Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 17 augustus 2019
gepubliceerd op 10 september 2019

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 januari 2019, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, tot vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 september 2018 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden van doelgroepwerknemers lokale diensteneconomie

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2019012103
pub.
10/09/2019
prom.
17/08/2019
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

17 AUGUSTUS 2019. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 januari 2019, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, tot vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 september 2018 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden van doelgroepwerknemers lokale diensteneconomie (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/12/1968 pub. 22/05/2009 numac 2009000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap;

Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 10 januari 2019, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, tot vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 september 2018 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden van doelgroepwerknemers lokale diensteneconomie.

Art. 2.De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 17 augustus 2019.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, W. BEKE _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/12/1968 pub. 22/05/2009 numac 2009000346 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap Collectieve arbeidsovereenkomst van 10 januari 2019 Vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 september 2018 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden van doelgroepwerknemers lokale diensteneconomie (Overeenkomst geregistreerd op 20 februari 2019 onder het nummer 150612/CO/318.02) I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers van de diensten voor gezinszorg (gezins- en bejaardenhulp) van de Vlaamse Gemeenschap en de hierna vermelde werknemers.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst regelt de loon- en arbeidsvoorwaarden van : 1) de doelgroepwerknemers, zoals gedefinieerd in het artikel 6 van het decreet van 22 november 2013Relevante gevonden documenten type decreet prom. 22/11/2013 pub. 07/01/2014 numac 2013036182 bron vlaamse overheid Decreet betreffende de lokale diensteneconomie sluiten betreffende de lokale diensteneconomie (Belgisch Staatsblad van 7 januari 2014) die prestaties leveren in een sui generis-afdeling van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap waarvoor een erkenning lokale diensteneconomie is bekomen;2) de werknemers die prestaties leveren in het kader van tewerkstellings- of doorstromingsprogramma's die door de Vlaamse overheid gereglementeerd worden. II. - Minimumlonen

Art. 2.§ 1. De minimumuurlonen voor de werknemers bedoeld in artikel 1 worden bepaald overeenkomstig het in bijlage opgenomen barema. § 2. Op bedrijfsniveau bestaande regelingen voor doelgroepwerknemers die gunstiger zijn worden behouden.

Koppeling van de lonen aan het indexcijfer

Art. 3.De minimumuurlonen en de werkelijk betaalde uurlonen worden gekoppeld aan het indexcijfer der consumptieprijzen, zoals bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 december 2003 ter vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 januari 2002 betreffende de loonvoorwaarden (Vlaamse Gemeenschap) in uitvoering van het Vlaams Intersectoraal Akkoord voor de social-profitsector van 29 maart 2000.

Art. 4.De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur voor een voltijdse tewerkstelling bedraagt 38 uur, De wettelijk voorziene rustpauzes worden genomen buiten de eigenlijke arbeidstijd.

III. - Haard- en standplaatstoelage

Art. 5.Aan de in artikel 1 bedoelde werknemers wordt, met uitzondering van hun eerste jaar dienst, een haard- en standplaatstoelage toegekend volgens dezelfde voorwaarden en dezelfde modaliteiten zoals bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 december 2003 ter vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 januari 2002 betreffende de loonvoorwaarden (Vlaamse Gemeenschap) in uitvoering van het Vlaams Intersectoraal Akkoord voor de social-profitsector van 29 maart 2000.

IV. - Baremieke anciënniteit

Art. 6.Wanneer de werknemer in dienst komt, wordt hij ingeschaald in de minimumloonschaal met een baremieke anciënniteit van 0 jaar.

Art. 7.Voor de bepaling van de baremieke anciënniteit wordt geen onderscheid gemaakt tussen de deeltijdse en voltijdse prestaties.

Art. 8.Een verhoging van de baremieke anciënniteit binnen het loonbarema gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin een jaar baremieke anciënniteit wordt bereikt.

Art. 9.§ 1. Volgende schorsingen van de arbeidsovereenkomst geven voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst geen aanleiding tot opbouw van baremieke anciënniteit : 1. Periodes van volledige beroepsloopbaanonderbreking;2. Periodes van schorsing van de arbeidsovereenkomst die niet gedekt zijn door loon, behalve de gelijkstellingen voorzien in de wetgeving op de jaarlijkse vakantie van 28 juni 1971. § 2. In uitzondering van § 1 geven volgende schorsingen wel aanleiding tot opbouw van baremieke anciënniteit : de periodes van volledige beroepsloopbaanonderbreking ingevolge palliatieve zorg of verzorging van een zwaar ziek gezinslid.

V. - Tegemoetkoming in de vervoerskosten a. Algemeen kader Art.10. De ondertekenende partijen erkennen het belang van de mobiliteitsproblematiek. In dit kader wordt ernaar gestreefd het gebruik van andere vervoermiddelen dan de privéauto te stimuleren, of gezamenlijke verplaatsingen na te streven, of andere maatregelen uit te werken die tegemoetkomen aan de mobiliteitsproblematiek. Dit maakt deel uit van een jaarlijkse bespreking van de mobiliteitsproblematiek in de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, in het comité voor preventie en bescherming op het werk of, bij ontstentenis, in de syndicale afvaardiging.

De ondertekenende partijen erkennen dat omwille van het specifieke karakter van de thuiszorg, alternatieven in beperkte mate mogelijk zijn. b. Woon-werkverkeer Art.11. § 1. De werknemers hebben voor hun woon-werkverkeer, ongeacht het gebruikte vervoermiddel, met uitzondering van de (elektrische) fiets, speed pedelec, motor- of bromfiets, en zonder voorwaarde betreffende de minimumafstand, ten laste van de werkgever recht op een bijdrage van 80 pct. in de prijs van een treinkaart 2de klasse van de NMBS voor het aantal kilometers afgelegd tussen de verblijfplaats van de werknemer en zijn/haar werkplaats. § 2. De werkgevers zijn ertoe gehouden om voor de werknemers die voor hun woon-werkverkeer elke werkdag met een vast traject gebruik maken van de trein of gemengd vervoer NMBS/MIVB/DE LIJN/TEC voor dit treinvervoer of het gemengd vervoer NMBS/MIVB/DE LIJN/TEC een overeenkomst, genaamd derdebetalersregeling, af te sluiten met de NMBS, waardoor het treinvervoer onder deze derdebetalersregeling kosteloos is voor de werknemers.

Art. 12.§ 1. Indien de werknemer gebruik maakt van een (elektrische) fiets, speed pedelec, motor- of bromfiets als privévervoermiddel tussen de verblijfplaats en de werkplaats en terug, draagt de werkgever bij in de vervoersonkosten van de werknemer met een financiële bijdrage van 0,23 EUR per afgelegde kilometer vanaf 1 augustus 2018. § 2. Indien in het kader van een bedrijfsregeling de werkgever kosteloos een (elektrische) fiets, speed pedelec, motor- of bromfiets ter beschikking stelt, onderhoudt, herstelt en vervangt, dan vervalt de in dit artikel 12, § 1 vernoemde financiële bijdrage. Afwijkende regelingen wat betreft de financiële bijdrage op ondernemingsniveau blijven mogelijk.

Art. 13.Bij een gecombineerd gebruik van openbare vervoermiddelen en privévervoermiddelen, wordt de financiële bijdrage van de werkgever in de vervoerskosten van de werknemer samengesteld volgens artikel 11, § 1 voor wat betreft het eventueel gedeelte van het traject met een privévervoermiddel, volgens artikel 11, § 2 wat betreft het eventueel gedeelte van het traject treinvervoer of gemengd vervoer NMBS/MIVB/DE LIJN/TEC en volgens artikel 12 voor wat betreft het eventueel gedeelte van het traject met fietsvervoer.

Art. 14.Voor de basis(doelgroep)werknemers bedoeld in artikel 1 wordt voor de verplaatsing van hun verblijfplaats naar de eerste cliënt en voor de verplaatsing van de laatste cliënt naar de verblijfplaats eenzelfde vergoeding betaald zoals bepaald in punt c voor verplaatsingen in opdracht. c. Verplaatsingen in opdracht Art.15. § 1. Alle met de wagen afgelegde kilometers worden als volgt vergoed : - Vanaf 1 januari 2015 aan minimaal 0,32 EUR per kilometer; - Vanaf 1 juli 2019 aan minimaal 0,346 EUR per kilometer.

Deze minimumkilometervergoeding geldt exclusief de eventuele door de werkgever ter beschikking gestelde omniumverzekering.

De kilometervergoeding, inclusief de door de werkgever ter beschikking gestelde omniumverzekering, kan nooit hoger liggen dan de forfaitaire kilometervergoeding die de overheid hanteert voor de ambtenaren van de federale overheid. § 2. In afwijking van § 1 wordt voor verplaatsingen in opdracht met de wagen die het gevolg zijn van afspraken tussen de cliënt en de dienst dezelfde kilometervergoeding betaald als deze die de overheid betaalt voor dienstreizen van ambtenaren (artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten). Vanaf 1 juli 2018 bedraagt deze vergoeding 0,3573 EUR/km, inclusief de door de werkgever ter beschikking gestelde omniumverzekering.

Wanneer de onderneming voor deze verplaatsingen in opdracht met de wagen die het gevolg zijn van afspraken tussen de cliënt en de dienst een omniumverzekering heeft afgesloten, wordt de werkelijke kostprijs van deze omniumverzekering (met een maximum van 0,0351 EUR/km - bedrag vanaf 1 juli 2018) van de kilometervergoeding in mindering gebracht.

Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens dezelfde principes als de indexering van de kilometervergoeding voor dienstreizen van ambtenaren. Afwijkende regelingen worden onderhandeld op bedrijfsniveau. § 3. Indien in het kader van een bedrijfsregeling, de werkgever een wagen ter beschikking stelt, dan vervalt de in dit artikel 15, §§ 1 en 2 vernoemde vergoedingen.

Art. 16.§ 1. Aan het omkaderingspersoneel en administratief personeel (bedienden) dat voor hun verplaatsingen in opdracht van de werkgever gebruik maakt van de wagen, betaalt de werkgever voor de afgelegde kilometers dezelfde kilometervergoeding als deze die de overheid betaalt voor dienstreizen van ambtenaren (artikel 13 van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten) zonder dat ooit sprake kan zijn van een dubbele vergoeding voor dezelfde kilometers. Vanaf 1 juli 2018 bedraagt deze vergoeding 0,3573 EUR/km, inclusief de door de werkgever ter beschikking gestelde omniumverzekering.

Wanneer de onderneming voor deze verplaatsingen in opdracht met de wagen een omniumverzekering heeft afgesloten, wordt de werkelijke kostprijs van deze omniumverzekering (met een maximum van 0,0351 EUR/km - bedrag vanaf 1 juli 2018) van de kilometervergoeding in mindering gebracht. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens dezelfde principes als de indexering van de kilometervergoeding voor dienstreizen van ambtenaren. Afwijkende regelingen worden onderhandeld op bedrijfsniveau. § 2. Indien in het kader van een bedrijfsregeling, de werkgever een wagen ter beschikking stelt, dan vervalt de in dit artikel 16, § 1 vernoemde vergoeding.

Art. 17.§ 1. Aan de werknemers die voor hun verplaatsingen in opdracht gebruik maken van een (elektrische) fiets, speed pedelec, motor- of bromfiets, betaalt de werkgever een vergoeding van 0,23 EUR/km voor alle afgelegde kilometers vanaf 1 augustus 2018. § 2. Indien in het kader van een bedrijfsregeling de werkgever kosteloos een (elektrische) fiets, speed pedelec, motor- of bromfiets ter beschikking stelt, onderhoudt, herstelt en vervangt, dan vervalt de in dit artikel 17, § 1 vernoemde vergoeding. Afwijkende regelingen wat betreft de vergoeding op ondernemingsniveau blijven mogelijk.

Art. 18.Aan de werknemers die voor hun verplaatsingen in opdracht gebruik maken van het openbaar vervoer, betaalt de werkgever de reële kostprijs volgens de goedkoopste formule. d. Terugbetaling Art.19. De uitbetaling van de vergoedingen door de werkgever gebeurt ten laatste tijdens de loonafrekening van de maand volgend op de maand waarin de vervoerskosten werden gemaakt.

Eventuele rechtzettingen inzake de betaling van de financiële bijdrage van de werkgever worden verrekend met de eerstvolgende betaling.

De uitbetaling van de vergoeding kan enkel gebeuren op voorwaarde dat de vervoerskosten met de gevraagde nodige bewijsstukken of verklaringen werden gestaafd.

Art. 20.De vergoedingen van artikelen 11 tot 18 worden aan de werknemers bedoeld in artikel 1 betaald vanaf het moment van indiensttreding.

VI. - Dertiende maand

Art. 21.De werknemers bedoeld in artikel 1, 1) hebben recht op de betaling door de werkgever van een dertiende maand volgens de voorwaarden en de modaliteiten zoals voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 januari 2019 betreffende de toekenning van een dertiende maand ter uitvoering van het vijfde Vlaams Intersectoraal Akkoord voor de social-/non-profitsectoren 2018-2020.

VII. - Aanvullende verlofdagen vanaf 35 jaar tot en met 44 jaar

Art. 22.De werknemers bedoeld in artikel 1 hebben, met uitzondering van hun eerste jaar dienst, recht op de aanvullende verlofdagen volgens dezelfde voorwaarden en dezelfde modaliteiten zoals voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 maart 2001 betreffende de toekenning van vijf aanvullende verlofdagen vanaf 35 jaar tot en met 44 jaar in uitvoering van het Vlaams Intersectoraal Akkoord van 29 maart 2000, gewijzigd bij collectieve arbeidsovereenkomst van 6 december 2001.

VIII. - Vrijstelling van arbeidsprestaties vanaf 45 jaar

Art. 23.De werknemers bedoeld in artikel 1 hebben, met uitzondering van hun eerste jaar dienst, recht op vrijstelling van arbeidsprestaties vanaf 45 jaar volgens dezelfde voorwaarden en dezelfde modaliteiten zoals voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 maart 2006 betreffende de vrijstelling van arbeidsprestaties met behoud van loon vanaf de leeftijd van 45 jaar in het kader van de eindeloopbaan, in uitvoering van het Vlaams Intersectoraal Akkoord 2006-2010 voor de non-profit/social-profit.

IX. - Anciënniteitsverlof

Art. 24.De werknemers bedoeld in artikel 1 hebben recht op de dagen anciënniteitsverlof volgens dezelfde voorwaarden en modaliteiten voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juni 1998 betreffende het anciënniteitsverlof.

X. - Syndicale premie

Art. 25.De werknemers bedoeld in artikel 1 hebben recht op een syndicale premie volgens dezelfde voorwaarden en dezelfde modaliteiten zoals bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 december 2010 tot toekenning van een sociaal voordeel.

XI. - Voorrang

Art. 26.De werknemers zoals omschreven in artikel 1 krijgen, wanneer zij aan de criteria voldoen, voorrang bij aanwerving in de reguliere poetshulp.

XII. - Slotbepalingen

Art. 27.§ 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt retroactief in werking op 1 januari 2019 en is gesloten voor onbepaalde duur.

Zij vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 september 2018 (registratiedatum : 17 oktober 2018 - registratienummer : 148354/CO/318.02) en vervangt tevens de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 december 2012 (registratiedatum : 24 december 2014 - registratienummer : 124825/CO/318.02), gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden van doelgroepwerknemers lokale diensteneconomie. § 2. Zij kan door elk van de ondertekenende partijen worden opgezegd mits een opzegging van drie maanden, betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 augustus 2019.

De Minister van Werk, W. BEKE

Bijlage aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 januari 2019, gesloten in het Paritair Subcomité voor de diensten voor gezins- en bejaardenhulp van de Vlaamse Gemeenschap, tot vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 6 september 2018 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden van doelgroepwerknemers lokale diensteneconomie Paritair Subcomité 318.02 Barema geldig : 1 oktober 2018 Barème D1 en EUR Coëfficiënt : 1,3459

Baremieke anciënniteit

Uurloon (zonder haard- of standplaatstoelage) 38 uur (100 pct.)

Haardtoelage (uurloon) 38 uur (100 pct.)

Standplaatstoelage (uurloon) 38 uur (100 pct.)

(1)


0

9,8748

(2)

0,0000

0,0000

1

9,8748

0,6219

0,3109

2

9,8748

0,6219

0,3109

3

9,9319

0,6219

0,3109

4

10,4387

0,6219

0,3109


5

10,6920

0,6219

0,3109

6

11,3494

0,6219

0,3109

7

11,4973

0,6219

0,3109

8

11,6455

0,6219

0,3109

9

11,7122

0,6219

0,3109


10

11,7309

0,6219

0,3109

11

11,8491

0,6219

0,3109

12

11,9313

0,6219

0,3109

13

11,9428

0,6219

0,3109

14

11,9829

0,6219

0,3109


15

12,3642

0,6219

0,3109

16

12,3657

0,6219

0,3109

17

12,6459

0,6219

0,3109

18

12,6459

0,6219

0,3109

19

12,9059

0,6219

0,3109


20

12,9059

0,6219

0,3109

21

13,2843

0,6219

0,3109

22

13,2843

0,6219

0,3109

23

13,6517

0,5702

0,2593

24

13,6517

0,5702

0,2593


25

14,3097

0,3109

0,1555

26

14,3097

0,3109

0,1555

27

14,9785

0,3109

0,1555

28

15,4966

0,2475

0,0920

29

16,1815

0,0000

0,0000


(1) Dit is (gebaseerd op) het gemiddelde minimummaandloon, uitgedrukt in uurloon: - vanaf 21,5 jaar en 6 maanden anciënniteit wordt dit 9,9353 EUR; - en vanaf 22 jaar en 12 maanden anciënniteit wordt dit 10,0495 EUR. (2) Het gemiddeld minimummaandloon dient 1 maand vóór 1 oktober 2018 toegepast te worden. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 17 augustus 2019.

De Minister van Werk, W. BEKE

^