Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 16 juni 2003
gepubliceerd op 27 juni 2003

Koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 3, 4, 14, 48 en 51 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2003003371
pub.
27/06/2003
prom.
16/06/2003
ELI
eli/besluit/2003/06/16/2003003371/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

16 JUNI 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van de koninklijke besluiten nrs. 3, 4, 14, 48 en 51 met betrekking tot de belasting over de toegevoegde waarde (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, inzonderheid op artikel 8, vervangen bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de programmawet van 2 augustus 2002, op artikel 39ter, opgeheven bij het koninklijk besluit van 8 oktober 1999, op artikel 45, vervangen bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 december 1994, 28 december 1999 en 30 december 1999, op artikel 49, gewijzigd bij de wet van 27 december 1977, op artikel 76, vervangen bij de wet van 28 december 1992, op artikel 77, vervangen bij de wet van 28 december 1992 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 december 1994 en 10 november 1996, op artikel 80, vervangen bij de wet van 22 december 1989 en gewijzigd bij de wet van 28 december 1992, op artikel 81bis, ingevoegd bij de wet van 15 maart 1999, op artikel 82, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1980 en de wet van 15 maart 1999, op artikel 82bis, ingevoegd bij de wet van 15 maart 1999 en op artikel 89, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1980 en de wet van 15 maart 1999;

Gelet op de wet van 15 maart 1999 betreffende de beslechting van fiscale geschillen;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde, inzonderheid op artikel 4, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 november 1975, 31 maart 1978 en 22 november 1994, op artikel 5, eerste lid, 1°, en op artikel 8, eerste lid, 1°;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde, inzonderheid op artikel 5, § 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 oktober 1980 en 29 december 1992, op artikel 6, tweede lid, op artikel 81, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 april 1993 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 november 1994, 25 februari 1996 en 20 juli 2000, op artikel 83, derde en vijfde lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 april 1993, op artikel 9, vervangen bij het koninklijk besluit van 15 mei 1984 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 december 1986, 19 april 1991, 29 december 1992, 14 april 1993 en 20 juli 2000, op artikel 11 gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 oktober 1980 en op artikel 14, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 oktober 1980, 29 december 1992 en 14 april 1993;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 14 van 3 juni 1970 met betrekking tot de vervreemdingen van gebouwen, de vestigingen van een zakelijk recht op een gebouw en de overdrachten en wederoverdrachten van dergelijk recht overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 of in artikel 44, § 3, 1°, a , tweede streepje, of b , tweede streepje, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, inzonderheid op artikel 5, § 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 oktober 1980 en 29 december 1992;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 48 van 29 december 1992 met betrekking tot de levering van nieuwe vervoermiddelen in de zin van artikel 8bis, § 2, van het Wetboek, verricht binnen de voorwaarden van artikel 39bis van het Wetboek, inzonderheid op artikel 7, derde lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 november 1994;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 51 van 14 april 1993 met betrekking tot de vereenvoudigingsregeling voor intracommunautaire verwervingen van accijnsproducten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde, inzonderheid op artikel 3, tweede lid;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 24 februari 2003;

Gelet op de akkoordbevinding van onze Minister van Begroting van 27 februari 2003;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;

Gelet op advies 35.008/4 van de Raad van State, gegeven op 16 april 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969 met betrekking tot de aftrekregeling voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 november 1975, 31 maart 1978 en 22 november 1994, wordt vervangen als volgt : «

Art. 4.De belastingplichtige oefent zijn recht op aftrek globaal uit door op het totaalbedrag van de belasting verschuldigd voor een aangiftetijdvak, het totaalbedrag toe te rekenen van de belasting waarvoor het recht op aftrek tijdens hetzelfde tijdvak is ontstaan en uitgeoefend kan worden krachtens artikel 3.

Wanneer de formaliteiten waaraan het uitoefenen van het recht op aftrek onderworpen is, niet tijdig worden vervuld en, in het bijzonder, wanneer de in artikel 3, § 1, 1°, bedoelde factuur werd uitgereikt na het verstrijken van de termijn voorgeschreven door artikel 4, § 1, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992, wordt dat recht uitgeoefend in de aangifte met betrekking tot het tijdvak waarin de formaliteiten worden vervuld of in een aangifte betreffende een volgend tijdvak, ingediend vóór het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de af te trekken belasting opeisbaar is geworden. »

Art. 2.In artikel 5, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit, vervallen de woorden « , § 1, ».

Art. 3.In artikel 8, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit, vervallen de woorden « , § 1, ».

Art. 4.Artikel 5, § 2, van het koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969 met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 oktober 1980 en 29 december 1992, wordt vervangen als volgt : « § 2. Wanneer de belastingplichtige of de niet-belastingplichtige rechtspersoon de toerekening niet heeft verricht conform § 1, mag hij dat nog doen in een van de aangiften ingediend vóór het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van de teruggaaf zich heeft voorgedaan. »

Art. 5.In artikel 6, tweede lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden « ze moet worden ingesteld op de wijze aangeduid in artikel 14, tweede lid, van dit besluit. » vervangen door de woorden « ze moet worden ingesteld bij de rechtbank bepaald in artikel 632 van het Gerechtelijk Wetboek, bij een verzoekschrift op tegenspraak, opgesteld overeenkomstig artikel 1385decies van dat Wetboek. »

Art. 6.In artikel 81 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 april 1993 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 november 1994, 25 februari 1996 en 20 juli 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, eerste lid, 3°, vervallen de woorden « , 39ter »;2° in § 3, tweede en vierde lid, worden de woorden « door het verzet bedoeld in artikel 89 van het Wetboek, » vervangen door de woorden « door de vordering in rechte bedoeld in artikel 89 van het Wetboek, »;3° § 5, eerste lid, wordt vervangen als volgt : « De teruggaaf bedoeld in § 2, eerste lid, 3°, kan daarenboven alleen worden verkregen als het hoofd van het controlekantoor waaronder de belastingplichtige ressorteert daartoe vergunning verleent.Die vergunning moet worden aangevraagd met een brief die alle elementen bevat en vergezeld gaat van alle stukken die kunnen aantonen dat de belastingplichtige voldoet aan de bijzondere voorwaarden die voor het verkrijgen van die teruggaaf vereist zijn. »; 4° in § 5, zesde lid, worden de woorden « In dat geval moet de belastingplichtige een nieuwe vergunning aanvragen op het einde van het kalenderjaar waarvoor ze werd verleend » vervangen door de woorden « In dat geval moet de belastingplichtige een nieuwe vergunning aanvragen in de loop van de twaalfde maand die volgt op die tijdens welke de eerste vergunning werd verleend.»; 5° in § 5, wordt het zevende lid vervangen als volgt : « Indien de administratie vaststelt dat de belastingplichtige niet meer voldoet aan de vereiste bijzondere voorwaarden of dat de belastingplichtige geen handelingen meer verricht waarvoor hij aanspraak kan maken op de vrijstellingen bedoeld in § 2, eerste lid, 3° wegens een wijziging van de werkzaamheid of van de exploitatievooruitzichten, kan ze bij een met redenen omklede beslissing de vergunning op ieder ogenblik intrekken.»

Art. 7.In artikel 83, derde en vijfde lid van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 april 1993, worden de woorden « door het verzet bedoeld in artikel 89 van het Wetboek, » vervangen door de woorden « door de vordering in rechte bedoeld in artikel 89 van het Wetboek, ».

Art. 8.In artikel 9 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 15 mei 1984 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 30 december 1986, 19 april 1991, 29 december 1992, 14 april 1993 en 20 juli 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « De aanvraag moet bij die ambtenaar toekomen, in twee exemplaren, binnen vijf jaar te rekenen vanaf het tijdstip waarop de vordering tot teruggaaf is ontstaan.» vervangen door de woorden « De aanvraag moet bij die ambtenaar toekomen, in twee exemplaren, vóór het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van de teruggaaf zich heeft voorgedaan. »; 2° in § 2, worden de woorden « De aanvraag moet bij die ambtenaar toekomen, in drie exemplaren, binnen de vijf jaar te rekenen vanaf het tijdstip waarop de vordering tot teruggaaf is ontstaan.» vervangen door de woorden « De aanvraag moet bij die ambtenaar toekomen, in drie exemplaren, vóór het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van de teruggaaf zich heeft voorgedaan. »

Art. 9.In artikel 11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 oktober 1980, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « bij de ambtenaar die bevoegd is om de aanvraag om teruggaaf van de accijns te ontvangen.» vervangen door de woorden « bij het hoofd van het controlekantoor van de belasting over de toegevoegde waarde waaronder de belastingplichtige ressorteert. »; 2° in het tweede lid worden de woorden « binnen vijf jaar te rekenen vanaf het tijdstip waarop de vordering tot teruggaaf is ontstaan.» vervangen door de woorden « vóór het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van de teruggaaf zich heeft voorgedaan. »

Art. 10.Artikel 14 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 oktober 1980, 29 december 1992 en 14 april 1993, wordt vervangen als volgt : «

Artikel 14.De vordering in rechte met betrekking tot de teruggaaf van de belasting, van de interesten en van de administratieve geldboeten, moet worden ingesteld vóór het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op, naargelang het geval, dit van de kennisgeving bij ter post aangetekende brief van de beslissing waarbij de bij de administratie ingediende aanvraag om teruggaaf wordt verworpen ofwel dit van de betaling van de belasting, van de interesten en van de administratieve geldboeten, die werden voldaan op verzoek van de administratie. »

Art. 11.In artikel 5, § 2, van het koninklijk besluit nr. 14 van 3 juni 1970 met betrekking tot de vervreemdingen van gebouwen, de vestigingen van een zakelijk recht op een gebouw en de overdrachten en wederoverdrachten van dergelijk recht overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 of in artikel 44, § 3, 1°, a , tweede streepje, of b , tweede streepje, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 oktober 1980 en 29 december 1992, worden de woorden « kan van de belasting die niet in aftrek kon worden gebracht teruggaaf worden verkregen binnen vijf jaar te rekenen vanaf het tijdstip waarop het recht op aftrek van die belasting is ontstaan. » vervangen door de woorden « kan van de belasting die niet in aftrek kon worden gebracht teruggaaf worden verkregen vóór het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van de teruggaaf zich heeft voorgedaan. »

Art. 12.In artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 48 van 29 december 1992 met betrekking tot de levering van nieuwe vervoermiddelen in de zin van artikel 8bis, § 2, van het Wetboek, verricht binnen de voorwaarden van artikel 39bis van het Wetboek, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 november 1994, worden de woorden « De aanvraag om teruggaaf moet worden ingediend binnen de vijf jaar te rekenen vanaf het tijdstip waarop het recht op aftrek is ontstaan » vervangen door de woorden « De aanvraag om teruggaaf moet worden ingediend vóór het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van de teruggaaf zich heeft voorgedaan. »

Art. 13.Artikel 3, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 51 van 14 april 1993 met betrekking tot de vereenvoudigingsregeling voor intracommunautaire verwervingen van accijnsprodukten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde wordt vervangen als volgt : « Een schriftelijke aanvraag om teruggaaf van de belasting moet worden ingediend bij de bevoegde ontvanger der accijnzen, vóór het verstrijken van het derde kalenderjaar volgend op dat waarin de oorzaak van de teruggaaf zich heeft voorgedaan. »

Art. 14.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 16 juni 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 3 juli 1969, Belgisch Staatsblad van 17 juli 1969; Wet van 27 december 1977, Belgisch Staatsblad van 30 december 1977;

Wet van 8 augustus 1980, Belgisch Staatsblad van 15 augustus 1980;

Wet van 22 december 1989, Belgisch Staatsblad van 29 december 1989;

Wet van 28 december 1992, Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, 1e editie;

Wet van 15 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 27 maart 1999;

Wet van 23 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 27 maart 1999;

Programmawet van 2 augustus 2002, Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2002, 2e editie;

Koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969, Belgisch Staatsblad van 12 december 1969;

Koninklijk besluit nr. 4 van 29 december 1969, Belgisch Staatsblad van 31 december 1969;

Koninklijk besluit nr. 14 van 3 juni 1970, Belgisch Staatsblad van 5 juni 1970;

Koninklijk besluit van 7 november 1975, Belgisch Staatsblad van 25 november 1975;

Koninklijk besluit van 31 maart 1978, Belgisch Staatsblad van 11 april 1978;

Koninklijk besluit van 17 oktober 1980, Belgisch Staatsblad van 30 oktober 1980;

Koninklijk besluit van 15 mei 1984, Belgisch Staatsblad van 31 mei 1984;

Koninklijk besluit van 30 december 1986, Belgisch Staatsblad van 10 januari 1987;

Koninklijk besluit van 19 april 1991, Belgisch Staatsblad van 30 april 1991;

Koninklijk besluit nr. 31 van 29 december 1992, Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, 4e editie;

Koninklijk besluit nr. 48 van 29 december 1992, Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, 4e editie;

Koninklijk besluit van 29 december 1992, Belgisch Staatsblad van 31 december 1992, 4e editie;

Koninklijk besluit nr. 51 van 14 april 1993, Belgisch Staatsblad van 30 april 1993;

Koninklijk besluit van 14 april 1993, Belgisch Staatsblad van 30 april 1993;

Koninklijk besluit van 22 november 1994, Belgisch Staatsblad van 1 december 1994;

Koninklijk besluit van 23 december 1994, Belgisch Staatsblad van 30 december 1994;

Koninklijk besluit van 25 februari 1996, Belgisch Staatsblad van 5 maart 1996;

Koninklijk besluit van 10 november 1996, Belgisch Staatsblad van 14 december 1996;

Koninklijk besluit van 8 oktober 1999, Belgisch Staatsblad van 22 oktober 1999;

Koninklijk besluit van 28 december 1999, Belgisch Staatsblad van 31 december 1999, 3e editie;

Koninklijk besluit van 30 december 1999, Belgisch Staatsblad van 31 december 1999, 3e editie;

Koninklijk besluit van 20 juli 2000, Belgisch Staatsblad van 30 augustus 2000.

^