Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 april 1999
gepubliceerd op 29 april 1999

Koninklijk besluit houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten

bron
ministerie van ambtenarenzaken
numac
1999002043
pub.
29/04/1999
prom.
20/04/1999
ELI
eli/besluit/1999/04/20/1999002043/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 APRIL 1999. - Koninklijk besluit houdende toekenning van een vergoeding voor het gebruik van de fiets aan de personeelsleden van sommige federale overheidsdiensten


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11, § 1, vervangen bij de wet van 22 juli 1993;

Gelet op de wet van 19 december 1980 betreffende de geldelijke rechten der militairen, inzonderheid op artikel 5;

Gelet op de herstelwet van 31 juli 1984, inzonderheid op artikel 16, § 4, ingevoegd bij de wet van 22 juli 1993;

Gelet op de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen, inzonderheid op artikel 11;

Gelet op het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel der ministeries, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 februari 1967 en 2 maart 1989;

Gelet op koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 1;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, inzonderheid op artikel 21;

Gelet op de adviezen van de Inspectie van Financiën, gegeven op 31 juli 1998, 19 augustus 1998, 26 augustus 1998 en 7 oktober 1998;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 7 januari 1999;

Gelet op het protocol nr. 320 van 7 april 1999 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;

Gelet op het protocol nr. 3 van 6 april 1999 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten;

Gelet op het protocol van 27 maart 1999 van het onderhandelingscomité van het militair personeel van de krijgsmacht;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Gelet op de bepaling in de wet van 8 augustus 1997 tot wijziging van artikel 38 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 om het fietsgebruik voor het woon-werkverkeer fiscaal aan te moedigen;

Overwegende dat deze nieuwe bepaling in werking is getreden zonder dat in de overheidssector een reglementaire basis is gecreëerd voor de toekenning van de vergoeding voor het gebruik van de fiets;

Op de voordracht van Onze Eerste Minister, van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, Telecommunicatie en Buitenlandse Handel, van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Landsverdediging en Energie, van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, van Onze Minister van Wetenschapsbeleid, van Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, van Onze Minister van Buitenlandse Zaken, van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, van Onze Minister van Sociale Zaken, van Onze Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, van Onze Minister van Vervoer, van Onze Minister van Ambtenarenzaken, van Onze Minister van Justitie, van Onze Minister van Financiën van Onze Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, van Onze Staatssecretaris voor Veiligheid en voor Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden van : 1° de federale ministeries en de andere diensten van deze ministeries;2° de volgende openbare instellingen die onder het gezag, de controle of het toezicht van de Staat vallen : - de Regie der gebouwen; - het Instituut voor veterinaire keuring; - de Dienst voor regeling der binnenvaart; - het Nationaal onderzoeksinstituut voor arbeidsomstandigheden; - het Belgisch instituut voor postdiensten en telecommunicatie; - het Federaal planbureau; - de Belgische dienst voor de buitenlandse handel; - het Belgisch interventie- en restitutiebureau; - het Belgisch instituut voor normalisatie; - de Centrale dienst voor sociale en culturele actie ten behoeve van de leden van de militaire gemeenschap; - het Nationaal geografisch instituut; - het Nationaal instituut voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers; - het Nationaal orkest van België; - de Koninklijke Muntschouwburg; - het Paleis voor schone kunsten; - de Controledienst voor de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen; - de Controledienst voor de verzekeringen; - het Federaal agentschap voor nucleaire controle; - de Bijzondere verrekenkas voor gezinsvergoedingen ten bate van de arbeiders der diamantnijverheid; - de Dienst voor de overzeese sociale zekerheid; - het Fonds voor arbeidsongevallen; - het Fonds voor beroepsziekten; - de Hulp- en voorzorgskas voor zeevarenden; - de Hulpkas voor werkloosheidsuitkeringen; - de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering; - de Pool van de zeelieden ter koopvaardij; - de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers; - de Rijksdienst voor sociale zekerheid; - de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten; - het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen; - het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering; - de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie; - de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening; - de Rijksdienst voor pensioenen; - de Kruispuntbank van de sociale zekerheid; 3° - het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racisme bestrijding; - de Federale voorlichtingsdienst; 4° de openbare instellingen van sociale zekerheid;5° de rijkswacht, met inbegrip van de militairen die naar de rijkswacht overgeplaatst zouden worden;6° de krijgsmacht;7° de gerechtelijke politie bij de parketten;8° de rechterlijke orde, met inbegrip van de personeelsleden van de strafbemiddeling;9° de Raad van State. HOOFDSTUK II. - Fietsgebruik voor woon-werkverkeer

Art. 2.De in artikel 1 bedoelde personeelsleden die voor de verplaatsing van hun verblijfplaats naar de plaats van hun werk, en omgekeerd, gebruik maken van hun fiets, hebben, wanneer zij voor het traject in één richting ten minste één kilometer afleggen, recht op een vergoeding van zes frank per afgelegde kilometer.

Het fietsen mag voorafgaan aan of volgen op aanvullend gebruik van de gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen. De vergoeding mag evenwel nooit gecumuleerd worden met een tegemoetkoming in de kosten van openbaar vervoer voor hetzelfde traject en tijdens dezelfde periode.

Art. 3.De betrokken personeelsleden dienen hun aanvraag voor het bekomen van deze fietsvergoeding in bij hun personeelsdienst of de hiervoor aangewezen ambtenaar, overeenkomstig het model, opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit. Zij vermelden de gedetailleerde opgave van de reisweg die zij zullen volgen en waaraan zij zich na aanvaarding, behoudens overmacht, strikt dienen te houden. Zij maken hierin tevens een omstandige berekening van het aantal door hen af te leggen kilometers per traject heen en terug.

Het is niet noodzakelijk dat de voorgelegde reisweg de kortste is, maar het moet wel de meest aangewezen weg voor fietsers zijn, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de veiligheid.

Art. 4.De personeelsdienst of de hiervoor aangewezen ambtenaar stuurt deze aanvragen met zijn advies binnen de vijftien werkdagen na ontvangst door aan de minister of de met het bestuur belaste overheid, ofwel aan de hiertoe gemachtigde ambtenaar.

Deze beslist binnen de maand na de doorzending over de te volgen reisweg en afstand, waarbij het totaal aantal toegekende kilometers heen en terug naar boven toe wordt afgerond. Tevens wordt de datum vermeld waarop deze beslissing in werking treedt.

Bij ontstentenis van een formele beslissing binnen de hiervoor gestelde termijn, wordt de aanvraag geacht aanvaard te zijn.

Art. 5.Wanneer het betrokken personeelslid niet kan instemmen met de opgelegde reisweg en afstand, maakt het zijn bezwaar binnen de vijf werkdagen na kennisneming, via de personeelsdienst of de hiervoor aangewezen ambtenaar, kenbaar aan de minister die de hiërarchische bevoegdheid of de controlemacht uitoefent, of, in voorkomend geval, aan de door hem voor de behandeling van deze bezwaren aangewezen ambtenaar, die de eindbeslissing neemt binnen de maand na ontvangst van het dossier.

Deze beslissing wordt onmiddellijk medegedeeld aan de betrokken personeelsdienst voor uitvoering. HOOFDSTUK III. - Fietsgebruik bij dienstopdrachten

Art. 6.Personeelsleden die reizen en verplaatsingen maken in het belang van de dienst of wegens dienstnoodwendigheden kunnen, via hun personeelsdienst of de hiervoor aangewezen ambtenaar, bij de minister of de met het bestuur belaste overheid waaronder zij ressorteren, ofwel bij de hiertoe gemachtigde ambtenaar, een aanvraag indienen, overeenkomstig het model opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit, om toestemming te krijgen hiervoor hun fiets te gebruiken.

Zij genieten alsdan een vergoeding van zes frank per afgelegde kilometer, met afronding naar boven toe.

De vergoeding wordt toegekend op basis van de door de begunstigde gedetailleerd weergegeven reisweg die niet de kortste, maar wel de meest aangewezen weg voor fietsers moet zijn, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de veiligheid. HOOFDSTUK IV. - Algemene bepalingen

Art. 7.De begunstigde personeelsleden maken maandelijks een staat op, waarin voor de voorbije maand nauwkeurig wordt aangeduid op welke dagen zij verplaatsingen per fiets hebben gemaakt met vermelding van het totaal aantal afgelegde kilometers en de vergoeding waarop zij recht hebben.

Er wordt een aparte staat opgemaakt voor woon-werkverkeer en dienstopdrachten, overeenkomstig de modellen opgenomen in bijlagen 3 en 4 bij dit besluit.

Na verificatie door de personeelsdienst, wordt de bevoegde uitbetalingsdienst belast met de vereffening van de vergoeding die tenminste iedere maand moet gebeuren.

Art. 8.Onverminderd de toepassing van artikel 106, § 1, van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, kan, bij valse verklaringen of ingeval van frauduleuze praktijken, het betrokken personeelslid, behoudens straf- en tuchtvordering, ertoe verplicht worden de reeds ontvangen vergoedingen geheel of gedeeltelijk terug te betalen en kan daarenboven een tijdelijke of definitieve uitsluiting uit het stelsel van de fietsvergoeding opgelegd worden.

Art. 9.De minister die, hetzij de hiëarchische bevoegdheid, hetzij de controlemacht uitoefent, regelt, met instemming van de minister tot wiens bevoegdheid ambtenarenzaken behoort, de gevallen die een zodanig aspect vertonen dat een aangepaste oplossing verantwoord is.

Art. 10.De fietsvergoeding toegekend overeenkomstig de bepalingen van dit besluit mag niet gecumuleerd worden met andere gelijkaardige vergoedingen die aan federale personeelsleden zouden verleend worden.

Art. 11.De artikelen 34 en 35 van het koninklijk besluit van 24 oktober 1983 betreffende de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de rijkswacht worden opgeheven.

Art. 12.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op die gedurende welke het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Art. 13.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 april 199.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, J.-L. DEHAENE De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, Telecommunicatie en Buitenlandse Handel, E. DI RUPO De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Vice-Eerste Minister en Minister van Landsverdediging en Energie, J.-P. PONCELET De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY De Minister van Wetenschapsbeleid, Y. YLIEFF De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Minister van Buitenlandse Zaken, E. DERYCKE De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN De Minister van Landbouw en de Kleine en Middelgrote Ondernemingen, K. PINXTEN De Minister van Vervoer, M. DAERDEN De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT De Minister van Justitie, T. VAN PARYS De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR De Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, R. MOREELS De Staatssecretaris voor Veiligheid en voor Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, J. PEETERS

Bijlage 1 AANVRAAG OM DE EIGEN FIETS TE GEBRUIKEN VOOR WOON-WERKVERKEER MET TOEKENNING VAN EEN FIETSVERGOEDING De ondergetekende . . . . . (naam, voornaam, graad) bij . . . . . (ministerie, openbare instelling, korps, dienst, met vermelding van het adres der standplaats) vraag zijn/haar fiets te mogen gebruiken in woon-werkverkeer voor de verplaatsing tussen . . . . . en . . . . . met volgend traject (gemeente van vertrek) (gemeente van aankomst) (nauwkeurige omschrijving van de vertrekplaats, de gevolgde wegen met aanduiding van de doorkruiste gemeenten met hun woonkernen, de aankomstplaats en met opgave van het aantal afgelegde kilometers in elke gemeente) De af te leggen afstand bedraagt ... km x 2 = ...... km.

In aansluiting worden nog volgende gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen gebruikt (eventueel toevoegen) : (datum en handtekening) - Toe te zenden aan de personeelsdienst of de hiervoor aangewezen ambtenaar, voor advies : . . . . .

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 20 april 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT

Bijlage 2 AANVRAAG OM DE EIGEN FIETS TE GEBRUIKEN VOOR DIENSTOPDRACHTEN MET TOEKENNING VAN EEN FIETSVERGOEDING De ondergetekende . . . . . (naam, voornaam, graad) bij . . . . . (ministerie, openbare instelling, korps, dienst, met vermelding van het adres der standplaats) vraagt toestemming te krijgen om zijn/haar fiets te mogen gebruiken voor reizen en verplaatsingen in het belang van de dienst of wegens dienstnoodwendigheden. (datum en handtekening) NBVóór de uitvoering van elke dienstopdracht dient het personeelslid steeds vooraf de toestemming te vragen aan zijn diensthoofd. - Toe te zenden aan de personeelsdienst of de hiervoor aangewezen ambtenaar, voor advies : . . . . .

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 20 april 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT

Bijlage 3 AANVRAAG TOT BETALING VAN DE FIETSVERGOEDING VOOR WOON-WERKVERKEER De ondergetekende . . . . . (naam, voornaam, graad) bij . . . . . (ministerie, openbare instelling, korps, dienst, met vermelding van het adres der standplaats) aan wie toestemming werd verleend om zijn/haar fiets over een totale dagelijkse afstand van ... km H/T te gebruiken in woon-werkverkeer, bevestigt hierbij op zijn/haar eer de verplaatsing te hebben gemaakt op de hierna volgende dagen : maand-jaar : ................................................................. dagen (data) : . . . . . ; totaal aantal dagen : ................................; te vermenigvuldigen met ...... km - ...... km; te vergoeden tegen 6 fr./km.

Hij/zij meent bijgevolg recht te hebben op een fietsvergoeding van 6 fr. x ...... = ...... fr.

Hij/zij weet dat bij valse verklaringen of ingeval van frauduleuze praktijken, behoudens straf- en tuchtvordering, de verplichting kan opgelegd worden de reeds ontvangen vergoedingen geheel of gedeeltelijk terug te betalen en daarenboven een tijdelijke of definitieve uitsluiting uit het stelsel van de fietsvergoeding kan uitgesproken worden.

Hij/zij verklaart tevens kennis te hebben genomen van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen, zoals het gewijzigd werd bij de wet van 7 juni 1994 (vermeld op de keerzijde van dit formulier). (datum en handtekening) - Aan de personeelsdient te sturen.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 20 april 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT

Bijlage 4 AANVRAAG VOOR DE UITBETALING VAN DE FIETSVERGOEDING BIJ DIENSTOPDRACHTEN De ondergetekende . . . . . (naam, voornaam, graad) bij . . . . . (ministerie, openbare instelling, korps, dienst, met vermelding van het adres der standplaats) aan wie toestemming werd verleend om zijn/haar fiets te gebruiken voor reizen en verplaatsingen in het belang van de dienst, bevestigt hierbij op zijn/haar eer de hierna vermelde dienstopdrachten te hebben uitgevoerd op de volgende dagen : maand-jaar : .................................................................

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Hij/zij meent bijgevolg recht te hebben op een fietsvergoeding van 6 fr. x ...... = ...... fr.

Hij/zij weet dat bij valse verklaringen of ingeval van frauduleuze praktijken, behoudens straf- en tuchtvordering, de verplichting kan opgelegd worden de reeds ontvangen vergoedingen geheel of gedeeltelijk terug te betalen en daarenboven een tijdelijke of definitieve uitsluiting uit het stelsel van de fietsvergoeding kan uitgesproken worden.

Hij/zij verklaart tevens kennis te hebben genomen van het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen, zoals het gewijzigd werd bij de wet van 7 juni 1994 (vermeld op de keerzijde van dit formulier). (datum en handtekening) - Aan de personeelsdienst te sturen.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 20 april 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT

Keerzijde bijlagen 3 en 4 Koninklijk besluit van 31 mei 1933 [betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen] ( Belgisch Staatsblad van 1 juni 1933) (Opschrift vervangen bij artikel 1 van de wet van 7 juni 1994, Belgisch Staatsblad van 8 juli 1994)

Artikel 1.[Elke verklaring afgelegd in verband met een aanvraag tot het bekomen of behouden van een subsidie, vergoeding of toelage, die geheel of gedeeltelijk ten laste van de Staat, een andere publiekrechtelijke rechtspersoon,van de Europese Gemeenschap of een andere internationale instelling is, of geheel of gedeeltelijk bestaat uit openbare gelden, moet oprecht en volledig zijn.

Hij die weet of moest weten dat hij geen recht meer heeft op het gehele bedrag van een subsidie, vergoeding of toelage, bedoeld in het eerste lid, is verplicht dit te verklaren.] (Vervangen bij artikel 2 van de wet van 7 juni 1994, Belgisch Staatsblad van 8 juli 1994.)

Art. 2.[§ 1. Hij die geen verklaring, bedoeld in artikel 1, tweede lid, heeft afgelegd en die een subsidie, vergoeding of toelage, bedoeld in artikel 1, of een gedeelte daarvan, aanvaardt of behoudt, wetende dat hij daarop geen of slechts gedeeltelijk recht heeft, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en een geldboete van zesentwintig frank tot vijftienduizend frank. § 2. Hij die wetens en willens een onjuiste of onvolledige verklaring aflegt in verband met een aanvraag tot het bekomen of behouden van een subsidie, vergoeding of toelage, bedoeld in artikel 1, wordt gestraft met een gevangenisstraf van zes maanden tot drie jaar en een geldboete van zesentwintig frank tot vijftigduizend frank. § 3. Hij die een subsidie, vergoeding of toelage, bedoeld in artikel 1, aanwendt voor andere doeleinden dan die waarvoor ze werd bekomen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en een geldboete van zesentwintig frank tot vijfenzeventigduizend frank. § 4. Hij die, ten gevolge van een verklaring, bedoeld in § 2, een subsidie, vergoeding of toelage, bedoeld in artikel 1, ontvangt of behoudt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en een geldboete van zesentwintig frank tot honderdduizend frank. § 5. De straffen gesteld in de vorige paragrafen worden verdubbeld indien een overtreding van één van die bepalingen wordt gedaan binnen vijf jaar na de uitspraak van een vonnis of een arrest houdende veroordeling wegens één van die strafbare feiten dat in kracht van gewijsde is gegaan.] (Vervangen bij artikel 3 van de wet van 7 juni 1994, Belgisch Staatsblad van 8 juli 1994.) [

Art. 2bis.De natuurlijke- en rechtspersonen die overeenkomstig artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek burgerlijk verantwoordelijk zijn voor de schadevergoeding, de intresten en de kosten, zijn eveneens veranwoordelijk voor de betaling van de geldboeten.] (Ingevoegd bij artikel 4 van de wet 7 juni 1994, Belgisch Staatsblad van 8 juli 1994.)

Art. 3.De teruggave van de ten onrechte betaalde sommen wordt ambtshalve gelast door de rechtbank bij welke de vervolging aanhangig is gemaakt. (Opgeheven wat betreft de werkloosheidsuitkering bij artikel 3 van de wet van 14 maart 1960, Belgisch Staatsblad van 7 april 1960.)

Art. 4.Al de bepalingen van boek I van het Strafwetboek zijn op de door de vorige artikelen voorziene misdrijven toepasselijk. [De bijzondere verbeurdverklaring toepasselijk op de zaken bedoeld in artikel 42 van het Strafwetboek wordt evenwel altijd uitgesproken.] Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit. (Lid 2 ingevoegd bij artikel 5 van de wet van 7 juni 1994, Belgisch Staatsblad van 8 juli 1994.).

^