Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 15 april 2018
gepubliceerd op 18 april 2018

Koninklijk besluit tot wijziging van meerdere koninklijke besluiten op het vlak van overheidsopdrachten en concessies en tot aanpassing van een drempel in de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten, bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2018040068
pub.
18/04/2018
prom.
15/04/2018
ELI
eli/besluit/2018/04/15/2018040068/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

15 APRIL 2018. - Koninklijk besluit tot wijziging van meerdere koninklijke besluiten op het vlak van overheidsopdrachten en concessies en tot aanpassing van een drempel in de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten, bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten (hierna "de wet" genoemd), die er samen met zijn uitvoeringsbesluiten op gericht is de bepalingen van de richtlijnen 2014/24/EU en 2014/25/EU om te zetten naar Belgisch recht, is in werking getreden op 30 juni 2017. Hetzelfde geldt voor de wet van 17 juni 2016 betreffende de concessieovereenkomsten. Het onderhavige ontwerp is erop gericht een aantal wijzigingen aan te brengen in het koninklijk besluit van 3 april 2013 betreffende de tussenkomst van de Ministerraad, de overdracht van bevoegdheid en de machtigingen inzake de plaatsing en de uitvoering van overheidsopdrachten, ontwerpenwedstrijden en concessies voor openbare werken op federaal niveau, om dit laatste besluit op terminologisch vlak in overeenstemming te brengen met de voormelde wetten van 17 juni 2016. Met dat doel worden ook wijzigingen aangebracht in het koninklijk besluit van 20 december 2010 inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen in het kader van overheidsopdrachten en het koninklijk besluit van 13 juli 2014 betreffende de energie-efficiëntie-eisen in het kader van bepaalde overheidsopdrachten betreffende de verwerving van producten, diensten en gebouwen. Daarnaast wordt eveneens van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal wijzigingen aan te brengen aan de koninklijke besluiten plaatsing (zowel het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren van 18 april 2017 als het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten in de speciale sectoren van 18 juni 2017) en in het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten.

Wat de aanpassingen aan de koninklijke besluiten "plaatsing" betreft, kan met name verwezen worden naar onderstaande wijzigingen : - de evaluatie van de offertes moet alleen gebeuren met inbegrip van de belasting op de toegevoegde waarde wanneer deze belasting een kost met zich meebrengt voor de aanbesteder; - het attest dat wordt afgeleverd door de Rijksdienst voor de Sociale Zekerheid slaat voortaan op het laatste vervallen kalenderkwartaal vóór de limietdatum voor de ontvangst van de aanvragen tot deelneming of de offertes; - de datum vanaf wanneer verplicht gebruik moet worden gemaakt van het elektronisch UEA is voortaan vastgesteld op 18 april 2018.

Tot slot worden de "Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij", het "Participatiefonds", de "Participatiemaatschappij Vlaanderen" en de "Vlaamse Participatiemaatschappij NV" weggehaald van de indicatieve lijst van publiekrechtelijke instellingen onderworpen aan de wetgeving overheidsopdrachten.

Wat het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten betreft, kan met name verwezen worden naar de verduidelijkingen wat de borgtocht betreft en de toevoeging van een hypothese waarbij de opdrachtnemer geen aanspraak kan maken op schadevergoeding ingevolge een schorsing op bevel van de aanbesteder.

Bovendien moet worden opgemerkt dat bepaalde drempels worden aangepast in de wet van 17 juni 2013 betreffende motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten, bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies.

Ten slotte is rekening gehouden met de opmerkingen in het advies 62.690/1 van de Raad van State, gegeven op 16 februari 2018, tenzij anders is bepaald in de commentaar. HOOFDSTUK 1. - Aanpassing van een drempel in de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten, bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies Artikel 1 wijzigt de bedragen voorzien in artikel 29, § 1, eerste lid, van de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten, bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies. Deze bedragen leggen het plafond vast waaronder de motivering en informatie aan kandidaten, deelnemers en inschrijvers verlicht wordt. Artikel 29, § 2, van de voormelde wet machtigt de Koning om de bedragen aan te passen om ze overeen te laten komen met de drempels voor het gebruik van de onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking of van de onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande oproep tot mededinging.

De bedragen van 144.000 euro en 443.000 euro worden vermeld in plaats van de bedragen van 135.000 euro en 418.000 euro, aangezien de Europese drempels werden aangepast op 1 januari 2018.

Artikel 2 wijzigt het bedrag voorzien in artikel 61, eerste lid, van dezelfde wet. Dit bedrag legt het plafond vast waaronder de motivering en informatie aan kandidaten, deelnemers en inschrijvers verlicht wordt, wat betreft overheidsopdrachten ressorterend onder de wet defensie en veiligheid. Artikel 61, tweede lid, van de voormelde wet machtigt de Koning om het bedrag aan te passen om het overeen te laten komen met de drempel voor de opdrachten gesloten met een aanvaarde factuur. HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 20 december 2010 inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen in het kader van overheidsopdrachten In dit hoofdstuk worden diverse terminologische aanpassingen doorgevoerd die geen verdere toelichting behoeven. HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten Artikel 7 is gericht op de opheffing van artikel 9, § 4, tweede lid, 2°, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten. Deze bepaling behandelt de hypothese waarbij, in weerwil van de verplichting, niet is voorzien in een motivering in de opdrachtdocumenten van een afwijking van artikel 38/9 of 38/10 van het voormelde koninklijk besluit van 14 januari 2013, omtrent de clausules inzake de ontwrichting van het contractueel evenwicht. In een dergelijk geval is het niet wenselijk dat de afwijkingsbepaling(en) toch zouden worden toegepast, aangezien dit zou betekenen dat er geen reële sanctie van toepassing is indien een uitdrukkelijke motivering van de afwijking in het bestek ontbreekt. Vandaar dat de afwijking in kwestie voortaan ook in dat geval voor niet geschreven zal worden gehouden.

Artikel 8 behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9 van het ontwerp is gericht op de vervanging van artikel 30 dat handelt over de rechten van de aanbesteder op de borgtocht.

Vooreerst mag de borgtocht in geen geval worden gelijkgesteld met een garantie op eerste verzoek. Er moet inderdaad steeds rekening worden gehouden met de verweermiddelen van de opdrachtnemer. Echter wordt verduidelijkt dat de instelling bij wie de borgtocht werd gesteld niet om het akkoord van de opdrachtnemer mag verzoeken alvorens de borgtocht vrij te geven ten voordele van de aanbesteder. Immers, in de gevallen waar de opdrachtnemer geen verweer heeft opgeworpen binnen de termijn van artikel 44, § 2, kan niet aanvaard worden dat laatgenoemde zijn veto zou kunnen stellen om over te gaan tot betaling. Deze nieuwe precisering biedt hieromtrent een oplossing. Zoals voorzien in artikel 30, eerste lid, gaat het over een ambtshalve afhouding, maar met inachtneming van de voorwaarden van artikel 44, § 2, hetgeen betekent dat de verweermiddelen van de opdrachtnemer in overweging worden genomen.

Het past eraan te herinneren dat de aanbesteder alleen de sommen op de borgtocht mag afhouden die hem toekomen en zodoende wanneer de opdrachtnemer in gebreke blijft, waarbij rekening moet worden gehouden met artikel 72. Tevens is het zo dat de aanbesteder niet om de vrijgave van de borgtocht kan verzoeken indien de opdrachtnemer de tekortkomingen tijdig heeft hersteld, bijvoorbeeld wanneer hij een onderaannemer die in fout was heeft vervangen overeenkomstig artikel 12/2, § 1, eerste lid.

Artikel 10 van het ontwerp is erop gericht een verwijzing te corrigeren.

Artikel 11 voegt een hypothese toe waarbij de opdrachtnemer geen aanspraak kan maken op schadevergoeding omwille van schorsingen op bevel van de aanbesteder. Een dergelijke schadevergoeding is niet alleen onmogelijk in geval van ongunstige weersomstandigheden, maar ook in geval van andere omstandigheden waaraan de aanbesteder vreemd is waardoor de opdracht, naar oordeel van de aanbesteder, niet zonder bezwaar op dat ogenblik kan worden verdergezet.

Artikel 12 van het ontwerp is erop gericht de Franse en Nederlandse versie van artikel 44, § 2, derde lid, met elkaar in overeenstemming te brengen.

De artikelen 13 en 14 van het ontwerp zijn erop gericht ervoor te zorgen dat de artikelen 38/1, 38/2 en 38/19 eveneens van toepassing worden gemaakt op de opdrachten die werden bekendgemaakt of hadden moeten worden bekendgemaakt vóór 30 juni 2017, alsook op de opdrachten waarvoor, bij ontstentenis van een verplichting tot voorafgaande bekendmaking, nog vóór die datum werd uitgenodigd tot het indienen van een offerte. Er wordt eveneens op gewezen dat artikel 13 retroactief in werking treedt op 30 juni 2017.

De inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 22 juni 2017 tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken en tot bepaling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 16 februari 2017 tot wijziging van de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten is vastgesteld als volgt in artikel 49 van dit besluit: "Dit besluit treedt in werking op 30 juni 2017.".

Deze bepaling moet worden geïnterpreteerd in die zin dat de algemene uitvoeringsregels zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 juni 2017 enkel van toepassing zijn op de opdrachten die vanaf 30 juni 2017 worden bekendgemaakt of hadden moeten worden bekendgemaakt, alsook op de opdrachten waarvoor, bij ontstentenis van een verplichting tot voorafgaande bekendmaking, vanaf die datum wordt uitgenodigd tot het indienen van een offerte. Deze interpretatie vloeit voort uit het beginsel van de non-retroactiviteit van de wetten (artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek) en het beginsel volgens hetwelk overeenkomsten de partijen tot wet strekken (artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek). Artikel 38/1, ingevoegd door het voormelde koninklijk besluit van 22 juni 2017, is dan ook niet van toepassing op de opdrachten die werden bekendgemaakt of hadden moeten worden bekendgemaakt vóór 30 juni 2017. Hieraan moet worden verholpen.

Dergelijke aanvullende opdrachten werden onder de oude wetgeving overheidsopdrachten (wet van 15 juni 2006 en uitvoeringsbesluiten, zie meer bepaald artikel 26, § 1, 2°, a), 3°, b), en 3°, c), van de wet van 15 juni 2006) immers nog beschouwd als gevallen waarbij gebruik mocht worden gemaakt van de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking (onder bepaalde voorwaarden), dus formeel als een nieuwe opdracht. In de nieuwe wetgeving overheidsopdrachten (wet van 17 juni 2016 en met name de artikelen 38/1 en 38/2 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013) worden zij echter behandeld als een wijziging van de opdracht. Zodoende is het aangewezen de nieuwe bepalingen van toepassing te verklaren.

In geval van wijziging van de opdracht op basis van de artikelen 38/1 en 38/2, blijft de opdracht die lopende was op 30 juni 2017 vanzelfsprekend onderworpen aan de regels van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 in de versie van vóór 30 juni 2017. Alleen de wijzigingen op grond van de artikelen 38/1 en 38/2 moeten beantwoorden aan de voorwaarden vervat de voormelde artikelen zoals die werden ingevoegd door het koninklijk besluit van 22 juni 2017. De prestaties die uit deze wijzigingen voortvloeien blijven onderworpen aan het koninklijk besluit van 14 januari 2013 in de versie van vóór 30 juni 2017.

In geval van toepassing van artikel 38/1 of 38/2, wordt door artikel 38/19 een bekendmaking vereist van de wijziging in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het Bulletin der Aanbestedingen, en dit voor de opdrachten waarvan de geraamde waarde gelijk is aan of hoger is dan de drempel voor de Europese bekendmaking. Het past in herinnering te brengen dat een bekendmaking op Europees niveau niet vereist is voor de opdrachten op defensie- en veiligheidsgebied. HOOFDSTUK 4. - Wijziging van het koninklijk besluit van 3 april 2013 betreffende de tussenkomst van de Ministerraad, de overdracht van bevoegdheid en de machtigingen inzake de plaatsing en de uitvoering van overheidsopdrachten, ontwerpenwedstrijden en concessies voor openbare werken op federaal niveau De wijzigingen die worden aangebracht door het onderhavig ontwerp in het koninklijk besluit van 3 april 2013 betreffende de tussenkomst van de Ministerraad, de overdracht van bevoegdheid et de machtigingen inzake de plaatsing en de uitvoering van overheidsopdrachten, ontwerpenwedstrijden en concessies voor openbare werken op federaal niveau, zijn voornamelijk terminologisch van aard en behoeven in de meeste gevallen geen verdere toelichting.

Volgens de Raad van State kan de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning niet worden ingeroepen om de toepassing van artikel 63, derde lid, van de wet van 17 juni 2016 uit te breiden tot het geval beoogd onder artikel 19, 4°, van het ontwerp. Nog volgens de Raad van State zou deze laatste bepaling op gespannen voet staan met artikel 38, eerste lid, van de laatstgenoemde wet. Volgens deze laatste bepaling mag de aanbesteder vrij de procedure die tot de keuze van de concessiehouder leidt naar eigen goeddunken organiseren, mits de bepalingen van de laatstgenoemde wet worden nageleefd. Welnu, voor artikel 19, 4°, van het ontwerp, kan een volwaardige wettelijke grondslag worden gevonden in artikel 37 van de Grondwet. Artikel 19, 4°, van het ontwerp is niet in tegenspraak met artikel 38, eerste lid, van de wet van 17 juni 2016. De voorafgaande tussenkomst van de Ministerraad is erop gericht een transparantie op politiek vlak te bekomen omtrent de concessieovereenkomsten en de budgettaire weerslag waarmee die gepaard gaan. Het betreft strikt genomen dan ook geen regels die verband houden met de inrichting van de procedure. De maatregel houdt verband met de organisatie van de federale overheid zelf. De betreffende bepalingen zijn dan ook niet met elkaar in tegenspraak.

Waar mogelijk werden dezelfde drempelbedragen behouden. Wat de concessieovereenkomsten betreft wordt er echter aan herinnerd dat voortaan ook concessies voor diensten onderworpen zijn aan de wet van 17 juni 2016 betreffende de concessieovereenkomsten, althans wanneer hun waarde hoger is dan, op heden, 5.548.000 euro (zie artikel 4, eerste lid, van het koninklijk besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten en artikel 3, § 1, tweede lid, van de wet van 17 juni 2016 betreffende de concessieovereenkomsten). In het verleden waren zij echter niet onderworpen aan formele plaatsingsregels. Wat de concessies voor diensten betreft moest dus een drempelwaarde worden gevonden vanaf wanneer de voorstellen van concessies voor diensten vóór het opstarten van de gunningsprocedure ter goedkeuring aan de Ministerraad moeten worden voorgelegd. Er werd geopteerd, om redenen van eenvormigheid, om ook hier de drempel van 1.700.000 euro te hernemen.

Wat de uitzonderingen op de verplichte tussenkomst van de Ministerraad betreft werd een geval toegevoegd voor de herhalingsopdrachten. Echter werd een uitzondering op de uitzondering ingelast voor het geval waarbij niet om de goedkeuring van de Ministerraad werd verzocht voor de oorspronkelijke opdracht.

In artikel 23 tot wijziging van artikel 10, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 3 april 2013, is niet voorzien in een limiet voor de overdracht van bevoegdheid in geval van gebruik van de vereenvoudigde onderhandelingsprocedure met voorafgaande bekendmaking.

Zodoende is het in alle gevallen mogelijk om een overdracht van bevoegdheid, zoals toegelaten door artikel 10, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 3 april 2013, toe te kennen voor deze plaatsingsprocedure, zonder enig limietbedrag. Het spreekt echter vanzelf dat de in artikel 41, § 1, van de wet van 17 juni 2016 bedoelde plafondbedragen moeten worden nageleefd (750.000 euro wat de werken betreft en de Europese bekendmakingsdrempels wat de leveringen en diensten betreft).

Wat de raamovereenkomst betreft wordt in dit ontwerp bepaald (in artikel 19) dat de aangepaste bepalingen van artikel 3, §§ 1, 3 en 4, eveneens van toepassing zijn op de raamovereenkomst. In de betreffende gevallen moet de raamovereenkomst dus voorgelegd worden aan de Ministerraad. Anderzijds wordt aangegeven dat de goedkeuring van de Ministerraad niet vereist is voor de opdrachten die worden gebaseerd op een raamovereenkomst.

Er wordt herinnerd aan paragraaf 3 volgens dewelke elk ontwerp van overeenkomst dat tot gevolg zou kunnen hebben dat het federaal algemeen bestuur of de federale administraties met beheersautonomie maar zonder rechtspersoonlijkheid, zich zou verbinden op het gebied van overheidsopdrachten of concessies, eveneens aan de voorafgaande goedkeuring van de Ministerraad moet worden voorgelegd wanneer het geraamde bedrag van het ontwerp van overeenkomst gelijk is aan of hoger dan bepaalde bedragen.

Het spreekt vanzelf dat deze bepaling ook van toepassing is op sommige opdrachten die worden gesloten op basis van een raamovereenkomst. In de praktijk werd al te vaak vastgesteld dat zich hieromtrent met name problemen voordoen voor raamovereenkomsten die voor rekening van federale aanbestedende overheden worden geplaatst door aanbesteders die zelf niet onderworpen zijn aan de voorafgaande goedkeuring van de Ministerraad (door middel van het gebruik van de techniek van de aankoopcentrale). Alvorens de federale aanbestedende overheden een dergelijke opdracht sluiten, is de goedkeuring van de Ministerraad vereist wanneer het geraamde bedrag van de opdracht gelijk is aan of hoger dan het overeenstemmende bedrag (vermeld in de paragrafen 1 of 2). HOOFDSTUK 5. - Wijziging van het koninklijk besluit van 13 juli 2014 betreffende de energie-efficiëntie-eisen in het kader van bepaalde overheidsopdrachten betreffende de verwerving van producten, diensten en gebouwen In dit hoofdstuk worden meerdere terminologische aanpassingen doorgevoerd die geen verdere toelichting behoeven. Daarnaast wordt ervoor gezorgd dat het koninklijk besluit van 13 juli 2014 ook van toepassing is op de concessieovereenkomsten. HOOFDSTUK 6. - Wijziging van het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren van 18 april 2017 Artikel 31 van het ontwerp is erop gericht te verduidelijken dat de evaluatie van de offertes slechts gebeurt met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde, in het geval waarbij deze belasting ook een kost teweeg brengt voor de aanbestedende overheid.

Inderdaad bestaan er gevallen waarbij de aanbestedende overheid de belasting over de toegevoegde waarde kan recupereren. Het is dan ook niet in alle gevallen nuttig om de offertes te vergelijken met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde.

Artikel 32 van het ontwerp is erop gericht een terminologische verduidelijking en taalkundige verbetering aan te brengen.

Voor toelichting van de wijziging die wordt beoogd in de artikelen 33 en 34 wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 40.

Artikel 35 is erop gericht een wijziging aan te brengen wat de mogelijkheid betreft om bepaalde vertalingen op te vragen. Meer bepaald wordt de uitzondering afgeschaft waarbij geen vertaling mag worden gevraagd voor inlichtingen en documenten die worden voorgelegd in het kader van het nazicht van de uitsluitingsgronden, het voldoen aan de toepasselijke selectiecriteria of het voldoen, in voorkomend geval, aan de regels voor de beperking van het aantal kandidaten, alsook ten aanzien van de in artikel 59, 2°, bedoelde statuten, akten en inlichtingen, indien deze documenten reeds voorhanden zijn in een landstaal. Op die wijze is het duidelijk dat het koninklijk besluit in overeenstemming is met de gecoördineerde wet van 18 juli 1966 op het gebruik der talen in bestuurszaken.

De wijziging die wordt doorgevoerd in artikel 37 van het ontwerp is quasi identiek aan deze vervat in artikel 40 en wordt dan ook niet nader toegelicht.

Artikel 38 van het ontwerp is er voornamelijk op gericht in artikel 62, § 3, tweede lid, van het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren van 18 april 2017, de woorden "laatste afgelopen kalenderkwartaal" te vervangen door de woorden "laatste vervallen kalenderkwartaal". Door de Rijkdienst voor Sociale Zekerheid kunnen namelijk, in de dagen die volgen op het aflopen van een kalenderkwartaal, nog geen attesten worden uitgereikt die betrekking hebben op dat "afgelopen" kalenderkwartaal. Immers bestaan in de RSZ-reglementering diverse vervaltermijnen voor de betaling van de socialezekerheidsbijdragen. Meer bepaald dienen de bijdragen die voor het verstreken kalenderkwartaal verschuldigd zijn, uiterlijk de laatste dag van de maand na dit kwartaal betaald te worden (artikel 34 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders). Voor de erkende sociale secretariaten zijn echter bijkomende termijnen voorzien (afhankelijk van het feit of het de betaling van een voorschot of de saldi betreft). Daarnaast moet rekening worden gehouden met de "reglementaire vervaltermijn" vervat in artikel 1 van het reglement van 22 februari 1974 genomen in toepassing van artikel 55, § 1, gewijzigd bij artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 januari 1974, en van artikel 61 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.

Om de voormelde redenen is het verkieslijk om het adjectief "vervallen" aan te wenden in plaats van "afgelopen".

Voor toelichting van de wijziging die wordt beoogd in artikel 39 wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 40.

Artikel 40 brengt een verduidelijking aan wat de tijdlimiet betreft voor het indienen van een offerte of een aanvraag tot deelneming.

Om de bewoordingen van de artikelen 83 en 92 van het koninklijk besluit van 18 april 2017 goed te begrijpen past het voorafgaandelijk artikel 90, § 2, van het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten klassieke sectoren van 15 juli 2011 in herinnering te brengen. Volgens deze laatste bepaling moesten de offertes ontvangen zijn vóór de voorzitter de openingszitting voor geopend verklaarde (niet op het moment waarbij de voorzitter deze zitting voor geopend verklaarde). Daarvoor was vroeger dus een menselijke tussenkomst vereist. In het kader van de wet van 17 juni 2016 is het gebruik van elektronische communicatiemiddelen in principe verplicht.

In regel wordt er geen gebruik meer gemaakt van openingszittingen.

Voortaan verhindert het platform dat wordt aangewend voor de indiening van de offertes, vanaf het precieze ogenblik bepaald in de opdrachtdocumenten (tot op de seconde nauwkeurig), op automatische wijze het indienen van offertes.

Hoewel het woord "vóór" in artikel 83 van het koninklijk besluit van 18 april 2017 duidelijkheid aangeeft op welk moment de offertes of aanvragen tot deelneming ingediend moeten worden, kan het woord "uiterste" verderop in de zin toch verwarring scheppen. In het gewoon taalgebruik wordt het woord "uiterst" normaal gezien begrepen als "op het uiterste ogenblik" (met inbegrip van dit moment). Zodoende zou de lezer er verkeerdelijk van kunnen uitgaat dat op het "uiterste ogenblik" nog nuttig een aanvraag tot deelneming of offerte ingediend mag worden (hetgeen in tegenspraak is met het woord "vóór"). Er kan worden besloten dat artikel 83 een interne contradictie bevat die moet worden gecorrigeerd. Om deze reden wordt het adjectief "uiterste" geschrapt in artikel 83 en in meerdere andere bepalingen van het dispositief.

De offertes moeten zodoende vóór de datum en het uur bepaald door de aanbesteder toekomen. De offerte die op het bepaalde uur zou toekomen, of na dit tijdstip, zal beschouwd worden als zijnde laattijdig.

Hetzelfde geldt voor de aanvragen tot deelneming. Als de uiterste datum van de indiening van de offertes in de opdrachtdocumenten bijvoorbeeld bepaald is op 26 februari 2018 om 10.00 u, dan zijn de offertes die toekomen om 09.59 u of vroeger nog tijdig ingediend, terwijl de offertes die toekomen om 10.00 u en 0 seconden laattijdig zijn.

De wijzigingen die worden doorgevoerd in de artikelen 37, 39 en 41 tot 43 van het ontwerp zijn quasi identiek aan deze vervat in artikel 34 en worden dan ook niet nader toegelicht.

Zoals de Raad van state opmerkt worden niet alle artikelen met het woord "uiterste" gewijzigd. Dit is meer bepaald het geval voor de artikelen 9, tweede en derde lid, 58, eerste lid, 62, § 2, eerste lid, 63, § 2, eerste lid, 81, eerste lid. In deze artikelen slaat het woord "uiterste" alleen op de datum (en niet op het uur of het precieze tijdstip). Op die reden vormt het woord "uiterste" voor die artikelen geen probleem, zodat de betreffende bepalingen geen aanpassing behoeven.

Daarnaast legt artikel 44 van het ontwerp de datum vanaf wanneer het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA) op elektronische wijze moet worden voorgelegd vast op 18 april 2018, waarbij deze datum dus vervroegd wordt met zes maanden. Hierbij moet worden verduidelijkt dat de datum van 18 april 2018 slechts betrekking heeft op het UEA en niet van invloed is op de datum vanaf wanneer verplicht gebruik moet worden gemaakt van elektronische middelen die, voor de opdrachten waarvan de geraamde waarde gelijk is aan of hoger is dan de drempel bepaald voor de Europese bekendmaking, vastgesteld is op 18 oktober 2018. Dit betekent concreet dat het UEA vanaf 18 april 2018 voor de betreffende opdrachten verplicht op elektronische wijze moet worden verstrekt aan de aanbesteder, maar de andere uitwisselingen van informatie tussen de aanbesteder en de ondernemers, met inbegrip van de overdracht en de ontvangst van de offertes niet verplicht moet gebeuren door middel van elektronische communicatiemiddelen.

Artikel 45 van het ontwerp is erop gericht de "Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij" (hierna FPIM) weg te halen van de indicatieve lijst van publiekrechtelijke instellingen onderworpen aan de wetgeving overheidsopdrachten, door middel van een wijziging in de bijlage 1 van het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren van 18 april 2017. Een quasi identieke wijziging moet worden aangebracht in het koninklijk besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten (zie artikel 60). De FPIM is een rechtspersoon die weliswaar werd opgericht om te voorzien in behoeften van algemeen belang, maar deze lijken wel degelijk van industriële of commerciële aard te zijn, hetgeen de kwalificatie als aanbestedende overheid zou uitsluiten. De vraag of de FPIM aan de definitie van aanbestedende overheid - lees : aan de criteria van artikel 2, 1°, c, van de wet van 17 juni 2016 - beantwoordt, kan op heden moeilijk in absolute zin beantwoord worden. Zodoende werd ingestemd met het verzoek van de FPIM tot weglating uit de lijst van bijlage 1. Evenwel is er daarbij op gewezen dat uit die weglating op zich niet mag worden afgeleid dat de betrokken persoon geen aanbestedende overheid zou zijn - lees : niet onderworpen zou zijn aan de wetgeving overheidsopdrachten. Het is immers niet de vermelding op de exemplatieve lijst die maakt dat een persoon als aanbestedende overheid moet worden beschouwd maar het feit dat hij beantwoordt aan de criteria van artikel 2, 1°, c, van de wet van 17 juni 2016.

Dezelfde redenering werd gevolgd voor de "Participatiemaatschappij Vlaanderen" en "Vlaamse Participatiemaatschappij NV". Ook deze werden weggehaald van de lijst. Ook het "Participatiefonds" werd weggehaald van de lijst, aangezien de activiteiten van dit fonds inmiddels door andere instanties op gewestelijk niveau zijn overgenomen.

De gevolgde aanpak is identiek aan deze die werd gevolgd voor de weglating van sommige personen van de lijst van publiekrechtelijke instellingen onderworpen aan de wetgeving overheidsopdrachten naar aanleiding van het koninklijk besluit van 21 februari 2014.

Ten slotte dient er rekening mee te worden gehouden dat zelfs wanneer een bepaalde persoon op grond van de voormelde criteria niet als een aanbestedende overheid moet worden beschouwd, die persoon toch gehouden kan zijn tot de naleving van de wetgeving overheidsopdrachten, met name wanneer hij door een aanbestedende overheid wordt gemandateerd om bepaalde taken te vervullen en hij in dat kader opdrachten dient uit te schrijven (zie ter zake het arrest van de Raad van State nr. 189.847 van 27 januari 2009). HOOFDSTUK 7. - Wijziging van het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten in de speciale sectoren van 18 juni 2017 De wijziging die wordt doorgevoerd in artikel 46 van het ontwerp is quasi identiek aan deze vervat in artikel 31 en wordt dan ook niet nader toegelicht.

Artikel 47 van het ontwerp is erop gericht een terminologische verduidelijking en taalkundige verbetering aan te brengen.

De wijzigingen die worden doorgevoerd in de artikelen 48 tot 54 van het ontwerp zijn quasi identiek aan deze vervat in artikel 34 en worden dan ook niet nader toegelicht.

De wijziging die wordt doorgevoerd in artikel 55 van het ontwerp is gericht op de omzetting van artikel 31 van richtlijn 2014/25/EU. Deze laatste bepaling werd reeds omgezet door middel van artikel 164, § 2, 3°, en § 3, van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten die een meer algemene strekking heeft. Evenwel is het aangewezen dichter aan te sluiten bij de bewoordingen van artikel 31 van richtlijn 2014/25/EU. De wijziging die wordt doorgevoerd in artikel 56 van het ontwerp is quasi identiek aan deze vervat in artikel 44 en wordt dan ook niet nader toegelicht. HOOFDSTUK 8. - Wijziging van het koninklijk besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten De wijziging die wordt doorgevoerd in de artikelen 57 en 58 van het ontwerp is quasi identiek aan deze vervat in artikel 34 en wordt dan ook niet nader toegelicht.

De wijziging die wordt doorgevoerd in artikel 59 van het ontwerp is quasi identiek aan deze vervat in artikel 40 en wordt dan ook niet nader toegelicht. De wijziging die wordt doorgevoerd in artikel 60 van het ontwerp is quasi identiek aan deze vervat in artikel 45 en wordt dan ook niet nader toegelicht. HOOFDSTUK 9. - Inwerkingtreding en slotbepaling Er wordt op gewezen dat in een retroactieve inwerkingtreding is voorzien voor artikel 13 in verband met de toepassing van de artikelen 38/1 en 38/19 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 op de opdrachten die lopende waren op 30 juni 2017.

Deze retroactieve werking is verantwoord omdat het een hypothese betreft die in de nieuwe wetgeving overheidsopdrachten niet langer wordt behandeld als een hypothese waarbij uitzonderlijk gebruik mag worden gemaakt van de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking (zie meer bepaald artikel 26, § 1, 2°, a), 3°, b), van de wet van 15 juni 2006). Er kunnen verschillende hypothesen onderscheiden worden: - ofwel hebben de aanbesteders, geconfronteerd met deze lacune, de aankoop uitgesteld (wetende dat een oplossing in de maak was via het onderhavige ontwerp): de situatie in rechte wordt in dat geval niet gewijzigd; - ofwel hebben de aanbesteders, geconfronteerd met deze lacune, een nieuwe opdracht geplaatst (en gesloten). De bepaling met retroactieve werking waarvan hier sprake heeft geen enkele invloed op deze gesloten opdrachten; - ofwel hebben de aanbesteders ondertussen de wijziging doorgevoerd zonder verwijzing naar een toegelaten wijzigingsmogelijkheid (ze hebben bvb verwezen naar artikel 38/1). De retroactieve werking zorgt in dat geval voor een regularisatie voor zowel de aanbesteders als de opdrachtnemer. Gelet op de beschreven hypothese in artikel 38/1 lijkt dit verantwoord. In artikel 38/1 wordt immers aangegeven dat het gevallen betreft waarbij een verandering van opdrachtnemer "niet mogelijk is om economische of technische redenen, zoals wanneer de aanvullende goederen of diensten uitwisselbaar of interoperabel moeten zijn met bestaande uitrusting, diensten of installaties die in het kader van de oorspronkelijke opdracht zijn verworven". Het zou onbillijk zijn geen regularisatie toe te staan. De beoogde retroactiviteit is noodzakelijk voor de continuïteit en de goede werking van het bestuur. De beoogde retroactiviteit tast, in beginsel, geen verkregen situaties aan.

De voorziene retroactieve werking ontneemt geen rechten aan de aanbesteders en de opdrachtnemers. De vraag kan echter worden gesteld of geen rechten worden ontnomen aan ondernemers die ook geïnteresseerd waren geweest om deel te nemen. Het betreft een louter theoretische vraag want de plaatsing van de opdracht had in quasi alle gevallen wellicht toch geleid tot de gunning aan de initiële opdrachtnemer : het betreft immers net hypothesen waarbij het niet mogelijk is een andere opdrachtnemer aan te duiden omwille van economische of technische redenen, zoals wanneer de aanvullende goederen of diensten uitwisselbaar of interoperabel moeten zijn met bestaande uitrusting, diensten of installaties die in het kader van de oorspronkelijke opdracht zijn verworven. Zodoende kan worden gesteld dat de beoogde retroactiviteit, in beginsel, geen verkregen situaties aantast.

De hier bedoelde retroactiviteit geldt alleen voor de artikelen 38/1 en 38/19 en niet voor artikel 38/2. Voor deze laatste bepaling valt het toekennen van retroactiviteit niet te verantwoorden op de door de Raad van State vereiste wijze.

De inwerkingtreding van de artikelen 44 en 56 moet zo spoedig mogelijk gebeuren aangezien het UEA op elektronische wijze moet worden voorgelegd vanaf 18 april 2018 overeenkomstig richtlijn 2014/24/EU. Deze bepalingen zijn echter niet van toepassing op de lopende plaatsingsprocedures.

In tegenstelling tot de overige bepalingen (waarnaar hierboven niet verwezen werd) treden de artikelen 7, 9, 11, 31 en 46 niet in werking op de lopende plaatsingsprocedures. Zij treden inderdaad in werking de tiende dag die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, voor de opdrachten die vanaf die datum worden bekendgemaakt of hadden moeten worden bekendgemaakt, alsook voor de opdrachten waarvoor, bij ontstentenis van een verplichting tot voorafgaande bekendmaking, vanaf die datum wordt uitgenodigd tot het indienen van een offerte. Voor een opdracht waarvan de geraamde waarde gelijk is aan of hoger dan de drempels voor de Europese bekendmaking, moet rekening worden gehouden, wat de datum van bekendmaking betreft, met de datum van bekendmaking in het Bulletin der Aanbestedingen.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Eerste Minister, Ch. MICHEL

Raad van State afdeling Wetgeving Advies 62.690/1 van 16 februari 2018 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van meerdere koninklijke besluiten op het vlak van overheidsopdrachten en concessies en tot aanpassing van een drempel in de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten, bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies' Op 15 december 2017 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Eerste Minister verzocht binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot 16 februari 2018, een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van meerdere koninklijke besluiten op het vlak van overheidsopdrachten en concessies en tot aanpassing van een drempel in de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten, bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 8 februari 2018. De kamer was samengesteld uit Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter, Wilfried VAN VAERENBERGH en Chantal BAMPS, staatsraden, Johan PUT, assessor, en Wim GEURTS, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Pierrot T'KINDT, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 16 februari 2018. 1. Overeenkomstig artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt vooreerst tot het aanpassen van de drempelbedragen vermeld in de artikelen 29, § 1, eerste lid, en 61, eerste lid, van de wet van 17 juni 2013 `betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten, bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies', die de toepassing regelen van sommige bepalingen van die wet op de desbetreffende opdrachten. Voorts voorziet het ontwerp in een aantal technische en terminologische wijzigingen van diverse koninklijke besluiten die er in hoofdzaak toe strekken om de inhoud van die besluiten af te stemmen op die van de wetten van 17 juni 2016 `inzake overheidsopdrachten' en `betreffende de concessieovereenkomsten'.

In het koninklijk besluit van 14 januari 2013 (1) worden enkele wijzigingen aangebracht die van een meer inhoudelijke aard zijn. Zo wordt verduidelijkt dat de afhouding van de borgtocht ten gunste van de aanbesteder geen voorafgaand akkoord van de opdrachtnemer kan vereisen als de opdrachtnemer niet tijdig verweermiddelen heeft laten gelden. In artikel 38/12, § 1, eerste lid, 2°, van het laatstgenoemde koninklijk besluit worden, naast de reeds vermelde ongunstige weersomstandigheden, andere omstandigheden toegevoegd waaraan de aanbesteder vreemd is en waardoor de opdracht naar diens oordeel niet zonder bezwaar kan worden voortgezet, en waarbij de opdrachtnemer geen recht heeft op schadevergoeding voor door de aanbesteder bevolen schorsingen van de uitvoering van de opdracht (2).

Er worden diverse wijzigingen aangebracht in het koninklijk besluit `plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren' van 18 april 2017, het koninklijk besluit `plaatsing overheidsopdrachten in de speciale sectoren' van 18 juni 2017 en het koninklijk besluit van 25 juni 2017 `betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten'. Die wijzigingen hebben onder meer betrekking op de beperking van de evaluatie van de offertebedragen met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde tot de gevallen waarin die belasting een kost met zich meebrengt voor de aanbesteder (3), de vervanging van het laatste "afgelopen" door het laatste "vervallen" kalenderkwartaal als ijkpunt voor het recente attest van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid dat tijdig moet worden ingediend door een kandidaat of inschrijver die personeel tewerkstelt dat is onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 `tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders' (4), de vaststelling van de begindatum voor het verplichte gebruik van het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA) (5), het invoegen van een artikel 123/1 in het koninklijk besluit van 18 juni 2017 over de kennisgeving van de opdrachten bedoeld in de artikelen 114 en 115 van de wet van 17 juni 2016 `inzake overheidsopdrachten' aan de Europese Commissie en het in artikel 163, § 2, van die wet bedoelde aanspreekpunt (6), en het weglaten van de vermelding van de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij (FPIM) van de niet limitatieve lijsten van publiekrechtelijke instellingen en personen als bedoeld in artikel 2, 1°, c), van de voornoemde wetten van 17 juni 2016 (7).

Met uitzondering van een beperkt aantal artikelen van het ontwerp waarvoor in een gedifferentieerde regeling van inwerkingtreding is voorzien, is het de bedoeling dat het ontworpen koninklijk besluit in werking treedt op de dag die volgt op de bekendmaking ervan (8). 3.1.De ontworpen regeling kan worden geacht rechtsgrond te vinden in uiteenlopende bepalingen van de wetten die worden vermeld in het tweede tot het vierde lid van de aanhef van het ontwerp zoals het om advies is voorgelegd. Onder de randnummers 5 tot 8 van dit advies worden de rechtsgrond biedende bepalingen vermeld. Die vermelding is meer uitgewerkt en verschilt op diverse punten van die welke nu in de aanhef van het ontwerp wordt weergegeven.

Sommige wetsbepalingen die in de aanhef van het ontwerp, zoals het om advies is voorgelegd, worden vermeld, moeten worden weggelaten of gepreciseerd. Zo moet in het derde lid van de aanhef niet worden verwezen naar de artikelen 73, § 2, 114, §§ 2 en 3, en 115 van de betrokken wet van 17 juni 2016, en wordt erin de verwijzing naar artikel 169 van dezelfde wet het best vervangen door een verwijzing naar "artikel 169, derde lid", van die wet. Het ontwerp bevat ook een aantal bepalingen tot wijziging inzake concessieovereenkomsten waarvoor de rechtsgrond ligt vervat in bepalingen van de wet van 17 juni 2016 `betreffende de concessieovereenkomsten'. De verwijzingen die wat dat betreft voorkomen in het vierde lid van de aanhef van het ontwerp, zoals het om advies is voorgelegd, kunnen evenzeer worden gepreciseerd en aangevuld.

Een aantal van de te wijzigen bepalingen van koninklijke besluiten is mede van toepassing op sommige overheidsopdrachten die onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 13 augustus 2011 `inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied' en vindt in die mate eveneens rechtsgrond in bepalingen van die wet. In de aanhef van het ontwerp moet dan ook alsnog een verwijzing worden ingevoegd naar de laatstgenoemde wet en de relevante bepalingen ervan.

Sommige bepalingen van het ontwerp vinden rechtsgrond in de algemene bevoegdheid die de Koning put uit artikel 108 van de Grondwet om de wet uit te voeren, gelezen in samenhang met sommige bepalingen van de voornoemde wetten van 17 juni 2016 of met die wetten in hun geheel. In zoverre in casu de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning veeleer moet worden gelezen in samenhang met de betrokken wetten in hun geheel, wordt in dat verband het best niet verwezen naar specifieke wetsbepalingen in de betrokken leden van de aanhef van het ontwerp. 3.2. De rechtsgrond voor één bepaling van het ontwerp lijkt problematisch, namelijk die voor artikel 18, 4°, van het ontwerp. Die bepaling strekt tot het vervangen van artikel 3, § 2, 2°, van het koninklijk besluit van 3 april 2013 (9) als gevolg waarvan voorstellen van concessieovereenkomsten die welbepaalde drempelbedragen bereiken of overschrijden onderworpen worden aan goedkeuring door de Ministerraad al naargelang het om een concessie voor werken of voor diensten gaat.

Blijkens de door de gemachtigde aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, meegedeelde rechtsgrondtabel wordt voor artikel 18, 4°, van het ontwerp, rechtsgrond gezocht in de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning gelezen in samenhang met artikel 63 van de wet van 17 juni 2016 `betreffende de concessieovereenkomsten'.

Het derde lid van het voornoemde artikel 63 van de wet van 17 juni 2016 houdt een delegatie van bevoegdheid aan de Koning in die als volgt wordt omschreven: "De bevoegdheden toegekend krachtens het eerste en tweede lid kunnen, voor de bevoegde overheden en organen bedoeld in deze leden, die tot de bevoegdheid van de federale overheid behoren, worden overgedragen binnen de grenzen vastgesteld door de Koning, behalve wanneer een bijzondere wettelijke bepaling deze overdracht regelt." De aldus omschreven bevoegdheidsoverdracht aan de Koning situeert zich binnen de federale overheid en kan worden geacht rechtsgrond te bieden voor de bepalingen van hoofdstuk 3 van het koninklijk besluit van 3 april 2013, voor zover het om concessieovereenkomsten gaat (10). Het ontworpen artikel 3, § 2, 2°, van het koninklijk besluit van 3 april 2013 - dat behoort tot hoofdstuk 2 van dat besluit - heeft evenwel geen betrekking op de regeling van een overdracht door een federale instelling, doch wel op de uitoefening van de bevoegdheid van sommige federale aanbestedende overheden inzake bepaalde voorstellen van concessieovereenkomsten die worden afhankelijk gemaakt van goedkeuring door de Ministerraad. De algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning kan niet worden ingeroepen om de toepassing van de delegatiebepaling van artikel 63, derde lid, van de laatstgenoemde wet van 17 juni 2016 uit te breiden tot het geval beoogd in de bepaling onder artikel 18, 4°, van het ontwerp. Deze laatste bepaling lijkt bovendien op gespannen voet te staan met artikel 38, eerste lid, van de laatstgenoemde wet, naar luid waarvan de aanbesteder vrij de procedure die tot de keuze van de concessiehouder leidt, naar eigen goeddunken mag organiseren, mits de bepalingen van de wet worden nageleefd.

Tenzij er alsnog een volwaardige wettelijke grondslag voor zou kunnen worden aangewezen, lijkt artikel 18, 4°, van het ontwerp geen doorgang te kunnen vinden.

VOORAFGAANDE OPMERKING 4. Het ontworpen koninklijk besluit strekt mede tot het uitvoeren van bepalingen van onder meer de voornoemde wet van 13 augustus 2011. Benevens de Eerste Minister worden dan ook het best alle leden van de federale regering die bevoegd zijn voor de aangelegenheden die worden geregeld in het ontworpen koninklijk besluit betrokken bij de voordracht en de medeondertekening ervan (11). Zij dienen tevens mee te worden belast met de uitvoering ervan.

ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef 5. Rekening houdend met hetgeen sub 3.1 is opgemerkt met betrekking tot de rechtsgrond voor de ontworpen regeling, dient onmiddellijk na het lid van de aanhef waarin wordt verwezen naar artikel 108 van de Grondwet, het volgende nieuwe lid te worden toegevoegd: "Gelet op de wet van 13 augustus 2011 inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, artikelen 8, tweede lid, 22, derde lid, gewijzigd bij de wet van 17 juni 2016, 26, 27, tweede lid, 30, zesde lid, 35, gewijzigd bij de wet van 17 juni 2016, 37, § 2, derde lid, 40/1, § 1, eerste lid, en § 2, ingevoegd bij de wet van 17 juni 2016, en 45, derde lid;". 6. Aan het einde van het tweede lid van de aanhef van het ontwerp - dat het derde lid moet worden - schrijve men ", artikelen 29, § 2, vervangen bij de wet van 16 februari 2017, en 61, tweede lid;" (niet: ", het artikel 29, § 2;"). 7. In het lid van de aanhef waarin wordt verwezen naar de rechtsgrond biedende bepalingen van de wet van 17 juni 2016 `inzake overheidsopdrachten' moet van de volgende bepalingen van die wet melding worden gemaakt: de artikelen 9, eerste lid, 12, tweede lid, 16, eerste lid, 17, tweede lid, 36, § 5, 37, § 6, 38, § 9, 39, § 9, 40, § 7, 41, § 7, 42, § 4, 44, § 5, 45, § 5, 46, § 3, 48, vierde lid, 50, eerste lid, 68, § 2, 72, 74, 81, § 5, 86, eerste lid, 118, § 5, 119, § 3, 120, § 3, 121, § 8, tweede lid, 122, § 7, 123, § 3, 124, § 3, 132, eerste lid, 151, § 3, eerste lid, 153, 1°, 156, § 1, 168, § 2, eerste lid, en § 3, 169, derde lid, 171, eerste lid, en 193 (12). 8 .Men passe de redactie van het lid van de aanhef waarin wordt verwezen naar de rechtsgrond biedende bepalingen van de wet van 17 juni 2016 `betreffende de concessieovereenkomsten' aan als volgt: "Gelet op de wet van 17 juni 2016 betreffende de concessieovereenkomsten, artikelen 3, § 1, vijfde lid, 46, § 7, 62, § 2, eerste lid, en § 3, en 63, derde lid;". 9. In de aanhef van het ontwerp dient nog te worden verwezen naar de regelgevingsimpactanalyse die met betrekking tot de ontworpen regeling is uitgevoerd.Daartoe moet een lid worden ingevoegd (13) dat het best wordt geredigeerd als volgt: "Gelet op de impactanalyse van de regelgeving, uitgevoerd op 25 september 2017, overeenkomstig de artikelen 6, § 1, en 7, § 1, van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;".

Artikelen 7 en 8 10. Ingeval verscheidene artikelen van eenzelfde regeling worden gewijzigd, dient dit in de numerieke volgorde van de betrokken artikelen te gebeuren (14).De artikelen 7 en 8 van het ontwerp dienen derhalve te worden omgewisseld.

Eenzelfde opmerking geldt voor de artikelen 51 en 52 van het ontwerp.

Artikel 9 11. Men vervange in de Franse tekst van het ontworpen artikel 30, derde lid, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 de verwijzing naar "l'article 44, § 2, troisième phrase," door de verwijzing naar "l'article 44, § 2, alinéa 2, troisième phrase,". Artikel 11 12. Men late artikel 11 van het ontwerp aanvangen als volgt: "Artikel 38/12, § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde besluit, ...".

Artikel 17 13. Aan het einde van de omschrijving van de wet "concessies" (15) dient, in de Franse tekst van artikel 17, 2°, van het ontwerp, te worden geschreven "aux contrats de concession;". 14. In de Franse tekst van het ontworpen artikel 1, 5° /1, van het koninklijk besluit van 3 april 2013 (artikel 17, 5°, van het ontwerp), dient ook in het verkorte opschrift van het koninklijk besluit van 25 juni 2017 melding te worden gemaakt van de datum ervan. Artikel 18 15. Onder voorbehoud van hetgeen sub 3.2 is opgemerkt, dienen de stellers van het ontwerp na te gaan of niet ook de artikelen 9, 3°, en 10, § 1, tweede lid, 3°, van het koninklijk besluit van 3 april 2013 aanpassing behoeven teneinde die bepalingen af te stemmen op de wijziging die wordt aangebracht in artikel 3, § 2, 2°, van dat besluit door artikel 18, 4°, van het ontwerp.

Artikel 21 16. Mede rekening houdend met het bepaalde in artikel 15 van het ontwerp lijkt artikel 21 van het ontwerp het best niet beperkt te blijven tot een wijziging van artikel 8, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 3 april 2013, doch lijkt ook het eerste lid van artikel 8, § 1, van dat koninklijk besluit te moeten worden gewijzigd door erin de woorden "overheidsopdracht-, wedstrijd- of concessiedocumenten" te vervangen door de woorden "overheidsopdracht-, prijsvraag- of concessiedocumenten".Aan het einde van de Franse tekst van dezelfde bepaling vervange men de woorden "concours du projet" door het woord "concours".

Artikelen 23 en 24 17. Gelet op het bepaalde in artikel 16 van het ontwerp rijst de vraag of de wijzigingsbepalingen van de artikelen 23 en 24, 1°, van het ontwerp, niet moeten worden aangevuld met een verwijzing naar de relevante bepalingen van de wet van 17 juni 2016 `betreffende de concessieovereenkomsten'(16). Artikel 26 18. In het ontworpen artikel 2, 7°, a), van het koninklijk besluit van 13 juli 2014 (17) (artikel 26, 3°, van het ontwerp), wordt melding gemaakt van een "ontwerpenwedstrijd".Vraag is of een dergelijke vermelding niet het best wordt weggelaten, ermee rekening houdend dat de ontworpen bepaling uitvoering beoogt te geven aan de reeds genoemde wet van 13 augustus 2011, waarin geen bepalingen met betrekking tot "ontwerpenwedstrijden" voorkomen. 19. De stellers van het ontwerp doen er goed aan om na te gaan of het ontworpen artikel 2, 7°, b), van het koninklijk besluit van 13 juli 2014 (artikel 26, 3°, van het ontwerp), niet moet worden aangevuld om het toepassingsgebied ervan mede af te stemmen op artikel 168, § 1, in fine, van de wet van 17 juni 2016 `inzake overheidsopdrachten'.Ook wordt het best nagegaan of de omschrijving van het begrip "concessie", in het ontworpen artikel 2, 7° /1, van het koninklijk besluit van 13 juli 2014 (artikel 26, 4°, van het ontwerp), niet moet worden verengd om het toepassingsgebied ervan af te stemmen op dat van artikel 62, § 1, van de wet van 17 juni 2016 `betreffende de concessieovereenkomsten'.

Artikel 31 20. Voor artikel 31 van het ontwerp wordt de volgende redactie ter overweging gegeven: "In de inleidende zinnen van artikel 32, §§ 2 en 3, van hetzelfde besluit, worden de woorden `metingen en prestaties' telkens vervangen door de woorden `maatregelen en lasten'.In de Franse tekst vervange men telkens het woord `imposition' door het woord `charges'." Een gelijkaardige suggestie kan worden gedaan bij artikel 44 van het ontwerp, wat de wijziging betreft van de inleidende zinnen van artikel 40, §§ 2 en 3, van het betrokken koninklijk besluit van 18 juni 2017.

Artikel 32 21.1. In de commentaar die in het verslag aan de Koning wordt gewijd aan artikel 32 van het ontwerp, wordt de bedoeling die aan die bepaling ten grondslag ligt omschreven als volgt: "Artikel 32 heeft betrekking op de tijdslimiet voor het indienen van een offerte of een aanvraag tot deelneming. Hoewel het gebruikte woord `vóór' duidelijk aangeeft op welk moment de offertes of aanvragen tot deelneming ingediend moeten worden, kan het woord `uiterste' toch verwarring scheppen. Inderdaad stelt een arrest van de Raad van State (RvS, nr. 236.072 van 12 oktober 2016) dat het `uiterste' tijdstip het laatste moment aangeeft waarbij een offerte mag worden ingediend en niet het moment waarop niet langer een offerte mag worden ingediend.

Om alle twijfel te vermijden, wordt het adjectief `uiterste' weggehaald in de betreffende artikelen van het dispositief.

Hieruit volgt dat de offertes vóór de datum en het uur dat door de aanbesteder wordt bepaald moeten toekomen. De offerte die op het bepaalde uur zou toekomen, of na dit tijdstip, zal beschouwd worden als zijnde laattijdig. Hetzelfde geldt voor de aanvragen tot deelneming. Als de uiterste datum van de indiening van de offertes in de opdrachtdocumenten bijvoorbeeld bepaald is op 26 februari 2018 om 10.00 u, dan zijn de offertes die toekomen om 09.59 u of vroeger nog tijdig ingediend, terwijl de offertes die toekomen om 10.00 u en 0 seconden laattijdig zijn." In artikel 32 van het ontwerp wordt beoogd om in artikel 39, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 18 april 2017 de woorden "ten laatste op het uiterste tijdstip" ("au plus tard à la date ultime d'introduction") te vervangen door de woorden "vóór de limietdatum en het limietuur" ("avant la date et l'heure limites d'introduction").

Nog andere bepalingen van het ontwerp strekken ertoe om gelijkaardige wijzigingen door te voeren in artikelen van hetzelfde koninklijk besluit (zie de artikelen 35 en 37 tot 40), van het koninklijk besluit van 18 juni 2017 (zie de artikelen 45 tot 50) of het koninklijk besluit van 25 juni 2017 (artikel 53). Al die wijzigingen zijn ingegeven door het feit dat het gebruik van het woord "uiterste" ("ultime") verwarring zou scheppen en tot onduidelijkheid zou leiden.

In dit verband kunnen de hierna volgende opmerkingen worden gemaakt. 21.2. Er moet vooreerst worden vastgesteld dat niet alle bepalingen van de voornoemde koninklijke besluiten waarin op een vergelijkbare wijze als in de sub 21.1 opgesomde artikelen gebruik wordt gemaakt van het woord "uiterste", worden aangepast (18). Het is niet duidelijk of dit de bedoeling is en welke in dat geval de reden is waarom geen aanpassing van de in die bepalingen voorkomende terminologie nodig is, noch of de betrokken bepalingen op dat punt aan de aandacht van de stellers van het ontwerp zijn ontsnapt. Indien de desbetreffende terminologische aanpassingen effectief zouden worden doorgevoerd, dienen de stellers van het ontwerp erop toe te zien dat deze aanpassingen worden doorgevoerd in alle verordeningsbepalingen die daarvoor in aanmerking komen, zo niet dreigt op die wijze rechtsonzekerheid te ontstaan. 21.3. Daarnaast vraagt de Raad van State, afdeling Wetgeving, zich af of er zomaar in het algemeen kan van worden uitgegaan - zoals in het verslag aan de Koning het geval lijkt te zijn - dat het gebruik van de woorden "uiterste" of "ultime" noodzakelijkerwijze verwarring schept.

Het enkele arrest van de Raad van State, afdeling Bestuursrechtspraak, waarin de betrokken term diende te worden geïnterpreteerd en waarnaar in het verslag aan de Koning wordt verwezen, kan bezwaarlijk geacht worden een afdoend motief uit te maken voor een dergelijk uitgangspunt. De in het arrest gegeven interpretatie lijkt integendeel juist die te zijn welke courant voorkomt in het juridische, maar ook in het algemene taalgebruik (19). Het alternatief dat in artikel 32 en in sommige andere bepalingen van het ontwerp wordt vooropgesteld, lijkt daarentegen veeleer ongewoon en niet van aard om elke twijfel omtrent de precieze draagwijdte ervan uit te sluiten. 21.4. Uit de bewoordingen van het verslag aan de Koning zou kunnen worden afgeleid dat aan artikel 32 van het ontwerp louter de bedoeling ten grondslag ligt om een einde te maken aan een terminologische onduidelijkheid die voortspruit uit het gebruik van de termen "uiterste" en "ultime" in artikel 39, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 18 april 2017 ("[o]m alle twijfel te vermijden"). Ook aan de gelijkaardige wijzigingen die sommige andere bepalingen van het ontwerp beogen aan te brengen in artikelen van hetzelfde of van andere koninklijke besluiten, lijkt in de eerste plaats het streven naar een grotere terminologische duidelijkheid ten grondslag te liggen.

Artikel 32 van het ontwerp heeft evenwel een verder strekkende draagwijdte dan louter een terminologische. Er wordt met artikel 32 van het ontwerp immers ook beoogd om een inhoudelijke wijziging aan te brengen in artikel 39, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 18 april 2017, in die zin dat de ontworpen wijziging het referentietijdstip voor het indienen van de betrokken aanvragen tot deelneming of de offertes vervroegt.

Het valt niet voldoende duidelijk uit de betrokken commentaar in het verslag aan de Koning - die toegespitst is op artikel 32 van het ontwerp - af te leiden of de terminologische aanpassing die ook in andere bepalingen van het ontwerp wordt nagestreefd teneinde onduidelijkheid te voorkomen met betrekking tot de termen "uiterste" of "ultime", al dan niet inhoudelijke repercussies heeft (20), of deze zijn gewild en waarom voor deze of gene inhoudelijke aanpassing is geopteerd. Een dergelijke artikelsgewijze verduidelijking zou nochtans op haar plaats zijn, ermee rekening houdend dat de aanpassingen die in de onderscheiden bepalingen van het ontwerp worden aangebracht op het vlak van het eindpunt van termijnen gediversifieerd zijn: in bepaalde gevallen gaat het immers om een aanpassing van de termijn voor het indienen van de aanvragen tot deelneming of offertes (21), in andere gevallen heeft de aanpassing betrekking op het laatst nuttige tijdstip voor beoordelingen en rectificaties van fiscale of sociale toestanden (22).

Ter wille van de rechtszekerheid verdient het aanbeveling dat bij elk van de bepalingen van het ontwerp waarin de betrokken tijdstippen anders worden verwoord, wordt nagegaan en in het verslag aan de Koning wordt aangegeven of de betrokken terminologische aanpassing tevens inhoudelijke gevolgen met zich meebrengt en waarom het in voorkomend geval nodig wordt geacht om tot een vervroeging van eerder vastgelegde tijdstippen over te gaan.

Artikel 41 22. In artikel 41 van het ontwerp dienen bij de wijziging en de aanvulling van artikel 132 van het koninklijk besluit van 18 april 2017 telkens de vermeldingen van de datum en het opschrift van de desbetreffende wet te worden weggelaten (23). Dezelfde opmerking geldt voor artikel 51, 1°, van het ontwerp, wat de wijziging betreft van artikel 130 van het koninklijk besluit van 18 juni 2017(24).

Artikel 42 23. Het verdient aanbeveling dat de stellers van het ontwerp ter gelegenheid van de weglating van de vermelding van de "Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij" in bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 18 april 2017 nagaan of ook niet nog andere, vergelijkbare instellingen, zoals de Participatiemaatschappij Vlaanderen, in die bijlage moeten worden weggelaten.Overigens wordt in die bijlage nog melding gemaakt van het (federale) Participatiefonds, hoewel de gewesten inmiddels bevoegd zijn voor de activiteiten van dat fonds en die via andere instanties hebben overgenomen (25).

Dezelfde opmerking geldt ten aanzien van artikel 54 van het ontwerp dat bijlage 1, A, van het koninklijk besluit van 25 juni 2017 beoogt te wijzigen.

Artikel 43 24. In het ontworpen artikel 37, derde lid, van het koninklijk besluit van 18 juni 2017 schrijve men "aanbestedende entiteit" (niet: "aanbesteder") (26). Eenzelfde aanpassing dient te gebeuren in het ontworpen artikel 123/1, eerste lid, 3°, van hetzelfde koninklijk besluit (artikel 52 van het ontwerp).

Artikel 54 25. Aangezien in artikel 53 van het ontwerp al melding wordt gemaakt van de datum en het opschrift van het koninklijk besluit van 25 juni 2017 volstaat het om in artikel 54 van het ontwerp te schrijven "In de bijlage 1, A, bij hetzelfde besluit worden ..." in plaats van "In de bijlage 1.A van het koninklijk besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten bij hetzelfde koninklijk besluit worden ...") (27).

Artikel 55 26. In artikel 55, eerste lid, van het ontwerp wordt bepaald dat het ontworpen koninklijk besluit, op enkele artikelen na, in werking zal treden "de dag die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad". Tenzij er een bijzondere reden bestaat om af te wijken van de gebruikelijke termijn van inwerkingtreding van besluiten die wordt bepaald bij artikel 6, eerste lid, van de wet van 31 mei 1961 `betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en in werking treden van wetten en verordeningen', dient dat lid uit het ontwerp te worden weggelaten. 27. Artikel 55, tweede lid, van het ontwerp voorziet voor artikel 11 in een retroactieve inwerkingtreding met ingang van 30 juni 2017.Uit het verslag aan de Koning blijkt evenwel dat de stellers van het ontwerp de bedoeling hebben om artikel 13 - en niet artikel 11 - met terugwerkende kracht in werking te laten treden vanaf 30 juni 2017 (28).

Het verlenen van terugwerkende kracht aan besluiten is slechts onder bepaalde voorwaarden geoorloofd. Dat is het geval indien er voor de retroactiviteit een wettelijke grondslag bestaat, de retroactiviteit betrekking heeft op een regeling die, met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel, voordelen toekent, of in zoverre de retroactiviteit noodzakelijk is voor de continuïteit of de goede werking van het bestuur en daardoor, in beginsel, geen verkregen situaties worden aangetast. Enkel indien de retroactiviteit van artikel 13 van het ontwerp valt in te passen in een van de opgesomde gevallen, kan ze als toelaatbaar worden beschouwd.

Gevraagd naar een verantwoording voor de beoogde retroactiviteit heeft de gemachtigde het volgende verklaard: "Inderdaad is een vergissing geslopen in de formulering van het ontwerp. De bedoeling was om terugwerkende kracht te verlenen aan artikel 13 van het ontwerp. Het betreft de bepaling die erop gericht is ervoor te zorgen dat de artikelen 38/1, 38/2 en 38/19 eveneens van toepassing worden gemaakt op de opdrachten die werden bekendgemaakt of hadden moeten worden bekendgemaakt vóór 30 juni 2017, alsook op de opdrachten waarvoor, bij ontstentenis van een verplichting tot voorafgaande bekendmaking, nog vóór die datum werd uitgenodigd tot het indienen van een offerte. Een dergelijke retroactieve werking is verantwoord omdat het hypothesen betreft die in de nieuwe wetgeving overheidsopdrachten niet langer worden behandeld als een hypothese waarbij uitzondering gebruik mag worden gemaakt van de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking (zie meer bepaald artikel 26, § 1, 2°, a), 3°, b), en 3°, c), van de wet van 15 juni 2006). Er kunnen verschillende hypothesen onderscheiden worden: - ofwel hebben de aanbesteders, geconfronteerd met deze lacune, de aankoop uitgesteld (wetende dat een oplossing in de maak was via het onderhavige ontwerp): de situatie in rechte wordt in dat geval niet gewijzigd; - ofwel hebben de aanbesteders, geconfronteerd met deze lacune, een nieuwe opdracht geplaatst (en gesloten). De bepaling met retroactieve werking waarvan hier sprake heeft geen enkele invloed op deze gesloten overeenkomsten; - ofwel hebben de aanbesteders, geconfronteerd met deze lacune, gebruik gemaakt van een andere toegelaten wijzigingsmogelijkheid (bvb de minimis-bepaling vervat in artikel 38/4 KB AUR). Ook hier geldt dat de bepaling met retroactieve werking waarvan hier sprake geen invloed heeft op deze rechtsgeldige wijzigingen; - ofwel hebben de aanbesteders ondertussen de wijziging toch doorgevoerd zonder verwijzing naar een toegelaten wijzigingsmogelijkheid (ze hebben bvb toch verwezen naar artikel 38/1 of 38/2). De retroactieve werking zorgt in dat geval voor een regularisatie voor zowel de aanbesteders als de opdrachtnemer. Gelet op de beschreven hypotheses in de artikelen 38/1 en 38/2 lijkt dit verantwoord. In artikel 38/1 wordt immers verduidelijkt dat het gevallen betreft waarbij een verandering van opdrachtnemer "niet mogelijk is om economische of technische redenen, zoals wanneer de aanvullende goederen of diensten uitwisselbaar of interoperabel moeten zijn met bestaande uitrusting, diensten of installaties die in het kader van de oorspronkelijke opdracht zijn verworven" (voor de andere voorwaarden, zie art. 38/1 KB AUR). Artikel 38/2 heeft betrekking op gevallen waarbij de beoogde wijziging het "noodzakelijk gevolg is van omstandigheden die een zorgvuldige aanbesteder niet kon voorzien" (voor de andere voorwaarden, zie artikel 38/2 KB AUR). Ook hier lijkt het onbillijk geen regularisatie toe te staan.

De voorziene retroactieve werking ontneemt geen rechten aan de aanbesteders en de opdrachtnemers. De vraag kan echter worden gesteld of geen rechten worden ontnomen aan ondernemers die ook geïnteresseerd waren geweest om deel te nemen. Wat artikel 38/1 betreft gaat het eerder om een theoretische vraag want de plaatsing van de opdracht had in quasi alle gevallen wellicht toch geleid tot de gunning aan de initiële opdrachtnemer (het betreft hypothesen waarbij het niet mogelijk is een andere opdrachtnemer aan te duiden omwille van economische of technische redenen, zoals wanneer de aanvullende goederen of diensten uitwisselbaar of interoperabel moeten zijn met bestaande uitrusting, diensten of installaties die in het kader van de oorspronkelijke opdracht zijn verworven) ».

In aansluiting op de door de gemachtigde gegeven verantwoording rijst bij de Raad van State, afdeling Wetgeving, de vraag of de terugwerkende kracht van artikel 13 van het ontwerp aanvaardbaar kan worden geacht ten aanzien van potentiële kandidaten en deelnemers aan een nieuwe overheidsopdracht die niet is geplaatst als gevolg van een wijziging van een bestaande overheidsopdracht die bij ontstentenis van die terugwerkende kracht als onregelmatig valt te beschouwen. Het verdient aanbeveling om de door de gemachtigde gegeven verantwoording aan te vullen, rekening houdend met de voornoemde hypothese en om de aldus vervolledigde verantwoording in haar geheel, of minstens wat de essentiële bestanddelen ervan betreft, in het verslag aan de Koning weer te geven.

Slotopmerking 28. Het ontwerp van koninklijk besluit moet worden vervolledigd met een formule voor de (mede)ondertekening. De griffier, Wim GEURTS De voorzitter, Marnix VAN DAMME _______ Nota's (1) Koninklijk besluit van 14 januari 2013 `tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten'.(2) Zie respectievelijk de artikelen 9 en 11 van het ontwerp.(3) Zie respectievelijk de artikelen 30 en 43 van het ontwerp voor de vervanging van de desbetreffende bepaling van het koninklijk besluit van 18 april 2017 en van het koninklijk besluit van 18 juni 2017.(4) Die wijziging betreft enkel een bepaling van het koninklijk besluit van 18 april 2017: zie artikel 36 van het ontwerp.(5) Zie respectievelijk de artikelen 41 en 51 van het ontwerp voor de wijziging van de desbetreffende bepalingen van het koninklijk besluit van 18 april 2017 en van het koninklijk besluit van 18 juni 2017.(6) Zie artikel 52 van het ontwerp.(7) Zie respectievelijk de artikelen 42 en 54 van het ontwerp voor de wijziging van de desbetreffende bepalingen van het koninklijk besluit van 18 april 2017 en van het koninklijk besluit van 25 juni 2017.(8) Artikel 55 van het ontwerp.(9) Koninklijk besluit van 3 april 2013 `betreffende de tussenkomst van de Ministerraad, de overdracht van bevoegdheid en de machtigingen inzake de plaatsing en de uitvoering van overheidsopdrachten, ontwerpenwedstrijden en concessies voor openbare werken op federaal niveau'.(10) Het opschrift van het betrokken hoofdstuk luidt: "Overdracht van bevoegdheid inzake de plaatsing en de uitvoering van overheidsopdrachten, van ontwerpenwedstrijden en van concessies voor openbare werken".Bij de verschillende vermeldingen in de Nederlandse tekst van het ontwerp (zevende lid van de aanhef, opschrift van hoofdstuk 4 en artikel 14), van het opschrift van het koninklijk besluit van 3 april 2013 moet het woord "et" tussen de woorden "de overdracht van bevoegdheid" en de woorden "de machtigingen" telkens worden vervangen door het woord "en". (11) Zie in dat verband de medeondertekening van de wet van 13 augustus 2011.(12) Bij de verwijzing naar de onderscheiden bepalingen dient in voorkomend geval ook telkens melding te worden gemaakt van de teksten die in het verleden wijzigingen hebben aangebracht aan de betrokken bepalingen en die nog van kracht zijn (zie Beginselen van de wetgevingstechniek.Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, aanbeveling nr. 27, te raadplegen op de internetsite van de Raad van State (www.raadvst-consetat.be), hierna verkort "Handleiding wetgevingstechniek"). (13) Onmiddellijk voor of onmiddellijk na het lid van de aanhef waarin wordt verwezen naar het advies van de Commissie voor de overheidsopdrachten dat van dezelfde dag dateert.(14) Handleiding wetgevingstechniek, aanbeveling nr.122. (15) In de omschrijving in artikel 26, 2°, van het ontwerp, wordt de betrokken wet weergegeven als "wet concessieovereenkomsten".De stellers van het ontwerp dienen na te gaan of niet een meer eenvormig verkort opschrift mogelijk is in de onderscheiden normatieve teksten. (16) Zie met name de artikelen 26 en 35 van de betrokken wet van 17 juni 2016.(17) Koninklijk besluit van 13 juli 2014 `betreffende de energie-efficiëntie-eisen in het kader van bepaalde overheidsopdrachten betreffende de verwerving van producten, diensten en gebouwen'.(18) In dat verband valt te denken aan de artikelen 62, § 2, eerste lid, 63, § 2, eerste lid, en 82, eerste lid, van het koninklijk besluit van 18 april 2017, artikel 80, eerste lid, van het koninklijk besluit van 18 juni 2017, en de artikelen 16, 5°, 25, § 1, eerste lid, 26, 32, § 2, eerste lid, 33, § 2, eerste lid, en bijlage 2, punt 8, van het koninklijk besluit van 25 juni 2017.(19) Zo wordt het woord "uiterst" in Van Dale, Groot woordenboek van de Nederlandse taal, omschreven als "laatst, op het uiterste ogenblik".(20) Het merendeel van de bepalingen van het ontwerp die strekken tot het schrappen van de termen "uiterste" of "ultime" lijken mede een inhoudelijke, en niet louter een terminologische draagwijdte te hebben.Dit lijkt bijvoorbeeld echter niet het geval te zijn voor artikel 37 van het ontwerp dat de schrapping beoogt van het woord "uiterste" in artikel 83 van het koninklijk besluit van 18 april 2017. (21) Zie bijvoorbeeld de ontworpen wijzigingen van artikel 57, § 1, eerste lid, en artikel 83 van het koninklijk besluit van 18 april 2017 door respectievelijk de artikelen 35 en 37 van het ontwerp.(22) Zie bijvoorbeeld de ontworpen wijziging van artikel 39, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 18 april 2017 door artikel 32 van het ontwerp.(23) Zie immers artikel 2, 1°, van het koninklijk besluit van 18 april 2017, de verwijzing naar "titel 2 van de wet" in het ontworpen artikel 132, tweede lid, van dat besluit (artikel 41, 2°, van het ontwerp) en vgl.ook artikel 51, 2°, van het ontwerp. (24) Zie artikel 2, 1°, van dat koninklijk besluit.(25) Zie artikel 6, § 1, VI, eerste lid, 8°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 `tot hervorming der instellingen';zie eveneens A. BETTENS, W. CORLUY, G. DUVILLIER, K. VANHEUSDEN en B. MARTENS, Subsidiezakboekje 2015, Mechelen, Wolters Kluwer, 2015, 774. (26) Zie in dat verband de definities in artikel 2, 1°, 4° en 5°, van de wet van 17 juni 2016 `inzake overheidsopdrachten' en vgl.de vermelding van de woorden "aanbestedende overheid" in het ontworpen artikel 29, derde lid, van het koninklijk besluit van 18 april 2017 (artikel 30 van het ontwerp). Het woord "aanbesteder" komt overigens nog niet voor in het koninklijk besluit van 18 juni 2017, in tegenstelling tot de veelvuldig erin gebruikte woorden "aanbestedende entiteit". (27) Handleiding wetgevingstechniek, aanbeveling nr.112, in fine, en formule F 4-2-2-2; vgl. ook artikel 42 van het ontwerp. (28) Zie de bespreking van artikel 13 en hoofdstuk 9 van het ontwerp in het verslag aan de Koning. 15 APRIL 2018. - Koninklijk besluit tot wijziging van meerdere koninklijke besluiten op het vlak van overheidsopdrachten en concessies en tot aanpassing van een drempel in de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten, bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de artikelen 37 en 108 van de Grondwet ;

Gelet op de wet van 13 augustus 2011 inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, de artikelen 8, tweede lid, 22, derde lid, 26, 27, tweede lid, 30, zesde lid, 35, 37, § 2, derde lid, 40/1, § 1, eerste lid, en § 2, ingevoegd bij de wet van 17 juni 2016, en 45, derde lid;

Gelet op de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten, bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies, de artikelen, 29, § 2, vervangen bij de wet van 16 februari 2017, en 61, tweede lid ;

Gelet op de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten, de artikelen 9, eerste lid, 12, tweede lid, 16, eerste lid, 17, tweede lid, 36, § 5, 37, § 6, 38, § 9, 39, § 9, 40, § 7, 41, § 7, 42, § 4, 44, § 5, 45, § 5, 46, § 3, 48, vierde lid, 50, eerste lid, 68, § 2, 72, 74, 81, § 5, 86, eerste lid, 118, § 5, 119, § 3, 120, § 3, 121, § 8, tweede lid, 122, § 7, 123, § 3, 124, § 3, 132, eerste lid, 151, § 3, eerste lid, 153, 1°, 156, § 1, 168, § 2, eerste lid, en § 3, 169, derde lid, 171, eerste lid, en 193 ;

Gelet op de wet van 17 juni 2016 betreffende de concessieovereenkomsten, de artikelen 3, § 1, vijfde lid, 35, 46, § 7, 62, § 2, eerste lid, en § 3, en 63, derde lid ;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 december 2010 inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen in het kader van overheidsopdrachten;

Gelet op het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 april 2013 betreffende de tussenkomst van de Ministerraad, de overdracht van bevoegdheid et de machtigingen inzake de plaatsing en de uitvoering van overheidsopdrachten, ontwerpenwedstrijden en concessies voor openbare werken op federaal niveau;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 juli 2014 betreffende de energie-efficiëntie-eisen in het kader van bepaalde overheidsopdrachten betreffende de verwerving van producten, diensten en gebouwen;

Gelet op het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren van 18 april 2017;

Gelet op het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten in de speciale sectoren van 18 juni 2017;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten;

Gelet op het advies van de Commissie voor de overheidsopdrachten, gegeven op 25 september 2017;

Gelet op de impactanalyse van de regelgeving, uitgevoerd op 25 september 2017, overeenkomstig de artikelen 6, § 1, en 7, § 1, van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 2 oktober 2017;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 4 december 2017 ;

Gelet op het advies 62.690/1 van de Raad van State, gegeven op 16 februari 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 ;

Op de voordracht van de Eerste Minister en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Aanpassing van een drempel in de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten, bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies

Artikel 1.In artikel 29, § 1, eerste lid, van de wet van 17 juni 2013 betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten, bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies, gewijzigd bij de wet van 16 februari 2017, wordt het bedrag "85.000 euro" vervangen door het bedrag "144.000 euro" en wordt het bedrag "170.000 euro" vervangen door het bedrag "443.000 euro".

Art. 2.In artikel 61, eerste lid, van dezelfde wet, wordt het bedrag "8.500 euro" vervangen door het bedrag "30.000 euro". HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 20 december 2010 inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen in het kader van overheidsopdrachten

Art. 3.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 20 december 2010 inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen in het kader van overheidsopdrachten, gewijzigd bij koninklijk besluit van 7 februari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt : "1° wet overheidsopdrachten : de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten;"; 2° de bepaling onder 2° wordt opgeheven ;3° de bepaling onder 3° wordt opgeheven.

Art. 4.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden " overheidsopdrachten en de opdrachten" worden telkens vervangen door de woorden "overheidsopdrachten";2° in het eerste lid worden de woorden "aanbestedende instantie" vervangen door het woord "aanbesteder".

Art. 5.In artikel 4 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "overheidsopdrachten of opdracht" worden vervangen door het woord "overheidsopdracht";2° de woorden "aanbestedende instantie" worden vervangen door het woord "aanbesteder".

Art. 6.In de artikelen 5 en 6 van hetzelfde besluit worden de woorden "aanbestedende instantie" telkens vervangen door het woord "aanbesteder". HOOFDSTUK 3. - Wijziging van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten

Art. 7.In artikel 9, § 4, tweede lid, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 juni 2017, wordt de bepaling onder 2° opgeheven.

Art. 8.In de artikelen 12/2, 12/3, 45 en 67 van hetzelfde besluit worden de woorden "de oorspronkelijke aannemingssom" telkens vervangen door de woorden "het oorspronkelijke opdrachtbedrag".

Art. 9.Artikel 30 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 juni 2017, wordt vervangen als volgt : "

Art. 30.In voorkomend geval houdt de aanbesteder van de borgtocht ambtshalve de sommen af die haar toekomen, met name wanneer de opdrachtnemer in gebreke blijft bij de uitvoering zoals vermeld in artikel 44, § 1.

Deze afhouding is onderworpen aan de naleving van de in artikel 44, § 2, bepaalde voorwaarden, met inbegrip van de voorwaarde dat de door de opdrachtnemer opgeworpen verweermiddelen in overweging worden genomen.

Indien de aanbesteder geheel of ten dele beroep doet op de borgtocht, na het verstrijken van de in artikel 44, § 2, tweede lid, derde zin, bedoelde termijn, mag de instelling bij wie de borgtocht werd gesteld, indien de opdrachtnemer in de in artikel 44, § 2, bedoelde termijn geen verweermiddelen liet gelden, niet het voorafgaandelijk akkoord van de opdrachtnemer eisen.".

Art. 10.In artikel 32 van hetzelfde besluit, worden de woorden "als bedoeld in artikel 37, § 2, van de wet" vervangen door de woorden "als bedoeld in artikel 57, tweede lid, van de wet".

Art. 11.Artikel 38/12, § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 juni 2017, wordt aangevuld met de woorden "of van andere omstandigheden waaraan de aanbesteder vreemd is waardoor de opdracht, naar oordeel van de aanbesteder, niet zonder bezwaar op dat ogenblik kan worden verdergezet".

Art. 12.In artikel 44, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 juni 2017, wordt het derde lid, in de Franse versie, aangevuld met de woorden "en séjour illégal".

Art. 13.Artikel 161 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "

Art. 161.De artikelen 38/1 en 38/19 zijn eveneens van toepassing op de opdrachten die werden bekendgemaakt of hadden moeten worden bekendgemaakt vóór 30 juni 2017, alsook voor de opdrachten waarvoor, bij ontstentenis van een verplichting tot voorafgaande bekendmaking, nog vóór die datum werd uitgenodigd tot het indienen van een offerte.".

Art. 14.In hetzelfde besluit wordt een artikel 161/1 ingevoegd, luidende als volgt: "

Art. 161/1.Het artikel 38/2 is eveneens van toepassing op de opdrachten die werden bekendgemaakt of hadden moeten worden bekendgemaakt vóór 30 juni 2017, alsook voor de opdrachten waarvoor, bij ontstentenis van een verplichting tot voorafgaande bekendmaking, nog vóór die datum werd uitgenodigd tot het indienen van een offerte.". HOOFDSTUK 4. - Wijziging van het koninklijk besluit van 3 april 2013 bettreffende de tussenkomst van de Ministerraad, de overdracht van bevoegdheid et de machtigingen inzake de plaatsing en de uitvoering van overheidsopdrachten, ontwerpenwedstrijden en concessies voor openbare werken op federaal niveau

Art. 15.Het opschrift van koninklijk besluit van 3 april 2013 betreffende de tussenkomst van de Ministerraad, de overdracht van bevoegdheid et de machtigingen inzake de plaatsing en de uitvoering van overheidsopdrachten, ontwerpenwedstrijden en concessies voor openbare werken op federaal niveau wordt vervangen als volgt : "Koninklijk besluit van 3 april 2013 betreffende de tussenkomst van de Ministerraad, de overdracht van bevoegdheid en de machtigingen inzake de plaatsing en de uitvoering van overheidsopdrachten, prijsvragen en concessies op federaal niveau".

Art. 16.In de artikelen 3 en 5 tot 13 van hetzelfde besluit wordt het woord "ontwerpenwedstrijd" telkens vervangen door het woord "prijsvraag" en wordt het woord "ontwerpenwedstrijden" telkens vervangen door het woord "prijsvragen". Hetzelfde is het geval voor het opschrift van de hoofdstukken 3 en 4.

Art. 17.In de artikelen 3 en 5 tot 13 van hetzelfde besluit worden de woorden "voor openbare werken" opgeheven. Hetzelfde is het geval voor het opschrift van de hoofdstukken 3 en 4.

Art. 18.In artikel 1 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt : "1° de wet "overheidsopdrachten" : de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten;"; 2° een bepaling onder 1° /1 wordt ingevoegd, luidende : "1° /1 de wet "concessies" : de wet van 17 juni 2016 inzake concessieovereenkomsten;"; 3° in de bepaling onder 3° worden de woorden "15 juli 2011" telkens vervangen door de woorden "18 april 2017";4° in de bepaling onder 4° worden de woorden "16 juli 2012" telkens vervangen door de woorden "18 juni 2017"; 5° een bepaling onder 5° /1 wordt ingevoegd, luidende : "5° /1 het koninklijk besluit van 25 juni 2017 : het koninklijk besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten;".

Art. 19.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de eerste paragraaf worden de woorden "in artikel 74, eerste lid, van de wet van 15 juni 2006" vervangen door de woorden "in artikel 169, eerste lid, van de wet "overheidsopdrachten"";2° in de eerste paragraaf, 1°, worden de woorden "bij aanbesteding, offerteaanvraag, concurrentiedialoog of onderhandelingsprocedure met bekendmaking als bedoeld in de artikelen 26, § 2, en 53, § 1, van de wet van 15 juni 2006 en artikel 22, eerste lid, van de wet van 13 augustus 2011" vervangen door de woorden "bij openbare procedure, niet-openbare procedure, concurrentiegerichte dialoog, innovatiepartnerschap, mededingingsprocedure met onderhandeling als bedoeld in artikel 38 van de wet "overheidsopdrachten", onderhandelingsprocedure met voorafgaande oproep tot mededinging als bedoeld in het artikel 120 van de wet "overheidsopdrachten", of onderhandelingsprocedure met bekendmaking als bedoeld in het artikel 22, eerste lid, van de wet van 13 augustus 2011";3° in de eerste paragraaf, 2°, worden de woorden "bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking in de gevallen van de artikelen 26, § 1, en 53, § 2, van de wet van 15 juni 2006 en artikel 25 van de wet van 13 augustus 2011" vervangen door de woorden "bij onderhandelings-procedure zonder voorafgaande bekendmaking als bedoeld in artikel 42 van de wet "overheidsopdrachten", onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande oproep tot mededinging als bedoeld in artikel 124 van de wet "overheidsopdrachten" of onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking als bedoeld in artikel 25 van de wet van 13 augustus 2011"; 4° in de tweede paragraaf wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt : "2° de voorstellen van concessieovereenkomsten als bedoeld in artikel 63, eerste lid, van de wet "concessies" waarvan het geraamde bedrag gelijk is aan of hoger is dan 3.500.000 euro wat de concessie voor werken betreft en het in artikel 4, eerste lid, van het koninklijk besluit van 25 juni 2017 bedoelde bedrag wat de concessie voor diensten betreft."; 5° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 5, luidende: " § 5.De paragrafen 1, 3 en 4 zijn van toepassing op de raamovereenkomst.".

Art. 20.In artikel 4, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden "in de gevallen bedoeld in de artikelen 26, § 1, 1°, c, en 53, § 2, 1°, c, van de wet van 15 juni 2006" vervangen door de woorden "in de gevallen bedoeld in de artikelen 42, § 1, 1°, b, en 124, § 1, 5°, van de wet "overheidsopdrachten"".

Art. 21.In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt : " 1° de overheidsopdrachten geplaatst bij onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking in de gevallen bedoeld in artikel 42, § 1, 1°, c, 3° en 5°, van de wet "overheidsopdrachten", bij onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande oproep tot mededinging in de gevallen bedoeld in artikel 124, § 1, 2°, 10°, 11° en 12°, van de wet "overheidsopdrachten" en bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking in de gevallen bedoeld in artikel 25, 1°, c en d, en 3°, c, van de wet van 13 augustus 2011;"; 2° in de bepaling onder 2° worden de woorden "de artikelen 26, § 1, 2°, a, 3°, b en c, en 53, § 2, 2° en 4°, a en b, van de wet van 15 juni 2006 en" opgeheven; 3° het artikel wordt aangevuld met een bepaling onder 2° /1, luidende : "2° /1 de overheidsopdrachten geplaatst bij onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking in de gevallen bedoeld in artikel 42, § 1, 2°, van de wet "overheidsopdrachten", bij onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande oproep tot mededinging in de gevallen bedoeld in artikel 124, § 1, 8°, van de wet "overheidsopdrachten" en bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking in de gevallen bedoeld in artikel 25, 4°, b), van de wet van 13 augustus 2011, behalve indien niet om de goedkeuring van de Ministerraad werd verzocht voor de oorspronkelijke opdracht;"; 4° in de bepaling onder 5° worden de woorden "wet van 15 juni 2006" vervangen door de woorden "wet "overheidsopdrachten"". 5° het artikel wordt aangevuld met een bepaling onder 6°, luidende : "6° de opdrachten gebaseerd op een raamovereenkomst.".

Art. 22.In artikel 8, § 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "overheidsopdracht-, wedstrijd- of concessiedocumenten" vervangen door de woorden "overheidsopdracht-, prijsvraag- of concessiedocumenten"; 2° in het tweede lid worden door de woorden "artikel 105, § 1, van het koninklijk besluit van 15 juli 2011, artikel 110, § 1, van het koninklijk besluit van 23 januari 2012 en artikel 104, § 1, van het koninklijk besluit van 16 juli 2012 niet overschrijdt" vervangen door de woorden "artikel 90 van het koninklijk besluit van 18 april 2017, artikel 89, § 1, 2°, van de wet "overheidsopdrachten", artikel 88 van het koninklijk besluit van 18 juni 2017, artikel 159, § 1, 2°, van de wet "overheidsopdrachten" en artikel 110, § 1, van het koninklijk besluit van 23 januari 2012 niet overschrijdt, en evenmin voor de concessies waarvan de geraamde waarde 1.700.000 euro niet overschrijdt".

Art. 23.In artikel 10, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 februari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 1° worden de woorden "bij aanbesteding, offerteaanvraag, concurrentiedialoog of onderhandelingsprocedure met bekendmaking als bedoeld in de artikelen 26, § 2, en 53, § 1, van de wet van 15 juni 2006 en artikel 22, eerste lid, van de wet van 13 augustus 2011" vervangen door de woorden "bij openbare procedure, niet openbare procedure, concurrentiegerichte dialoog, innovatiepartnerschap, mededingingsprocedure met onderhandeling als bedoeld in artikel 38 van de wet "overheidsopdrachten", onderhandelingsprocedure met voorafgaande oproep tot mededinging als bedoeld in artikel 120 van de wet "overheidsopdrachten" of onderhandelingsprocedure met bekendmaking als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet van 13 augustus 2011";2° in de bepaling onder 2° worden de woorden "bij onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking in de gevallen van de artikelen 26, § 1, en 53, § 2, van de wet van 15 juni 2006 en artikel 25 van de wet van 13 augustus 2011" vervangen door de woorden "bij onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking als bedoeld in artikel 42 van de wet "overheidsopdrachten", onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande oproep tot mededinging als bedoeld in artikel 124 van de wet "overheidsopdrachten", of onderhandelings-procedure zonder bekendmaking als bedoeld in artikel 25 van de wet van 13 augustus 2011".

Art. 24.In artikel 12 van hetzelfde besluit, worden de woorden "artikel 8 van de wet van 15 juni 2006" vervangen door de woorden "artikel 6 van de wet "overheidsopdrachten", artikel 26 van de wet "concessies"". Hetzelfde geldt voor het opschrift van hoofdstuk 4.

Art. 25.In artikel 13 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "door de artikelen 24 tot 27 van het koninklijk besluit van 15 juli 2011, de artikelen 24 tot 27 van het koninklijk besluit van 16 juli 2012" vervangen door de woorden "door artikel 35 van de wet "concessies", door artikel 7 van het koninklijk besluit van 18 april 2017, door artikel 7 van het koninklijk besluit van 18 juni 2017";2° in het tweede lid worden de woorden "de artikelen 26, § 1, 2°, a, 3°, b en c, en 53, § 2, 2° en 4°, a en b, van de wet van 15 juni 2006 en" opgeheven. HOOFDSTUK 5. - Wijziging van het koninklijk besluit van 13 juli 2014 betreffende de energie-efficiëntie-eisen in het kader van bepaalde overheidsopdrachten betreffende de verwerving van producten, diensten en gebouwen

Art. 26.Het opschrift van koninklijk besluit van 13 juli 2014 betreffende de energie-efficiëntie-eisen in het kader van bepaalde overheidsopdrachten betreffende de verwerving van producten, diensten en gebouwen wordt vervangen als volgt : "Koninklijk besluit van 13 juli 2014 betreffende de energie-efficiënte-eisen in het kader van bepaalde overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten betreffende de verwerving van producten, diensten en gebouwen".

Art. 27.In artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 17 juni 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt : "1° wet "overheidsopdrachten" : de wet van 17 juni 2016 inzake concessieovereenkomsten;"; 2° er wordt een bepaling onder 1° /1 ingevoegd, luidende: "1° /1 wet "concessies" : de wet van 17 juni 2016 betreffende de concessieovereenkomsten;"; 3° de bepaling onder 7° wordt vervangen als volgt : "7° overheidsopdracht: a) elke overheidsopdracht, promotieopdracht van werken en raamovereenkomst omschreven in artikel 3, 1° tot 4°, 11° en 12°, van de wet defensie en veiligheid ;en b) elke overheidsopdracht, prijsvraag en raamovereenkomst omschreven in artikel 2, 17°, 18°, 20°, 21°, 31° en 35°, van de wet "overheidsopdrachten" die valt onder het toepassingsgebied van titel 2 van die wet, alsook elke overheidsopdracht, prijsvraag en raamovereenkomst die ingevolge de werking van de bepalingen van Onderafdeling 3 van Afdeling 2 van Hoofdstuk I van titel 2 van de voormelde wet, van het materieel toepassingsgebied van titel 2 van de voormelde wet uitgesloten worden;"; 4° er wordt een bepaling onder 7° /1 ingevoegd, luidende: "7° /1 concessie : elke concessie omschreven in artikel 2, 7°, van de wet "concessies" die wordt geplaatst door een aanbestedende overheid en dit, zelfs indien de concessie uitgesloten wordt van het materieel toepassingsgebied van de voormelde wet krachtens hoofdstuk 2 van titel 2 van de voormelde wet, maar slechts voor zover het concessies betreft die worden geplaatst voor andere activiteiten dan deze bedoeld in bijlage II van de voormelde wet;".

Art. 28.In de artikelen 4 tot 7 en 9 van hetzelfde besluiten wordt het woord "overheidsopdrachten" telkens vervangen door de woorden "overheidsopdrachten en concessies".

Art. 29.In de artikelen 4 tot 8 van hetzelfde besluit worden de woorden "voor zover de voorwaarden van artikel 41/1, § 1, vierde lid, wet "overheidsopdrachten"" vervangen door de woorden "voor zover de voorwaarden van artikel 168, § 2, vijfde lid, wet "overheidsopdrachten", artikel 62, § 2, vijfde lid, wet "concessies"".

Art. 30.In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de wet van 17 juni 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "drempel van artikel 32, eerste lid, 2°, van het koninklijk besluit plaatsing overheidsdopdrachten klassieke sectoren van 15 juli 2011" worden vervangen door de woorden "drempel van artikel 11, eerste lid, 2°, of 3°, van het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren van 18 april 2017, al naargelang";2° de bepaling wordt aangevuld met een lid, luidende : "Dit hoofdstuk is eveneens van toepassing op de concessies van de centrale overheden waarvan het geraamde bedrag exclusief belasting over de toegevoegde waarde de drempel van artikel 4, eerste lid, van het koninklijk besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten bereikt.". HOOFDSTUK 6. - Wijziging van het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren van 18 april 2017

Art. 31.Artikel 29, derde lid, van het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren van 18 april 2017, wordt vervangen als volgt : "Wanneer de belasting over de toegevoegde waarde een kost met zich meebrengt voor de aanbestedende overheid, gebeurt de evaluatie van de offertebedragen met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde.".

Art. 32.In de inleidende zinnen van artikel 32, §§ 2 en 3, van hetzelfde besluit, worden de woorden "metingen en prestaties" telkens vervangen door de woorden "maatregelen en lasten". In de Franse tekst vervange men telkens het woord "impositions" door het woord "charges".

Art. 33.In artikel 39, § 1, derde lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden "ten laatste op het uiterste tijdstip" vervangen door de woorden "vóór de limietdatum en het limietuur".

Art. 34.In artikel 39, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden "ten laatste op het uiterste tijdstip" vervangen door de woorden "vóór de limietdatum en het limietuur".

Art. 35.In artikel 53, § 1, van hetzelfde besluit worden het tweede en derde lid vervangen als volgt : "De aanbestedende overheid kan aan de kandidaat of de inschrijver een vertaling vragen van de bijlagen die in een andere taal gesteld zijn dan die van de aankondiging van opdracht of, bij ontstentenis daarvan, van de andere opdrachtdocumenten. Hetzelfde geldt ten aanzien van de inlichtingen en documenten die worden voorgelegd in het kader van het nazicht van de uitsluitingsgronden, het voldoen aan de toepasselijke selectiecriteria of het voldoen, in voorkomend geval, aan de regels voor de beperking van het aantal kandidaten, alsook ten aanzien van de in artikel 59, 2°, bedoelde statuten, akten en inlichtingen.".

Art. 36.In artikel 56 van hetzelfde besluit wordt het woord "gunningsprocedure" in de Nederlandse versie vervangen door het woord "plaatsingsprocedure".

Art. 37.In artikel 57, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden "de uiterste datum en uur" vervangen door de woorden "de limietdatum en het limietuur".

Art. 38.In artikel 62, § 3, tweede lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "laatste afgelopen kalenderkwartaal" vervangen door de woorden "laatste vervallen kalenderkwartaal".

Art. 39.In artikel 82, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "uiterste datum tot het indienen", vervangen door de woorden "limietdatum en het limietuur voor het indienen".

Art. 40.In artikel 83 van hetzelfde besluit wordt het woord "uiterste" opgeheven.

Art. 41.In artikel 89, derde en vierde lid, derde lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden "het uiterste uur en datum" vervangen door de woorden "de limietdatum en het limietuur".

Art. 42.In artikel 92 van hetzelfde besluit wordt het woord "voor" vervangen door het woord "vóór" en wordt het woord "uiterste" opgeheven.

Art. 43.In artikel 94, 2°, van hetzelfde besluit worden de woorden "het uiterste tijdstip en datum" vervangen door de woorden "de limietdatum en het limietuur".

Art. 44.In artikel 132 van het hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "treden de artikelen 14, § 1, eerste lid, en 73, § 2, van de wet inzake overheidsopdrachten van 17 juni 2016, treden" vervangen door de woorden "treedt artikel 14, § 1, eerste lid, van de wet"; 2° het artikel wordt aangevuld met een lid luidende : "Voor de overheidsopdrachten die onder het toepassingsgebied van titel 2 van de wet vallen, treedt artikel 73, § 2, van de wet in werking op 18 april 2018 voor de opdrachten die vanaf die datum worden bekendgemaakt of hadden moeten worden bekendgemaakt, alsook voor de opdrachten waarvoor, bij ontstentenis van een verplichting tot voorafgaande bekendmaking, vanaf die datum wordt uitgenodigd tot het indienen van een offerte.".

Art. 45.In de bijlage 1 bij hetzelfde besluit worden de woorden "Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij", "Participatiefonds", "Participatiemaatschappij Vlaanderen" en "Vlaamse Participatiemaatschappij NV" opgeheven. HOOFDSTUK 7. - Wijziging van het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten in de speciale sectoren van 18 juni 2017

Art. 46.Artikel 37, derde lid, van het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten in de speciale sectoren van 18 juni 2017, wordt vervangen als volgt : "Wanneer de belasting over de toegevoegde waarde een kost met zich meebrengt voor de aanbestedende entiteit, gebeurt de evaluatie van de offertebedragen met inbegrip van de belasting over de toegevoegde waarde.".

Art. 47.In de inleidende zinnen van artikel 40, §§ 2 en 3, van hetzelfde besluit, worden de woorden "metingen en prestaties" telkens vervangen door de woorden "maatregelen en lasten". In de Franse tekst vervange men telkens het woord "impositions" door het woord "charges".

Art. 48.In artikel 47, § 1, derde lid, en § 2 van hetzelfde besluit, worden de woorden "ten laatste op het uiterste tijdstip" vervangen door de woorden "vóór de limietdatum en het limietuur ".

Art. 49.In de artikelen 63, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden "de uiterste datum en uur" vervangen door de woorden "de limietdatum en het limietuur".

Art. 50.In artikel 80, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "uiterste datum tot het indienen", vervangen door de woorden "limietdatum en het limietuur voor het indienen".

Art. 51.In artikel 81 van hetzelfde besluit, wordt het woord "uiterste" opgeheven.

Art. 52.In artikel 87, derde lid en vierde lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden "het uiterste uur en datum" vervangen door de woorden "de limietdatum en het limietuur".

Art. 53.In artikel 89 van hetzelfde besluit wordt het woord "voor" vervangen door het woord "vóór" en wordt het woord "uiterste" opgeheven.

Art. 54.In artikel 91, 2°, van hetzelfde besluit worden de woorden "het uiterste tijdstip en datum" vervangen door de woorden "de limietdatum en het limietuur".

Art. 55.In hetzelfde besluit wordt een artikel 123/1 ingevoegd, luidende: "Kennisgeving opdrachten bedoeld in artikelen 114 en 115 van de wet

Art. 123/1.Indien hierom wordt verzocht verstrekken de aanbestedende entiteiten de volgende informatie aan de Europese Commissie omtrent de toepassing van de artikelen 114, §§ 2 en 3, en 115 van de wet : 1° de namen van de betrokken ondernemingen of gezamenlijke ondernemingen;2° de aard en de waarde van de betrokken overheidsopdrachten;3° de gegevens die de Europese Commissie noodzakelijk acht ten bewijze dat de betrekkingen tussen de aanbestedende entiteit en de onderneming of de gezamenlijke onderneming waaraan de opdrachten worden gegund, voldoen aan de voorschriften van artikel 114 of 115 van de wet. Een kopij van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving wordt eveneens onverwijld doorgestuurd naar het in artikel 163, § 2, van de wet bedoelde aanspreekpunt.".

Art. 56.In 130 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden "treden de artikel 14, § 1, eerste lid, en 73, § 2, samen te lezen met artikel 151, § 3, eerste en tweede lid, van de wet inzake overheidsopdrachten van 17 juni 2016" vervangen door de woorden "treedt artikel 14, § 1, eerste lid, van de wet"; 2° het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende : "Voor de overheidsopdrachten die onder het toepassingsgebied van titel 3 van de wet vallen, treedt artikel 73, § 2, van de wet, samen gelezen met artikel 151, § 3, eerste en tweede lid, van de wet in werking op 18 april 2018 voor de opdrachten die vanaf die datum worden bekendgemaakt of hadden moeten worden bekendgemaakt, alsook voor de opdrachten waarvoor, bij ontstentenis van een verplichting tot voorafgaande bekendmaking, vanaf die datum wordt uitgenodigd tot het indienen van een offerte.". HOOFDSTUK 8. - Wijziging van het koninklijk besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten

Art. 57.In artikel 25, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 25 juni 2017 betreffende de plaatsing en de algemene uitvoeringsregels van de concessieovereenkomsten, worden de woorden "de uiterste datum en uur" vervangen door de woorden "de limietdatum en het limietuur".

Art. 58.In artikel 27 van hetzelfde besluit, worden de woorden "de uiterste datum en uur" vervangen door de woorden "de limietdatum en het limietuur".

Art. 59.In artikel 27 van hetzelfde besluit wordt het woord "uiterste" opgeheven.

Art. 60.In de bijlage 1.A bij hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden "Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij", "Participatiefonds", "Participatiemaatschappij Vlaanderen" en "Vlaamse Participatiemaatschappij NV" opgeheven. HOOFDSTUK 9. - Inwerkingtreding en slotbepaling

Art. 61.Dit besluit, met uitzondering van de artikelen 7, 9, 11, 13, 31, 44, 46 en 56, treedt in werking de tiende dag die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Artikel 13 heeft uitwerking vanaf 30 juni 2017.

De artikelen 44 en 56 treden in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad voor de opdrachten die vanaf die datum worden bekendgemaakt of hadden moeten worden bekendgemaakt, alsook voor de opdrachten waarvoor, bij ontstentenis van een verplichting tot voorafgaande bekendmaking, vanaf die datum wordt uitgenodigd tot het indienen van een offerte. Voor een opdracht waarvan de geraamde waarde gelijk is aan of hoger dan de drempels voor de Europese bekendmaking, moet rekening worden gehouden, wat de datum van bekendmaking betreft, met de datum van bekendmaking in het Bulletin der Aanbestedingen.

De artikelen 7, 9, 11, 31 en 46 treden in werking de tiende dag die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, voor de opdrachten die vanaf die datum worden bekendgemaakt of hadden moeten worden bekendgemaakt, alsook voor de opdrachten waarvoor, bij ontstentenis van een verplichting tot voorafgaande bekendmaking, vanaf die datum wordt uitgenodigd tot het indienen van een offerte. Voor een opdracht waarvan de geraamde waarde gelijk is aan of hoger dan de drempels voor de Europese bekendmaking, moet rekening worden gehouden, wat de datum van bekendmaking betreft, met de datum van bekendmaking in het Bulletin der Aanbestedingen.

Art. 62.De Eerste Minister is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 15 april 2018.

FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, Ch. MICHEL

^