het gezondheidsindexcijfer der consumptieprijzen (basis 1988 = 100) geïndexeerd. Het indexcijfer dat in aanmerking moet worden genomen, is dat van de tweede maand van het trimester dat de datum van de berekening voorafgaat.

Art. 19.Voor de in artikel 8, § 3, bedoelde overeenkomsten verstrekt de verzekeringsonderneming op zijn minst jaarlijks de volgende inlichtingen aan de verzekeringnemer : het bedrag van de premies die in de loop van het voorbije jaar gestort zijn; de premie van het afgelopen jaar betreffende de overlijdensdekking; het bedrag van de toeslagen die in de loop van het voorbije boekjaar ten laste van de verzekeringnemer gelegd zijn; de rentevoet die in de loop van het voorbije jaar gewaarborgd was; het bedrag van de prestaties van de verzekeringsonderneming die in de loop van het voorbije jaar vereffend zijn; 6° de afkoopwaarde of de theoretische afkoopwaarde, met vermelding van de wijze waarop de afkoopvergoeding wordt berekend en van de datum waarop deze waarden werden berekend of, voor de verrichtingen die geen prestaties bij overlijden omvatten, de theoretische afkoopwaarde en het gebrek aan recht op afkoop;7° op aanvraag van de verzekeringnemer, dezelfde inlichtingen dan onder 6°, met betrekking tot het voorgaande jaar;8° het bedrag van de winstdeling dat aan de overeenkomst is toegekend en het percentage ten opzichte van de gemiddelde theoretische afkoopwaarde. Indien er verschillende rendementsvoeten gelden voor de verschillende reserveschijven, moeten de gewaarborgde rentevoet en de winstdelingsdotatie worden uitgedrukt in een percentage van : hetzij de theoretische afkoopwaarde van iedere reserveschijf; hetzij de volledige theoretische afkoopwaarde, gewogen volgens het aandeel van elke reserveschijf; 9° de verhoging van de verzekerde prestaties in geval van overlijden te wijten aan de winstdeling, alsook de voorwaarden waaraan de overeenkomst dient te voldoen om van een winstdeling voor het lopende boekjaar te kunnen genieten. § 2. De in § 1, 6° en 7°, bedoeld informatie is niet vereist voor : 1° de verzekeringsverrichtingen bij overlijden die geen levenslange verzekeringen zijn;2° de lopende renten;3° de overeenkomsten zonder winstdeling;4° de overeenkomsten waarvan de theoretische afkoopwaarde op de verjaardag van de overeenkomst of, bij ontstentenis, op de datum waarop deze waarde meegedeeld wordt, geen 125 euro bedraagt.Dit bedrag van 125 euro wordt in functie van het gezondheidsindexcijfer der consumptieprijzen (basis 1988 = 100) geïndexeerd. Het indexcijfer dat in aanmerking moet worden genomen, is dat van de tweede maand van het trimester dat de datum van de berekening voorafgaat.

Art. 20.De polis bepaalt dat de gereduceerde of afgekochte overeenkomst door de verzekeringnemer binnen een bepaalde termijn opnieuw in werking kan worden gesteld voor de op de datum van de reductie of van de afkoop verzekerde bedragen.

De voormelde termijn mag niet korter zijn dan drie maanden voor een afgekochte overeenkomst en drie jaar voor een gereduceerde overeenkomst.

Deze mogelijkheid mag afhankelijk worden gemaakt van een risicoselectie.

Voor een gereduceerde overeenkomst gebeurt het opnieuw in werking stellen door de premie aan te passen rekening houdend met de gevestigde theoretische afkoopwaarde op het ogenblik waarop de overeenkomst opnieuw in werking wordt gesteld. Een afgekochte overeenkomst wordt opnieuw in werking gesteld door de terugstorting van de afkoopwaarde en door de aanpassing van de premie rekening houdend met de theoretische afkoopwaarde op het ogenblik van de afkoop.

De door de verzekeringnemer te volgen regels zijn eveneens vermeld in de polis of in de documenten bedoeld in de artikelen 13, § 2, en 15, § 2, b),.

De polis kan bepalen dat de zelfmoord van de verzekerde die zich minder dan één jaar na het opnieuw in werking stellen van de overeenkomst voordoet, niet is gedekt; nochtans mag die uitsluiting alleen betrekking hebben op het deel van de prestaties dat het voorwerp uitmaakt van het opnieuw in werking stellen.

Dit artikel is niet van toepassing op het afgekochte deel van de in artikel 24, § 2, 2de lid, en § 4, en in hoofdstuk XII bedoelde overeenkomsten.

Hoofdstuk IV. - Tarieven, reserves en voorzieningen Afdeling 1. - Technisch dossier

Art. 21.Voor elk product of type van product dat het voorwerp van haar activiteit uitmaakt, deelt de verzekeringsonderneming voorafgaand aan de toepassing ervan, de grondslagen en methodes die zij gebruikt voor het opstellen van haar tarifering, de berekening van de afkoopwaarden, de reductiewaarden en de voorziening voor verzekering leven, alsook de vergoedingen die ze zal toepassen, mee aan de CBFA.

Art. 22.De grondslagen en methodes gebruikt voor het opstellen van de tarifering, de berekening van de afkoopwaarden en de reductiewaarden, met inbegrip van de toegepaste vergoedingen, en het geldend winstdelingsplan, moeten ter beschikking van het publiek worden gesteld op de zetel van de vestiging die de overeenkomst heeft gesloten. Afdeling 2. - Bepalingen inzake tarifering

Art. 23.§ 1. Onverminderd de bepalingen van §§ 2 à 7, moeten de voor de tarifering gebruikte technische grondslagen zodanig worden opgesteld dat de premies volstaan om de opeisbare prestaties, de aangroei van de theoretische afkoopwaarden en de kosten te dekken, rekening houdend met de opbrengst van de dekkingswaarden en van de kapitalisatie van deze opbrengst. § 2. Voor de verrichtingen in euro is de technische rentevoet niet groter dan de referentierentevoet die gelijk is aan 3,75 %.

Voor de prestaties bij leven van de verrichtingen waarvan de verzekeringsduur niet langer is dan acht jaar, wordt de technische rentevoet bovendien beperkt tot de spot rate voor deze duur. Wanneer de verrichting uit meerdere prestaties bestaat, met verschillende vervaldagen, wordt de spot rate genomen die met elke vervaldag overeenstemt.

Deze spot rate wordt afgeleid uit de actuariële rendementen voor de duurtijden kleiner dan of gelijk aan deze duur. Het actuarieel rendement voor een bepaalde duur wordt bekomen door lineaire interpolatie van de op het ogenblik van de verbintenis bepaalde, actuariële nettorendementen van de twee op een bij artikel 10 van het algemeen reglement bepaalde gereglementeerde markt verhandelde, lineaire obligaties van een overheid met een vaste rentevoet, waarvan de eindvervaldagen het dichtst bij de vervaldag van de prestatie liggen en waarvoor die vervaldag tussen de twee eindvervaldagen van die obligaties valt.

De berekeningswijze van de spot rate wordt in bijlage 4 vastgelegd. § 3. Voor de verrichtingen in een andere munt dan de euro, is de technische renteboet niet groter dans de referentierentevoet die gelijk is aan de maximale rentevoet toepasselijk krachtens de regels van het land van de betrokken munt of, bij ontstentenis, aan de volgens de bepalingen van § 3 bepaalde rentevoet; § 4. In afwijking van §§ 2 et 3 mag de verzekeringsonderneming voor een bepaalde prestatie die op de datum van de verbintenis is gevestigd, met inbegrip van de door het in artikel 51 bedoelde financieringsfonds gevestigde reserves, een technische rentevoet waarborgen die hoger is dan de in § 2, eerste lid, bedoelde referentierentevoet in de mate dat de duur en de opbrengst van de dekkingswaarden het toelaten en op voorwaarde dat : 1° de duur van de waarborg niet langer is dan acht jaar;2° voor de duur van de waarborg de gewaarborgde technische rentevoet niet groter is dan de spot rate voor deze duur Voor de verrichtingen in euro wordt de spot rate afgeleid uit de actuariële rendementen voor de duurtijden kleiner dan of gelijk aan deze duur.Het actuarieel rendement voor een bepaalde duur wordt bekomen door lineaire interpolatie van de op het ogenblik van de verbintenis bepaalde, actuariële nettorendementen van de twee op een gereglementeerde markt verhandelde, lineaire obligaties van een overheid met een vaste rentevoet, waarvan de eindvervaldagen het dichtst bij de vervaldag van de prestatie liggen en waarvoor die vervaldag tussen de twee eindvervaldagen van die obligaties valt;

Voor de verrichtingen in een andere munt dan de euro wordt de spot rate afgeleid uit de actuariële rendementen voor de duurtijden kleiner dan of gelijk aan deze duur. Het actuarieel rendement voor een bepaalde duur wordt bekomen door lineaire interpolatie van de op het ogenblik van de verbintenis bepaalde, actuariële nettorendementen van de twee op een gereglementeerde markt verhandelde en in de betrokken munt uitgedrukte lineaire obligaties van een overheid met een vaste rentevoet, waarvan de eindvervaldagen het dichtst bij de vervaldag van de prestatie liggen en waarvoor die vervaldag tussen de twee eindvervaldagen van die obligaties valt.

Wanneer de verrichting uit meerdere prestaties bestaat, met verschillende vervaldagen, wordt de spot rate genomen die met elke vervaldag overeenstemt. § 5. Voor de verrichtingen van het type leven zijn de overlevingskansen niet kleiner dan : 1° voor de verrichtingen waarvan het risico in België gelegen is, die welke voortvloeien uit de referentietafels MR of FR, naargelang de verzekerde van het mannelijke of het vrouwelijke geslacht is;2° voor de verrichtingen waarvan het risico in het buitenland gelegen is, de overlevingskansen die door de wetgeving van het land van het risico aan zijn eigen verzekeringsondernemingen opgelegd worden of, bij ontstentenis, de overlevingskansen die overeenstemmen met de sterfte van dat land; § 6. Voor de verrichtingen van het type overlijden zijn de sterftekansen niet kleiner dan : 1° voor de verrichtingen waarvan het risico in België gelegen is, die welke voortvloeien uit de referentietafels MK of FK, naargelang de verzekerde van het mannelijke of het vrouwelijke geslacht is;2° voor de verrichtingen waarvan het risico in het buitenland gelegen is, de sterftekansen die door de wetgeving van het land van het risico aan zijn eigen verzekeringsondernemingen opgelegd worden of, bij ontstentenis, de sterftekansen die overeenstemmen met de sterfte van dat land. De referentietafels MR, FR, MK en FK worden bepaald met de formule en de constanten die in bijlage 1 vermeld zijn. § 7. In afwijking van §§ 5 en 6 mag de verzekeringsonderneming gedurende ten hoogste drie jaar lagere sterfte- of overlevingskansen waarborgen naargelang de risicokapitalen positief of negatief zijn, op voorwaarde dat die kansen niet lager zijn dan de kansen die voor alle Belgische verzekeringsondernemingen en bijkantoren van verzekeringsondernemingen waarvan de maatschappelijke zetel buiten de Gemeenschap gevestigd is, worden afgeleid uit de door de CBFA gepubliceerde statistieken betreffende het aantal verzekerde personen en het aantal vastgestelde overlijdens over 5 jaar.

Art. 24.De verzekeringsonderneming mag in haar tarieven een bijzondere voorvalswet voor een verzwaard risico toepassen. Deze voorvalswet moet in het dossier van de verzekeringnemer bij de verzekeringsonderneming worden vermeld.

Art. 25.De verrichtingen met flexibele premies worden voor de tarifering als een geheel van verrichtingen tegen koopsom beschouwd en geen enkele waarborg inzake tarief mag worden toegekend voor flexibele premies vóór hun storting.

Art. 26.§ 1. De technische grondslagen van de tarifering mogen alleen bestaan uit : 1° sterfte- of overlevingswetten en, voor de tijdelijke verrichtingen bij overlijden met constante periodieke premies zonder recht op reductie of op afkoop, een uittredewet;2° voor de verrichtingen die niet verbonden zijn met beleggingsfondsen, inventaris-, acquisitie- en inningstoeslagen of voor de verrichtingen verbonden met een beleggingsfonds, een toeslag voor het beheer van dit fonds, een instaptoeslag en een uitstaptoeslag;3° technische rentevoeten voor verrichtingen die niet verbonden zijn met beleggingsfondsen. De technische grondslagen van de tarifering van de bruidsschats- en geboorteverzekeringen en van de aanvullende verzekeringen omvatten bovendien voorvalswetten die eigen zijn aan de door deze verzekeringen gedekte risico's § 2. De inventaristoeslagen worden voortdurend en in functie van het risicokapitaal en de theoretische afkoopwaarde verbruikt. § 3. De inningstoeslagen worden verbruikt op de vervaldag van de premie waarop ze slaan en alleen in geval van betaling ervan.

Art. 27.De verzekeringsonderneming mag geen enkele kost of vergoeding aanrekenen behalve die bedoeld in de artikelen 29, § 2 en 30, § 2, tenzij in geval van bijzondere uitgaven die door toedoen van de verzekeringnemer, van de verzekerde of van de begunstigde werden veroorzaakt en op voorwaarde dat de verzekeringsonderneming in de polis melding maakt van deze mogelijkheid en van de bijzondere uitgaven waarvan hierboven sprake is. Afdeling 3. - Reserves

Art. 28.§ 1. De theoretische afkoopwaarde is gelijk aan het verschil tussen de actuele inventariswaarde van de verbintenissen van de verzekeringsonderneming en de actuele waarde van de reductiepremies die betrekking hebben op de toekomstige vervaldagen. Dat verschil wordt verhoogd met het niet-verbruikte gedeelte van de toeslagen.

De technische grondslagen die gebruikt moeten worden voor de berekening van de theoretische afkoopwaarden, zijn deze die worden gebruikt voor de berekening van de premie.

Als de inningstoeslagen bedoeld in artikel 27, § 3, voor de verzekeringsverrichtingen waarvan de premies vooraf worden vastgesteld, variabel zijn, moet voor de toepassing van dit besluit als een acquisitietoeslag worden beschouwd het verschil, als dit positief is, tussen de actuele waarde van de inningstoeslagen van de eerste tien jaar van de verrichting en die welke zou worden verkregen voor deze periode door als inningstoeslagvoet het gewogen gemiddelde betreffende de jaren na het tiende jaar te nemen. § 2. Bij een vermindering van de actuele waarde van de nog te vervallen reductiepremies en in de mate van deze vermindering, wordt het verbruik van de acquisitietoeslag tot een quotiteit van die acquisitietoeslag beperkt, waarvan het bedrag in bijlage 3 is vastgesteld.

Bij een vermindering van de nog te vervallen premies, mag de verzekeringsonderneming echter een reductievergoeding aanrekenen. Deze mag niet groter zijn dan : 1° op het moment van de reductie, een forfait van 75 euro, geïndexeerd in functie van het gezondheidsindexcijfer der consumptieprijzen (basis 1988 = 100).Het indexcijfer dat in aanmerking moet worden genomen is dat van de tweede maand van het trimester dat de datum van de reductie voorafgaat; 2° nadien, op elke vervaldag van de oorspronkelijk voorziene premie, een vergoeding die overeenstemt met de vermindering van het gedeelte van de toeslagen dat het algemeen beheer van de overeenkomsten dekt en die tot 5|Sp van de vermindering van de reductiepremie beperkt is. Deze vergoeding wordt als een inventaristoeslag in de zin van artikel 27, § 2, beschouwd. § 3. Elke toegekende winst die, in welke vorm ook, voor een verhoging van de prestaties is bestemd, wordt in de theoretische afkoopwaarde opgenomen als actuele inventariswaarde van deze verhoging. Deze actuele waarde wordt berekend volgens de tariefgrondslagen die, op het ogenblik van de toekenning van de winstdeling, worden gebruikt voor het onderschrijven van de overeenkomsten in de voor de toekenning gekozen combinatie.

Art. 29.§ 1. De actuele inventariswaarde van de reductiewaarde is de theoretische afkoopwaarde zoals bepaald in artikel 29.

De technische grondslagen die gebruikt moeten worden voor de berekening van de reductiewaarde zijn deze die worden gebruikt voor de berekening van de premie.

Wanneer de reductie gepaard gaat met het wegvallen van de waarborgen in geval van overlijden, kan de overeenkomst in afwijking van het vorige lid bepalen dat de in het eerste lid bedoelde actuele inventariswaarde berekend wordt met de sterftetafels voor de verrichtingen bij leven. § 2. De afkoopwaarde is gelijk aan de theoretische afkoopwaarde zoals bepaald in artikel 29, verminderd met een eventuele afkoopvergoeding.

Deze vergoeding mag niet hoger zijn dan het maximum : 1° van 75 euro.Dat bedrag wordt in functie van het gezondheidsindexcijfer der consumptieprijzen (basis 1988 = 100) geïndexeerd. Het indexcijfer dat in aanmerking moet worden genomen is dat van de tweede maand van het trimester dat de datum van afkoop voorafgaat; 2° van het minimum van 0,05 van de theoretische afkoopwaarde en 0,01 van de theoretische afkoopwaarde vermenigvuldigd met de tot de eindvervaldag nog te verstrijken looptijd van de overeenkomst uitgedrukt in jaren. Wanneer een afkoop tijdens de eerste acht jaar van de overeenkomst gebeurt, mag voor de toepassing van deze paragraaf de theoretische afkoopwaarde evenwel vervangen worden door de theoretische afkoopwaarde die wordt verkregen door de rentevoet te vervangen door de spot rate die op het ogenblik van de afkoop van toepassing is op de verrichtingen met een duur gelijk aan het verschil tussen de looptijd van de overeenkomst beperkt tot acht jaar en de ouderdom van de overeenkomst. § 3. Bij afkoop van een overeenkomst binnen de maand volgend op een reductie, wordt het forfait bedoeld in artikel 29, § 2, tweede lid bij de in de § 2 bedoelde theoretische afkoopwaarde gevoegd. Afdeling 4. - Voorzieningen

Art. 30.§ 1. Bij de bepaling van de voorziening voor verzekering leven houdt de verzekeringsonderneming rekening met de in dit artikel bedoeld principes. § 2. De voorziening voor verzekering leven wordt berekend aan de hand van een voldoende voorzichtige prospectieve actuariële methode, rekening houdend met alle toekomstige verplichtingen volgens de voor iedere lopende levensverzekeringsovereenkomst gestelde voorwaarden, namelijk : 1° alle gewaarborgde prestaties;2° de toegekende winstdelingen;3° alle keuzemogelijkheden waarover de verzekeringnemer of de begunstigde volgens de algemene of de bijzondere voorwaarden van de overeenkomst beschikt;4° de voorziene bedrijfs- en administratiekosten en commissielonen, Er wordt evneens rekening gehouden met de in de toekomst te ontvangen premies. § 3. Bij de in de voorgaande paragraaf bedoelde berekening wordt er rekening gehouden met de ongunstige ontwikkeling van de verschillende betrokken factoren, die ten grondslag liggen aan die voorziening voor verzekering leven.

In het bijzonder stelt de verzekeringsonderneming voor de overeenkomsten waarvoor de gewaarborgde rentevoet vastgesteld is krachtens de bepalingen van artikel 24, §§ 2 en 3, een aanvullende voorziening samen zodra de gewaarborgde rentevoet 80 % van de gemiddelde rentevoet over de laatste vijf jaar van de OLO's op 10 jaar met meer dan 0,1 % overschrijdt.

Deze samen te stellen aanvullende voorziening maakt deel uit van de voorziening voor verzekering leven. Zij is voor alle overeenkomsten gelijk aan de som van het positieve verschil tussen de inventarisreserve van de overeenkomst waarbij de technische rentevoet wordt vervangen door de rentevoet die overeenstemt met 80 % van de gemiddelde rentevoet vermeld in het vorige lid en de inventarisreserve van de overeenkomst in haar technische grondslagen of eventueel aangepast volgens artikel 86, § 3.

Deze aanvullende voorziening wordt op 31 december van elk jaar berekend.

De jaarlijkse dotatie is gelijk aan ten minste 10 % van de in het vorige lid bedoelde samen te stellen aanvullende voorziening.

Indien de samen te stellen aanvullende voorziening kleiner is dan de samengestelde aanvullende voorziening, mag de verzekeringsonderneming van deze laatste aanvullende voorziening 10 % afhouden van het overschot alsook 90 % van de samengestelde aanvullende voorziening die betrekking heeft op de vereffende overeenkomsten.

De berekeningswijze van de samen te stellen aanvullende voorziening en van haar samenstelling wordt in bijlage 5 vastgelegd. § 4. Bij de in § 2 bedoelde berekening mag de verzekeringsonderneming geen rekening houden met de waarschijnlijkheid dat de voor de toekenning van de winstdeling gestelde voorwaarden zich zullen realiseren. § 5. De voorziening voor verzekering leven wordt voor elke overeenkomst afzonderlijk berekend.

Voor de aanvullende verzekeringsverrichtingen is het gebruik van redelijke benaderingen of veralgemeningen echter toegestaan wanneer de verzekeringsonderneming aantoont dat zij nagenoeg dezelfde resultaten opleveren als afzonderlijke berekeningen. § 6. De verzekeringsondernemingen mogen evenwel gebruik maken van een retrospectieve actuariële methode indien zij aantonen dat de volgens deze methode berekende voorziening voor de verzekeringen leven niet lager is dan deze die met behulp van de in § 2 bedoelde methode wordt verkregen. § 7. De methode van waardering van de technische voorzieningen mag niet van jaar tot jaar zodanig veranderen dat afbreuk wordt gedaan aan de continuïteit, ten gevolge van arbitraire wijzigingen in de methode of de elementen van berekening, en is van dien aard dat de winstdeling gedurende de looptijd van de overeenkomst op een redelijke wijze wordt vrijgemaakt. § 8. Onverminderd de bepalingen van §§ 2 tot 7, mag het bedrag van de voorziening voor verzekering leven niet kleiner zijn dan de som, voor alle overeenkomsten, van de inventarisreserves, waarbij de negatieve inventarisreserves niet worden meegerekend.

Hoofdstuk V. - Winstdeling

Art. 31.Geen enkele winstdeling mag, op welke wijze dan ook, worden gewaarborgd vóór de datum van de verdeling van de winst.

Art. 32.§ 1. De verdeling van de winsten ten gunste van de verzekeringsovereenkomsten houdt voor de verzekeringsonderneming de definitieve afstand van deze bedragen in, behalve voor de verrichtingen bedoeld in het koninklijk besluit van 14 mei 1969 betreffende de toekenning van bovenwettelijke voordelen aan de werknemers bedoeld bij koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. § 2. Elke tijdens een boekjaar als winstdeling verdeelde som wordt uiterlijk op de verjaardag van de overeenkomsten die volgt op het boekjaar waarvan het resultaat de verdeling mogelijk heeft gemaakt of, voor de overeenkomsten vereffend vóór die verjaardag, uiterlijk op de datum van vereffening, ten belope van minstens vier vijfden aan de overeenkomst toegekend.

Elke op het einde van een boekjaar nog niet toegekende maar tijdens de voorgaande boekjaren als winstdeling verdeelde som wordt uiterlijk op de verjaardag van de overeenkomsten die volgt op het einde van dit boekjaar of, voor de overeenkomsten vereffend vóór die verjaardag, uiterlijk op de datum van vereffening, ten belope van minstens een achtste aan de overeenkomst toegekend.

De bepalingen van deze paragraaf zijn van toepassing op het einde van de waarborgperiode. § 3. De toekenning van de winstdeling mag niet voorwaardelijk zijn.

Het eerste lid is niet van toepassing wanneer de overeenkomst met een hypothecair krediet verbonden is. § 4. De verzekeringsonderneming die van de in de §§ 4 en 6 van artikel 24 bedoelde mogelijkheid gebruik maakt, kan slechts een winstdeling ten gunste van de betrokken overeenkomsten verdelen op het einde van de periode van waarborg van de technische grondslagen bedoeld in deze paragrafen. HOOFDSTUK VI. - Collectieve overeenkomsten

Art. 33.De verzekeringsonderneming mag een van de bepalingen van artikel 24, §§ 2, 3 en 7 afwijkende tarifering toepassen op een overeenkomst met als voorwerp tijdelijke verzekeringsverrichtingen bij overlijden, bestemd om financieringen te dekken die de verzekeringnemer heeft toegestaan, op voorwaarde dat de overeenkomst bepaalt dat de verzekeringnemer aan de individuele verzekerden het recht op afkoop, reductie en aanduiding van de begunstigden overdraagt betreffende de bedragen die niet noodzakelijk zijn om het verschuldigd blijvend saldo te waarborgen.

Art. 34.De in artikel 34 bedoelde tarifering houdt geen rekening met de leeftijd van iedere verzekerde afzonderlijk. HOOFDSTUK VII. - Samengevoegde overeenkomsten

Art. 35.Wanneer er tussen de verzekeringnemers of de begunstigden van verschillende overeenkomsten onderlinge economische, sociale of familiale banden bestaan, mag de verzekeringsonderneming op deze overeenkomsten de bepalingen van dit besluit betreffende de algemene voorwaarden, de technische grondslagen, de tarifering en de winstdeling toepassen alsof het om één enkele overeenkomst zou gaan.

In dat geval gebeurt de uitsplitsing van de premies en de prestaties over die overeenkomsten, samengevoegde overeenkomsten genoemd, in functie van de inventarisgrondslagen.

De verzekeringsonderneming past de in het vorige lid vermelde regels toe wanneer een verzekeringnemer verscheidene overeenkomsten bij eenzelfde verzekeringsonderneming heeft aangegaan.

Art. 36.Overeenkomsten die met één of meer beleggingsfondsen zijn verbonden, mogen hetzij onderling, hetzij met één of meer overeenkomsten die niet met dergelijke fondsen verbonden zijn, worden samengevoegd. In dit geval bepaalt de polis de regels voor de verdeling van de premies, de reserves en de winstdeling over de verschillende overeenkomsten. HOOFDSTUK VIII. - Bruidsschats- en geboorteverzekeringen

Art. 37.De artikelen 103, 104, 114, 115, 119, 120 en 121 van de wet van 25 juni 1992 op de landsverzekeringsovereenkomst, alsmede die van dit besluit betreffende de levensverzekeringen zijn van toepassing op de bruidsschats- en geboorteverzekeringen. HOOFDSTUK IX. - Aanvullende verzekeringen

Art. 38.De personenverzekeringsverrichtingen die betrekking hebben op een bijkomend risico bij de in artikel 2, 1° en 2°, bedoelde verrichtingen zijn gericht op de uitkering van een vast bedrag.

Art. 39.De verzekeringnemer heeft het recht om op elk ogenblik en onafhankelijk van het verloop van de hoofdverzekering, een einde te maken aan de betaling van de premies van de aanvullende verzekering.

De verzekeringsonderneming maakt hiervan melding in de polis.

Art. 40.De algemene voorwaarden van de hoofdverzekering zijn van toepassing op de aanvullende verzekering voor zover de bedingen van de aanvullende verzekering er niet van afwijken.

De verzekeringsonderneming maakt hiervan melding in de polis.

Art. 41.De opzegging en de afkoop van de hoofdverzekering leiden van rechtswege tot de opzegging of, indien er een afkoopwaarde is, tot de afkoop van de aanvullende verzekering.

De reductie van de hoofdverzekering brengt van rechtswege de reductie mee van de aanvullende verzekering.

De verzekeringsonderneming maakt hiervan melding in de polis. HOOFDSTUK X. - Groepsverzekeringen Afdeling 1. - Groepsverzekeringsreglement - Aansluiting

Art. 42.§ 1. De artikelen 8, §§ 1 tot 3, 13, § 2, 15, §§ 1 en 2, 16, 19, 1° tot en met 4°, 20, 1° tot en met 7° en 30, § 2, laatste lid zijn niet van toepassing op de groepsverzekering. § 2. Artikel 54, § 2 is niet van toepassing op groepsverzekeringen die door publiekrechtelijke rechtspersonen zijn onderschreven en die bestemd zijn om het statutaire pensioenstelsel te verzekeren.

Art. 43.Een groepsverzekering mag bij een verzekeringsonderneming enkel onderschreven worden ten voordele van het geheel of van een deel van het personeel of van de bedrijfsleiders van één of meerdere werkgevers.

Art. 44.§ 1. Het reglement bepaalt in welke mate de algemene voorwaarden van de verzekering er deel van uitmaken. § 2. Het reglement bepaalt : 1° de regels en voorwaarden voor de aansluiting;2° dat de persoonlijke bijdragen van de aangeslotenen door de werkgever op de bezoldigingen worden ingehouden en aan de verzekeringsonderneming worden gestort;3° de regels die het mogelijk maken op elk ogenblik de door de aangeslotene verworven prestaties en reserves te bepalen;4° de te volgen procedure opdat elke aangeslotene, uiterlijk drie maanden na de vervaldag van de premies, van de niet-betaling van de persoonlijke bijdragen of de werkgeversbijdragen alsmede van de opzegging van de groepsverzekering op de hoogte wordt gebracht;5° de volgorde van de begunstigden in geval van overlijdensdekking;6° de voorwaarden die van toepassing zijn op de facultatieve persoonlijke overeenkomst;7° indien de groepsverzekering door verschillende inrichters werd aangegaan, de regels van verdeling van het financieringsfonds wanneer een inrichter de aldus gevormde groep verlaat;8° de doeleinden van het eventuele financieringsfonds, zijn stijvings- en vereffeningsmodaliteiten alsmede het lot van dit fonds in geval van opzegging of reductie van de groepsverzekering;9° de toe te passen procedures in geval van de in artikel 50 bedoelde onderfinanciering;10° de modaliteiten volgens dewelke de bedragen van de verworven prestaties en reserves tijdens de duur van de aansluiting aan iedere aangeslotene worden medegedeeld;11° de verschillende elementen in de samenstelling van de vaste prestaties alsmede de wijze waarop ze worden bepaald;12° de regels en de voorwaarden voor opzegging van de groepsverzekering. Afdeling 2. - Vaste bijdragen - vaste prestaties

Art. 45.Het reglement van de groepsverzekering mag hetzij vaste bijdragen, hetzij vaste prestaties voorzien, met inbegrip van de "cash balance" systemen bedoeld in artikel 21 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen, hetzij een combinatie van beide stelsels.

De vaste prestaties mogen geen rekening houden met de prestaties die voortvloeien uit overeenkomsten die door de aangeslotenen individueel aangegaan zijn buiten de collectieve verbintenis van de inrichter. Afdeling 3. - Financiering

Art. 46.§ 1. De persoonlijke bijdragen en de prestaties die overeenstemmen met de persoonlijke bijdragen, ongeacht het type van de uitgevoerde verrichting, en de prestaties die voor elke aangeslotene overeenstemmen met de in artikel 46 bedoelde vaste bijdragen, maken het voorwerp van individuele berekeningen uit.

De premies van de verrichtingen bij overlijden en van de aanvullende verzekeringen worden berekend volgens een individuele tarifering. Voor de groepen die een groot aantal personen verzekeren en dan nog enkel voor de werkgeversbijdragen, is het echter toegestaan dat de tarifering geen rekening houdt met de leeftijd van elke verzekerde afzonderlijk maar wel met de gemiddelde leeftijd die gewogen is in functie van de verzekerde kapitalen. Deze mogelijkheid is beperkt tot de tijdelijke verzekeringen met een looptijd niet langer dan een jaar. § 2. De verzekeringsonderneming mag aan toekomstige aangeslotenen geen waarborg verlenen betreffende het tarief, noch betreffende verhogingen van de waarborg van de lopende overeenkomsten.

Art. 47.§ 1. Voorzover er te bereiken prestaties zijn bij leven van de aangeslotenen, worden de bij de verzekeringsonderneming gevestigde reserves zo gestijfd dat zij op elk ogenblik voor elke aangeslotene een minimumbedrag bereiken. § 2. Het in § 1 bedoelde minimumbedrag is gelijk aan het grootste van de twee volgende bedragen : 1° De verworven reserves zoals ze zijn bepaald in het reglement.Voor de aangeslotenen in dienst en de aangeslotenen die niet meer in dienst zijn maar recht hebben op uitgestelde pensioenprestaties en die de laagste van de pensioenleeftijden voorzien door het reglement bereikt of overschreden hebben, de actuele waarde van de prestaties waarop ze aanspraak zouden kunnen maken indien ze op het beschouwde ogenblik op pensioen zouden gaan, berekend met de actualisatieregels bepaald in punt b) van deze paragraaf. 2° de actuele waarde : a) hetzij van de lopende rente, eventuele overdraagbaarheid inbegrepen;b) hetzij van het deel van de te bereiken prestaties, die overeenkomstig het reglement, rekening houdend met de bezoldiging van het ogenblik en op basis van een loopbaan tot aan de normale pensioenleeftijd worden berekend.De noemer van de met dit deel overeenstemmende breuk is gelijk aan het aantal jaren van de volledige loopbaan van de aangeslotene; de teller wordt gevormd door het aantal gepresteerde jaren. Beide getallen worden berekend vanaf de datum van aansluiting. Voor de werknemers die na 31 december 1995 in dienst zijn getreden en voor de werknemers die in dienst zijn getreden vóór 1 januari 1996, van wie de rechten betrekking hebben op een pensioenstelsel dat werd ingevoerd na 31 december 1995, zijn de teller en de noemer van deze breuk beperkt tot de in het reglement vastgelegde maximale erkende diensttijd. In deze berekening is de eventuele overdraagbaarheid in geval van overlijden na de pensioenleeftijd begrepen.

De in het eerste lid, 2°, gedefinieerde actuele waarde wordt berekend met behulp van de volgende actualisatieregels : 1° de technische rentevoet van 6 %;2° de sterftewetten die voortvloeien uit de tafels MR of FR, naargelang de aangeslotene van het mannelijke of vrouwelijke geslacht is. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de datum van aansluiting de datum van aansluiting bij het pensioenstelsel verstaan.

De normale pensioenleeftijd is de laagste van de pensioenleeftijden waarna krachtens de pensioentoezegging de pensioenprestaties van de aangeslotene alleen nog verhogen ten gevolge van salarisstijgingen of van een eventuele vermindering van het aandeel van het wettelijke pensioen. Die normale pensioenleeftijd mag niet hoger zijn dan 65 jaar. § 3. Voor de toezeggingen bedoeld in artikel 21 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen, wordt, in afwijking van § 2, de minimumvoorziening voor elke aangeslotene samengesteld overeenkomstig de regels van § 6 van dit artikel. § 4. Wanneer het reglement voorziet in de mogelijkheid tot vervroeging van de verzekerde voordelen en de prestaties waarop men bij vervroeging recht heeft groter zijn dan die welke voortvloeien uit de actuariële vermindering volgens de technische grondslagen bepaald door het reglement, wordt bovenop de voorzieningen bedoeld in §§ 2, 5 en 7 een aanvullende voorziening gevestigd.

Die aanvullende voorziening is minstens gelijk aan 60 % van het positief verschil tussen, enerzijds, de minimumreserve voortvloeiend uit §§ 2, 5 en 7 waarbij als normale pensioenleeftijd de leeftijd genomen wordt op de eerste dag waarop de aangeslotene volgens het reglement zijn recht op pensioenvoordelen ten vroegste kan laten gelden, en anderzijds, de minimumreserve voortvloeiend uit §§ 2, 5 en 7. De minimumreserves die in aanmerking worden genomen bij de berekening van dit verschil worden desgevallend verhoogd tot de waarborg bedoeld in artikel 24, § 1 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen. § 5. Wanneer de aansluitingsdatum valt na de datum vanaf dewelke de erkende diensttijd in aanmerking genomen wordt door het reglement, wordt de breuk bedoeld in § 2, 2°, b), berekend rekening houdend met de datum waarop de erkende diensttijd aanvangt. Deze bepaling betreft enkel de werknemers die na 31 december 1995 in dienst zijn getreden en de werknemers die in dienst zijn getreden vóór 1 januari 1996, van wie de rechten betrekking hebben op een pensioenstelsel dat werd ingevoerd na 31 december 1995. § 6. Wanneer de pensioentoezegging van het type vaste bijdragen is, worden afzonderlijke individuele rekeningen bijgehouden voor elke aangeslotene, enerzijds voor de werkgeversbijdragen en anderzijds voor de persoonlijke bijdragen van de aangeslotene.

Het bedrag dat zich op de rekeningen van de aangeslotene bevindt bepaalt de minimumreserve die de verzekeringsonderneming dient samen te stellen voor de dekking van de toezegging met betrekking tot deze aangeslotene.

Wanneer het reglement in het gebruik van tariferingsregels voor de bepaling van de prestaties met betrekking tot de gestorte bijdragen voorziet, wordt het bedrag, dat zich op de rekeningen van de aangeslotene bevindt, verkregen door deze bijdragen te kapitaliseren overeenkomstig de tariferingsregels van het reglement.

Met tariferingsregels worden regels bedoeld die, ofwel enkel een bepaald rendement in aanmerking nemen, ofwel een bepaald rendement gecombineerd met een voorvalswet. Dit rendement kan een intrestvoet zijn die numeriek in het reglement is vastgelegd, een rendement dat gedefinieerd wordt door verwijzing naar elk financieel instrument gewaarborgd door één van de lidstaten van de Europese Unie, of het rendement verbonden aan de evolutie van elke index die door een autoriteit van een gereglementeerde markt zoals bedoeld in artikel 10 van het algemeen reglement wordt openbaar gemaakt, of van elke index die op nationaal of internationaal niveau erkend wordt. Indien voormeld rendement een intrestvoet is die numeriek in het reglement wordt vastgelegd mag deze intrestvoet de rentevoet gedefinieerd in artikel 48, § 2, 2°, a) niet overschrijden.

In het kader van dit artikel wordt met bijdragen, naast de in het reglement bepaalde persoonlijk bijdragen en werkgeversbijdragen, ook de toegekende winstdeling bedoeld. § 7. Indien het plan ten laste van de verzekeringsonderneming een groepsverzekering aanvult die onderschreven is bij een andere verzekeraar, zijn de volgende bepalingen van toepassing.

De verworven reserves bedoeld in § 2, 2° zijn deze die ten laste van de verzekeringsonderneming zelf vallen, in overeenstemming met de bepalingen dienaangaande in het reglement;

Indien de vaste prestaties ten laste van de verzekeringsonderneming uitgedrukt worden als het verschil tussen een globale vaste prestatie en prestaties samengesteld in het kader van een groepsverzekeringsovereenkomst met vaste bijdragen onderschreven bij een andere verzekeraar, wordt de breuk bedoeld in § 2, 2° toegepast op de globale vaste prestatie.

Van de in beide vorige leden bepaalde breuk worden de verworven prestaties met betrekking tot die andere overeenkomst afgetrokken vóór de actualisatie overeenkomstig de actualisatieregels vermeld in § 2.

Deze prestaties worden uitgedrukt in rente of in kapitaal al naargelang de vaste prestaties, gedefinieerd in het plan ten laste van de verzekeringsonderneming, zijn uitgedrukt in rente of in kapitaal zonder rekening te houden met de mogelijkheden tot omzetting die in dat plan zijn voorzien.

Nochtans kan de CBFA, op vraag van de verzekeringsonderneming, toestaan om af te wijken van de modaliteiten gedefinieerd in deze paragraaf op voorwaarde dat de door de verzekeringsonderneming voorgestelde berekeningsmodaliteiten op geen enkel moment een tekort aan minimumreserve tot gevolg hebben. § 8. Wanneer de toezegging in de storting van persoonlijke bijdragen van de aangeslotene voorziet, dekt het financieringsfonds voor alle actieve aangeslotenen en aangeslotenen die van uitgestelde prestaties genieten, de som van de positieve verschillen tussen : 1° voor de toezeggingen van het type vaste prestaties en in de mate dat deze verschillen nog niet gedekt worden door de reserves van de overeenkomsten : a) het gewaarborgd bedrag bedoeld bij artikel, 24, § 1 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen, enerzijds;b) de reserves bepaald overeenkomstig de §§ 1, 2, 5 en 7 van dit artikel, anderzijds 2° voor de toezeggingen van het type vaste bijdragen en de toezeggingen bedoeld in artikel 21 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen : a) het gewaarborgd bedrag bedoeld bij artikel 24, § 1, van de wet betreffende de aanvullende pensioenen, enerzijds;b) de bedragen die op de individuele rekeningen voorkomen, anderzijds. Voor de aangeslotenen die uitgestelde prestaties genieten, wordt de kapitalisatie bedoeld in 1°, a) en 2°, a) van het eerste lid vanaf de uittreding van deze aangeslotenen uitgevoerd tegen een interestvoet van ten minste 0 %.

Art. 48.§ 1. Indien de te bereiken prestaties verhoogd worden hetzij door een verbetering van het reglement, hetzij door een vermindering van het wettelijk pensioen of van prestaties die voortvloeien uit een ander voorzorgs- of verzekeringsplan dat door de werkgever of een andere werkgever gestijfd wordt, komt de minimumreservering voor die verhoging tot stand volgens de regels van artikel 48, met uitzondering van die bedoeld in § 2, 1° en § 5, waarbij de aansluitingsdatum door die van de verhoging wordt vervangen voor wat het verschil tussen de nieuwe en de oude te vestigen prestaties betreft. § 2. In geval van een onderfinanciering die voortvloeit uit de inwerkingtreding van dit besluit, van de wet betreffende de aanvullende pensioenen of uit een wijziging van de berekeningsregels van het in artikel 48 bedoelde minimumbedrag, met uitzondering van deze bedoeld in § 2, 1°, mag bij aanzuivering van deze onderfinanciering zodanig gebeuren dat het afgeloste bedrag nooit kleiner zijn dan het bedrag dat uit de constante aflossing over 20 jaar voortvloeit.

In afwijking van de bepalingen van het vorige lid, moet de onderfinanciering die voortvloeit uit de afschaffing van de in artikel 55, § 3 van het koninklijk besluit van 17 december 1992 betreffende de levensverzekeringsactiviteit bedoelde mogelijkheid voortvloeit, vóór 1 juli 2007 worden aangezuiverd.

De onderfinanciering mag niet trager uitdoven dan de toezeggingen waarmee ze verbonden is. § 3. Indien men bij de oprichting van een voorzorgsplan rekening houdt met gepresteerde dienstjaren vóór de datum van inwerkingtreding, mag de minimumreserve betreffende die bijkomende jaren volgens de in § 1 vermelde regels gefinancierd worden.

Art. 49.Wanneer de onderfinanciering een andere oorzaak heeft dan die bedoeld in artikel 49 en met name ingeval de financiering van de reserves ontoereikend is of bij een ontoereikendheid van de bij artikel 49 bedoelde aflossingen, verwittigt de verzekeringsonderneming de inrichter zodra de ontoereikendheid werd vastgesteld.

Indien een voldoende financiering binnen een termijn van zes maanden vanaf de bovengenoemde verwittiging uitblijft of in alle gevallen waar het pensioenstelsel is opgeheven, wordt de groepsverzekering gereduceerd.

In die gevallen worden de reserves overgedragen naar individuele overeenkomsten voorzover dit nog niet het geval was.

De verdeling van de niet geïndividualiseerde reserves gebeurt voor iedere aangeslotene in de verhouding van het verschil tussen zijn volledige verworven reserve, in voorkomend geval verhoogd tot het bedrag gewaarborgd in toepassing van artikel 24, § 1 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen, en de reserve van zijn individuele persoonlijke bijdrage- en werkgeversbijdrageovereenkomsten, tot de som, voor alle aangeslotenen, van die verschillen. Afdeling 4. - Financieringsfonds

Art. 50.§ 1. Het financieringsfonds bevat de reserves die geen betrekking hebben op de individuele overeenkomsten.

Wanneer de totale gestorte werkgeversbijdrage lager is dan deze die krachtens het reglement moet worden toegewezen aan de werkgeversbijdrageovereenkomst, wordt het verschil uit het financieringsfonds geput. § 2. De activa van het financieringsfonds kunnen niet terug worden opgenomen in het vermogen van de werkgever.

In geval van definitieve opheffing van het pensioenstelsel, in geval van vereffening van de werkgever, van faillissement van de werkgever en van analoge procedures of in geval van ontslagen zoals bedoeld in de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen en in het koninklijk besluit van 29 augustus 1985 tot bepaling van de ondernemingen in moeilijkheden of die uitzonderlijk ongunstige economische omstandigheden kennen, bedoeld in artikel 39bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, worden de activa van het financieringsfonds gestort in een maatschappelijk fonds van de werkgever dat beheerd wordt overeenkomstig artikel 15, h, van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, tenzij bij collectieve arbeidsovereenkomst andere toekenningsmodaliteiten worden overeengekomen.

Het bedrag van de activa van het financieringsfonds dat in toepassing van het vorige lid gestort wordt in een maatschappelijk fonds van de werkgever of een andere bestemming krijgt op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst, is hoogstens gelijk aan het bedrag van de activa die de verworven reserves, in voorkomend geval verhoogd tot de bedragen gewaarborgd in toepassing van artikel 24 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen, overschrijden en wordt beperkt naar verhouding van de verworven reserves, in voorkomend geval verhoogd tot de bedragen gewaarborgd in toepassing van artikel 24 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen, van de betrokken werknemers. § 3. Het financieringsfonds vormt een theoretische afkoopwaarde. Afdeling 5. - Verworven prestaties en reserves

Art. 51.Onverminderd andere wettelijke bepalingen, zijn de prestaties gevestigd door het gedeelte van de persoonlijke bijdragen dat niet verbruikt werd om het risico te dekken, de prestaties die voor elke aangeslotene met de bij artikel 46 bedoelde vaste bijdragen overeenkomen en de prestaties gevestigd door de desbetreffende toegekende winstdeling, evenals de overeenkomstige reserves, verworven door de aangeslotene.

Nochtans kan het reglement voorzien dat bij de uittreding, de prestatie beperkt wordt tot het gedeelte van de door de aangeslotene voor het pensioen betaalde persoonlijke bijdragen dat niet verbruikt werd om het risico te dekken, gekapitaliseerd tegen de in artikel 24, § 2, bedoelde maximale referentierentevoet voor de verzekeringsverrichtingen van lange duur, wanneer de werknemer op het ogenblik van de uittreding minder dan één jaar bij het aanvullend pensioen was aangesloten. Afdeling 6. - Vereffening van de verzekerde prestaties

Art. 52.Wanneer de te bereiken prestatie uitgedrukt is in een rente en het reglement bepaalt dat de aangeslotene voor het kapitaal kan opteren, wordt het bedrag dat hem wordt toegekend berekend met behulp van de actualisatieregels die daarvoor in het reglement werden voorzien.

Die regels voor actualisatie mogen niet leiden tot een bedrag dat kleiner is dan het bedrag dat bekomen is met behulp van de in artikel 48, § 2, 2°, bedoelde actualisatieregels die van kracht zijn op het ogenblik dat de omzetting van rente in kapitaal wordt uitgevoerd. Afdeling 7. - Afkoop van de overeenkomsten - reductie of overdracht

van de groepsverzekering

Art. 53.§ 1. Zolang de aangeslotene niet is uitgetreden, kan het recht op afkoop niet worden uitgeoefend, behoudens in de door het reglement gespecificeerde gevallen en enkel ten voordele van de aangeslotene. § 2. Op het ogenblik van de uittreding wordt het recht op afkoop afgestaan aan de aangeslotene. § 3. Indien de premiebetaling wordt stopgezet voor het geheel van de groepsverzekering, worden de prestaties gereduceerd. § 4. In afwijking van § 1 kan de groepsverzekering worden afgekocht met de bedoeling de theoretische afkoopwaarden over te dragen naar een in België toegelaten verzekeringsonderneming of naar een verzekeringsonderneming die er gerechtigd is om via een bijkantoor of via de vrije dienstverrichting werkzaam te zijn of naar een pensioenfonds, dat in België toegelaten is of gemachtigd is om in België zijn activiteit uit te oefenen.

Voor een groepsverzekering waarvan de som van de over te dragen afkoopwaarden groter is dan 1.250.000 euro, mag de verzekeringsonderneming in de overeenkomst ofwel in een vergoeding voorzien die de in artikel 30 bedoelde afkoopvergoeding vervangt ofwel in een spreiding van de overdracht of in een combinatie van de twee.

De hierboven vermelde bedragen worden in functie van het gezondheidsindexcijfer der consumptieprijzen (basis 1988 = 100) geïndexeerd. Het indexcijfer dat in aanmerking moet worden genomen, is dat van de tweede maand van het trimester dat de datum van de reductie voorafgaat.

De CBFA kan zich tegen deze overdracht verzetten als het evenwicht van de verzekeringsonderneming erdoor wordt bedreigd. Afdeling 8. - Aanvullende bepalingen voor groepsverzekeringen ten

voordele van bedrijfsleiders

Art. 54.§ 1. Elke groepsverzekering ten voordele van bedrijfsleiders, wordt beheerst door een reglement dat de rechten en plichten van de onderneming van de aangeslotenen en van de verzekeringsonderneming bepaalt.

De tekst van het reglement wordt op eenvoudig verzoek aan de in het vorig lid bedoelde personen verstrekt. Het reglement bepaalt of de inrichter of de verzekeringsonderneming daarmee wordt belast. § 2. De aansluiting is verplicht voor elke persoon bedoeld in § 1 die tot de in het reglement beschreven categorie behoort. De bepaling van de categorie kan voorwaarden bevatten betreffende een minimumleeftijd of een minimum aantal dienstjaren. In dit geval evenwel, wanneer het reglement in een vaste prestatie voorziet, kunnen deze voorwaarden niet tot gevolg hebben dat de aansluiting wordt uitgesteld tot na de vijfentwintigste verjaardag. § 3. In afwijking van § 2, kunnen de personen in dienst op het ogenblik van het onderschrijven van de groepsverzekering deze aansluiting weigeren of indien het reglement het toelaat, ze uitstellen. Dit geldt eveneens indien de wijziging van de overeenkomst een verhoging inhoudt van de verplichtingen van de personen die reeds zijn aangesloten op de datum van deze verhoging.

Art. 55.§ 1. De bij artikel 52 bedoelde verworven reserve mag niet lager zijn dan de minimale reserve bepaald door artikel 48.

Voor de toepassing van artikel 48 worden de woorden « artikel 24, § 1 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen » telkens vervangen door de woorden « artikel 56, § 2 ». § 2. Wanneer de voorzorgstoezegging voorziet in de betaling van een persoonlijke bijdrage door de aangeslotene, heeft deze bij zijn uittreding, pensionering of bij opheffing van de toezegging recht op het gedeelte van die bijdrage, dat niet verbruikt werd voor de dekking van het overlijdens- en invaliditeitsrisico vóór de pensionering, gekapitaliseerd tegen de maximale referentierentevoet bedoeld in artikel 24, § 2. § 3. De pensioeninstelling deelt ten minste éénmaal per jaar aan de aangeslotenen het bedrag van de verworven prestaties en van de verworven reserves mee, waarbij in voorkomend geval het bedrag wordt vermeld dat overeenstemt met de waarborg bedoeld in § 2.

Bij deze gelegenheid deelt de pensioeninstelling de aangeslotene mee dat de tekst van het reglement op eenvoudig verzoek kan worden verkregen bij de persoon die daartoe overeenkomstig het reglement is aangeduid. HOOFDSTUK XI. - Verzekeringsverrichtingen die met een afgezonderd fonds zijn verbonden Afdeling 1. - Aard van een afgezonderd fonds

Art. 56.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn enkel van toepassing op de verzekeringsverrichtingen waarvoor de verzekeringsonderneming er zich toe verbindt om bovenop de tariefgrondslagen, een deel van de gerealiseerde winst afkomstig uit de beleggingen in bepaalde hiervoor aangewezen activa als winstdeling te verdelen en toe te kennen.

In dit geval worden deze activa van de andere activa van de verzekeringsonderneming afgezonderd en vormen een gescheiden fonds, afgezonderd fonds genoemd.

Art. 57.§ 1. Een verzekeringsovereenkomst kan met verschillende afgezonderde fondsen binnen één verzekeringsonderneming verbonden zijn op voorwaarde dat het mogelijk is om te bepalen in welke mate die overeenkomst met elk van die fondsen verbonden is. In dit geval vermeldt de polis de quotiteit van de premies of van de verzekerde prestaties die met elk van die fondsen verbonden is.

De bepalingen van het voorgaande lid zijn eveneens van toepassing in het geval dat de overeenkomst niet volledig met afgezonderde fondsen is verbonden. § 2. De overeenkomst bepaalt dat het rendement van het fonds maar toegekend zal worden indien de verrichtingen van het fonds rendabel zijn.

Voor elk afgezonderd fonds mag de dotatie aan de voorziening voor winstdeling en restorno's niet groter zijn dan de netto technisch-financiële winst vóór dotatie, vermeerderd met de variatie van de niet-geactiveerde zillmeringswaarden die niet het voorwerp dienen uit te maken van een terugbetaling.

Voor de toepassing van deze paragraaf, verstaat men onder netto technisch-financiële winst vóór dotatie, de som van de posten « netto technisch-financieel saldo » en « dotatie van het boekjaar aan de voorziening voor winstdeling en restorno's", met betrekking tot een afgezonderd fonds, van de statistieken bedoeld in artikel 11bis van het algemeen reglement, als deze som positief is. Afdeling 2. - Vaststelling van de inventaris van een afgezonderd

fonds.

Art. 58.Per fonds wordt een inventaris bijgehouden.

Deze inventaris bevat alle bestanddelen van het vermogen van het fonds.

Deze inventaris wordt opgemaakt voor elke dag waarop een wijziging van de samenstelling van het fonds plaatsheeft. Afdeling 3. - Diverse bepalingen

Art. 59.§ 1. Per afgezonderd fonds stelt de verzekeringsonderneming een winstdelingsreglement op dat deel uitmaakt van de algemene voorwaarden van de verzekering verbonden aan het afgezonderde fonds. § 2. Het winstdelingsreglement van het fonds bevat minstens de volgende gegevens : 1° de benaming van het afgezonderde fonds;2° de beleggingsdoeleinden van het fonds, met inbegrip van : a) de financiële doelstellingen, en in het bijzonder het nastreven van kapitaalgroei of van inkomsten;b) de beleggingspolitiek;c) de criteria inzake spreiding en diversificatie van de activa;d) de aan de beleggingspolitiek gestelde grenzen, en in het bijzonder de maximale en minimale quotiteiten voor de categorieën van activa;e) de financiële technieken en instrumenten die bij het beheer van het fonds niet zullen worden gebruikt;3° een beschrijving van de regels inzake vaststelling en bestemming van de inkomsten;4° de berekeningswijze van de toeslagen, en voor de onroerende goederen, de aard van de commissielonen, vergoedingen, kosten en lasten van het fonds en de wijze waarop zij worden berekend en toegerekend, alsook de begunstigden ervan, met vermelding van het feit of, en eventueel in welke mate, de vergoeding betrekking heeft op activa die niet rechtstreeks of onrechtstreeks in onroerende goederen zijn belegd.

Art. 60.De verzekeringsonderneming stelt een financieel jaarverslag op dat toelaat na te gaan of het gedeelte van de aan de overeenkomsten toegekende winsten en de uitgevoerde beleggingen aan de bepalingen van het winstdelingsreglement beantwoorden. Dit verslag wordt ter beschikking van de verzekeringnemers gesteld op de zetel van de verzekeringsonderneming. HOOFDSTUK XII. - Verzekeringsverrichtingen die met een beleggingsfonds zijn verbonden Afdeling 1. - Aard van een beleggingsfonds

Art. 61.Artikel 8, §§ 1, 2 en 3, 5° en 7°, en artikel 20, met uitzondering van 1° en 2°, zijn niet van toepassing op de verzekeringsverrichtingen die met een beleggingsfonds zijn verbonden.

Art. 62.§ 1. De activa van een of meerdere beleggingsfondsen vormen de dekkingswaarden, ten belope van de voorziening voor verzekering leven met betrekking tot dit beleggingsfonds of tot deze beleggingsfondsen. § 2. Een verzekeringsovereenkomst kan met verschillende beleggingsfondsen binnen één verzekeringsonderneming verbonden zijn op voorwaarde dat het mogelijk is om te bepalen in welke mate deze overeenkomst met elk van die fondsen verbonden is. In dit geval vermeldt de polis de quotiteit van de premies of van de prestaties die met elk van die fondsen verbonden is.

De bepalingen van het voorgaande lid zijn eveneens van toepassing in het geval dat de overeenkomst niet volledig met beleggingsfondsen is verbonden. § 3. Verscheidene verzekeringsondernemingen kunnen een globaal beleggingsfonds gemeenschappelijk beheren. In dit geval vormen de quotiteiten, die elk van de verzekeringsondernemingen in dit globaal fonds bezitten, voor elk van hen een beleggingsfonds in de zin van § 1. § 4. Het beleggingsfonds wordt in het uitsluitend belang van de verzekeringnemers of de begunstigden van de met dat beleggingsfonds verbonden overeenkomsten beheerd. Afdeling 2. - Vaststelling van de waarde van de eenheid van een

beleggingsfonds.

Art. 63.§ 1. De verzekeringsonderneming deelt de CBFA de evaluatieregels van het fonds mee. § 2. De verzekeringsonderneming stelt de regels op om op elk ogenblik de waarde van alle activa van het beleggingsfonds te schatten. Zij vermeldt de munt waarin die waarde uitgedrukt wordt. § 3. De waardeschommelingen van het beleggingsfonds die uit de meer- en minderwaarden van de samenstellende waarden of uit de bij artikel 27, § 1 bedoelde beheerstoeslag voortvloeien, beïnvloeden het aantal eenheden in dat fonds niet. § 4. De herbelegging van opbrengsten en van de meer- en minwaarden in het fonds gebeurt door de waarde van de eenheid te verhogen.

Art. 64.§ 1. Het aantal eenheden van het fonds verandert niet bij gebrek aan stortingen of inhoudingen bedoeld in artikel 68, § 1. § 2. Het product van de waarde van deze eenheden met het aantal ervan moet gelijk zijn aan de waarde van het beleggingsfonds. § 3. De overeenkomst mag enkel een waarborg van een minimumrendement bevatten als die waarborg het voorwerp uitmaakt van een dekking door een in de Europese Unie daarvoor toegelaten onderneming en waarvan de kosten ten laste van het beleggingsfonds zijn.

De verzekeringsonderneming is niet verantwoordelijk voor het falen van de ondernemingen waarbij zij zich heeft ingedekt. De gevolgen zijn ten laste van de verzekeringnemers van het levensverzekeringsproduct dat met het betrokken beleggingsfonds is verbonden. De onderneming maakt melding hiervan in de voorwaarden van de betrokken overeenkomsten. § 4. De som van de uittredingstoeslag zoals bepaald door het beheersreglement en van de bij artikel 30, § 2 bedoelde afkoopvergoeding mag 5 % van de waarde van de eenheid vermenigvuldigd met het aantal eenheden niet overschrijden. § 5. Een met een beleggingsfonds verbonden verrichting mag tot geen enkele winstdeling aanleiding geven die voortvloeit uit een winst op de beleggingen. § 6. Per fonds wordt een inventaris bijgehouden van de samenstelling ervan.

Deze inventaris bevat alle bestanddelen van het vermogen van het fonds.

Deze inventaris wordt opgemaakt voor elke dag waarop een wijziging van de samenstelling van het fonds plaatsheeft en in elk geval tweemaal per maand. § 7. De verzekeringsonderneming kan de cedent of een derde opdragen de schuldvorderingen te innen, maar enkel volgens de modaliteiten bepaald bij een overeenkomst van invordering.

Zodra de verzekeringsonderneming obligaties of leningen ten laste van het fonds heeft uitgegeven, kan ze geen enkele verrichting uitvoeren die tot gevolg zou hebben dat de door de uitgiftevoorwaarden aan de schuldeisers toegekende voordelen verminderen. § 8. De totale schuldenlast van het fonds mag niet meer bedragen dan 33 % van de onroerende activa op het ogenblik waarop een leningsovereenkomst wordt gesloten.

De jaarlijkse financiële lasten die uit die schuldenlast voortvloeien, mogen op geen enkel ogenblik meer bedragen dan 80 % van de verkoop en de prestaties en de financiële opbrengsten van de onroerende goederen van het fonds.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt geen rekening gehouden met de bedragen die door het fonds verschuldigd zijn ingevolge de verwerving van onroerende goederen, voor zover zij binnen de gebruikelijke termijnen worden betaald.

Art. 65.§ 1. Het beheersreglement bepaalt de voorwaarden waaronder de verzekeringsonderneming de bepaling van de waarde van de eenheid kan opschorten. Dit reglement bepaalt dat de stortingen en inhoudingen tijdens zo'n periode eveneens opgeschort worden.

De verzekeringnemer kan de terugbetaling eisen van de tijdens die periode gestorte premies, verminderd met de bedragen die werden verbruikt om het risico te dekken. § 2. De bepaling van de waarde van de eenheid kan enkel opgeschort worden : 1° wanneer een beurs of een markt waarop een aanzienlijk deel van de activa van het beleggingsfonds is genoteerd of wordt verhandeld of een belangrijke wisselmarkt waarop de deviezen waarin de waarde van de netto activa is uitgedrukt, worden genoteerd of verhandeld, om een andere reden dan wettelijke vakantie gesloten is of wanneer de transacties er opgeschort zijn of aan beperkingen worden onderworpen;2° wanneer de toestand zo ernstig is dat de verzekeringsonderneming de tegoeden en/of verplichtingen niet correct kan waarderen, er niet normaal kan over beschikken of dit niet kan doen zonder de belangen van de verzekeringnemers of begunstigden van het beleggingsfonds ernstig te schaden;3° wanneer de verzekeringsonderneming niet in staat is fondsen te transfereren of transacties uit te voeren tegen een normale prijs of wisselkoers of wanneer beperkingen zijn opgelegd aan de wisselmarkten of aan de financiële markten; d) bij een substantiële opname van het fonds die meer dan 80 % van de waarde van het fonds bedraagt of hoger is dan 1.250.000 euro. Afdeling 3. - Evolutie van de waarde van een beleggingsfonds.

Art. 66.De opbrengsten alsook de meer- en minwaarden van de activa van een beleggingsfonds behoren tot dat fonds.

Het reglement bepaalt de berekeningswijze van de beheerstoeslag bedoeld in artikel 27, § 1.

Buiten deze beheerstoeslag mag de verzekeringsonderneming de in het reglement aangeduide externe financiële lasten van het beleggingsfonds inhouden.

Art. 67.§ 1. De stortingen in een beleggingsfonds en de inhoudingen erop, met uitzondering van deze die in artikel 67 werden vermeld, komen tot stand door gelijktijdig de waarde van het fonds en het aantal eenheden ervan respectievelijk te verhogen en te verminderen.

Deze stortingen en inhoudingen hebben geen weerslag op de waarde van de eenheid. § 2. Voor de toepassing van de bepalingen van § 1 wordt verondersteld dat de stortingen en de inhoudingen plaatsvinden op de in de overeenkomst vastgestelde datum.

Wanneer de storting of de inhouding voortspruit uit de vrijwillige daad van de verzekeringnemer of van de begunstigde, moet de hierboven vermelde datum ten minste één dag vallen na de datum waarop de verzekeringsonderneming in het bezit werd gesteld van het met de storting overeenkomstige bedrag of indien het om een inhouding gaat, de datum vermeld in artikel 17, § 4, eerste streepje.

Art. 68.Wanneer de overeenkomst verbonden is met een beleggingsfonds, omschrijft de polis in welke mate en volgens welke voorwaarden de verzekeringnemer recht heeft op een interne overdracht van zijn overeenkomst.

Art. 69.De polis vermeldt dat in geval van vereffening van een beleggingsfonds, de verzekeringnemer de keuze heeft tussen de interne overdracht en de vereffening van de theoretische afkoopwaarde en dat geen enkele vergoeding, noch een uittredingstoeslag wordt toegepast. Afdeling 4. - Aanvullende bepalingen voor groepsverzekeringen die met

beleggingsfondsen zijn verbonden.

Art. 70.§ 1. Het groepsverzekeringsreglement bepaalt in welke mate de groepsverzekering met een beleggingsfonds is verbonden. Voor de persoonlijke bijdragen mag deze band niet worden opgelegd aan de aangeslotene. Bovendien heeft elke aangeslotene voor het deel dat met persoonlijke bijdragen overeenstemt, te allen tijde recht op de interne overdracht volgens de in het reglement van de groepsverzekering vastgestelde modaliteiten.

Het beleggingsfonds mag ten hoogste voor 5 % samengesteld zijn uit aandelen of andere met aandelen gelijk te stellen effecten, obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten uitgegeven door de werkgever, door zijn moederonderneming en door hun dochterondernemingen alsook uit leningen toegestaan aan deze ondernemingen en vorderingen op deze ondernemingen. § 2. Indien het groepsverzekeringsreglement in te bereiken prestaties bij leven op de pensioenleeftijd voorziet, mag de minimumreserve niet lager zijn dan deze die door toepassing van de regels van artikel 48 wordt verkregen na de omzetting van het aantal eenheden in de munt van de verbintenis. § 3. Het eventuele recht op een interne overdracht van de verworven reserve met betrekking tot de werkgeversbijdragen wordt onder de bij artikel 69 bedoelde voorwaarden afgestaan aan de aangeslotene indien hij de dienst van de werkgever verlaat. § 4. Voor een groepsverzekering verbonden met een beleggingsfonds, bepaalt het groepsverzekeringsreglement dat het beheersreglement van het fonds ter beschikking wordt gesteld van de aangeslotenen. Afdeling 5. - Diverse bepalingen

Art. 71.§ 1. Per beleggingsfonds stelt de verzekeringsonderneming een beheersreglement op dat ter beschikking van de verzekeringnemer wordt gesteld of hem wordt meegedeeld op zijn aanvraag.

In alle reclame betreffende levensverzekeringen verbonden aan dit beleggingsfonds wordt vermeld dat er een beheersreglement bestaat en wordt ook de plaats aangeduid waar het publiek dit kan verkrijgen. § 2. Het beheersreglement van het fonds bevat minstens de volgende gegevens : 1° de benaming van het beleggingsfonds;2° de oprichtingsdatum van het fonds en de duur ervan indien hij beperkt is;3° de voorwaarden en modaliteiten van wijziging van dit reglement;4° de identiteit en de kwalificaties van de onafhankelijke deskundige(n) die de waarde van de onroerende goederen inschatten en hun besluiten naar aanleiding van hun laatste evaluatie van deze onroerende goederen;5° indien het beheer van het beleggingsfonds niet volledig door de verzekeringsonderneming zelf wordt uitgevoerd, de identiteit van de beheerders met de precieze vermelding van hun taak, alsmede de naam, de firma, de zetel van die vennootschap en het hoofdkantoor indien dit niet de zetel van deze vennootschap is;6° de omstandigheden waaronder tot vereffening van het fonds kan worden besloten en de vereffeningsregels, in het bijzonder ten aanzien van het recht van de verzekeringnemers of van de begunstigden;7° de beleggingsdoeleinden van het fonds, met inbegrip van : a) de financiële doelstellingen, met name het nastreven van kapitaalgroei of van inkomsten en de bij artikel 65, § 3 bedoelde waarborgen;b) de beleggingspolitiek;c) de criteria inzake spreiding van de activa;d) de aan de beleggingspolitiek gestelde grenzen en in het bijzonder de maximale en minimale quotiteiten voor de categorieën van activa;e) de financiële technieken en instrumenten die bij het beheer van het fonds niet mogen worden gebruikt;f) de bevoegdheid om leningen aan te gaan die bij het beheer van het fonds kunnen worden gebruikt;8° de regels en voorwaarden voor de afkoop en de overdracht van eenheden en de mogelijke gevallen van schorsing hiervan;9° een beschrijving van de regels inzake vaststelling en bestemming van de inkomsten;10° de regels voor de waardering van de activa;11° de wijze van vaststelling van de waarde van de eenheid, met name : a) de methode en de regelmaat waarmee de waarde van de eenheid wordt berekend;b) de munt waarin de waarde van de eenheid wordt uitgedrukt;c) de vermelding van de kosten in verband met de verkoop, uitgifte, terugbetaling en overdracht van eenheden;d) de vermelding van de middelen, de plaats en de frequentie van publicatie van de waarde;12° de berekeningswijze van de toeslagen, en voor de onroerende goederen, de aard van de commissielonen, vergoedingen, kosten en lasten van het fonds en de wijze waarop zij worden berekend en toegerekend, alsook de begunstigden ervan, met vermelding van het feit of, en eventueel in welke mate, de vergoeding betrekking heeft op activa die niet rechtstreeks of onrechtstreeks in onroerende goederen zijn belegd;13° voor elk beleggingsfonds in effecten, de risicoklasse waartoe het behoort volgens de modaliteiten van bijlage 6. § 3. Wanneer de activa van een beleggingsfonds voor meer dan 20 % bestaan uit rechten van deelneming in één instelling voor collectieve belegging die belegt in effecten, in liquide middelen of in onroerende goederen, wordt het beheersreglement van het fonds vergezeld van het eventuele reglement van die instelling voor collectieve belegging. § 4. Samen met de integrale tekst van het beheersreglement van het fonds mag aan de deelnemers een samenvatting worden overhandigd. Die samenvatting vermeldt uitdrukkelijk haar hoedanigheid en dat alleen de integrale tekst juridische waarde bezit. § 5. De identiteit en de kwalificaties van de deskundige(n) en de identiteit van de beheerders kunnen in de loop van de overeenkomst gewijzigd worden.

Art. 72.§ 1. De verzekeringsonderneming stelt, voor elk beleggingsfonds, een jaarlijks en zesmaandelijks verslag op. Deze verslagen worden ter beschikking van de verzekeringnemers gesteld op de zetel van de verzekeringsonderneming. § 2. Ingeval de uitoefening van de stemrechten verbonden aan de effecten in het beleggingsfonds een belangenconflict kan doen ontstaan, wordt in het jaarverslag van het beleggingsfonds vermeld en verantwoord hoe de verzekeringsonderneming het stemrecht heeft uitgeoefend of waarom dat zij dit niet door de verzekeringsonderneming heeft gedaan. § 3. De periodieke verslagen bevatten minstens de volgende gegevens : 1° de samenstelling van het fonds in bedragen en percentages volgens de volgende categorieën : 1.Obligaties uitgegeven door : 1.1. staten en gelijkgestelde effecten; 1.2. internationale organisaties; 1.3. ondernemingen en andere instellingen; 2. Aandelen : 2.1. verhandeld op een gereglementeerde markt; 2.2. niet verhandeld op een gereglementeerde markt; 3. Rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging : 3.1. die aan de bepalingen van de richtlijn 85/611/EEG voldoen; 3.2. overige; 4. Andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten; 4.1. deposito- en thesauriebewijzen; 4.2. overige; 5. Afgeleide producten : 5.1. opties; 5.2. overige; 6. Onroerende goederen : 6.1. onroerende goederen; 6.2. vastgoedcertificaten; 6.3. zakelijke rechten op onroerende goederen; 7. Zicht- of termijnrekeningen geopend bij kredietinstellingen;8. Overige (te specificeren).2° de netto-inventariswaarde van het fonds.3° voor de effectenportefeuille : a) de uitsplitsing volgens maatstaven die het meest geschikt zijn voor de beleggingspolitiek van het fonds en volgens procentueel aandeel in de netto activa;b) de aanduiding van de bewegingen in de samenstelling van de effectenportefeuille tijdens de referentieperiode.4° een vergelijkende tabel over de laatste drie boekjaren met de globale waarde van het fonds op het einde van elk boekjaar.5° voor de verrichtingen met afgeleide producten of de verrichtingen in andere munten dan die waarin de waarde van de eenheid is uitgedrukt, die door het fonds tijdens de referentieperiode werden verwezenlijkt, het bedrag van de verplichtingen die hieruit voortvloeien;6° voor de onroerende goederen : a) voor elk onroerend goed, het bedrag van de ontvangen huurgelden en het effectieve gebruikspercentage;b) de inventaris van de onroerende goederen van het fonds met inbegrip van de vastgoedvennootschappen en vastgoedbeleggingsinstellingen waarover het fonds de controle heeft, met vermelding, voor elke vastgoedcategorie, van de aanschaffingswaarde, de verzekerde waarde en de waarderingswaarde.Het fonds kan ervoor opteren de aanschaffingswaarde niet te vermelden voor een categorie die bestaat uit één enkel onroerend goed; c) de gehanteerde waarderingscriteria;d) gedetailleerde informatie over de schulden van het fonds en over de verleende hypotheken, alsook over de ontvangen en verleende waarborgen en zekerheden;e) de eventuele verkregen en/of verleende opties op onroerende goederen;f) de toestand van de markten waarin het fonds heeft belegd;7° een samenvatting van de beleggingsdoeleinden van het fonds;8° een beschrijving van de risico's die inherent zijn aan de beleggingspolitiek, aan de lange termijnbeleggingen in onroerende goederen en aan de notering van aandelen;9° de evolutie van de waarde van de eenheid in het verleden over een voldoende lange periode;10° de in artikel 72, § 2, 1°, 4° en 5° bedoelde gegevens. § 4. De verzekeringsonderneming deelt jaarlijks mee aan de verzekeringnemer hoeveel eenheden hij bezit, wat hun waarde is en welke de bewegingen van het voorbije jaar zijn.

Die mededeling is niet nodig indien deze inlichting verstrekt werd tijdens het afgelopen jaar bij de bewegingen of volgens elke andere procedure die door de CBFA is toegelaten. HOOFDSTUK XIII. - Beheer van collectieve pensioenfondsen Afdeling 1. - Beheer voor eigen rekening

Art. 73.De verrichtingen betreffende het beheer voor eigen rekening van collectieve pensioenfondsen mogen slechts betrekking hebben op de in artikel 2, § 3, 6° van de wet bedoelde voorzorgsinstellingen en de publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van die onderworpen aan de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen. Afdeling 2. - Beheer voor rekening van derden

Art. 74.De verzekeringsonderneming mag geen enkele verbintenis op zich nemen die van eender welke verzekerbare gebeurtenis afhangt, noch enige waarborg met betrekking tot het rendement of het behoud van de beheerde activa verlenen.

De verrichtingen betreffende het beheer voor derden van collectieve pensioenfondsen hebben slechts betrekking op de in artikel 2, § 3, 6° van de wet bedoelde voorzorgsinstellingen en de publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van die onderworpen aan de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekeningen van de ondernemingen.

Art. 75.De verzekeringsonderneming deelt de CBFA de berekeningsgrondslagen mee van de vergoeding die zij aanrekent voor het beheer van de activa. HOOFDSTUK XIV. - Individuele pensioentoezeggingsverzekering

Art. 76.De bepalingen van de artikelen 43, § 1, 45, § 1 en § 2, behalve de 1°, 7° en 8°, 46, 47, § 2, 48 behalve § 7, 49, 50, 52 tot 54 en 71 zijn van overeenkomstige toepassing op de individuele verzekeringen die gesloten worden in uitvoering van een individuele pensioentoezegging, bedoeld in artikel 6 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen.

De in het eerste lid opgesomde artikelen en de artikelen 55, § 1 en 56 zijn van overeenkomstige toepassing op de individuele pensioentoezeggingsverzekeringen die worden gesloten ten gunste van een bedrijfsleider.

Voor de toepassing van de artikelen vermeld in het eerste en tweede lid worden de woorden « groepsverzekering", « groepsverzekeringsreglement » of « reglement » en « pensioenstelsel » telkens vervangen door de woorden « individuele pensioentoezeggingsverzekering", « pensioenovereenkomst » en « individuele pensioentoezegging". Voor de toepassing van artikel 48, § 4 worden de woorden « het financieringsfonds » vervangen door de woorden « de technische voorzieningen". HOOFDSTUK XV. - Registers en statistieken

Art. 77.De verzekeringsonderneming houdt een afzonderlijke registratie van de overeenkomsten bij per tak.

Art. 78.Voor de takken 21 en 23 houdt de verzekeringsonderneming afzonderlijke registraties bij voor de groepsverzekeringen enerzijds en de andere verzekeringen anderzijds.

Art. 79.De verzekeringsonderneming bewaart de documenten betreffende de beëindigde overeenkomsten gedurende vijf jaar vanaf de totale vereffening van de prestaties of vanaf de beslissing die een definitief einde stelt aan een eventueel geschil.

Art. 80.De krachtens artikel 40bis van de wet aangewezen actuaris stelt jaarlijks een verslag op met vermelding van de bedragen van de theoretische afkoopwaarden, de actuele waarden van de verzekerde prestaties, de zillmeringswaarden, de inventarisreserves, de technische voorzieningen uitgesplitst in voorziening voor verzekering leven, in winstdelingsfondsen en in voorziening voor te betalen schaden, alsook de inlichtingen die nodig zijn om elk verschil te rechtvaardigen tussen de voorziening voor verzekering leven en de inventarisreserves. HOOFDSTUK XVI. -Tussenpersonen

Art. 81.De commissielonen die aan de tussenpersonen worden verleend, worden maar verworven naarmate de overeenkomstige toeslagen van de overeenkomst worden verbruikt.

De verzekeringsonderneming treft de nodige maatregelen opdat het niet-verworven deel van de aan de tussenpersoon toegestane voorschotten op commissielonen kan worden teruggewonnen.

Art. 82.§ 1. In de zin van dit artikel is er : 1° vervanging van een overeenkomst door een andere overeenkomst indien en voorzover de onderschrijving van de tweede gebeurt in verhouding tot de afkoop of de reductie van de eerste;2° overname van een overeenkomst wanneer er een vervanging is van die overeenkomst door een bij een andere verzekeringsonderneming onderschreven overeenkomst. § 2. De verzekeringsonderneming die door het verzekeringsvoorstel kennis heeft van de vervanging of de overname van een overeenkomst of van het voornemen van de verzekeringnemer om tot een dergelijke vervanging of overname over te gaan, richt aan de verzekeringnemer een verwittiging en vraagt er een door de verzekeringnemer ondertekende kopie van op vóór het onderschrijven van de overeenkomst of indien het om vooraf getekende overeenkomsten gaat, binnen dertig dagen.

De in het eerste lid bedoelde verwittiging bevat minstens de volgende elementen : 1° een herinnering aan de eventuele uitsluitingen die van toepassing zijn op die nieuwe overeenkomst en het niet of niet meer waren op de oude overeenkomst;2° de gevolgen die de gehele of gedeeltelijke vervanging of overname van een overeenkomst met zich brengt, wat ook de gekozen combinatie is, in vergelijking met de situatie vóór de genoemde vervanging of overname, voor de afkoopwaarde, de voorschotten op polis en voor het deel van de overeenkomst dat bij een lening gevoegd is;3° wanneer de vervanging van de overeenkomst gebeurt in dezelfde combinatie als die van de oorspronkelijke overeenkomst, een vergelijking van de theoretische afkoopwaarden van de oude overeenkomst met die van de nieuwe overeenkomst vanaf de datum van onderschrijving tot aan de eindvervaldag. § 3. De verzekeringsonderneming die een van haar eigen overeenkomsten vervangt door een andere, moet de technische regels inzake het verbruik van de toeslagen toepassen door de twee overeenkomsten als samengevoegde overeenkomsten te beschouwen. § 4. De bepalingen van de §§ 1 en 2 zijn niet van toepassing op : 1° de gevallen waarbij de vervanging of de overname meer dan drie jaar vóór of na de reductie of de afkoop van de vervangen overeenkomst heeft plaatsgevonden;2° de gevallen van overdracht toegelaten door de CBFA in toepassing van de artikelen 74 en 75 van de wet. § 5. In geval van inbreuk op § 1 mag de verzekeringnemer zijn overeenkomst opzeggen. In dit geval stort de verzekeringsonderneming de betaalde premie terug, verminderd met de bedragen die werden verbruikt om het risico te dekken.

Voor de bij artikel 24, § 2, tweede lid en § 4, bedoelde verrichtingen kan de verzekeringsonderneming de in toepassing van artikel 30, § 2, laatste lid, berekende afkoopvergoeding inhouden.

Voor de verrichtingen verbonden met een beleggingsfonds stort de verzekeringsonderneming de waarde van de toegekende eenheden terug, verhoogd met de instapkosten.

Art. 83.De verzekeringsonderneming ziet erop toe dat de overeenkomsten die zij met de tussenpersonen aangaat, de toepassing van de in de artikelen 82 en 83 bedoelde bepalingen mogelijk maken. HOOFDSTUK XVII. - Opheffingsbepalingen

Art. 84.Het koninklijk besluit van 17 december 1992 betreffende de levensverzekeringsactiviteit, gewijzigd door het koninklijk besluit van 30 april 1999, wordt opgeheven. HOOFDSTUK XVIII. - Slotbepalingen

Art. 85.§ 1. Onder voorbehoud van de volgende paragraaf zijn de bepalingen van dit besluit van toepassing op de overeenkomsten gesloten na de datum van inwerkingtreding, en op de op die datum lopende overeenkomsten. § 2. De artikelen 15, 16, 17, 21, 29, 30, 38, 45, 47, 51, 53, 54, 56, 58, 60, 65, 66, 67, 70, 71 en 72 zijn slechts van toepassing op de lopende overeenkomsten vanaf de wijziging van de voorwaarden, of, bij ontstentenis daarvan, vanaf de vernieuwing of stilzwijgende of uitdrukkelijke verlenging van deze overeenkomsten. § 3. In geval van wijziging van de technische grondslagen voor een bepaald type van producten en indien de verzekeringsonderneming tot de aanpassing van de lopende overeenkomsten in functie van de nieuwe technische grondslagen overgaat, mag deze aanpassing geen aanleiding geven tot een vermindering van de theoretische afkoopwaarde.

Indien de verzekeringsonderneming tot de aanpassing overgaat en indien die aanpassing bij gelijkblijvende premies tot een verhoging van de verzekerde prestaties leidt, mag geen enkele nieuwe acquisitietoeslag ten laste van de verzekeringnemer worden gelegd en mag geen enkel commissieloon op de verhoging van de prestaties aan de tussenpersoon worden toegekend.

Indien de verzekeringsonderneming tot de aanpassing overgaat en indien die aanpassing bij gelijkblijvende premies tot een vermindering van de verzekerde prestaties leidt, blijven de verzekerde prestaties, de afkoop- en reductiewaarden inbegrepen, zonder bijkomende premie gewaarborgd. In dit geval wordt de theoretische afkoopwaarde bepaald in functie van de nieuwe technische grondslagen, door de fictieve toevoeging van een reductiepremie. Bij de toekenning van de winstdeling na deze aanpassing mag rekening worden gehouden met die verhoging van de reductiepremie.

Art. 86.De bepalingen van dit besluit treden in werking op 1 januari 2004.

De verzekeringsondernemingen gaan over tot de formele aanpassing van de verzekeringsovereenkomsten en andere verzekeringsdocumenten aan de bepalingen van dit besluit, ten laatste een jaar na de inwerkingtreding van dit besluit. Tot op die datum hoeven de bestaande en de nieuwe verzekeringsovereenkomsten niet naar de vorm overeen te stemmen met de bepalingen van dit besluit.

Art. 87.Onze Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren en Onze Minister van Justitie, zijn ieder voor wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 14 november 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX

Bijlage 1 Bepaling van de sterftetafels MR, FR, MK en FK De sterftetafels MR, FR, MK en FK worden bepaald door de volgende relatie die, bij 1.000.000 geboorten, voor het aantal overlevenden op leeftijd x wordt gebruikt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarin de constanten k, s, g en c naar gelang van de tafel de hieronder vermelde waarden hebben : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 14 november 2003.

Gegeven te Brussel, 14 november 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX

Bijlage 2 Betekenis toegekend aan bepaalde termen en uitdrukkingen en aan hun afkortingen verkregen door de woorden tussen haakjes geheel of gedeeltelijk weg te laten wanneer zij in dit besluit of in de uitvoeringsmaatregelen ervan worden gebruikt 1. Verzekering tot uitkering van een vast bedrag : verzekering waarbij de prestatie bestaat in de uitkering van het in de overeenkomst overeengekomen bedrag, onafhankelijk van de geleden schade.2. Verzekeringsnemer : persoon die de overeenkomst sluit met de verzekeringsonderneming.3. Verzekerde : persoon op wiens hoofd het risico van het voorvallen van de verzekerde gebeurtenis rust.De verzekerde is zogenaamd "van de tweede graad" wanneer het risico dat op hem betrekking heeft enkel slaat op de betalingsmodaliteiten van de prestaties die uitsluitend bij overlijden van een andere verzekerde opeisbaar zijn, of op de betalingsmodaliteiten van de overeenstemmende premies. 4. Begunstigde : persoon in wiens voordeel de verzekeringsprestatie is bedongen.5. Actualisatie : regel die op een bepaalde datum en in functie van financiële elementen en kanselementen, het equivalent van op verschillende data betaalbare sommen vastlegt;dit equivalent wordt actuele waarde genoemd. 6. Technische rentevoet : jaarlijkse rentevoet van een beleggingswet tegen samengestelde intrest, gebruikt voor de bepaling van de actuele waarde van een uitgestelde premie of prestatie.7. Voorvalswet (van een verzekerde gebeurtenis) : waarschijnlijkheidswet van het zich voordoen van de verzekerde gebeurtenis.8. Premie : bedrag(en) betaalbaar door de verzekeringsnemer als tegenwaarde van de verbintenissen van de verzekeringsonderneming.9. (Verzekerings)prestatie : bedrag betaalbaar door de verzekeringsonderneming in uitvoering van de overeenkomst.10. Toeslag : elk ander tariferingselement dan de technische rentevoet en de voorvalswet van de verzekerde gebeurtenis dat tussenkomt in de verhouding tussen de verbintenissen van de verzekeringsonderneming en de premies die er de tegenwaarden van zijn.11. Technische grondslagen : geheel van de toeslagen, de technische rentevoet en de voorvalswetten die tussenkomen in het opstellen van het tarief of het samenstellen van de reserves.12. Inventaristoeslag : toeslag bestemd om de veiligheid en de beheerskosten verbonden aan de verbintenissen van de verzekeringsonderneming te dekken.13. Inventarisgrondslagen : geheel van de inventaristoeslagen, de technische rentevoet en de voorvalswetten die het tarief of het samenstellen van de reserves bepalen.14. Actuele inventariswaarde (op een bepaald ogenblik) : actuele waarde berekend op dat ogenblik en in functie van de inventarisgrondslagen.15. Inventariskoopsom : premie die gelijk is aan de actuele inventariswaarde van de prestatie, berekend op het ogenblik van de storting van deze premie.16. Gevestigde prestaties (op een bepaald ogenblik) : prestaties die met de op dat ogenblik reeds betaalde premies overeenstemmen.17. (Nog) te vestigen prestaties (op een bepaald ogenblik) : verschil tussen de verzekerde prestaties en de gevestigde prestaties op dat ogenblik.18. Acquisitietoeslag : toeslag bestemd om de kosten van de verzekeringsonderneming die verbonden zijn met het verwerven, het afsluiten of het verhogen van de verzekerde prestaties van een contract, te dekken en voorafgaandelijk verbruikt aan de vestiging van de prestaties waarop hij betrekking heeft.19. Inningstoeslag : elke toeslag, verschillend van de inventaris- en acquisitietoeslagen, bestemd om de kosten van de verzekeringsonderneming die verbonden zijn met het innen van de premies, te dekken.20. Reductiepremie : premie berekend met behulp van de inventarisgrondslagen en de acquisitietoeslag.21. Reductiewaarde (op een bepaald ogenblik) : prestatie die in geval van stopzetting van de betaling van de premies op dat ogenblik verzekerd blijft.22. Reductie (van een overeenkomst) : vermindering van de actuele waarde van de verzekerde prestaties ten gevolge van het stopzetten van de betaling van de premies.23. Afkoopwaarde (op een bepaald ogenblik) : door de verzekeringsonderneming te storten prestaties in geval van afkoop van de overeenkomst.24. Afkoop (van een overeenkomst) : opzegging van de overeenkomst door de verzekeringsnemer.25. Gedeeltelijke afkoop : vermindering van de actuele waarde van de gevestigde prestaties die tot stand komt door de uitbetaling door de verzekeringsonderneming van de afkoopwaarde die overeenstemt met die vermindering.26. Zillmeringswaarde (op een bepaald ogenblik) : volgens inventarisgrondslagen gekapitaliseerde waarde van het deel van de acquisitietoeslag dat slaat op de nog te vestigen prestaties op dat ogenblik.27. Zillmeringsvoet : verhouding tussen de zillmeringswaarde en de actuele waarde van de nog te vestigen prestaties.28. Inventarisreserve (van een overeenkomst) : som van de theoretische afkoopwaarde en de zillmeringswaarde van de overeenkomst.29. Voorziening voor verzekering leven (voor een overeenkomst) : technische voorziening (voor een overeenkomst) bedoeld in artikel 11, §1, B, 1° van het algemeen reglement.30. Zillmering : werkwijze die erin bestaat de voorziening voor verzekering leven te berekenen waarbij de zillmeringswaarden geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing worden gelaten;naar gelang van de gevallen spreekt men van geheel of gedeeltelijk gezillmerde voorzieningen. 31. Vestigingskapitaal (van een rente) : actuele waarde van de rente op het ogenblik waarop deze ingaat.32. Verrichting, verzekering(sverrichting) : a) bij leven : verrichting waarbij de prestaties slechts verschuldigd zijn indien, op hun vervaldagen, de verzekerde in leven is;b) bij overlijden : verrichting waarbij de prestaties slechts verschuldigd zijn wegens het overlijden van de verzekerde;c) bij overleven : verrichting bij overlijden van een verzekerde waarbij de prestaties slechts verschuldigd zijn indien op de vervaldagen ervan een tweede verzekerde in leven is;d) op vaste termijn : verrichting waarbij de premiebetaling afhangt van de verzekerde gebeurtenis en waarbij de prestaties onafhankelijk zijn van die gebeurtenis en betaalbaar op vaste vervaldagen;e) van het type leven (ten opzichte van een verzekerde) : verrichting waarvoor de verhouding tussen de premie en de prestatie, berekend met behulp van MR of FR en de andere inventarisgrondslagen, gelijk is aan of groter is dan de overeenkomstige verhouding verkregen met behulp van MK of FK;f) van het type overlijden (ten opzichte van een verzekerde) : verrichting waarvoor de verhouding tussen de premie en de prestatie, berekend met behulp van MR of FR en de andere inventarisgrondslagen, kleiner is dan de overeenkomstige verhouding verkregen met behulp van MK of FK;g) met vastgestelde premies : verrichting waarvoor op ieder ogenblik het bedrag van de te vestigen prestaties en de modaliteiten van de vestiging ervan in de overeenkomst zijn bepaald;h) met flexibele premies : verrichting waarvoor het bedrag van de te vestigen prestaties niet in de overeenkomst is bepaald;i) toegevoegde - : verzekeringsverrichting bij overlijden die het voorwerp uitmaakt van een overeenkomst die met een andere overeenkomst, hoofdovereenkomst genoemd, is samengevoegd en die enkel bestaat of uitwerking heeft zolang de hoofdovereenkomst noch afgekocht, noch gereduceerd is;j) vaste : verrichting waarbij de relatie tussen de premies en de prestaties afhangt van actuariële technische grondslagen met uitzondering van elke voorvalswet van eender welke verzekerbare gebeurtenis.33. Kapitaal-leven (op een bepaalde datum) (voor een bepaalde verzekerde) : actuele waarde, op die datum, van de prestaties betaalbaar wegens het feit dat de verzekerde op dezelfde datum in leven is.34. Kapitaal-overlijden (op een bepaalde datum) (voor een bepaalde verzekerde) : actuele waarde op die datum van de prestaties, betaalbaar bij het overlijden van de verzekerde op diezelfde datum.35. Risicokapitaal (van een overeenkomst), (op een bepaald ogenblik), (voor een bepaalde verzekerde) : verschil tussen het kapitaal-overlijden en de theoretische afkoopwaarde.36. Winstverdeling : afstand van een deel van de winst van de verzekeringsonderneming ten gunste van de overeenkomsten.37. Winsttoekenning : a) onvoorwaardelijke : definitieve en onvoorwaardelijke toewijzing van een deel van de verdeelde winsten aan bepaalde overeenkomsten;b) voorwaardelijke : definitieve maar van door de verzekeringsonderneming gestelde voorwaarden afhankelijke toewijzing van een deel van de verdeelde winsten aan bepaalde overeenkomsten.38. Voorzorgstoezegging de toezegging om voordelen op te bouwen van forfaitaire aard bij pensionering, bij overlijden of bij permanente invaliditeit ten voordele van het personeel of van de bestuurders van privé-ondernemingen of van publiekrechtelijke rechtspersonen. 39 Individuele pensioentoezegging de pensioentoezegging zoals bedoeld in artikel 6 van de wet betreffende de aanvullende pensioenen. 40. Inrichter (van een voorzorgstoezegging) : a) de rechtspersoon, paritair samengesteld, aangeduid via een collectieve arbeidsovereenkomst door de representatieve organisaties van een paritair comité of subcomité, opgericht volgens hoofdstuk III van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, dat een voorzorgstoezegging invoert; b) de werkgever die een voorzorgstoezegging doet;. 41. Bedrijfsleider : de bedrijfsleider zoals gedefinieerd in artikel 2, § 3, tweede lid, van de wet, tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst;42. Groepsverzekering : overeenkomst of geheel van overeenkomsten gesloten bij een verzekeringsonderneming door één of meerdere ondernemingen of publiekrechtelijke rechtspersonen ten voordele van het geheel of een deel van zijn (hun) personeel en/of van zijn (hun) leiders.43. Individuele pensioentoezeggingsverzekering overeenkomst gesloten bij een verzekeringsonderneming in uitvoering van een individuele pensioentoezegging.44. uittreding : a) wanneer de inrichter een rechtspersoon bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, a) van de wet betreffende de aanvullende pensioenen : de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, anders dan door overlijden of pensionering, voorzover de werknemer geen nieuwe arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een werkgever die onder het toepassingsgebied van hetzelfde pensioenstelsel valt als dat van zijn vorige werkgever;b) wanneer de inrichter een werkgever is : de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, anders dan door overlijden of pensionering;45. Financieringsfonds : collectieve reserve gevestigd bij een verzekeringsonderneming in het kader van een bepaalde groepsverzekering.46. Reglement van groepsverzekering : geheel van de contractuele bepalingen die de voorwaarden van de groepsverzekering vaststellen, alsook de rechten en verplichtingen van de personeelsleden inzake aansluiting, de rechten en verplichtingen van de aangeslotenen, de onderneming of de publiekrechtelijke rechtspersoon en de verzekeringsonderneming met betrekking tot deze verzekering. 47 Pensioenovereenkomst geheel van de contractuele bepalingen die de voorwaarden vaststellen van de individuele pensioentoezeggingsverzekering alsook de rechten en verplichtingen van de werkgever, de aangeslotene en zijn rechthebbenden en de regels inzake de uitvoering van de individuele pensioentoezegging; 48. Werkgeversbijdrage : storting van de werkgever voor de groepsverzekering.49. "Werkgeversbijdrage"-overeenkomst (in een groepsverzekering) : contractuele bepalingen die voor een aangeslotene het deel van de groepsverzekering regelen dat door de toelagen wordt gestijfd die niet in het financieringsfonds zijn gestort.50. Persoonlijke bijdrage : premie die overeenstemt met de verplichte stortingen van de aangeslotene.51. "Persoonlijke bijdrage"-overeenkomst (in een groepsverzekering) : contractuele bepalingen die voor een aangeslotene het deel van de groepsverzekering regelen dat wordt gestijfd door zijn verplichte stortingen die niet in het financieringsfonds zijn gestort.52. Persoonlijke overeenkomst (bij een groepsverzekering) : individuele verzekeringsovereenkomst tegen facultatieve premies gesloten door de aangeslotene overeenkomstig het groepsreglement, maar niet in de groepsverzekering inbegrepen.53. Toezegging van het type « vaste prestaties » : aan de aangeslotene of aan zijn rechthebbenden toe te kennen bedrag, in kapitaal of in rente, krachtens een groepsverzekeringsreglement of een pensioenovereenkomst.54. Vaste prestaties door de groepsverzekering of door de individuele pensioentoezeggingsverzekering gevestigde of te vestigen deel van de vaste prestaties.55. Toezegging van het type « vaste bijdragen » de verbintenis tot het betalen van vooraf bepaalde bijdragen in een groepsverzekering of in een individuele pensioentoezeggingsverzekering.56. Verworven prestatie (op een bepaald ogenblik) (door een aangeslotene) (in een groepsverzekering of een individuele pensioentoezeggingsverzekering) : prestatie waarop de begunstigde recht heeft op de eindvervaldag van de overeenkomst wanneer de aangeslotene uit dienst treedt bij de werkgever of wanneer hij niet meer voldoet aan de aansluitingsvoorwaarden.57. Verworven reserve (op een bepaald ogenblik) (door een aangeslotene) (in een groepsverzekering of een individuele pensioentoezeggingsverzekering) : reserve waarvoor de rechten van de verzekeringsnemer worden overgedragen naar de aangeslotene op de datum waarop hij uit dienst treedt bij de werkgever of waarop hij niet meer voldoet aan de aansluitingsvoorwaarden, waarbij die reserve op dat ogenblik wordt berekend.58. Onderfinanciering (op een bepaald ogenblik) : verschil tussen de reserves, die volgens het financieringsplan of de bepalingen van het reglement moeten worden gevestigd, en de werkelijk op dat ogenblik gevestigde reserves.59. Eenheid (van het beleggingsfonds) : elementair deel van het beleggingsfonds.60. Omzetting : wijziging van de aard of van de modaliteiten van de betaling van de premies of van de prestaties;de omzetting wordt technisch genoemd wanneer ze verbonden is met het voorvallen van een verzekerde gebeurtenis. In het tegenovergestelde geval wordt ze een transformatie genoemd. 61. Interne overdracht (binnen een verzekeringsonderneming) : omzetting binnen eenzelfde verzekeringsonderneming waarbij hetzij een verrichting uit de takken 21 en 22 naar de tak 23 overgaat en omgekeerd, hetzij een verrichting uit tak 23 met een ander beleggingsfonds wordt verbonden.62. Verhoging : positieve variatie van de actuele waarde van de te vestigen prestaties andere dan die die voortvloeit uit een technische omzetting.63. Vermindering : negatieve variatie van de actuele waarde van de te vestigen prestaties andere dan die die voortvloeit uit een technische omzetting.64. (Verzekerings)product : verzekeringsverrichting die tegelijkertijd wordt gekenmerkt door de verzekeringscombinatie, de technische grondslagen, het flexibele of het vaste karakter van de premies.65. Type van product : geheel van producten die volgens dezelfde technische grondslagen worden getarifeerd.66. Spot rate : intern rendement van een vaste verrichting die de betaling van een prestatie op termijn als tegenwaarde van één premie bij de aanvang inhoudt. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 14 november 2003.

Gegeven te Brussel, 14 november 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX

Bijlage 3 Quotiteit van acquisitietoeslag (artikel 29, § 2, 1ste lid) De quotiteit van de acquisitietoeslag waarvan sprake is in artikel 29, § 2, 1ste lid, is gelijk aan het minimum van 1 en : - als de oorspronkelijke duur van de overeenkomst niet langer is dan 9 jaar, de verhouding tussen de actuele inventariswaarde van de gevestigde prestaties, rekening houdend met de in artikel 29, § 2, eerste lid bedoelde beperking en de actuele inventariswaarde van de verzekerde prestaties vóór de vermindering; - als de oorspronkelijke duur van de overeenkomst langer is dan 9 jaar, dezelfde verhouding vermenigvuldigd met het omgekeerde van de verhouding tussen twee vaste annuïteiten met looptijden die respectievelijk gelijk zijn aan 9 jaar en aan de oorspronkelijke duur van de overeenkomst.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Verklaring van de symbolen. n : oorspronkelijke duur van de overeenkomst s : ogenblik waarop de overeenkomst een wijziging ondergaat s-0 : ogenblik dat onmiddellijk aan het ogenblik s voorafgaat s+0 : ogenblik dat onmiddellijk op het ogenblik s volgt q : quotiteit van de acquisitietoeslag C : de nominale verzekerde prestatie Cu : nominale gevestigde prestatie desgevallend rekening houdend met de verbruikte acquisitie P' : actuele inventariswaarde van de verbintenissen van de verzekeringsonderneming Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 14 november 2003.

Gegeven te Brussel, 14 november 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX

Bijlage 4 Spot rate De spot rate waarvan sprake in artikel 24, wordt bepaald door de volgende formule toe te passen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Met in : Actuariële intrestvoet van de "OLO's" en een nog te lopen duur van n jaar Sk : Spot rate voor een duurtijd van k jaar Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 14 november 2003.

Gegeven te Brussel, 14 november 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX

Bijlage 5 Aanvullende voorziening (artikel 31, § 1, 2) De samen te stellen aanvullende voorziening waarvan sprake is in artikel 31, § 1, 2, wordt bepaald door de volgende formule toe te passen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De samengestelde aanvullende voorziening wordt bepaald door de volgende formule toe te passen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 14 november 2003.

Gegeven te Brussel, 14 november 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX

Bijlage 6 Klassen van risico's De risico's worden in klassen ingedeeld op basis van de standaardafwijking tussen de maandelijkse returns tijdens de voorbije vijf jaar, uitgedrukt in euro. Voor nieuwe beleggingsfondsen wordt de risicoklasse bepaald ten aanzien van een referentie-index die de beleggingen weerspiegelt zoals aangekondigd in het reglement.

De risicoklassen worden als volgt gedefinieerd : - klasse 0 : de standaardafwijking ligt tussen 0 % en 2,5 %; - klasse 1 : de standaardafwijking ligt tussen 2,5 % en 5 %; - klasse 2 : de standaardafwijking ligt tussen 5 % en 10 %; - klasse 3 : de standaardafwijking ligt tussen 10 % en 15 %; - klasse 4 : de standaardafwijking ligt tussen 15 % en 20 %; - klasse 5 : de standaardafwijking ligt tussen 20 % en 30 %; - klasse 6 : de standaardafwijking ligt boven 30 %.

Voor beleggingsfondsen die in obligaties beleggen is het ook nuttig om, naast de beoordeling van het risico, rekening te houden met de gevoeligheid van de waarde van de portefeuille voor renteschommelingen. Die gevoeligheid wordt in hoofdzaak bepaald door de duration van de portefeuille. Een hoge duration impliceert een hoge gevoeligheid.

Ook beleggingsfondsen met vaste termijn en met kapitaalbeschermingsclausules zullen, in functie van hun volatiliteit, in één van de risicoklassen worden opgenomen.

Aangezien de risicoklasse wordt bepaald op basis van de maandelijkse returns tijdens de voorbije vijf jaar, moet zij met de nodige omzichtigheid worden geïnterpreteerd. Zij kan immers mettertijd evolueren. Als de risicoklasse verandert, zal dat worden vermeld in het jaarverslag of in het halfjaarlijks verslag.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 14 november 2003.

Gegeven te Brussel, 14 november 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX

^