Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 19 augustus 1997
gepubliceerd op 26 augustus 1997

Koninklijk besluit tot wijziging van de gecoördineerde wet tot organisatie van de openbare kredietsector en van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen, genomen in toepassing van artikel 3, § 1, 6° en 7°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België tot de Europese Economische en Monetaire Unie

bron
ministerie van financien
numac
1997003438
pub.
26/08/1997
prom.
19/08/1997
ELI
eli/besluit/1997/08/19/1997003438/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 AUGUSTUS 1997. Koninklijk besluit tot wijziging van de gecoördineerde wet tot organisatie van de openbare kredietsector en van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen, genomen in toepassing van artikel 3, § 1, 6° en 7°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België tot de Europese Economische en Monetaire Unie


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het U ter ondertekening voorgelegde koninklijk besluit beoogt de gecoördineerde wet tot organisatie van de openbare kredietsector en van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen te wijzigen.

De voorgestelde wijzigingen situeren zich deels in het verlengde van de opdracht waarmee de Federale Participatiemaatschappij werd gelast bij koninklijk besluit van 18 juli 1997, om maximaal 24,7 pct. van de aandelen die zij bezit in de vennootschappen Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank en Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Verzekeringen over te dragen (I).

Deels gaat het om wijzigingen van algemene aard, die echter eveneens van belang kunnen zijn in het kader van hiervoren vermelde opdracht (II).

I. De artikelen 22 en 27 van de gecoördineerde wet voorzien dat de deelneming van de Federale Participatiemaatschappij in het geheel gevormd door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank en de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Verzekeringen 49,9 pct. zal bedragen vóór overdracht aan derden, en dat deze deelneming tot 40 pct. kan dalen door middel van een private overdracht en tot 25,1 pct. door middel van een openbaar bod tot verkoop, verkoop ter beurs of overdracht van effecten aan het personeel van de vennootschap of van haar dochters.

Uit het overleg met de groep Fortis wat betreft de modaliteiten van de overdracht van de deelneming van de Federale Participatiemaatschappij blijkt dat, teneinde de voorgenomen overdracht in de best mogelijke voorwaarden te verwezenlijken en onder meer, in voorkomend geval, door een beursintroductie, het noodzakelijk is om voorafgaandelijk de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Verzekeringen om te vormen tot dochter van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank, door middel van een inbreng van de quasi-totaliteit van de aandelen van eerstgenoemde in laatstgenoemde.

Dit zal het mogelijk maken de voorgenomen overdrachten en eventuele beursintroducties enkel op het niveau van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank te verwezenlijken, waarvan het kapitaal voorafgaandelijk zal verhoogd zijn om de inbreng weer te geven van de quasi-totaliteit van de aandelen van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Verzekeringen. Aldus zal de verkoopsprocedure slechts één enkel effect betreffen en, indien de beursintroductie effectief geheel of gedeeltelijk plaats heeft, zal het publiek aandeelhouder worden van één enkele vennootschap die het geheel van bank- en verzekeringsactiviteiten van de groep zal groeperen.

Het besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd streeft ernaar te waarborgen dat deze voorafgaandelijke filialisering de bestaande evenwichten niet wijzigt, in de mate het uitgaat van een inbreng in de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank van de deelneming die zowel Fortis als de Federale Participatiemaatschappij bezitten in de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Verzekeringen. Het besluit voorziet tevens dat de stemrechten verbonden aan de aandelen van de Federale Participatiemaatschappij in de Algemene Spaar-en Lijfrentekas-Verzekeringen na de inbreng nooit minder mogen zijn dan 25,1 p.c. van de stemrechten verbonden aan de al dan niet kapitaalvertegenwoordigende effecten uitgegeven door de vennootschap.

Het ontwerpbesluit beoogt derhalve de bescherming van de minderheidsaandeelhouder, zoals voorzien door de huidige artikelen 22 en 27 van de gecoördineerde wet, op het niveau van beide vennootschappen te consolideren.

Tenslotte voorziet het ontwerpbesluit dat de deelneming van de Federale Participatiemaatschappij in de beide vennootschappen, of, na filialisering, in de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank, slechts verwaterd kan worden door een kapitaalverhoging met voorkeurrecht.

II. De tweede categorie wijzigingen strekt ertoe het de N.V. Federale Participatiemaatschappij mogelijk te maken een aantal financiële technieken toe te passen, die haar toelaten de financiële rechten op de deelnemingen die zij aanhoudt te verzilveren, zonder daarom afstand te doen van de controle en zeggenschap verbonden aan deze deelnemingen.

Dit besluit wordt genomen op basis van artikel 3, 1, 6° en 7° van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie. Enerzijds maakt het inderdaad een belangrijke verrichting van overdracht van activa mogelijk, die zal toelaten het niveau van de schuldenlast van de Federale Staat te verlagen.

Anderzijds laat het toe de werking en het financieel beheer van de N.V. Federale Participatiemaatschappij te verbeteren.

In zijn advies van 5 augustus 1997 merkt de Raad van State op dat de inspecteur van financiën in zijn nota van 25 juli 1997 aan de Minister van Financiën stelt dat hij wegens de hoogdringendheid niet in staat is geweest het ontwerpbesluit ten gronde te evalueren. Op grond daarvan besluit de Raad van State dat men ervan moet uitgaan dat de inspecteur van financiën niet de mogelijkheid heeft gehad de adviesbevoegdheid die artikel 14 van het koninklijk besluit van 16 november 1994 met betrekking tot de administratieve en begrotingscontrole hem verleent, uit te oefenen.

Dit advies roept volgende bemerkingen op.

Enerzijds beschouwd de rechtsleer alsmede de afdeling administratie van de Raad van State de regels voorgeschreven door het koninklijk besluit van 16 november 1994, zoals deze voorgeschreven door zijn voorganger van 5 oktober 1961, niet als op straffe van nietigheid voorgeschreven substantiële vormvereisten, maar enkel als regels van inwendige orde (A. MAST, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Kluwer, 1996, 744 en noot 20; M. LEROY, Contentieux administratif, Brussel, Bruylant, 1996, 274). Bovendien moet worden opgemerkt dat op grond van artikel 46, derde lid, van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit tot op heden nog geen besluiten zijn genomen die de bedoelde formaliteit zouden voorschrijven op straffe van nietigheid.

Anderzijds heeft het ontwerp het voorwerp uitgemaakt van de uitdrukkelijke goedkeuring, zonder enig voorbehoud of wederverwijzing naar de inspecteur van financiën, van de Minister van Begroting. Het komt de Minister van Begroting toe deze akkoordverklaring te verlenen, ook al heeft de inspecteur van financiën negatief geadviseerd of heeft hij zich niet in staat geacht een ontwerp ten gronde te evalueren.

Tenslotte vergt de daadwerkelijke uitvoering van de maatregelen die het ontwerp mogelijk maakt, punctuele koninklijke besluiten, die op hun beurt aan de begrotingscontrole onderworpen zullen worden, zodat aan de doelstelling van het koninklijk besluit van 16 november 1994 tegemoet gekomen zal zijn.

Om deze redenen hebben wij gemeend geen rekening te moeten houden met de opmerking van de Raad van State.

Bespreking van de artikelen Artikelen 1 en 2 Deze bepalingen beogen te verduidelijken dat de deelneming van de Federale Participatiemaatschappij om de redenen uiteengezet in het inleidend gedeelte van dit verslag, slechts verwaterd kan worden door een inbreng in speciën, en wanneer de Federale Participatiemaat-schappij de kans gehad heeft haar voorkeurrecht uit te oefenen.

Artikel 3 Dit artikel beoogt de Federale Participatiemaatschappij toe te laten de in het inleidend gedeelte van dit verslag beschreven inbreng te verwezenlijken, gelijktijdig met de inbreng in het kapitaal van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank van de huidige deelneming van Fortis in het kapitaal van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Verzekeringen. Enkel de Federale Participatiemaatschappij zal een afzonderlijke deelneming van 0,1 pct. in het kapitaal van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Verzekeringen behouden. Deze laatste zal dus niet opgeslorpt worden door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank, doch zal blijven voortbestaan als afzonderlijke vennootschap. De resterende deelneming van de Federale Participatiemaatschappij zal haar, krachtens de nieuwe bepaling van artikel 27 van de gecoördineerde wet, waarvan sprake hierna, stemrechten verlenen, gelijk aan deze van de minimum deelneming die zij moest bezitten in de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Verzekeringen krachtens de bestaande tekst van voornoemd artikel 27.

Artikel 4 Dit artikel behoudt voor de Federale Participatiemaatschappij het minimum stemrecht dat thans is voorzien in artikel 27 van de gecoördineerde wet, niettegenstaande het feit dat de Federale Participatiemaatschappij de quasi-totaliteit van haar aandelen Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Verzekeringen heeft ingebracht in de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank. Dit resultaat wordt bereikt door het saldo van de aandelen die zij behoudt in het kapitaal van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Verzekeringen (0,1 pct.) om te vormen in een afzonderlijke categorie van aandelen die beschikken over een meervoudig stemrecht, in afwijking van artikel 74bis, 2 van de vennootschapswet. Uiteraard zal dit van het gemeen recht afwijkende regime slechts blijven bestaan zolang de Federale Participatiemaatschappij 25,1 pct. van de stemrechten in de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank bezit en derhalve een vergelijkbare invloed in de moedervennootschap als deze welke haar bijzonder stemrecht haar verleent in de dochtervennootschap. De bestaande evenwichten worden aldus op geconsolideerde basis volledig eerbiedigd.

Artikel 5 Dit artikel laat de N.V. Federale Participatiemaatschappij toe gebruik te maken van bepaalde financiële technieken na voorafgaande goedkeuring door de Ministerraad van de modaliteiten ervan.

Deze technieken moeten het de Federale Participatiemaatschappij mogelijk maken de financiële rechten verbonden aan haar deelnemingen te verzilveren, zonder daarom de controle verbonden aan deze deelnemingen over te dragen.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, Voor de Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Telecommunicatie, afwezig, De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT Voor de Vice-Eerste Minister en Minster van Financiën en Buitenlandse Handel, afwezig, De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT Voor de Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, afwezig, De Minister van Binnenlandse Zaken, J. VANDE LANOTTE ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede vakantiekamer, op 29 juli 1997 door de Minister van Financiën verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot wijziging van de gecoördineerde wet tot organisatie van de openbare kredietsector en van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen, genomen met toepassing van artikel 3, 1, 6° en 7°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie », heeft op 5 augustus 1997 het volgende advies gegeven : Overeenkomstig artikel 84, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling wetgeving zich beperkt tot het onderzoek van de vraag of aan de vormvereisten is voldaan.Wat dat betreft, behoort bij het ontwerp de volgende opmerking te worden gemaakt : Uit het dossier blijkt dat de inspecteur van financiën slechts over zeer weinig tijd enkele uren heeft beschikt om zijn advies te geven over het ontworpen besluit. In de nota die hij aan de Minister heeft gezonden, schrijft de inspecteur van financiën het volgende : « Gelet op de hoogdringendheid waarbij de inspectie van financiën om haar advies verzocht wordt, verkeert te inspectie van financiën in de onmogelijkheid om ten gronde voorliggend ontwerp van K.B. te evalueren. ».

Er kan dan ook niet van worden uitgegaan, vooral niet vanwege de grote budgettaire en financiële weerslag van het ontworpen besluit, dat de inspecteur van financiën zijn taak om een advies uit te brengen heeft kunnen vervullen, die hem wordt opgelegd bij artikel 14 van het koninklijk besluit van 16 november 1994 betreffende de administratieve en begrotingscontrole.

Het ontwerp is dus niet in zoverre gereed dat het door de Raad van State onderzocht kan worden.

De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Leroy, staatsraad, voorzitter;

J. Messinne, C. Wettinck, staadsraden;

Mevr. M. Proost, griffier.

Het verslag werd opgesteld door de heer B. Jadot, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door Mevr. F. Carlier, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer R. Andersen, kamervoorzitter.

De griffier, M. Proost.

De voorzitter, M. Leroy. 19 AUGUSTUS 1997. Koninklijk besluit tot wijziging van de gecoördineerde wet tot organisatie van de openbare kredietsector en van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen, genomen met toepassing van artikel 3, 1, 6° en 7°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de gecoördineerde wet tot organisatie van de openbare kredietsector en van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen;

Gelet op de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, inzonderheid op artikel 3, 1, 6° en 7°;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 25 juli 1997;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 25 juli 1997;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 5 augustus 1997 in toepassing van artikel 84, lid 1, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid die haar oorsprong vindt in het feit dat de bepalingen van dit besluit onmiddellijk moeten genomen worden teneinde, binnen de kortste termijn, de latere verkoop te verwezenlijken van de aandelen in de N.V. Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank, waartoe de Federale Participatiemaatschappij werd belast bij voornoemd koninklijk besluit van 18 juli 1997;

Gelet op de gecoördineerde wetten op de Raad van State, inzonderheid op artikel 3bis, 1;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Telecommunicatie, Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en Buitenlandse Handel en Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.De derde zin van artikel 22, lid 2 van de gecoördineerde wet tot organisatie van de openbare kredietsector en van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen wordt aangevuld als volgt : « met voorkeurrecht ».

Art. 2.De derde zin van artikel 27, lid 2 van de gecoördineerde wet tot organisatie van de openbare kredietsector en van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen wordt aangevuld als volgt : « met voorkeurrecht ».

Art. 3.De N.V. Federale Participatiemaatschappij kan inschrijven op een kapitaalverhoging van de N.V. Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank door in deze laatste de totaliteit in te brengen van de kapitaalaandelen die zij bezit in de N.V. Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Verzekeringen, behalve een gedeelte gelijk aan 0,1 pct. van het kapitaal van deze laatste, voor zover deze inbreng gelijktijdig geschiedt met de inbreng in de N.V. Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank van alle andere aandelen die het kapitaal vertegenwoordigen van de N.V. Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Verzekeringen.

Het principe en de voorwaarden van de in het voorgaande lid bedoelde inbreng door de N.V. Federale Participatiemaatschappij worden voorafgaandelijk goedgekeurd door de Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Telecommunicatie, de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en Buitenlandse Handel en de Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting.

Art. 4.Wanneer de inbreng bedoeld in artikel 3 verwezenlijkt is, wordt artikel 27, tweede lid, van de gecoördineerde wet tot organisatie van de openbare kredietsector en van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen vervangen door het volgende lid : « Zolang de N.V. Federale Participatiemaatschappij ten minste25,1 pct. bezit van de stemrechten verbonden aan de effecten die al dan niet het kapitaal vertegenwoordigen en uitgegeven zijn door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank, moet de N.V. Federale Participatiemaatschappij 0,1 pct. van de aandelen in het kapitaal van de N.V. Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Verzekeringen bezitten, die een afzonderlijke categorie aandelen uitmaken, waaraan stemrechten zijn gehecht ten belope van ten minste 25,1 pct. van de stemrechten verbonden aan het geheel van de effecten die al dan niet het kapitaal vertegenwoordigen en uitgegeven zijn door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Verzekeringen. ».

Art. 5.Een artikel 5bis, dat luidt als volgt, wordt ingevoegd in dezelfde gecoördineerde wet : «

Artikel 5bis.1. Onder de voorwaarden voorafgaandelijk goedgekeurd bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, kan de N.V. Federale Participatiemaatschappij : 1° bij wege van openbaar aanbod of private plaatsing, winstbewijzen of gelijkaardige effecten die niet haar kapitaal vertegenwoordigen, uitgeven, waarvan de dividenden gekoppeld zijn aan de financiële opbrengsten van een of meerdere deelnemingen bedoeld in artikel 5,lid 1, 1°, en waaraan aankoopopties op deze deelnemingen verbonden kunnen worden; 2° een recht van vruchtgebruik vestigen op het geheel of een deel van deze deelnemingen ten gunste van om het even welke Belgische of buitenlandse natuurlijke of rechtspersoon, voor zover de N.V. Federale Participatiemaatschappij alle eraan verbonden stemrechten behoudt; 3° het geheel of een deel van deze deelnemingen inbrengen in één of meerdere publiekrechtelijke dochtervennootschappen, opgericht onder vorm van een naamloze vennootschap of een commanditaire vennootschap op aandelen, waarvan de aandelen of andere effecten kunnen worden uitgegeven of overgedragen aan derden, voor zover de N.V. Federale Participatiemaatschappij te allen tijde ten minste 75 pct. van de stemrechten behoudt, in het geval van een naamloze vennootschap, of te allen tijde de enige vennoot-zaakvoerder is, in het geval van een commanditaire vennootschap op aandelen. 2. De artikelen 15 tot 17 zijn van overeenkomstige toepassing op de dochtervennootschappen bedoeld in 1, 3°.Voor de toepassing van de bepalingen van deze gecoördineerde wet inzake minimumdeelnemingen die de N.V. Federale Participatiemaatschappij moet aanhouden en inzake de rechten die daaraan verbonden zijn, worden de effecten die gehouden worden door deze dochtervennootschappen beschouwd als zijnde gehouden door de N.V. Federale Participatiemaatschappij. »

Art. 6.De artikelen 1, 2, 3, 5 en 6 van dit koninklijk besluit treden in werking de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Artikel 4 treedt in werking op het ogenblik van de verwezenlijking van de inbreng bedoeld in artikel 3.

Art. 7.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Telecommunicatie, Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en Buitenlandse Handel en Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 19 augustus 1997.

ALBERT Van Koningswege : Voor de Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Telecommunicatie, afwezig, De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT Voor de Vice-Eerste Minister en Minster van Financiën en Buitenlandse Handel, afwezig, De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT Voor de Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, afwezig, De Minister van Binnenlandse Zaken, J. VANDE LANOTTE

^