Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 18 augustus 2010
gepubliceerd op 03 september 2010

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot regeling van de werking van en de rechtspleging voor het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2010000489
pub.
03/09/2010
prom.
18/08/2010
ELI
eli/besluit/2010/08/18/2010000489/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 AUGUSTUS 2010. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot regeling van de werking van en de rechtspleging voor het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit koninklijk besluit beoogt vooreerst het koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot regeling van de werking van en de rechtspleging voor het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen, aan te passen ingevolge de hervorming van de asielprocedure ingevoerd door de wet van 15 september 2006 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Hierbij wordt er rekening gehouden met de wil van de wetgever om de asielprocedure, ook in zijn administratieve fase, te versnellen en te vereenvoudigen. Hierbij wordt er tevens rekening gehouden met het feit dat het Commissariaat-generaal in de nieuwe asielprocedure de centrale administratieve instantie geworden is.

Ten tweede heeft dit ontwerp als doelstelling, sommige bepalingen van twee Europese richtlijnen inzake asiel om te zetten : de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming en de Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus.

De Europese Commissie heeft tegen België een beroep tot ingebrekestelling ingeleid wegens de laattijdige en onvolledige omzetting van Richtlijn 2005/85/EC voor het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het is dus dringend om voorliggend voorstel van besluit te nemen.

Het ontwerp van koninklijk besluit heeft eveneens tot doel, de procedurele rechten en de garanties die reeds werden toegekend aan de asielzoekers voor het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen, te verruimen en te versterken teneinde de kwaliteit van de behandeling van asielaanvragen nog te verbeteren.

Er werd rekening gehouden met verschillende opmerkingen gegeven in de adviezen van de Raad van State van 10 juni 2009 en 7 juli 2010.

Omdat artikel 57/24 van de wet van 15 december 1980, dat de wettelijke basis van dit besluit uitmaakt, de Koning hiertoe niet de bevoegdheid verleent werden de bepalingen die de §§ 4 en 5 van artikel 4 van Richtlijn 2004/83/EG omzetten in het voorontwerp weggelaten. Bijgevolg worden deze paragrafen gelijktijdig bij wet omgezet. Niettemin worden de voorschriften en principes vervat in deze paragrafen al toegepast door de Belgische asielinstanties.

Er werd ook meer duidelijkheid gegeven over de voorwaarden waaronder een persoon kan tussenkomen als vertrouwenspersoon die de asielzoeker bijstaat.

Op vraag van de Raad van State wordt de niet begeleide minderjarige voortaan gedefinieerd met verwijzing naar de Programmawet van 24 december 2004 betreffende de voogdij van niet begeleide minderjarige vreemdelingen.

Het ontwerp van besluit behoudt ook de mogelijkheid gegeven aan de ambtenaren van het Commissariaat om in geval van twijfel over de echtheid de originele identiteitsdocumenten bij te houden voor de duur van een onderzoek, wanneer een grondig onderzoek nodig blijkt te zijn.

Er werd rekening gehouden met de door de Raad van State gegeven opmerkingen van technische aard alsook met de vraag om de datum van publicatie niet te behouden als datum van inwerkingtreding van het besluit.

Voor het overige wordt verwezen naar de artikelsgewijze bespreking Artikelsgewijze commentaar

Artikel 1.Om in overeenstemming te zijn met wat wordt voorgeschreven in elk van de richtlijnen, preciseert artikel 1 dat het ontwerpbesluit gedeeltelijk Richtlijn 2004/83/EG en Richtlijn 2005/85/EG omzet.

Artikel 2 voorziet in twee technische aanpassingen van artikel 1 van het koninklijk besluit. Vooreerst wordt de definitie van asielzoeker aangepast, rekening houdend met de invoering van de status van subsidiaire bescherming en met de definitie gebruikt in Richtlijn 2004/83/EG inzake de minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft.

Ten tweede wordt de notie « vertrouwenspersoon » verder uitgewerkt.

Voortaan kunnen alleen gemachtigde personen optreden die beroepshalve gespecialiseerd zijn in bijstand aan personen of asiel, zoals sociale assistenten of vertegenwoordigers van NGO's die actief zijn binnen de sector. In voorkomend geval, zal de ambtenaar van het Commissariaat-generaal de persoon die wenst op te treden als vertrouwenspersoon, kunnen ondervragen teneinde zich hiervan te vergewissen. Indien nodig, kan de ambtenaar zich verzetten tegen zijn aanwezigheid.

Ten derde, om tegemoet te komen aan een opmerking van de Raad van State vervolledigt artikel 2 van dit besluit artikel 1 van het basisbesluit om te verduidelijken dat de niet begeleide minderjarige gedefinieerd wordt met verwijzing naar de Programmawet van 24 december 2002 betreffende de voogdij van niet begeleide minderjarige vreemdelingen.

Er dient nochtans te worden opgemerkt dat niet alle minderjarigen die in aanmerking komen om op het Commissariaat-generaal gehoord te worden en die binnen het toepassingsgebied van dit besluit vallen niet-begeleide minderjarigen in de zin van voornoemde wet zijn. Het komt immers voor, hoewel uitzonderlijk, dat minderjarigen in eigen naam asiel vragen. Deze aanvragen worden vervolgens onderworpen aan een eigen onderzoek, zelfs wanneer één of beide ouders met hem op het grondgebied aanwezig zijn. Aanvragen in eigen naam worden ook ingediend door jongeren die begeleid worden door een volwassene die beweert de voogd volgens de nationale wet van de minderjarige te zijn.

Artikel 3 voorziet in een technische aanpassing van artikel 2 van hetzelfde besluit. "Betrekkingen van niveau 1" wordt "betrekkingen van niveau A" zoals beschreven in het koninklijk besluit van 4 augustus 2004 betreffende de loopbaan van niveau A van het rijkspersoneel.

Artikel 2 wordt tevens gewijzigd conform de bepaling voorzien in artikel 8, § 2, c) van voornoemde Richtlijn 2005/85/EG volgens hetwelk de ambtenaren, belast met het gehoor van asielzoekers, een gepaste kennis moeten bezitten van de normen die van toepassing zijn op het gebied van het asiel- en vluchtelingenrecht.

Een nieuw tweede lid wordt bovendien in artikel 2 ingevoegd teneinde artikel 17, § 4 van de Richtlijn 2005/85/EG om te zetten en volgens hetwelk de ambtenaren belast met het gehoor van niet-begeleide minderjarigen de vereiste kennis met betrekking tot de bijzondere noden van minderjarigen moeten bezitten ("een ambtenaar die de vereiste kennis met betrekking tot de bijzondere noden van minderjarigen bezit bereidt de beslissing voor van de instantie verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van een niet begeleide minderjarige".) Deze kennis betreft de vorming die door de coördinerende dienst voor minderjarigen van het Commissariaat -generaal verspreid wordt via het Kennis- en Leercentrum.

Artikel 4 voorziet in een aantal technische aanpassingen van artikel 3 van hetzelfde besluit. In § 1 worden de woorden "de leden en de ambtenaren van de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen" vervangen door "de magistraten, de leden van de griffie en de ambtenaren van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen". Er werd een nieuwe jurisdictie gecreëerd, de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. De Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen werd opgeheven, zijn leden en ambtenaren werden geïncorporeerd in de nieuwe Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. De leden van deze nieuwe raad kunnen zich hierdoor op de hoogte stellen van de situatie in de landen van herkomst. Er wordt opgemerkt dat zij echter geen nieuwe informatie over individuele asieldossiers mogen vragen. Zij kunnen evenmin onderzoeksopdrachten geven aan het Commissariaat-generaal.

In § 2 worden de woorden "de wettelijke bepalingen die betrekking hebben op de subsidiaire beschermingstatus", waarvoor het Commissariaat-generaal sinds 10 oktober 2006 bevoegd is, toegevoegd om aan te duiden dat de vorming uitgebreid moet worden om rekening te houden met de uitbreiding van de bevoegdheden van het Commissariaat-generaal In § 3 worden de woorden "of voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen" toegevoegd, zodat de Commissaris-generaal zich ook voor die nieuwe jurisdictie kan laten vertegenwoordigen door medewerkers van de juridische dienst.

Artikel 5 voegt een § 3 toe aan artikel 4 van het besluit teneinde artikel 8, § 2, a) van Richtlijn 2005/85/EG om te zetten. Hierdoor wordt formeel herinnerd aan het feit dat de ambtenaar de asielaanvragen op individuele, objectieve en onpartijdige wijze onderzoekt.

Artikel 5 voegt een § 4 toe aan artikel 4 van het besluit teneinde artikel 22 van Richtlijn 2005/85/EG om te zetten. Zo wordt het de ambtenaar verboden om enige informatie betreffende de individuele asielaanvraag, alsook het feit dat een asielaanvraag werd ingediend, mee te delen aan de vermeende actoren van vervolging van de asielzoeker. Het wordt hem tevens verboden om bij de vermeende actoren van vervolging van een asielzoeker informatie in te winnen op een wijze die ertoe leidt dat deze actoren te weten komen dat een asielaanvraag werd ingediend door de betrokken asielzoeker, en er gevaar zou ontstaan voor de fysieke integriteit van deze laatste en van de personen te zijnen laste, of voor de vrijheid en veiligheid van zijn familieleden die nog in zijn land van herkomst verblijven.

Er werd gevolg gegeven aan de suggestie van de Raad van State om hetzelfde verbod tot mededeling op te leggen ten aanzien van de vermeende actoren van ernstige schade in de zin van de definitie van subsidiaire bescherming. Deze bepaling verbiedt echter niet dat informatie bij de nationale overheden van de asielzoeker wordt ingewonnen indien deze overheden niet de actoren van ernstige schade zijn. De ernstige schade die voor de Belgische asielinstanties aanleiding kan geven tot het verlenen van de subsidiaire beschermingstatus betreft bijna altijd de ernstige schade veroorzaakt door willekeurig geweld in het geval van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. In dit geval is er geen geïdentificeerde of identificeerbare actor ten aanzien van wie er een risico op mededeling bestaat. Het komt bovendien voor dat genieters van de subsidiaire bescherming in contact blijven met hun nationale overheden.

Er dient te worden onderstreept dat de reglementering die het openbaar ambt regelt, meer bepaald artikel 10 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 betreffende het statuut van het rijkspersoneel, de ambtenaar bovendien al verplicht tot discretie en respect voor het privéleven van de asielzoeker. De ambtenaar is tevens gehouden tot naleving van de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van het privéleven.

Artikel 5 legt geen nieuwe regel op en voegt niets aan de teksten die nu al door de ambtenaren van het CGVS worden toegepast. Er kan ook worden gesteld dat de in artikel 22 van de Richtlijn 2005/85/EG vervatte verbodsbepalingen dermate klaar en duidelijk zijn dat het artikel vanaf 1 december 2007, datum waarop de termijn voor omzetting van de richtlijn ten einde liep, directe werking binnen de interne orde heeft.

Artikel 6 voorziet in een aanpassing van artikel 5 van hetzelfde besluit. Artikel 5 omschrijft het toepassingsgebied van afdeling I van hoofdstuk III over de rechtspleging voor het Commissariaat-generaal.

Artikel 5 bepaalt dat de bepalingen van deze afdeling slechts van toepassing zijn in het kader van de behandeling van de asielaanvraag en dus niet noodzakelijk van toepassing zijn in geval van het onderzoek naar de mogelijkheid tot intrekking van de status.

Artikel 7 voorziet in een technische aanpassing in die zin dat § 2 van artikel 6 van hetzelfde besluit wordt verplaatst naar artikel 7. De regel volgens welke iedere asielzoeker minstens één keer wordt opgeroepen voor gehoor, blijft behouden.

Artikel 8 voorziet in een aanpassing van artikel 7 van hetzelfde besluit. Dit artikel vervolledigt en herhaalt de verschillende wijzen waarop tot gehoor kan opgeroepen worden conform de wettelijke bepalingen van artikel 51/2 van de wet.

Er wordt hier opgemerkt dat de asielzoeker overeenkomstig artikel 51/2 van de wet van 15 december 1980 op drie wijzen kan worden opgeroepen, ofwel door een kennisgeving van de oproeping aan de asielzoeker zelf, ofwel door kennisgeving op de gekozen woonplaats bij een ter post aangetekende zending of nog per bode tegen ontvangstbewijs. In de praktijk roept het Commissariaat-generaal tot op heden de meeste asielzoekers op bij een ter post aangetekende zending of per bode tegen ontvangstbewijs (bijvoorbeeld wanneer de oproeping persoonlijk werd overhandigd in een open of gesloten centrum).

Als verplichting ter aanvulling van de wet wordt er eveneens voorzien dat er, ter informatie, per fax of per e-mail, een kopie van de oproeping wordt verstuurd naar de advocaat van de asielzoeker.

Aangezien het immers aan de asielzoeker is om zijn raadsman in te lichten over de stand van zijn procedure, heeft de kopie van de oproeping slechts een informatieve waarde.

Aan het artikel wordt een nieuwe § 2 toegevoegd die de huidige praktijk met betrekking tot minderjarigen bevestigt. De oproeping van de niet-begeleide minderjarige asielzoekers gebeurt, met name, volgens de procedure omschreven in de voogdijwet.

De kennisgeving aan de asielzoeker zelf wordt slechts in een beperkt aantal gevallen gebruikt, meer bepaald, wanneer op het einde van een gehoor blijkt dat het gehoor later moet worden voortgezet of wanneer zeer snel een beslissing moet worden genomen (bijvoorbeeld wanneer de asielzoeker zich bevindt op de Dienst Vreemdelingenzaken). In de toekomst zal het Commissariaat-generaal deze manier van kennisgeving uitbreiden omdat in bepaalde situaties op korte termijn een beslissing moet worden genomen of een voortzetting van het gehoor op een ander tijdstip noodzakelijk blijkt. In geval van kennisgeving van een oproeping voor voortzetting van het gehoor op een latere datum of op een later uur moet de ambtenaar de instemming van de op het gehoor aanwezige advocaat met de nieuwe vastgelegde datum krijgen.

Dit artikel van het besluit vervolledigt de bestaande wettelijke regelgeving nog op twee punten.

Wanneer een asielzoeker wordt opgeroepen bij ter post aangetekende brief op zijn gekozen woonplaats, zal het Commissariaat-generaal de praktijk van het in acht nemen van minstens acht werkdagen tussen het verzenden van de oproeping en de datum van het gehoor behouden. De termijn wordt van vierentwintig op achtenveertig uur gebracht in geval van opsluiting van de asielzoeker. Dit geldt eveneens indien de asielzoeker een onderdaan is van een Lidstaat van de Europese Unie.

Artikel 57/6, laatste lid bepaalt namelijk dat de beslissingen tot niet-inoverwegingneming die ten aanzien van hen kunnen worden genomen, binnen een termijn van vijf werkdagen worden genomen. Een zo korte termijn maakt het niet mogelijk het gehoor meer dan achtenveertig uur uit te stellen.

In het geval dat de oproeping aan hem in persoon betekend wordt, kan de asielzoeker ten vroegste acht kalenderdagen na de kennisgeving aan de persoon zelf worden gehoord. Deze termijn wordt hier ook beperkt tot achtenveertig uur in geval van vasthouding of opsluiting van de asielzoeker. Dit geldt eveneens indien de asielzoeker een onderdaan van een Lidstaat van de Europese Unie is. Zoals hierboven aangegeven, bepaalt artikel 57/6, laatste lid van de wet dat de beslissingen tot niet-inoverwegingneming die ten aanzien van EU-onderdanen kunnen worden genomen, binnen een termijn van vijf werkdagen worden genomen.

Een zo korte termijn maakt het niet mogelijk het gehoor meer dan achtenveertig uur uit te stellen.

Als de asielzoeker wordt opgeroepen door een kennisgeving aan de persoon zelf voor een nieuw gehoor kan het gehoor onmiddellijk plaatsvinden na de kennisgeving van de oproeping voor gehoor. De hypothese die hier bedoeld wordt is deze waarin een asielzoeker tijdens een eerste gehoor wordt opgeroepen voor een volgend gehoor.

Gezien het om een nieuw gehoor gaat kan immers worden vermoed dat de asielzoeker die wenst bijgestaan te worden door een advocaat de tijd heeft gehad om er een te vinden en het dus niet noodzakelijk is om het gehoor uit te stellen.

Als de asielzoeker al een advocaat heeft, is voor, de datum van het nieuwe gehoor de toestemming van de advocaat en van de vertrouwenspersoon vereist, voor zover hij samen met de asielzoeker aanwezig is op het moment van de kennisgeving aan de persoon zelf. Om elke discussie te vermijden, worden de advocaat en de vertrouwenspersoon op gelijke voet gesteld.

Artikel 9 voorziet in een aanpassing van artikel 9 van hetzelfde besluit. § 1 geeft een opsomming van de gegevens die de oproeping tot gehoor dient te bevatten. Voortaan bevat de oproeping een vermelding die verduidelijkt dat de asielzoeker zich op de dag van het gehoor kan laten bijstaan door een advocaat en een vertrouwenspersoon. Bovendien, voor wat de zinsnede met betrekking tot de verplichting om de nodige documenten mee te brengen betreft, worden de documenten in kwestie meer in detail omschreven. Deze opsomming neemt de elementen over die de asielzoekers volgens artikel 4, § 1 en 2 van voornoemde Richtlijn 2004/83/EG zo snel mogelijk moeten aanvoeren om hun aanvraag tot internationale bescherming te ondersteunen. Verder wordt er bepaald dat de documenten naar elk gehoor dienen te worden meegebracht (cfr. het artikel 20 van dit besluit).

De bepalingen van hetzelfde besluit werden ook aangepast naar aanleiding van de wijzigingen die werden aangebracht in artikel 52, § 2, 4° en in artikel 57/10 van de wet. Die bepaling kent de asielzoeker vijftien dagen toe, te rekenen vanaf de datum van het geplande gehoor, om een geldige reden te geven indien hij zich niet zou hebben aangemeld. In het geval van een verzoek om inlichtingen, beschikt hij over één maand, te rekenen vanaf het verzenden van het verzoek, om te reageren. Deze wettelijke termijnen worden uitdrukkelijk in het besluit vermeld.

De artikelen 10 en 11 voorzien in technische aanpassingen van de artikelen 10 en 11 van hetzelfde besluit om deze in overeenstemming te brengen met de nieuwe artikelen 52 en 57/10 van de wet.

Artikel 12 voegt een artikel 13/1 toe in hetzelfde besluit. § 1 van dit nieuwe artikel zet artikel 13, § 2 van Richtlijn 2005/85/EG om door te bepalen dat het persoonlijke onderhoud plaatsvindt in omstandigheden die een passende geheimhouding waarborgen.

Er wordt op gewezen dat de teksten die het openbaar ambt regelen, meer bepaald artikel 10 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 betreffende het statuut van het rijkspersoneel, de ambtenaar verplichten tot discretie en respect voor het privéleven van de asielzoeker. De ambtenaar is tevens gehouden tot naleving van de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van het privéleven.

Lid 2 van dit artikel bepaalt dat het gehoor alleen plaatsvindt in aanwezigheid van de dossierbehandelaar, de asielzoeker, in voorkomend geval, de tolk, de advocaat van de asielzoeker, en één vertrouwenspersoon. Er dient te worden benadrukt dat het Commissariaat-generaal zich kan verzetten tegen de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon indien deze niet voldoet aan de definitie van artikel 1, 6°. Krachtens artikel 12 van het besluit beschikt de ambtenaar overigens over de politie van het gehoor. Het Commissariaat-generaal kan zich bovendien verzetten tegen zijn aanwezigheid om vertrouwelijkheidsredenen of om redenen eigen aan het onderzoek. De verplichting om te waken over de vertrouwelijkheid van het gehoor resulteert uit artikel 13 § 3 van Richtlijn 2005/85/EG. Met redenen eigen aan het onderzoek van de aanvraag, worden bedoeld alle motieven die de ambtenaar toelaten te denken dat de aanwezigheid van de vertrouwenspersoon de vrije en ongedwongen meningsuiting van de asielzoeker zou kunnen belemmeren en alle motieven die toelaten te denken dat de aanwezigheid van de vertrouwenspersoon geen volledige weergave van de waarheid zou kunnen toelaten.

Er dient te worden opgemerkt dat artikel 13 § 1 van voornoemde richtlijn expressis verbis bepaalt dat het gehoor van de asielzoeker normalerwijze plaatsvindt in afwezigheid van de familieleden van de asielzoeker, maar dat de overheid kan oordelen dat hun aanwezigheid noodzakelijk is om tot een adequaat onderzoek over te gaan. Lid 3 van het nieuwe artikel 13/1 bepaalt bijgevolg dat het Commissariaat-generaal de aanwezigheid van familieleden van asielzoekers uitzonderlijk kan aanvaarden wanneer hun aanwezigheid noodzakelijk zou zijn om over te gaan tot een adequaat onderzoek.

Artikel 13 vervangt artikel 14 van het huidige besluit. Het betreft het gehoor van minderjarigen, hetzij begeleide of niet begeleide minderjarigen hetzij minderjarigen die vallen onder de voogdijwet of minderjarigen die niet onder de voogdijwet vallen. In lid 1 maakt het de garantie van geheimhouding ten voordele van meerderjarigen toepasselijk op minderjarigen.

In lid 2 somt het de personen op die het gehoor van de minderjarige mogen bijwonen.

In lid 3 herneemt het nieuwe artikel 14 bovendien de regel uit de vroegere versie van artikel 14 van het koninklijk besluit van 11 juli 2003, volgens welke de ambtenaar zich om redenen eigen aan het onderzoek van de aanvraag of om vertrouwelijkheidsredenen, tijdens het gehoor kan verzetten tegen de aanwezigheid van de vertrouwenpersoon van de minderjarige. Het zal namelijk mogelijk zijn om zich op deze bepaling te beroepen wanneer er aanwijzingen zijn die toelaten te veronderstellen dat de aanwezigheid van de vertrouwenspersoon de sereniteit van het gehoor zou kunnen schaden. Er dient op te worden gewezen dat het Commissariaat-generaal bovendien een vertrouwenspersoon kan weigeren te aanvaarden indien deze niet voldoet aan de definitie van artikel 1, 6°.

Ten slotte, om te voldoen aan § 6 van hetzelfde artikel 17 van de richtlijn, verzoekt lid 4 van het artikel de Commissaris-generaal, er rekening mee te houden dat het hogere belang van het kind een doorslaggevende overweging bij het onderzoek van zijn asielaanvraag.

Artikel 14 voorziet in een aanpassing van artikel 16 van hetzelfde besluit. De woorden "De identiteit en de handtekening van de ambtenaar" worden vervangen door de woorden "de initialen en de handtekening van de ambtenaar". Deze wijziging is in overeenstemming met de wet betreffende de openbaarheid van bestuur en beoogt de ambtenaar te beschermen tegen eventuele misbruiken vanwege de asielzoeker, bijvoorbeeld telefonische oproepen of huisbezoeken.

Artikel 16 wordt eveneens gewijzigd teneinde de dossierbehandelaar te verplichten om, in voorkomend geval, de redenen die hem ertoe aanzetten om zich te verzetten tegen de aanwezigheid van de door de asielzoeker gekozen vertrouwenspersoon tijdens het gehoor op te nemen in het gehoorverslag. Er dient hier gewezen te worden op het feit dat artikel 1 van huidig ontwerp de noodzakelijke voorwaarden om in die hoedanigheid te kunnen optreden herdefinieert en dat artikel 11, lid 4 voortaan voorziet dat de dossierbehandelaar zich om redenen eigen aan het onderzoek van de aanvraag of om vertrouwelijkheidsredenen kan verzetten tegen de aanwezigheid van de vertrouwenpersoon op het gehoor.

Artikel 15 wijzigt artikel 17 van hetzelfde besluit. § 2 dat de confrontatieplicht behandelt, wordt gewijzigd teneinde de ambtenaar, in principe, te verplichten de asielzoeker te confronteren met tegenstrijdigheden, niet alleen met tegenstrijdige verklaringen afgelegd op de Dienst Vreemdelingenzaken die tijdens het gehoor aan het licht zouden komen, maar ook met elke andere verklaring die de asielzoeker heeft afgelegd en die in het administratieve dossier voorkomt. Aangezien de ambtenaar niet kan worden verplicht om de asielzoeker te confronteren met tegenstrijdigheden die slechts later aan het licht zouden kunnen komen, zullen alleen deze die zich tijdens het gehoor zelf aan de ambtenaar voordoen aan de asielzoeker voor eventuele reactie worden voorgelegd. Het feit de asielzoeker te moeten confronteren met bepaalde tegenstrijdigheden betekent niet dat deze laatste opnieuw moet worden opgeroepen voor een nieuw gehoor. Dit artikel belet de Commissaris-generaal overigens niet om een beslissing te nemen op grond van een tegenstrijdigheid waarmee de asielzoeker niet geconfronteerd werd.

Dit artikel is in het belang van zowel de asielzoeker als het Commissariaat-generaal. Het laat toe het nut van het gehoor te maximaliseren en bevordert het aan het licht brengen van de waarheid.

Deze bepaling laat immers toe dat incoherenties, inconsistenties, zelfs gewone misverstanden die blijken uit de woorden van de asielzoeker tijdens het gehoor onmiddellijk worden opgehelderd, zonder dat de asielzoeker moet wachten om een beroep te kunnen instellen om hiertegen te reageren. In deze zin kan dit artikel ook bijdragen tot een snellere behandeling van de aanvragen. Een correcte toepassing van deze bepaling heeft eveneens tot gevolg dat er meer gewicht wordt toegekend aan de motiveringen van de beslissingen van de Commissaris-generaal. § 3 van het gewijzigde artikel 17 wordt vervolledigd met de vermelding dat aanvullende opmerkingen of stukken ook tegen ontvangstbewijs kunnen worden ingediend, terwijl dit nu slechts per aangetekende brief mogelijk is.

Artikel 16 voorziet in een aanpassing van artikel 18 van hetzelfde besluit. In § 2 wordt de termijn om de reden van de afwezigheid mee te delen, nauwkeurig bepaald en dit overeenkomstig de artikelen 52 en 57/10 van de wet.

Artikel 17 voorziet in een aanpassing van artikel 19 van hetzelfde besluit. § 1 bepaalt dat de advocaat of de vertrouwenspersoon het gehoor kan bijwonen maar dat de afwezigheid van de advocaat of van de vertrouwenspersoon de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde niet belet de asielzoeker te horen.

Het staat elke advocaat namelijk vrij zich te laten vervangen.

Bovendien is het Commissariaat-generaal een administratieve instantie, is de procedure voor het Commissariaat-generaal een administratieve en geen jurisdictionele procedure. In de praktijk brengt het Commissariaat-generaal de advocaat op de hoogte van het geplande gehoor van zijn cliënt en nodigt hij ook hem uit om het gehoor bij te wonen. De advocaat geeft echter niet altijd gevolg aan deze uitnodiging. In § 1 wordt dan ook een derde lid toegevoegd waarin, conform de huidige praktijk, wordt bepaald dat het gehoor kan plaatsvinden in afwezigheid van de advocaat.

Een § 3 wordt ingevoegd die bepaalt door wie de minderjarige asielzoeker zich laat bijstaan tijdens het gehoor. Deze paragraaf betreft, met name, de voogdij van niet-begeleide minderjarigen die wordt georganiseerd door de programmawet van 24 december 2002.

Krachtens artikel 479, afdeling 5, artikel 9, § 2 van deze laatste wet staat de voogd die krachtens deze wet werd aangesteld, de niet-begeleide minderjarige bij in elke fase van de procedures die voorzien zijn door de wetten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, en is hij aanwezig op elk van zijn gehoren.

Om te kunnen voldoen aan de bepaling van artikel 17 § 1, b) van voornoemde richtlijn, laat § 4 de voogd die de bijzondere voogdij voorzien door de Belgische wet uitoefent, toe om tijdens het gehoor vragen te stellen en opmerkingen te formuleren, in het kader dat werd vastgelegd door de ambtenaar. Er wordt opgemerkt dat deze voorrechten alleen gelden voor de voogd die de voogdij voorzien door de Belgische wet uitoefent en dat ze worden uitgeoefend in het kader dat werd vastgelegd door de ambtenaar. Er wordt nog benadrukt dat de ambtenaar steeds de leiding en het toezicht over het gehoor behoudt krachtens artikel 12 van onderhavig besluit waaraan dit artikel geen afbreuk doet.

Artikel 18.Een nieuw artikel 20/1 wordt ingevoegd en wijst erop dat de tolk de verklaringen van de asielzoeker getrouw vertaalt.

Artikel 19.Na artikel 21 wordt een nieuw artikel 21/1 toegevoegd. Dit artikel regelt het geval waarin er een belangenconflict zou zijn tussen de tolk en de asielzoeker.

Artikel 20 voorziet in een aanpassing van artikel 22 van hetzelfde besluit. In het eerste lid wordt er uitdrukkelijk melding gemaakt van de verplichting van de asielzoeker om de bewijsstukken waarover hij beschikt zo spoedig mogelijk voor te leggen. Er wordt een tweede lid toegevoegd, krachtens hetwelk de asielzoeker verplicht is om bij elk gehoor de originele bewijsstukken mee te brengen teneinde het Commissariaat-generaal de mogelijkheid te bieden deze indien nodig te onderzoeken.

Artikel 21 voorziet in een aanpassing van artikel 23 van hetzelfde besluit. Er wordt een § 2 toegevoegd met betrekking tot de behandeling van identiteitsdocumenten. De ambtenaar zal een kopie nemen van de geldige originele nationale en internationale documenten die aan de asielzoeker ter staving van zijn identiteit of nationaliteit werden uitgereikt. Het gaat bijvoorbeeld om een origineel internationaal paspoort of een originele nationale identiteitskaart. Deze documenten worden in principe niet ingehouden door het Commissariaat-generaal.

Maar, indien de ambtenaar vaststelt dat de echtheid van een identiteitsdocument nader onderzocht moet worden, bijvoorbeeld bij aanwijzingen van vervalsing, gebruik van valse stukken of onrechtmatig gebruik van het document, dient hij het document te kunnen behouden om over te gaan of te laten overgaan tot een grondig onderzoek met het oog op een correcte beoordeling van de asielaanvraag. Hoewel de ambtenaren van het Commissariaat-generaal onderworpen zijn aan artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering is de strafrechtelijke sanctie voor het gebruik van valse of vervalste documenten in de asielprocedure niet het doel van dit artikel. Dit artikel heeft als enig doel de evaluatie van de bewijskracht die gegeven kan worden aan de door de asielzoekers voorgelegde documenten ter vaststelling van hun identiteit en nationaliteit mogelijk te maken. De identiteit en nationaliteit zijn twee essentiële elementen in het onderzoek van elke asielaanvraag. Naar gelang van het geval zal het onderzoek van het document gebeuren ofwel door de Federale Politie, ofwel door Belgische diplomatieke posten, ofwel op basis van objectieve bronnen gecontacteerd door CEDOCA, ofwel op basis van objectieve informatie beschikbaar op het Commissariaat-generaal. Een dergelijk onderzoek uitvoeren of laten uitvoeren tijdens het gehoor is in de praktijk zelden, meestal helemaal niet haalbaar. Het betreft slechts een tijdelijke inhouding van het document; geen inbeslagname. Zodra het onderzoek is beëindigd en uiterlijk de dag waarop de Commissaris-generaal een beslissing neemt over de asielaanvraag, kan het identiteitsdocument worden teruggegeven aan de asielzoeker.

Door artikel 22 wordt er een artikel 23/1 ingevoegd. Dit gebeurt in overeenstemming met artikel 23, § 2 van de Europese Richtlijn 2005/85/EG. Overeenkomstig dit artikel moet een asielzoeker over wiens asielaanvraag binnen een termijn van zes maanden geen beslissing wordt genomen, op de hoogte worden gebracht van het uitstel van zijn beslissing of, op zijn verzoek, in kennis worden gesteld van het tijdsbestek waarbinnen hij zijn beslissing mag verwachten. Om praktische administratieve redenen wordt geopteerd voor het alternatief bepaald in artikel 23, § 2, b) van de Europese Richtlijn 2005/85/EG. Door de artikelen 23 en 24 wordt een afdeling ingevoegd in overeenstemming met artikel 4, § 3 van de Europese Richtlijn 2004/83/EG. Deze afdeling voorziet in een aantal regels voor de beoordeling van de feiten en elementen die door de asielzoeker worden aangehaald. Deze afdeling komt in de plaats van de afdeling betreffende de behandeling van het dringend beroep. Deze afdeling werd opgeheven want de nieuwe asielprocedure voorziet niet meer in de mogelijkheid van een dringend beroep.

Artikel 24, dat de litterae a) tot d) van artikel 4, § 3 van Europese Richtlijn 2004/83/EG omzet, vereist geen specifieke commentaar, behalve op twee punten.

Indien de door de asielzoeker aangehaalde feiten bestaan uit activiteiten die hij zou hebben verricht sinds zijn vertrek uit het land van herkomst, verzoekt littera d) van het nieuwe artikel 27 de Commissaris-generaal te onderzoeken of die activiteiten al dan niet tot doel hadden op artificiële wijze de voorwaarden te creëren om internationale bescherming te krijgen. Er dient echter te worden verduidelijkt dat, mocht dit het geval zijn, een eventuele weigeringsbeslissing niet alleen zou kunnen worden gemotiveerd door die vaststelling. Deze omstandigheid zou daarentegen in aanmerking kunnen komen voor de beoordeling van de algemene geloofwaardigheid van de asielzoeker.

Artikel 4, § 3, e) van de voormelde Europese Richtlijn 2004/83/EG werd niet omgezet. Dit wegens de tegenstrijdigheid met het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen en met het niet-terugleidingsprincipe. Deze tekst verzoekt de asielinstanties namelijk rekening te houden met het feit dat de asielzoeker zich zou kunnen beroepen op de bescherming van een derde land zonder dat uitdrukkelijk bewezen is dat hij effectief de nationaliteit van dit land bezit.

Artikelen 25 en 26 voorzien in de aanpassing van het opschrift van de afdeling 3 en de onderafdeling 1 van hoofdstuk III van hetzelfde besluit. Dit artikel kan worden toegepast in een aantal gevallen waarin het advies van de Commissaris-generaal wordt gevraagd.

Krachtens artikel 52/4 van de wet vraagt de Minister het advies van de Commissaris-generaal over de asielaanvraag van een vreemdeling ten aanzien van wie er ernstige redenen bestaan die toelaten hem te beschouwen als een gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Krachtens artikel 55, § 3 van de wet kan de vreemdeling van wie de asielaanvraag zonder voorwerp wordt verklaard, slechts van het grondgebied worden verwijderd na advies van de Commissaris-generaal over de overeenstemming van een dergelijke verwijderingmaatregel met artikel 3 EVRM. Artikel 27 voorziet in een technische aanpassing van de onderafdeling 2 van afdeling 3 van hoofdstuk III van hetzelfde besluit overeenkomstig artikel 57/6, eerste lid, 8° van de wet.

Artikel 28 heft artikel 28 van hetzelfde besluit op.

Artikel 29 voorziet in een aanpassing van artikel 30 van hetzelfde besluit. Er bestond reeds een verplichting om aan de personen aan wie de status van vluchteling wordt toegekend, een informatienota met hun rechten en verplichtingen te bezorgen. Er wordt een nieuw lid toegevoegd die als doel heeft een dergelijke nota te bezorgen aan de personen die de subsidiaire beschermingsstatus genieten.

Artikelen 30 en 31 voorzien in een aanpassing van de wijze waarop asieldossiers worden afgesloten. Deze aanpassing gebeurt in overeenstemming met artikel 19 van de Europese Richtlijn 2005/85/EG en stemt reeds overeen met de bestaande praktijk op het Commissariaat-generaal. De aanpassing voorziet dat in geval van vrijwillige afstand van de asielaanvraag, vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst of verwerving van de Belgische nationaliteit, een beslissing wordt genomen die niet alleen aan de Minister of zijn gemachtigde maar tevens aan de asielzoeker zelf ter kennis wordt gebracht.

Artikel 32 voegt een afdeling toe die de procedureregels omschrijft betreffende het onderzoek met het oog op een eventuele intrekking of een eventuele opheffing van de status. Deze regels zijn in overeenstemming met de Europese Richtlijn 2005/85/EG. Het onderzoek dat tot doel heeft de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingstatus die aan een persoon werd toegekend te heroverwegen, kan worden gestart zodra er nieuwe elementen of gegevens aan het licht komen die erop wijzen dat de geldigheid van zijn status opnieuw dient te worden onderzocht. In dat geval, wordt de betrokkene schriftelijk op de hoogte gebracht van het feit dat de Commissaris-generaal zijn recht om aanspraak te maken op de vluchtelingen- of subsidiaire beschermingsstatus heroverweegt, alsook van de redenen voor deze heroverweging.

De betrokkene krijgt in elk geval de mogelijkheid om de redenen uiteen te zetten waarom zijn vluchtelingenstatus of zijn subsidiaire beschermingsstatus niet moet worden ingetrokken of opgeheven.

Het principe is dat de Commissaris-generaal de persoon oproept voor een gehoor elke keer dat hij de status van een persoon heroverweegt.

In de bijzondere hypothese waar hij een beslissing tot opheffing van de status overweegt kan hij beslissen dat de betrokkene zijn elementen enkel schriftelijk kan doen gelden. Aangezien de beslissingen tot opheffing van de status voornamelijk gebaseerd zijn op de gunstige evolutie in het land van herkomst en niet op een gedrag dat persoonlijk aan de betrokkene wordt toegeschreven, zoals bij de intrekkingsbeslissingen, is het niet nodig gebleken systematisch een gehoor te organiseren. Hiermee worden de beslissingen gebaseerd op artikel 57/6, 4° van de wet bedoeld.

Dit alternatief wordt expliciet voorzien in artikel 38, § 1, b) van de Europese Richtlijn 2005/85/EG. Indien een gehoor wordt gehouden, zijn de meeste bepalingen van onderafdeling 3 betreffende het gehoor ook van toepassing op het gehoor met betrekking tot een heroverweging. De bepalingen betreffende het recht op bijstand, de rol van de tolk, en de door de asielzoeker neergelegde bewijsstukken zijn in dit geval ook van toepassing, en dit in hun geheel.

Er wordt voorzien in een bijzondere bepaling met betrekking tot het adres waarnaar alle briefwisseling, alsook de oproeping of de beslissing dient te worden verstuurd. Dit is nodig omdat de voor de asielprocedure gekozen woonplaats niet noodzakelijk meer actueel is.

De betekening kan geldig gebeuren op het laatste adres vermeld in het Rijksregister.

Het nieuwe artikel 35/3 somt de elementen op die moeten worden vermeld in de oproeping. Er zijn twee wijzigingen in vergelijking met de oproeping voor het gehoor in het kader van de behandeling van de asielaanvraag. De eerste wijziging betreft de aanwezigheid van een tolk. Deze wordt niet aangesteld naar gelang de keuze die door de asielzoeker wordt gemaakt overeenkomstig artikel 51/4 van de wet.

Indien de betrokkene het Nederlands noch het Frans machtig is, stelt het Commissariaat-generaal een tolk aan die één van de talen gesproken door de asielzoeker beheerst.

De tweede wijziging betreft de verplichting van de betrokkene, wanneer hij zich niet aanmeldt voor een gehoor op het Commissariaat-generaal, om de redenen mee te delen waarom de vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus niet kan worden ingetrokken of opgeheven. Bij afwezigheid op het gehoor en bij gebrek aan elke reactie vanwege de betrokkene, kan de Commissaris-generaal op basis van de elementen in het dossier een beslissing nemen zonder een nieuwe oproeping tot gehoor te sturen.

Artikel 33 werd aangepast ten gevolge van een opmerking van de Raad van State. Het artikel bepaalt nu dat het besluit in werking zal treden de tiende dag na dat het in het Belgische Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Vice-Eerste Minister en Minister belast met het Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Migratie- en asielbeleid, M. WATHELET

ADVIES 46.694/4 VAN 10 JUNI 2009 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 15 mei 2009 door de Minister van Migratie- en Asielbeleid verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot regeling van de werking van en de rechtspleging voor het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen", heeft het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Voorafgaande vormvereisten 1. Hoewel, zoals de inspecteur van Financiën erop wijst, dat het ontworpen besluit geen substantiële budgettaire weerslag heeft, behoeft het de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting.Uit het aan de afdeling Wetgeving van de Raad van State ter fine van advies toegezonden dossier blijkt evenwel niet dat deze akkoordbevinding voorhanden is.

Er dient voor gezorgd te worden dat dit vormvoorschrift naar behoren wordt vervuld. 2. In zoverre artikel 4 van het ontwerp (ontworpen artikel 4, §§ 3 en 4) de ambtenaren van het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen in de uitoefening van hun taak soortgelijke verplichtingen oplegt als die waarin wordt voorzien in een bepaling van een ontwerpbesluit dat ontstaan heeft gegeven aan het koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot regeling van de werking van en de rechtspleging voor het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (hierna het "koninklijk besluit van 11 juli 2003 (1)"), geeft het aanleiding tot dezelfde opmerking als die welke onder deze bepaling is gemaakt in advies 34.745/4, dat op 2 april 2003 is verstrekt over het genoemde ontwerp (1).

Algemene opmerking De artikelen 22 tot 25 van het ontwerp strekken ertoe in het koninklijk besluit van 11 juli 2003 (1) een afdeling 2 in te voegen, die de artikelen 27 tot 28/1 bevat en die het volgende opschrift draagt : "Bepalingen betreffende de beoordeling van de feiten".

In het verslag aan de Koning wordt gepreciseerd dat deze afdeling, die strekt tot de omzetting van artikel 4, leden 1 tot 3, van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, "voorziet in een aantal regels voor de beoordeling van de feiten en elementen die door de asielzoeker worden aangehaald".

Volgens artikel 57/24 van de wet van 15 december 1980, dat de rechtsgrond van het ontwerpbesluit vormt, is de Koning gerechtigd de rechtspleging vóór en de werking van het Commissariaat-generaal te bepalen. Deze bepaling kan niet dienen als rechtsgrond van de artikelen 24 en 25 van het ontwerp, die noch de rechtspleging vóór het Commissariaat-generaal betreffen, noch de werking ervan, maar wel de criteria waarmee rekening moet worden gehouden bij het onderzoek van een asielaanvraag en de manier waarop die criteria moeten worden geanalyseerd bij de beoordeling van de gegrondheid van de asielaanvraag. Zulke regels kunnen evenmin worden aangenomen op basis van artikel 108 van de Grondwet, dat de Koning machtigt om de verordeningen te maken en de besluiten te nemen die voor de uitvoering van de wetten nodig zijn. De Koning kan in de uitoefening van die bevoegdheid de draagwijdte van de wet niet uitbreiden, noch beperken.

Deze twee artikelen moeten derhalve vervallen.

Bijzondere opmerkingen Dispositief Artikel 1 (nieuw) Zoals in het verslag aan de Koning wordt aangegeven, zet het ontwerpbesluit deels de voornoemde Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 om, alsmede de Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (hierna "Richtlijn 2005/85/EG").

Overeenkomstig respectievelijk artikel 38, lid 1, tweede alinea, en artikel 43, tweede alinea, van deze richtlijnen moet zulks worden vermeld in een nieuw artikel 1.

Artikel 1 1. Het ontworpen artikel 1, 6°, van het koninklijk besluit van 11 juli 2003 (1) omschrijft de vertrouwenspersoon als volgt : "een persoon die door de asielzoeker speciaal gemachtigd wordt om hem bij te staan tijdens de behandeling van zijn aanvraag en die hetzij beroepshalve optreedt, hetzij bijzondere redenen kan aantonen voor zijn optreden". Uit het verslag aan de Koning volgt dat de ambtenaar van het Commissariaat-generaal tot taak zal hebben zich ervan te vergewissen dat de persoon die wenst op te treden als vertrouwenspersoon, voldoet aan de gestelde voorwaarden, en zich in voorkomend geval zal kunnen verzetten tegen diens aanwezigheid als vertrouwenspersoon.

De gestelde criteria zijn echter dermate vaag dat ze de ambtenaren van het Commissariaat-generaal een ruime beoordelingsbevoegdheid verlenen.

Daaromtrent om uitleg gevraagd, heeft de gemachtigde van de minister de volgende toelichtingen verstrekt : " les "raisons particulières" peuvent s'entendre de toute circonstance invoquée par une personne non-professionnelle sollicitant d'être personne de confiance permettant de convaincre le CGRA que celle-ci offre les mêmes garanties de fiabilité qu'un intervenant professionnel. En particulier, il s'agira des circonstances permettant au CGRA de considérer qu'elle recueille la totale confiance du demandeur d'asile, mais aussi qu'elle garantira l'expression libre, sereine et sincère du demandeur au cours de l'audition".

Om dit doel te bereiken en om tevens te voorkomen dat de ambtenaren van het Commissariaat-generaal een discretionaire beoordelingsbevoegdheid wordt verleend, zou het beter zijn in de ontworpen bepaling de woorden "en die hetzij beroepshalve optreedt, hetzij bijzondere redenen kan aantonen voor zijn optreden" te schrappen en voor te schrijven dat de ambtenaar van het Commissariaat-generaal zich tegen de aanwezigheid van de vertrouwenspersoon tijdens het verhoor van de asielzoeker kan verzetten indien blijkt dat diens aanwezigheid zou verhinderen dat de asielzoeker vrijuit kan spreken.

Dezelfde opmerking geldt mutatis mutandis voor de artikelen 11 en 12 van het ontwerp, die dienovereenkomstig moeten worden herzien. 2. Teneinde iedere verwarring te voorkomen omtrent hetgeen in het vervolg van de ontwerptekst verstaan moet worden onder "niet-begeleide minderjarige" (2), moet de niet begeleide minderjarige worden gedefinieerd met verwijzing naar het bepaalde in titel XIII, hoofdstuk 6, "Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen", van de programmawet (I) van 24 december 2002. Artikel 2 Het ontworpen artikel 2, tweede lid, bepaalt het volgende : "De ambtenaren belast met het gehoor van een niet-begeleide minderjarige asielzoeker moeten [...] de vereiste kennis met betrekking tot de bijzondere noden van minderjarigen bezitten. " De gemachtigde van de minister heeft daaromtrent de volgende toelichtingen verstrekt : "Les "connaissances nécessaires sur les besoins particuliers des mineurs" correspondent à l'enseignement dispensé en la matière par la coordination spécialisée MENA et le Centre de connaissance et d'apprentissage du CGRA (CCA) institué par l'article 3, § 2 de l'AR de base de 2003. La disposition en projet transpose l'article 17, § 4 de la Directive 2004/85/CE qui requiert que les Etats membres veillent à ce que "un agent possédant les connaissances nécessaires sur les besoins particuliers des mineurs élabore la décision de l'autorité responsable de la détermination concernant la demande du mineur non accompagné"".

Het zou verkieslijk zijn deze toelichtingen op te nemen in het verslag aan de Koning.

Artikel 4 Terwijl in het ontworpen artikel 4, § 4, sprake is van iedere "asielaanvraag" in de zin van artikel 49/3 van de wet van 15 december 1980, te weten iedere aanvraag om erkenning van de status van vluchteling of om toekenning van de subsidiaire beschermingsstatus, wordt in de ontwerptekst alleen verwezen naar het begrip "vermeende actoren van vervolging", dat specifiek is voor de status van vluchteling.

Opdat naar behoren rekening wordt gehouden met de subsidiaire beschermingsstatus in de zin van artikel 48/4 van de wet van 15 december 1980, moet de uitdrukking "vermoedelijke actoren van vervolging of van ernstige schade" worden gebruikt (3).

Artikel 7 1. Het ontworpen artikel 7, § 2, eerste lid, bepaalt de wijze waarop kennis wordt gegeven van de oproeping tot het gehoor, terwijl artikel 51/2 van de wet van 15 december 1980 zulke regels reeds voorschrijft. Er wordt wederom gewezen op het feit dat bepalingen die er alleen toe strekken een bepaling van een hogere regeling in herinnering te brengen door ze over te nemen of te parafraseren, dienen te vervallen.

Zodanige bepalingen zijn niet alleen overbodig, maar ze verhullen bovendien de ware aard van de hogere regeling. Door deze over te nemen, handelt de steller van het ontwerp alsof hij bevoegd zou zijn om die hogere regel vast te stellen en bijgevolg te wijzigen.

Artikel 7, § 2, eerste lid, moet bijgevolg vervallen. Bovendien moet het tweede lid, naar luid waarvan een kopie van de oproeping ter informatie verstuurd wordt naar de advocaat van de asielzoeker, worden herzien, zodat duidelijk blijkt dat het een verplichting tot verzending betreft die komt bovenop de verplichtingen die artikel 51/2 van de wet van 15 december 1980 voorschrijft. 2. De gemachtigde van de minister is het ermee eens dat in het ontworpen artikel 7, § 3, de verwijzing naar "§ 1" vervangen moet worden door een verwijzing naar de "§§ 1 en 2".3. Het ontworpen artikel 7, §§ 4 en 5, bepaalt de minimumtermijnen die in acht genomen moeten worden voordat de asielzoeker voor een gehoor kan worden opgeroepen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de asielzoeker die op zijn gekozen woonplaats wordt opgeroepen (§ 4) en diegene die wordt opgeroepen via een persoonlijke kennisgeving en geen advocaat heeft (§ 5).De ontworpen bepaling stelt evenwel niet de termijn vast die geldt in het - misschien theoretische, maar niet uit te sluiten - geval van een asielzoeker die wordt opgeroepen via een persoonlijke kennisgeving en die wel een advocaat heeft.

Artikel 7, § 5, moet dienovereenkomstig worden aangevuld.

Artikel 12 Zoals in het verslag aan de Koning wordt opgemerkt, bepaalt het ontworpen artikel 14, § 2, niet dat, wat betreft de personen die gerechtigd zijn om aanwezig te zijn tijdens het gehoor van de minderjarige, diegene die krachtens de nationale wet van de minderjarige het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent over deze laatste, in elk geval dat verhoor kan bijwonen. Ze mogen het gehoor alleen bijwonen indien de commissaris-generaal of de ambtenaar hun aanwezigheid noodzakelijk acht voor een deugdelijk onderzoek.

De ontworpen bepaling voert aldus een ongelijke behandeling in tussen enerzijds de minderjarige over wie een persoon krachtens de nationale wet van de minderjarige het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent, en die tijdens het gehoor door deze persoon alleen kan worden bijgestaan indien de aanwezigheid van deze laatste noodzakelijk wordt geacht, en anderzijds de minderjarige over wie een persoon de specifieke voogdij geregeld bij de Belgische wet uitoefent, in welk geval de minderjarige zonder voorbehoud door deze persoon kan worden bijgestaan.

Het is de afdeling Wetgeving evenwel niet duidelijk op welke grond in het licht van het gelijkheidsbeginsel gewettigd kan worden dat alle minderjarigen opgeroepen voor een gehoor niet in dezelfde omstandigheden kunnen worden bijgestaan door de persoon die over hen het ouderlijk gezag uitoefent, de voogdij geregeld volgens hun nationale wet of de specifieke voogdij geregeld bij de Belgische wet (4).

Een soortgelijke opmerking geldt voor artikel 16, 2°, van het ontwerp (ontworpen artikel 19, § 3), waarin eveneens alleen de persoon wordt vermeld die over de minderjarige de specifieke voogdij geregeld bij de Belgische wet uitoefent.

Artikel 20 Artikel 20, 3°, van het ontwerp voegt in artikel 23 van het besluit van 11 juli 2003 (1) een paragraaf 2 in, luidende : "De ambtenaar neemt een kopie van alle originele nationale of internationale documenten die de identiteit of nationaliteit bewijzen.

Indien de ambtenaar tijdens het gehoor vaststelt dat een nader onderzoek naar de echtheid van een of meerdere van deze documenten aangewezen is, kunnen deze documenten voor de periode noodzakelijk voor het uitvoeren van een dergelijk onderzoek, worden ingehouden.

De ingehouden originele nationale of internationale identiteitsdocumenten worden zo snel mogelijk en uiterlijk de dag waarop de Commissaris-generaal of één van zijn adjuncten een beslissing neemt, terug ter beschikking van de asielzoeker gesteld.

Het inhouden en het teruggeven van deze documenten gebeurt zoals omschreven in § 1." Het lijkt erop dat deze bepaling de ambtenaren van het Commissariaat-generaal machtigt om identiteitsdocumenten in beslag te nemen die niet authentiek lijken. Geen enkele bepaling in de wet van 15 december 1980 kent de ambtenaren van het Commissariaat-generaal evenwel een zodanige bevoegdheid tot inbeslagneming toe (5).

Het ontworpen artikel 23, § 2, moet dienovereenkomstig worden herzien (6).

Nieuw artikel In het ontwerp dient een nieuw artikel te worden ingevoegd tot wijziging van artikel 29 van het besluit van 11 juli 2003, zodat daarin de verwijzing naar artikel 52bis van de wet van 15 december 1980 wordt geschrapt en verwezen wordt naar de artikelen 52/4, tweede lid, en 55, § 3, van diezelfde wet, naar het voorbeeld van het nieuwe opschrift van onderafdeling 1.

Artikel 32 De gemachtigde van de minister heeft in verband met het ontworpen artikel 35/4 gepreciseerd dat onder het woord "onverminderd" de uitdrukking "met inachtneming van" moet worden verstaan. De ontworpen bepaling moet in die zin worden gewijzigd.

Artikel 33 Uit artikel 33 van het ontwerp volgt dat het besluit onverwijld in werking treedt op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Tenzij er een specifieke reden bestaat om af te wijken van de gangbare termijn van inwerkingtreding bepaald door artikel 6, eerste lid, van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken, het opmaken, bekendmaken en inwerkingtreden van wetten en verordeningen, dient in beginsel te worden afgezien van de onmiddellijke inwerkingtreding teneinde elkeen een redelijke termijn te geven om kennis te nemen van de nieuwe regels (7).

Slotopmerking Er bestaat geen grond om een artikel in paragrafen onder te verdelen wanneer elk ervan slechts één lid bevat; deze opmerking geldt onder meer voor de ontworpen artikelen 12/1, 14 en 22 (de artikelen 11, 12 en 19 van het ontwerp) (8).

Nota's (1) Zie de opmerking gemaakt onder artikel 6. (2) Zie in dit verband advies 34.744/4, op 2 april 2003 verstrekt omtrent een ontwerp dat aanleiding heeft gegeven tot het koninklijk besluit van 11 juli 2003 houdende vaststelling van bepaalde elementen van de procedure die dienen gevolgd te worden door de dienst van de Dienst Vreemdelingenzaken die belast is met het onderzoek van de asielaanvragen op basis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna het "koninklijk besluit van 11 juli 2003 (2)") (opmerking gemaakt onder artikel 10). (3) Vergelijk met artikel 48/5, § 1, van de wet van 15 december 1980. Zie eveneens artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2005/85/EG. (4) Vergelijk met het huidige artikel 14 van het koninklijk besluit van 11 juli 2003 (1).Zie eveneens artikel 9 van het koninklijk besluit van 11 juli 2003 (2). (5) Zie in dezelfde zin opmerking 1, gemaakt onder artikel 27 in het voornoemde advies 34.745/4, die op haar beurt verwijst naar opmerking 1, gemaakt onder artikel 5 van het ontwerp van koninklijk besluit waarover het voornoemde advies 34.744/4 is uitgebracht. (6) Vergelijk met het huidige artikel 23 van het koninklijk besluit van 11 juli 2003 (1).Zie eveneens artikel 5 van het koninklijk besluit van 11 juli 2003 (2), zowel de huidige lezing als de toekomstige lezing als gevolg van de wijziging ervan bij artikel 5 van het ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 juli 2003 houdende vaststelling van bepaalde elementen van de procedure die dienen gevolgd te worden door de dienst van de Dienst Vreemdelingenzaken die belast is met het onderzoek van de asielaanvragen op basis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, waarover de afdeling Wetgeving heden advies 46.693/4 heeft verstrekt. (7) Zie Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, 2008, tab Wetgevingstechniek, aanbeveling nr.151, a), www.raadvst-consetat.be (10/06/2009). (8) Ibid., aanbeveling nr. 64.

De kamer was samengesteld uit : De heren : Ph. Hanse, kamervoorzitter;

P.Liénardy en J. Jaumotte, staatsraden;

Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door Mevr. L. Vancrayebeck, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.

De griffier, C. Gigot.

De voorzitter, Ph. Hanse.

ADVIES 48.409/4 VAN 7 JULI 2010 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling Wetgeving, vierde kamer, op 10 juni 2010 door de Staatssecretaris voor Migratie- en asielbeleid, toegevoegd aan de Minister belast met Migratie- en asielbeleid en wat de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid betreft, toegevoegd aan de Eerste Minister verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot regeling van de werking van en de rechtspleging voor het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen", heeft het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Voorafgaande opmerking Het ontwerpbesluit is een nieuwe versie van een tekst waarover de afdeling Wetgeving van de Raad van State op 10 juni 2009 advies 46.694/4 gegeven heeft.

Wanneer de afdeling Wetgeving een advies heeft gegeven, heeft ze de bevoegdheid opgebruikt die ze krachtens de wet heeft; het komt haar derhalve niet toe om zich opnieuw uit te spreken over reeds onderzochte bepalingen, ongeacht of ze herzien zijn teneinde rekening te houden met de opmerkingen die in het eerste advies gemaakt zijn, dan wel ongewijzigd blijven.

Dat geldt niet wanneer overwogen wordt in de tekst volledig nieuwe bepalingen in te voegen over de inhoud waarvan de afdeling Wetgeving zich niet heeft kunnen uitspreken bij het oorspronkelijke onderzoek van het dossier : in zo'n geval moet de afdeling Wetgeving weer om advies worden verzocht, welk advies dan alleen op de nieuwe bepalingen betrekking heeft.

Dat geldt ook niet wanneer na het eerste advies nieuwe juridische gegevens opduiken, die kunnen rechtvaardigen dat de tekst door de afdeling Wetgeving wederom wordt onderzocht : in zo'n geval heeft het nieuwe onderzoek van de tekst betrekking op de weerslag van die nieuwe juridische gegevens op de betrokken regeling. Blijkbaar is zulks in casu niet het geval.

Gelet op hetgeen voorafgaat, dient de afdeling Wetgeving in dit geval enkel en alleen de volgende bepalingen of onderdelen van bepalingen van het ontwerpbesluit te onderzoeken : 1° wat artikel 8 betreft : a) onderdeel 2°;b) onderdeel 4°, voor zover daarbij in het ontworpen artikel 7, § 2, eerste zin, de woorden "of de voogdij krachtens de nationale wet" en de woorden "of conform de nationale wet" worden ingevoegd;c) onderdeel 4°, voor zover daarbij in het ontworpen artikel 7, § 3, de woorden "met uitzondering van de onderdanen van de Europese Unie, of van een Staat die partij is bij een Toetredingsverdrag tot de Europese Unie dat nog niet in werking is getreden" worden ingevoegd;d) onderdeel 4°, voor zover artikel 7 van het koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot regeling van de werking van en de rechtspleging voor het Commissariaat-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen daarbij aangevuld wordt met een paragraaf 4;2° artikel 13, voor zover daarbij in het ontworpen artikel 14, § 4, de woorden "tijdens het onderzoek van de asielaanvraag" worden ingevoegd;3° artikel 15, onderdeel 2°;4° artikel 18;5° artikel 24, voor zover daarbij in de inleidende zin van het ontworpen artikel 27 de woorden "objectieve en onpartijdige" worden ingevoegd;6° wat artikel 32 (1) betreft : a) het ontworpen artikel 35/2, § 1;b) in het ontworpen artikel 35/2, § 2, eerste lid, eerste zin, de woorden "binnen de vijftien dagen";c) het ontworpen artikel 35/2, § 2, derde en vierde lid;d) het ontworpen artikel 35/3, vierde en zevende streepje. Bijzondere opmerkingen Dispositief Artikel 8 1. Met betrekking tot de bepaling die artikel 7, § 2, van het koninklijk besluit van 11 juli 2003 zou moeten worden, rijst de vraag of het pertinent is gewag te maken van het geval dat over de niet-begeleide minderjarige in de zin van het ontworpen besluit - namelijk "elke persoon die voldoet aan de voorwaarden voorzien in Titel XIII, Hoofdstuk 6 van afdeling 3 van de Programmawet van 24 december 2002 met opschrift 'Voogdij van niet begeleide minderjarige asielzoekers'" (2) - een andere voogdij zou worden uitgeoefend dan de specifieke voogdij waarin de Belgische wet voorziet. Uit titel XIII, hoofdstuk 6, van de programmawet (I) van 24 december 2002 volgt immers, enerzijds, dat over elke minderjarige die in die bepalingen bedoeld wordt de specifieke voogdij dient te worden uitgeoefend die bij die artikelen geregeld wordt (3) en, anderzijds, dat een minderjarige die begeleid wordt door een persoon die de voogdij - of het ouderlijk gezag - over hem uitoefent op grond van de wet die van toepassing is overeenkomstig artikel 35 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht, geen "niet-begeleide minderjarige" is in de zin van de voormelde bepalingen (4).

De tekst behoort dienovereenkomstig te worden herzien. 2. De bepaling die artikel 7, § 4, tweede en derde lid, van het koninklijk besluit van 11 juli 2003 zou moeten worden, geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen : a) De gemachtigde ambtenaar heeft bevestigd dat de tekst in die zin moet worden begrepen dat de asielzoeker op een gehoor wordt opgeroepen voor een nieuw gehoor. Het zou beter zijn zulks uitdrukkelijk aan te geven in het dispositief. b) Het ontworpen derde lid, waarin bepaald wordt dat de nieuwe datum van gehoor de toestemming van de advocaat vereist voor zover hij samen met de asielzoeker aanwezig is op het moment van de kennisgeving aan de persoon zelf, gaat voorbij aan de mogelijkheid dat de asielzoeker er met toepassing van artikel 19 van het koninklijk besluit van 11 juli 2003 voor kiest zich te laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Het is zeer de vraag of in het licht van het grondwettelijk beginsel van de gelijkheid voor de wet aanvaard kan worden dat in dat geval de nieuwe datum van gehoor niet de toestemming van de vertrouwenspersoon vereist die samen met de asielzoeker aanwezig is op het moment van de kennisgeving aan de persoon zelf die tijdens het eerste gehoor plaatsvindt.

Naar aanleiding van een vraag in dat verband heeft de gemachtigde ambtenaar de volgende uitleg verstrekt : "(...) si seul l'assentiment de l'avocat doit être recueilli pour la nouvelle date d'audition, c'est parce que l'avocat est toujours présumé être suffisamment mandaté par le demandeur d'asile, contrairement à la personne de confiance".

Die uitleg is niet volledig overtuigend. De loutere omstandigheid dat de ambtenaar die een gehoor leidt zich in bepaalde gevallen kan verzetten tegen de aanwezigheid van een persoon in de hoedanigheid van vertrouwenspersoon is immers geen toereikende rechtvaardiging voor het feit dat in de voorliggende bepaling niet wordt voorgeschreven dat, in de gevallen waarop ze betrekking heeft, de nieuwe datum van gehoor de toestemming van de vertrouwenspersoon vereist die samen met de asielzoeker aanwezig is - voor zover de ambtenaar die het gehoor leidt zich niet tegen die aanwezigheid heeft verzet - op het moment van de kennisgeving aan de persoon zelf die tijdens het eerste gehoor plaatsvindt.

De ontworpen tekst behoort dienovereenkomstig te worden herzien.

Nota's (1) Het eerste van twee artikelen 32, waarvan het tweede artikel 33 moet worden.(2) Zie de bepaling die artikel 1, 8°, van het koninklijk besluit van 11 juli 2003 zou moeten worden.(3) Zie inzonderheid de artikelen 5, 6 en 8 van titel XIII, hoofdstuk 6, van de programmawet (I) van 24 december 2002.(4) Artikel 5, tweede streepje, van titel XIII, hoofdstuk 6, van programmawet (I) van 24 december 2002.Zie eveneens artikel 24, § 1, 1°, van titel XIII, hoofdstuk 6, van programmawet (I) van 24 december 2002, welke bepaling als volgt luidt : "De voogdij wordt van rechtswege beëindigd (...) wanneer de minderjarige wordt toevertrouwd aan de persoon die krachtens de wet die van toepassing is overeenkomstig artikel 35 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent. " De kamer was samengesteld uit : De heren P. Liénardy, kamervoorzitter;

J. Jaumotte en L. Detroux, staatsraden;

Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de H. B. Jadot, eerste auditeur-afdelingshoofd.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. P. Liénardy.

De griffier, C. Gigot.

De voorzitter, P. Liénardy.

18 AUGUSTUS 2010. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot regeling van de werking van en de rechtspleging voor het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, artikel 108;

Gelet op de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, artikel 57/24, ingevoegd door de wet van 14 juli 1987;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot regeling van de werking van en de rechtspleging voor het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 30 maart 2009 en 7 mei 2010;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting gegeven op 2 juni 2010;

Gelet op de adviezen 46.694/4 en 48.409/4 van de Raad van State respectievelijk gegeven op 10 juni 2009 en 7 juli 2010 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Migratie en asielbeleid en de Staatssecretaris voor Migratie- en asielbeleid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In hoofdstuk I van het koninklijk besluit van 11 juli 2003 tot regeling van de werking van en de rechtspleging voor het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen wordt voor het vroegere artikel 1, dat vernummerd wordt tot artikel 1/1, een nieuw artikel 1 ingevoegd, luidende : "

Artikel 1.Dit koninklijk besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake de minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming en van de Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus."

Art. 2.In het vroegere artikel 1 van hetzelfde besluit, dat vernummerd wordt tot artikel 1/1, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) de bepaling onder 5° wordt vervangen als volgt : "5° de asielzoeker : de vreemdeling die een aanvraag tot erkenning van de vluchtelingenstatus of tot toekenning van de subsidiaire beschermingsstatus heeft ingediend;" b) de bepaling onder 6° wordt vervangen als volgt : "6° de vertrouwenspersoon : een persoon die door de asielzoeker speciaal gemachtigd wordt om hem bij te staan tijdens de behandeling van zijn aanvraag en die beroepshalve optreedt;" c) een bepaling onder 8° wordt ingevoegd luidende als volgt : " 8° de niet begeleide minderjarige : elke persoon die voldoet aan de voorwaarden voorzien in Titel XIII, Hoofdstuk 6 van de Programmawet (I) van 24 december 2002 met opschrift "Voogdij over niet begeleide minderjarige vreemdelingen", afdeling 3."

Art. 3.In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden "betrekkingen van niveau 1" worden vervangen door de woorden "betrekkingen van niveau A";2° de bestaande tekst die het eerste lid zal vormen, wordt aangevuld met de woorden "en de gepaste kennis te bezitten van de normen die van toepassing zijn op het gebied van het asiel- en vluchtelingenrecht"; 3° een tweede lid wordt ingevoegd, luidende : "De ambtenaren belast met het gehoor van een minderjarige asielzoeker moeten over de vereiste kennis met betrekking tot de bijzondere noden van minderjarigen beschikken."

Art. 4.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "de leden en de ambtenaren van de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen" vervangen door de woorden "de magistraten, de leden van de griffie en de ambtenaren van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen";2° in paragraaf 2 worden de woorden "de wettelijke bepalingen die betrekking hebben op de subsidiaire beschermingsstatus," ingevoegd tussen de woorden "betreffende het statuut van de vluchtelingen," en de woorden "de Conventies betreffende de rechten van de mens";3° in paragraaf 3, tweede lid, worden de woorden "of voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen" ingevoegd tussen de woorden "voor de Raad van State" en de woorden "tegen beslissingen genomen door de Commissaris-generaal";

Art. 5.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de paragrafen 3 en 4, luidende : "§ 3. De ambtenaar onderzoekt de asielaanvragen op individuele, objectieve en onpartijdige wijze. § 4 De ambtenaar deelt noch informatie betreffende de asielaanvraag, noch het feit dat een asielaanvraag werd ingediend mee aan de vermeende actoren van vervolging of ernstige schade van de asielzoeker.

Hij wint bij de vermeende actoren van vervolging of ernstige schade van de asielzoeker geen informatie in op een wijze die ertoe leidt dat deze actoren te weten komen dat een asielaanvraag is ingediend door de betrokken asielzoeker, en dat er gevaar zou ontstaan voor de fysieke integriteit van deze laatste en van de personen te zijnen laste of voor de vrijheid en veiligheid van zijn nog in het land van herkomst verblijvende familieleden."

Art. 6.Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 5.De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing in het kader van de behandeling van de asielaanvragen op basis van artikel 52 en artikel 57/6, eerste lid, 1°, 2°, 3° en 5° van de wet."

Art. 7.In artikel 6 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 2 opgeheven.

Art. 8.In artikel 7 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, dat § 1 wordt, worden de woorden "per gewone post, per fax of per e-mail" ingevoegd tussen de woorden "door de asielzoeker gekozen woonplaats, als" en de woorden "naar de advocaat van de asielzoeker";2° in het eerste lid, dat § 1 wordt, worden ook de woorden "en in voorkomend geval naar de vertrouwenspersoon en naar de persoon die over de minderjarige asielzoeker de bijzondere voogdij voorzien door de Belgische wet uitoefent" opgeheven;3° Het tweede lid wordt opgeheven;4° In artikel 7 worden nieuwe paragrafen 2, 3, en 4, ingevoegd luidende : "§ 2.Indien de asielzoeker een minderjarige is, stuurt de Commissaris-generaal of zijn gemachtigde de oproeping tot gehoor op één van de wijzen voorzien in § 1 en 2 naar de gekozen woonplaats van de voogd die werd aangewezen conform de Belgische wet of conform de nationale wet, of naar de woonplaats van de persoon die het ouderlijk gezag op hem uitoefent. Bovendien wordt een kopie van deze oproeping per gewone post naar zowel de verblijfplaats van de minderjarige als, in voorkomend geval, naar de Dienst Voogdij verstuurd. § 3. Indien de asielzoeker wordt opgeroepen op zijn gekozen woonplaats bij een ter post aangetekende zending of per drager tegen ontvangstbewijs, moet het gehoor minstens acht werkdagen na de datum van verzending van de oproeping voor gehoor plaatsvinden, met uitzondering van de onderdanen van de Europese Unie, of van een Staat die partij is bij een Toetredingsverdrag tot de Europese Unie dat nog niet in werking is getreden, en van de asielzoekers die worden vastgehouden overeenkomstig de artikelen 74/5 en 74/6 van de wet voor wie het gehoor minstens achtenveertig uur na de kennisgeving van de oproeping kan plaatsvinden. § 4. Indien de asielzoeker wordt opgeroepen door een kennisgeving aan de persoon zelf, kan het gehoor niet vroeger dan acht dagen volgend op de kennisgeving plaatsvinden, met uitzondering van de onderdanen van de Europese Unie of van een Staat die partij is bij een Toetredingsverdrag tot de Europese Unie dat nog niet in werking is getreden, en van de asielzoekers die worden vastgehouden overeenkomstig de artikelen 74/5 en 74/6 van de wet, voor wie het gehoor minstens achtenveertig uur na de kennisgeving van de oproeping kan plaatsvinden.

Als de asielzoeker wordt opgeroepen door een kennisgeving aan de persoon zelf voor een volgend gehoor kan het gehoor onmiddellijk plaatsvinden.

De nieuwe datum van gehoor vereist de toestemming van de advocaat en van de vertrouwenspersoon voor zover zij samen met de asielzoeker aanwezig zijn op het moment van de kennisgeving aan de persoon zelf."

Art. 9.In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt een nieuw vierde streepje ingevoegd luidende : "- de vermelding dat de asielzoeker zich op de dag van het gehoor kan laten bijstaan door een advocaat en een vertrouwenspersoon;" 2° in paragraaf 1, in het vroegere vierde streepje dat het vijfde streepje wordt, worden de woorden "zijn reis- of identiteitsdocumenten, een vertaling in het Frans of het Nederlands van zijn dringend beroep bedoeld in artikel 63/2 van de wet en elk ander stuk tot ondersteuning van zijn aanvraag" vervangen door de woorden "en alle documenten waarover hij beschikt over zijn leeftijd, achtergrond, alsook die van relevante familieleden, identiteit, nationaliteit(en), land(en) of plaats(en) van eerder verblijf, eerdere asielaanvragen, reisroutes, identiteits- en reisdocumenten alsook elk ander stuk ter ondersteuning van de asielaanvraag";3° in paragraaf 1, in het vroegere vijfde streepje dat het zesde streepje wordt, worden de woorden " binnen de maand volgend op de verzending van de oproeping" vervangen door de woorden "binnen de vijftien dagen na het verstrijken van de in de oproepingsbrief vastgestelde datum voor het gehoor";4° in paragraaf 3, worden de woorden "de gevolgen die kunnen voortvloeien uit het gebrek aan antwoord" vervangen door de woorden "de eventuele gevolgen indien er geen antwoord volgt op het verzoek om inlichtingen binnen de maand volgend op de verzending ervan en er hiervoor geen geldige reden ter verantwoording wordt aangebracht".

Art. 10.Artikel 10, paragraaf 3, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de woorden "binnen de maand volgend op de verzending van het verzoek om inlichtingen".

Art. 11.Artikel 11, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de woorden "binnen de maand volgend op de verzending van het verzoek om inlichtingen".

Art. 12.Een artikel 13/1 wordt ingevoegd luidende : "

Art. 13/1.Het gehoor vindt plaats in omstandigheden die een passende geheimhouding waarborgen.

Het gehoor vindt slechts plaats in aanwezigheid van de ambtenaar, de asielzoeker, en, in voorkomend geval, een tolk, de advocaat van de asielzoeker en één enkele vertrouwenspersoon.

De ambtenaar kan niettemin de aanwezigheid van familieleden aanvaarden wanneer de aanwezigheid van een van hen noodzakelijk lijkt om tot een adequaat onderzoek van de aanvraag over te gaan.

Om redenen eigen aan het onderzoek van de aanvraag of om vertrouwelijkheidsredenen, kan de ambtenaar zich verzetten tegen de aanwezigheid van de vertrouwenspersoon op het gehoor."

Art. 13.Artikel 14 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "Art. 14, § 1. Het gehoor van de minderjarige vindt plaats in omstandigheden die een passende geheimhouding waarborgen. § 2. Tenzij de ambtenaar van oordeel is dat de aanwezigheid van andere personen noodzakelijk is om over te gaan tot een adequaat onderzoek vindt, in voorkomend geval, het gehoor van de minderjarige alleen plaats in aanwezigheid van de ambtenaar, de minderjarige, de persoon die over hem het ouderlijk gezag, de bijzondere voogdij bepaald door de Belgische wet, of de voogdij krachtens de nationale wet uitoefent, een tolk, de advocaat van de minderjarige en één enkele vertrouwenspersoon. § 3. Om redenen eigen aan het onderzoek van de aanvraag of om vertrouwelijkheidsredenen, kan de ambtenaar zich verzetten tegen de aanwezigheid van de vertrouwenpersoon op het gehoor van de minderjarige. § 4. Het hogere belang van het kind is een doorslaggevende overweging die de Commissaris-generaal en zijn ambtenaren moeten leiden tijdens het onderzoek van de asielaanvraag."

Art. 14.In artikel 16, paragraaf 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° onder het achtste streepje worden de woorden "de identiteit" vervangen door de woorden "de initialen";2° Een nieuw twaalfde streepje wordt ingevoegd luidende : "- in voorkomend geval, de uiteenzetting van de redenen waarom de ambtenaar zich verzet tegen de aanwezigheid van de vertrouwenspersoon tijdens het gehoor van de asielzoeker".

Art. 15.In artikel 17 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 worden de woorden "met de verklaringen door hem gedaan bij de Dienst Vreemdelingenzaken" vervangen door de woorden "met de eerder door hem gedane verklaringen";2° in paragraaf 2 worden de woorden "in principe" opgeheven;3° in paragraaf 3 worden de woorden "of door afgifte tegen ontvangstbewijs" ingevoegd tussen de woorden "per aangetekende brief" en de woorden "aanvullende opmerkingen".

Art. 16.In artikel 18, paragraaf 2, van hetzelfde besluit worden de woorden "binnen de vijftien dagen volgend op het verstrijken van de datum van het gehoor" ingevoegd tussen de woorden "De asielzoeker kan in dit geval" en de woorden "schriftelijk een geldige reden meedelen voor zijn afwezigheid".

Art. 17.In artikel 19 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt aangevuld met een derde lid, luidende : "De afwezigheid van de advocaat of van de vertrouwenspersoon belet de ambtenaar niet de asielzoeker persoonlijk te horen." 2° na paragraaf 2 worden twee nieuwe paragrafen ingevoegd : "§ 3.De minderjarige asielzoeker, wordt tijdens het gehoor bijgestaan door de persoon die over hem het ouderlijk gezag, de bijzondere voogdij bepaald door de Belgische wet of de voogdij krachtens de nationale wet uitoefent. § 4. Tijdens het gehoor is het de persoon die de bijzondere voogdij conform de Belgische wet uitoefent, toegestaan om vragen te stellen en opmerkingen te maken binnen het kader vastgesteld door de ambtenaar."

Art. 18.Een nieuw artikel 20/1 wordt ingevoegd, luidende : "

Art. 20/1.De tolk vertaalt getrouw de verklaringen van de personen aanwezig op het gehoor."

Art. 19.Na artikel 21 van hetzelfde besluit wordt een nieuw artikel 21/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 21/1.Indien de tolk tijdens het gehoor vaststelt dat er tussen de asielzoeker en hem een belangenconflict bestaat, meldt hij dit aan de ambtenaar. De ambtenaar onderzoekt het belangenconflict en, indien nodig, wordt overgegaan tot de aanwijzing van een andere op het Commissariaat-generaal aanwezige tolk die één van de talen gesproken door de asielzoeker beheerst.

Indien niet onmiddellijk een andere tolk kan worden aangewezen, wordt een nieuwe datum voor het gehoor vastgesteld en naar gelang het geval, aan de asielzoeker meegedeeld overeenkomstig artikel 51/2, zesde lid, van de wet."

Art. 20.Artikel 22 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 22.De asielzoeker deelt zo spoedig mogelijk aan de Commissaris-generaal alle originele stukken mee waarover hij beschikt en die hij nuttig acht ter ondersteuning van zijn asielaanvraag.

Bij elk gehoor op het Commissariaat-generaal dient de asielzoeker al de stukken, waarover hij beschikt, opnieuw voor te leggen."

Art. 21.In artikel 23 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzingen aangebracht : 1° In paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "voor zolang het onderzoek van de asielaanvraag door het Commissariaat-generaal duurt" ingevoegd na de woorden "of zijn gemachtigde";2° paragraaf 1, tweede lid, wordt vervangen als volgt : "De originelen van de ingehouden bewijsstukken worden na het onderzoek van de asielaanvraag door het Commissariaat-generaal teruggegeven aan de asielzoeker.De teruggave wordt genoteerd op het door de asielzoeker eerder ontvangen ontvangstbewijs." 3° In artikel 23 van hetzelfde besluit wordt een paragraaf 2 ingevoegd, luidende : "§ 2.De ambtenaar neemt een kopie van alle originele nationale of internationale documenten die de identiteit of nationaliteit bewijzen.

Indien de ambtenaar tijdens het gehoor vaststelt dat een nader onderzoek van een of meerdere van deze documenten aangewezen is, kunnen deze documenten voor de periode noodzakelijk voor het uitvoeren van een dergelijk onderzoek, worden ingehouden.

De ingehouden originele nationale of internationale identiteitsdocumenten worden zo snel mogelijk, terug ter beschikking van de asielzoeker gesteld. Het inhouden en het teruggeven van deze documenten gebeurt zoals omschreven in § 1."

Art. 22.In onderafdeling 7 van hetzelfde besluit wordt voor artikel 24 een artikel 23/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 23/1.Indien er binnen zes maanden na de indiening van de asielaanvraag geen beslissing werd genomen door de Commissaris-generaal ontvangt de asielzoeker op zijn verzoek informatie over het tijdsbestek waarin hij een beslissing over zijn aanvraag kan verwachten. De bepalingen betreffende de kennisgevingen bepaald in de artikelen 7 en 8 zijn hier van toepassing."

Art. 23.Het opschrift van afdeling 2 van hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "Afdeling 2. - Bepalingen betreffende de beoordeling van de feiten".

Art. 24.Artikel 27 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 27.De Commissaris-generaal beoordeelt de asielaanvraag op individuele, objectieve en onpartijdige wijze en houdt rekening met de volgende elementen : a) alle relevante feiten in verband met het land van herkomst op het tijdstip waarop een beslissing inzake de asielaanvraag wordt genomen, met inbegrip van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van het land van herkomst en de wijze waarop deze worden toegepast;b) de door de asielzoeker afgelegde verklaring en overgelegde documenten, samen met informatie over de vraag of de asielzoeker aan vervolging of ernstige schade is blootgesteld of blootgesteld zou kunnen worden;c) de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de asielzoeker, waartoe factoren behoren zoals achtergrond, geslacht en leeftijd, teneinde te beoordelen of op basis van de persoonlijke omstandigheden van de asielzoeker, de daden waaraan hij blootgesteld is of blootgesteld zou kunnen worden, met vervolging of ernstige schade, overeenkomen; d) de vraag of de asielzoeker, sedert hij zijn land van herkomst heeft verlaten, al dan niet activiteiten heeft uitgeoefend, die hem zouden kunnen blootstellen aan vervolging of ernstige schade indien hij naar zijn land van herkomst zou terugkeren."

Art. 25.In het opschrift van de afdeling 3 van hoofdstuk III van hetzelfde besluit worden de woorden "de artikelen 52bis en 57/6 eerste lid, 4° van de wet" vervangen door de woorden "artikel 52/4, tweede lid, artikel 55, § 3 en artikel 57/6, eerste lid, 8° van de wet".

Art. 26.In het opschrift van onderafdeling 1 van afdeling 3 van hoofdstuk III van hetzelfde besluit en in artikel 29 van hetzelfde besluit worden de woorden "artikel 52 bis" vervangen door de woorden "artikel 52/4, tweede lid en artikel 55, § 3".

Art. 27.In het opschrift van onderafdeling 2 van afdeling 3 van hoofdstuk III van hetzelfde besluit worden de woorden "artikel 57/6 eerste lid, 4°" vervangen door de woorden "artikel 57/6, eerste lid, 8°".

Art. 28.Artikel 28 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 29.In artikel 30 van hetzelfde besluit wordt een tweede lid ingevoegd, luidende : "Een informatienota over de subsidiaire beschermingsstatus wordt uitgereikt aan iedere persoon aan wie de subsidiaire beschermingsstatus wordt toegekend."

Art. 30.Artikel 33, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "De Commissaris-generaal of zijn gemachtigde onderzoekt de verklaring tot afstand van de asielaanvraag. De Commissaris-generaal neemt vervolgens een beslissing tot afsluiting van de asielaanvraag die onmiddellijk ter kennis wordt gebracht van de asielzoeker en de Minister of zijn gemachtigde."

Art. 31.In de artikelen 34 en 35 van hetzelfde besluit worden de woorden "brengt de Minister op de hoogte van zijn beslissing dat de asielaanvraag geen voorwerp meer heeft" vervangen door de woorden "beslist dat de asielaanvraag zonder voorwerp is en brengt deze beslissing onmiddellijk ter kennis van de asielzoeker en de Minister of zijn gemachtigde."

Art. 32.In hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt een afdeling 5 ingevoegd, die de artikelen 35/1 tot 35/4 bevat, luidende : "Afdeling 5. - Bevoegdheden toegekend aan de Commissaris-generaal met betrekking tot de opheffing of de intrekking van de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus op basis van artikel 57/6, eerste lid, 4°, 6° en 7°, van de wet.

Art. 35/1.Wanneer er nieuwe elementen of feiten aan de orde zijn waaruit blijkt dat er redenen zijn om de geldigheid van de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus te heroverwegen, onderzoekt de Commissaris-generaal of de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus van een bepaalde persoon kan worden ingetrokken of opgeheven.

De betrokkene wordt, bij een ter post aangetekende zending op het laatste adres vermeld in het Rijksregister, op de hoogte gebracht van het feit dat de Commissaris-generaal zijn recht om aanspraak te maken op de vluchtelingenstatus of op de subsidiaire beschermingsstatus heroverweegt, alsook van de redenen voor deze heroverweging.

Artikel 35/2.§ 1. De Commissaris-generaal stelt de betrokkene in de gelegenheid om tijdens een gehoor, de redenen aan te halen waarom zijn vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus dient te worden behouden.

In afwijking van het vorige lid, krijgt de betrokkene, indien de Commissaris-generaal overweegt een beslissing tot opheffing van de vluchtelingenstatus of van de subsidiaire beschermingsstatus te nemen, ofwel de gelegenheid om tijdens een gehoor de redenen waarom de status dient te worden behouden, ofwel de gelegenheid de redenen waarom de status dient te worden behouden schriftelijk mee te delen. § 2. In het geval dat de betrokkene opgeroepen wordt voor een gehoor, maar hij verhinderd is moet hij aan de Commissaris-generaal de vijftien dagen volgend op de door de Commissaris-generaal vastgestelde datum van gehoor een geldige reden voor zijn afwezigheid overmaken. In dat geval mag de betrokkene de redenen waarom de status volgens hem niet kan worden opgeheven of ingetrokken, schriftelijk en binnen dezelfde termijn toesturen.

Indien de betrokkene zijn schriftelijk antwoord niet binnen de vastgestelde termijn heeft overgemaakt, kan de Commissaris-generaal een beslissing nemen op basis van de elementen in het dossier.

Indien hij de reden geldig acht en op vraag van de betrokkene, roept de Commissaris-generaal deze op een latere datum opnieuw op.

Indien de betrokkene, na opnieuw te zijn opgeroepen overeenkomstig het vorige lid, een nieuwe reden aanhaalt die een afwezigheid op een vastgelegd gehoor rechtvaardigt, beslist de Commissaris-generaal op basis van de elementen in zijn bezit. § 3. Indien aan de betrokkene wordt gevraagd om schriftelijk de redenen mee te delen waarom de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus niet kan worden opgeheven, dient hij deze over te maken binnen een termijn van een maand, te rekenen vanaf de dag van het aangetekend versturen van de brief op het laatste adres vermeld in het Rijksregister. § 4. De artikelen 12, 13/1, 14, 19, 22 en 25 zijn van toepassing op het gehoor van heroverweging bedoeld in artikel 35/2.

Art. 35/3.De oproeping tot gehoor inzake heroverweging bevat minstens volgende gegevens : - de plaats en de datum van het gehoor; - de datum van de oproeping; - desgevallend de aankondiging van de aanwezigheid van een tolk die één van de talen gesproken door de asielzoeker beheerst; - de vermelding volgens dewelke de betrokkene zich op de dag van het gehoor kan laten bijstaan door een advocaat en een vertrouwenspersoon; - de heroverweging van de vluchtelingenstatus of van de subsidiaire beschermingsstatus, en de redenen voor de heroverweging; - de mededeling dat de betrokkene op de dag van het gehoor alle elementen ter staving van zijn standpunt dient mee te brengen; - de mededeling dat, wanneer de betrokkene zich niet aanmeldt op het Commissariaat-generaal op de voor het gehoor vastgestelde datum, hij schriftelijk de redenen dient mee te delen voor zijn afwezigheid op het gehoor; - de gevolgen die kunnen voortvloeien uit de afwezigheid van antwoord vanwege de betrokkene.

Art. 35/4.Onverminderd de bepalingen met betrekking tot de kennisgeving van de beslissingen bepaald in artikel 24 kan een beslissing tot opheffing of intrekking van de vluchtelingenstatus of van de subsidiaire beschermingsstatus, of een brief ter informatie dat niet wordt overgegaan tot opheffing of intrekking van de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus bij een ter post aangetekende zending worden verstuurd naar het laatste adres vermeld in het Rijksregister."

Art. 33.Dit besluit treedt in werking op de tiende dag na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Art. 34.De Minister bevoegd voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, op 18 augustus 2010.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Migratie- en asielbeleid, Mevr. J. MILQUET De Staatssecretaris voor Migratie- en asielbeleid, M. WATHELET

^