Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 18 juli 2008
gepubliceerd op 16 oktober 2008

Koninklijk besluit tot bepaling van de procedure en de voorwaarden volgens welke de afwijkingen op de basispreventienormen worden toegestaan en koninklijk besluit tot vaststelling van de samenstelling en de werking van de commissie voor afwijking

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2008000837
pub.
16/10/2008
prom.
18/07/2008
ELI
eli/besluit/2008/07/18/2008000837/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 SEPTEMBER 2008. - Koninklijk besluit tot bepaling van de procedure en de voorwaarden volgens welke de afwijkingen op de basispreventienormen worden toegestaan en koninklijk besluit tot vaststelling van de samenstelling en de werking van de commissie voor afwijking


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit tot bepaling van de procedure en de voorwaarden volgens welke de afwijkingen op de basisnormen worden toegestaan dat ik de eer heb aan Zijne Majesteit voor te leggen diende meegedeeld te worden aan de Europese Commissie overeenkomstig Richtlijn 98/34/EG. Dit gebeurde meerdere jaren geleden, met name in 2001 en 2003.

Na onze mededeling in 2003 heeft de Europese Commissie in haar rapport van 03-03-2003 een gunstig advies verleend. De procedure tot afwijking van de technische voorschriften richt zich namelijk niet op de bouwproducten zelf en heeft bijgevolg geen invloed op het vrij verkeer van goederen.

De Raad van State had opgemerkt dat de mededeling aan de Europese Commissie in principe kort voor de totstandkoming van het besluit moet gebeuren.

Het vormvoorschrift van de mededeling aan de Europese Commissie is slechts vervuld indien aangetoond is dat de feitelijke en juridische omstandigheden die in aanmerking moeten genomen worden niet zodanig gewijzigd zijn dat de gevolgde procedure als niet meer ter zake dienend moet worden aangemerkt.

De wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen werd weliswaar gewijzigd in 2003, maar niet noemenswaardig.

Het ontwerp van koninklijk besluit zelf werd ook gewijzigd. De beperkte wijzigingen die het ontwerp van koninklijk besluit ondergaan heeft zullen niet tot gevolg hebben dat de Europese Commissie haar oordeel zou herzien. Fundamenteel werd niets gewijzigd waardoor het vrij verkeer van goederen in gevaar zou kunnen komen.

Ook de feitelijke omstandigheden zijn niet dusdanig gewijzigd dat ze invloed zouden hebben op het oordeel van de Europese Commissie. Onder de feitelijke omstandigheden kunnen we de artistieke vrijheid van de architect en de bouwtechnische mogelijkheden rekenen.

Aangezien de feitelijke en juridische omstandigheden niet noemenswaardig gewijzigd zijn, is een nieuwe mededeling aan de Europese Commissie niet noodzakelijk.

Het ontwerp van besluit werd aan de overige opmerkingen van de Raad van State aangepast.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

ADVIES 44.138/4 4 EN 4.139/4 VAN 3 MAART 2008 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 18 februari 2008 (*) door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over : -een ontwerp van koninklijk besluit « tot vaststelling van de samenstelling en de werking van de commissie voor afwijking » (44.138/4); - een ontwerp van koninklijk besluit « tot bepaling van de procedure en de voorwaarden volgens welke de afwijkingen op de basispreventienormen worden toegestaan » (44.139/4), heeft het volgende advies gegeven : (*) Aangevuld op 20 februari 2008.

De afdeling wetgeving is geadieerd met een aanvraag om advies over twee ontwerpen van koninklijk besluit die haar reeds zijn voorgelegd en waarover op 15 mei 2007 de adviezen 42.849/4 en 42.850/4 zijn uitgebracht.

Wanneer de afdeling wetgeving een advies heeft gegeven, heeft ze de bevoegdheid opgebruikt die ze krachtens de wet heeft; het komt haar derhalve niet toe om zich opnieuw uit te spreken over reeds onderzochte bepalingen, ongeacht of ze herzien zijn teneinde rekening te houden met de opmerkingen die in het eerste advies gemaakt zijn, dan wel ongewijzigd blijven.

Dat geldt niet wanneer overwogen wordt in de tekst volledig nieuwe bepalingen in te voegen waarvan de inhoud losstaat van de opmerkingen of voorstellen die in het eerste advies van de afdeling wetgeving zijn gemaakt of gedaan : in zo'n geval moet de afdeling wetgeving weer worden geraadpleegd, over de nieuwe bepalingen.

Dat geldt ook niet wanneer na het eerste advies nieuwe juridische gegevens opduiken, die kunnen rechtvaardigen dat de tekst door de afdeling wetgeving wederom wordt onderzocht : in zo'n geval heeft het nieuwe onderzoek van de tekst betrekking op de weerslag van die nieuwe juridische gegevens op de betrokken regeling.

Gelet op hetgeen zo-even is uiteengezet, is artikel 10 van het ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de samenstelling en de werking van de commissie voor afwijking (44.138/4) de enige ontworpen bepaling die de afdeling wetgeving thans heeft te onderzoeken. De Raad van State is niet langer bevoegd voor het ontwerp van koninklijk besluit « tot bepaling van de procedure en de voorwaarden volgens welke de afwijkingen op de basispreventienormen worden toegestaan » (44.139/4), waarover op 15 mei 2007 advies 42.850/4 is verstrekt.

De afdeling wetgeving van de Raad van State wordt verzocht binnen een termijn van dertig dagen advies te verstrekken.

Uit artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State volgt dat de afdeling wetgeving zich in zulk een geval kan bepalen tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de regeling die haar is voorgelegd, van de rechtsgrond van die regeling, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.

Wat die punten betreft, geeft de voorliggende tekst aanleiding tot de volgende opmerkingen. 1. In het vijfde lid van de aanhef moet niet alleen naar advies 42.849/4, maar ook naar dit advies 44.138/4 worden verwezen. 2. Artikel 10 van het ontwerp van koninklijk besluit tot vaststelling van de samenstelling en de werking van de commissie voor afwijking geeft aanleiding tot de volgende opmerking : Deze bepaling is zo gesteld dat de commissie voor afwijking « haar huishoudelijk reglement (kan) opstellen ». Uit het advies van de Hoge Raad voor de beveiliging tegen brand en ontploffing blijkt dat de uitdrukking « kan opstellen » wordt gebruikt - en niet « stelt op » - om « te vermijden dat de commissie niet rechtsgeldig kan vergaderen zonder dat het (lees : ze) eerst haar huishoudelijk reglement opstelt ».

Wat dat betreft moet erop gewezen worden dat het moeilijk denkbaar is dat de vraag of het al dan niet een aangelegenheid van de commissie is een huishoudelijk reglement op te stellen, volledig aan de vrije beoordeling van die commissie wordt gelaten. Zulk een reglement moet vastgesteld worden om de goede werking van de commissie te waarborgen.

Met dat al zou de ontstentenis van een huishoudelijk reglement er niet aan in de weg staan dat de commissie rechtsgeldig bijeenkomt, inzonderheid om de adviezen te verstrekken voorgeschreven bij artikel 2, § 2, vierde lid, van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen.

Het is dan ook beter « stelt vast » te schrijven in plaats van « kan opstellen ».

De kamer was samengesteld uit : De heren : R. Andersen, eerste voorzitter van de Raad van State;

Ph. Hanse, kamervoorzitter;

P. Liénardy, staatsraad;

Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer B. Jadot, eerste auditeur-afdelingshoofd.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.

De griffier, C. Gigot.

De eerste voorzitter, R. Andersen

ADVIES 42.849/4 EN 42.850/4 VAN 15 MEI 2007 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 18 april 2007 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over : - een ontwerp van koninklijk besluit « tot vaststelling van de samenstelling en de werking van de commissie voor afwijking » (42.849/4); - een ontwerp van koninklijk besluit « tot bepaling van de procedure en de voorwaarden volgens welke de afwijkingen op de basispreventienormen worden toegestaan » (42.850/4), heeft het volgende advies gegeven : Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht van de Regering op het feit dat de ontstentenis van de controle die het Parlement krachtens de Grondwet moet kunnen uitoefenen, tot gevolg heeft dat de Regering niet over de volheid van haar bevoegdheid beschikt. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of de ontwerpen in die beperkte bevoegdheid kunnen worden ingepast, aangezien de afdeling wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de Regering in aanmerking kan nemen als zij te oordelen heeft of het vaststellen of wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van de ontwerpen, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geven de ontwerpen aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Voorafgaande vormvoorschriften 1. De ontwerpbesluiten strekken, overeenkomstig artikel 2, §§ 2 en 3, van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen, tot het vaststellen van de procedure volgens welke en de voorwaarden waaronder afwijkingen van de basispreventienormen zoals bepaald in artikel 2, § 1, van dezelfde wet worden toegestaan, en tot het bepalen van de samenstelling en de werkwijze van de commissie die ermee belast is een advies uit te brengen over de aanvragen om een afwijking. Krachtens artikel 6, § 1, tweede lid, b), van de wet van 30 juli 1979 heeft de Hoge Raad voor beveiliging tegen brand en ontploffing tot taak « advies te geven over ieder ontwerp-besluit betreffende de preventie van branden en ontploffingen ».

De vraag rijst of de ontwerpbesluiten vallen onder de ontwerpbesluiten die voor advies aan die raad moeten worden voorgelegd.

De gemachtigde ambtenaar stelt dat dat niet het geval is. Ze heeft de volgende uitleg gegeven : « Conformément aux dispositions de l'article 6 de la loi du 30 juillet 1979, le conseil supérieur de la sécurité contre l'incendie et l'explosion donne un avis sur tout projet d'arrêté relatif à la prévention des incendies.

Or, la prévention des incendies est définie à l'article ler de la loi; elle comprend l'ensemble des mesures de sécurité destinées, d'une part, à éviter la naissance d'un incendie, à détecter tout début d'incendie et à empêcher l'extension de celui-ci, d'autre part, à alerter les services de secours et à faciliter tant le sauvetage des personnes que la protection des biens en cas d'incendie.

L'un des projets d'arrêté détermine la procédure suivant laquelle les dérogations aux normes de prévention de base sont accordées, cette procédure n'est pas proprement une mesure de sécurité au sens de l'article 1er de la loi du 30 juillet 1979.

Le second projet d'arrêté fixe la composition et le fonctionnement de la commission de dérogation; il ne constitue pas non plus une mesure de sécurité telle que décrite par la loi.

II a donc été considéré que l'avis des membres techniquement qualifiés du conseil supérieur ne devait pas être demandé. » Die stelling kan niet gevolgd worden. Immers, ook al hebben de ontworpen bepalingen betrekking op de procedure, ze stellen regels vast betreffende het toestaan van afwijkingen van normen die, zoals uitdrukkelijk bepaald in artikel 2, § 1, van de wet van 30 juli 1979, de preventie van brand en ontploffing tot doel hebben, zodat niet aangevoerd kan worden dat deze bepalingen geen betrekking hebben op de preventie van brand en ontploffing.

De ontwerpbesluiten moeten dus voor advies aan de Hoge Raad voor beveiliging tegen brand en ontploffing worden voorgelegd (1). 2. Het ontwerp van koninklijk besluit « tot bepaling van de procedure en de voorwaarden volgens welke de afwijkingen op de basispreventienormen worden toegestaan » valt onder de regelingen die, overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, in het ontwerpstadium meegedeeld moeten worden aan de Europese Commissie. In de aanhef van dit ontwerpbesluit wordt vermeld dat voldaan is aan de vormvoorschriften van Richtlijn 98/34/EG. Bij het dossier zijn verscheidene stukken gevoegd om aan te tonen dat aan die vormvoorschriften is voldaan.

Uit die stukken blijkt evenwel dat die vormvoorschriften reeds enkele jaren geleden vervuld zijn, in casu tussen 2001 en 2003.

Wat dat betreft wordt eraan herinnerd dat de tijd die verstrijkt tussen het vervullen van vormvoorschriften alvorens een beslissing wordt genomen en de beslissing zelf in beginsel kort moet zijn. Indien zulks niet het geval is, mag een overheid alleen op de vervulde vormvoorschriften steunen als is aangetoond dat de feitelijke en de juridische omstandigheden die in aanmerking moeten worden genomen, niet zodanig zijn gewijzigd dat de gevolgde procedure als niet meer terzake dienend moet worden aangemerkt. (1) Het advies van de raad is overigens gevraagd naar aanleiding van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen, waarvan artikel 4 opgeheven wordt door één van thans 'voorliggende ontwerpen, en ter gelegenheid van het ministerieel besluit van 5 mei 1995 tot vaststelling van de procedure inzake gelijkwaardigheid en afwijking van de technische voorschriften van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen, dat ook door hetzelfde ontwerp wordt opgeheven. Het staat aan de steller van het ontwerp om na te gaan of in dit geval aan die voorwaarde is voldaan.

Slotopmerking De regelingen zijn te kort om in hoofdstukken in te delen. Zulk een indeling draagt geenszins bij tot een beter begrip ervan. Die indelingen en de opschriften ervan moeten vervallen.

Andere opmerkingen betreffende het ontwerp van koninklijk besluit « tot vaststelling van de samenstelling en de werking van de commissie voor afwijking » 1. Er is geen reden om in de aanhef te verwijzen naar het voornoemde koninklijk besluit van 7 juli 1994, dat niet de rechtsgrond vormt van het ontworpen besluit en voor het overige niet gewijzigd noch opgeheven wordt.2. Artikel 2 bepaalt dat sommige leden van de commissie voor afwijking « Nederlandstalig » moeten zijn, en andere « Franstalig ». Er moet gepreciseerd worden hoe bepaald wordt tot welke in de tekst bedoelde taalrol de betrokkenen behoren. 3. Doordat de Koning in artikel 2, § 3, eerste lid, van de wet van 30 juli 1979 ermee belast wordt de werkwijze van de commissie voor afwijking vast te stellen, wordt Hem in ieder geval opgelegd de basisregels voor de werkwijze van de commissie te bepalen. De bevinding is dat sommige van die basisregels niet in het ontwerpbesluit worden vastgesteld, inzonderheid de regels inzake het quorum en de stemming.

Het ontwerpbesluit moet dienovereenkomstig worden aangevuld.

De kamer was samengesteld uit : De heren : Ph. Hanse, kamervoorzitter;

P. Liénardy en J. Jaumotte, staatsraden;

Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer B. Jadot, eerste auditeur-afdelingshoofd.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.

De griffier, C. Gigot.

De voorzitter, Ph. Hanse.

18 JULI 2008. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de samenstelling en de werking van de commissie voor afwijking ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 30 juli 1979, betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen, inzonderheid op artikel 2, vervangen bij de wet van 22 december 2003;

Gelet op het advies van 20 september 2007 van de Hoge Raad voor beveiliging tegen brand en ontploffing;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 24 juli 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 29 januari 2007;

Gelet op advies 42.849/4 van de Raad van State, gegeven op 15 mei 2007, en advies 44.138/4, gegeven op 3 maart 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Binnen de FOD Binnenlandse Zaken wordt een commissie voor afwijking opgericht, hierna « de commissie » genoemd.

De commissie is belast met het geven van een advies aan de Minister van Binnenlandse Zaken, of aan zijn afgevaardigde, over de aanvragen tot afwijking bedoeld in artikel 2, § 2, van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen.

Art. 2.§ 1. De commissie bestaat uit : 1° een ambtenaar van minstens klasse A3 van de Algemene Directie van de Civiele Veiligheid, die de commissie voorzit;2° twee ingenieurs van de Algemene Directie van de Civiele Veiligheid;3° een Franstalige deskundige, aangewezen op basis van zijn bijzondere wetenschappelijke of technische bekwaamheid inzake brandvoorkoming;4° een Nederlandstalige deskundige, aangewezen op basis van zijn bijzondere wetenschappelijke of technische bekwaamheid inzake brandvoorkoming;5° een Franstalige beroepsofficier van een brandweerdienst, aangewezen omwille van zijn ervaring inzake brandvoorkoming;6° een Nederlandstalige beroepsofficier van een brandweerdienst, aangewezen omwille van zijn ervaring inzake brandvoorkoming. § 2. De deskundigen dienen bij hun kandidatuurstelling voor de commissie de gewenste taalrol op te geven of te laten blijken. § 3. De beroepsofficieren hebben de taal van de taalrol die bepaald werd bij hun aanstelling als officier en bij ontstentenis de officiële taal van de gemeente waarin zij als beroepsofficier aangesteld werden.

Art. 3.De leden van de commissie worden benoemd door de Minister van Binnenlandse Zaken : 1° op voordracht van de directeur-generaal van de Civiele Veiligheid of zijn afgevaardigde voor de in artikel 2, 1° tot 4° bedoelde leden;2° op voordracht van de « Fédération royale des Corps de Sapeurs-Pompiers de Belgique - Aile Francophone-Germanophone » » voor het in artikel 2, 5° bedoelde lid;3° op voordracht van de Brandweervereniging Vlaanderen voor het in artikel 2, 6° bedoelde lid.

Art. 4.Er wordt een plaatsvervanger benoemd per effectief lid.

De plaatsvervangende leden worden benoemd door de Minister van Binnenlandse Zaken volgens dezelfde procedure als die welke respectievelijk voorzien is voor de effectieve leden.

Art. 5.§ 1. De duur van het mandaat van de effectieve leden en van de plaatsvervangende leden van de commissie bedraagt vier jaar. Het mandaat is hernieuwbaar. § 2. Het mandaat eindigt : 1° wanneer de duur ervan verstreken is;2° in geval van ontslag;3° in geval van overlijden. Er wordt voorzien in de vervanging van het lid van wie het mandaat vóór de normale vervaldatum beëindigd is. In dit geval zal het nieuwe lid het mandaat van het lid dat hij vervangt, voltooien.

Art. 6.De voorzitter van de commissie kan, op eigen initiatief of op voorstel van een lid van de commissie, de bouwheer of zijn afgevaardigde oproepen voor de vergadering van de commissie waarin zijn aanvraag tot afwijking onderzocht wordt.

Art. 7.De voorzitter van de commissie kan, op eigen initiatief of op voorstel van een lid van de commissie, één of meer deskundigen die geen lid zijn van de commissie oproepen voor een vergadering van de commissie voor het onderzoek van bijzondere punten.

Art. 8.§ 1. De commissie beraadslaagt op geldige wijze indien minstens de helft van de effectieve of plaatsvervangende leden aanwezig is.

Indien de commissie een eerste maal bijeengeroepen werd zonder dat het vereiste aantal leden is opgekomen, mag het, na een nieuwe bijeenroeping, beraadslagen over de punten die voor de tweede maal op de agenda gezet werden, ongeacht het aantal aanwezige leden.

De plaatsvervangende leden mogen slechts zetelen ter vervanging van de verhinderde effectieve leden. § 2. De adviezen van de commissie worden met volstrekte meerderheid van stemmen uitgebracht.

In geval van gelijkheid van stemmen over een bepaalde kwestie, worden de verschillende adviezen aan de Minister bezorgd.

Art. 9.Voor hun verplaatsingen om de vergaderingen van de commissie bij te wonen, kunnen de leden de terugbetaling van hun reiskosten verkrijgen overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.

Art. 10.De commissie stelt haar huishoudelijk reglement vast.

Art. 11.Het secretariaat van de commissie wordt verzekerd door personeelsleden van de Algemene Directie van de Civiele Veiligheid.

Art. 12.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 18 juli 2008.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

^