Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 december 2007
gepubliceerd op 23 januari 2008

Koninklijk besluit houdende wijziging van het koninklijk besluit van 20 november 2001 betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen

bron
federale overheidsdienst justitie en federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2007000629
pub.
23/01/2008
prom.
20/12/2007
ELI
eli/besluit/2007/12/20/2007000629/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 DECEMBER 2007. - Koninklijk besluit houdende wijziging van het koninklijk besluit van 20 november 2001 betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, inzonderheid op de artikelen 121, gewijzigd bij de wet van 26 april 2002, 142bis, ingevoegd bij de wet van 31 mei 2001, 142quinquies, ingevoegd bij de wet van 31 mei 2001 en 142sexies, ingevoegd bij de wet van 31 mei 2001 en gewijzigd bij de wet van 26 april 2002 en van 3 juli 2005;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 november 2001 betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen, inzonderheid op de artikelen 1 tot 60, 63, 66 en 67, gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 3 februari 2004, 13 juni 2005, 12 oktober 2005 en 20 december 2005;

Gelet op de protocollen nr. 186/4 van 24 augustus 2006 en nr. 194/3 van 21 november 2006 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten;

Gelet op het advies van de Inspecteur van financiën, gegeven op 24 oktober 2006;

Overwegende dat het advies van de Adviesraad van burgemeesters niet regelmatig binnen de voorgeschreven termijn gegeven is en dat geen verzoek om verlenging van de termijn gedaan is; dat er bijgevolg aan is voorbijgegaan;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 7 maart 2007;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 1 maart 2007;

Gelet op het advies nr. 42.903/2 van de Raad van State, gegeven op 22 mei 2007, met toepassing van de artikelen 3, § 1 en 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Wijzigingsbepalingen

Artikel 1.De artikelen 1 tot en met 47 van het koninklijk besluit van 20 november 2001 betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen worden vervangen als volgt : « HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « de wet » : de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten;2° « opleidingsmodules » : het geheel van opleidingsactiviteiten die als onderdelen van de basisopleiding worden georganiseerd : a) in een door de minister erkende politieschool of, bij uitzondering in een door hem opgerichte politieschool voor het kader van agenten van politie;b) in een door de minister erkende of door hem opgerichte politieschool voor het basiskader en het middenkader;c) in de door de minister opgerichte nationale school voor officieren voor het officierskader;3° « eindexamen » : het examen dat op het einde van de basisopleiding plaatsvindt en dat betrekking heeft op de volledige inhoud van de basisopleiding;4° « opleidingsstage » : het geheel van opleidingsactiviteiten die als onderdelen van de basisopleiding worden georganiseerd in een operationele politiedienst onder begeleiding van een mentor en onder toezicht van een politieschool;5° « algemene directie » : de algemene directie van de ondersteuning en het beheer, bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 november 2006 betreffende de organisatie en de bevoegdheden van de federale politie;6° « de minister » : de Minister van Binnenlandse Zaken.

Art. 2.Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten. HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen

Art. 3.De finaliteit van de basisopleiding bestaat erin de aspirant de professionele basiscompetenties bij te brengen zodat hij in staat is : 1° het geheel van taken van bestuurlijke en gerechtelijke politie verbonden aan de uitoefening van het politieambt binnen het kader waartoe de opleiding toegang geeft te vervullen, alsook het geheel van de taken die voortvloeien uit zijn bevoegdheid binnen de politiediensten op zich te nemen;2° een loopbaan aan te vangen in eender welke niet-gespecialiseerde betrekking binnen het kader waartoe hij wenst toe te treden.

Art. 4.Overeenkomstig artikel 123 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, vertoont de aspirant, op het einde van de basisopleiding, een competentieprofiel dat hem in staat stelt, op zijn verantwoordelijkheidsniveau, rekening houdende met de behoeften en de verwachtingen van de bevolking en de overheden en vanuit de aanpak van gemeenschapsgerichte politiezorg, de situaties te identificeren waarmee hij geconfronteerd wordt, een aangepast antwoord te vinden voor de problemen die zich stellen en deze oplossingen binnen het raamwerk van de bestaande en toekomstige wetten, besluiten en reglementen, in werking te stellen.

De minister bepaalt het competentieprofiel waaraan de leden van de verschillende kaders moeten voldoen op het einde van de basisopleiding. HOOFDSTUK III. - De kaderproef

Art. 5.De in de artikelen 40 en 41 van de wet bedoelde proef omvat een kaderproef.

De kaderproef is een schriftelijke maturiteitsproef die ertoe strekt de intellectuele en professionele kennis van de kandidaat die niet voldoet aan de diplomavereiste voor de toetreding tot, naar gelang van het geval, het basiskader of het officierskader, te beoordelen met het oog op een eventuele latere toetreding tot dit kader.

Art. 6.Er is geen kaderanciënniteit vereist in hoofde van de agent van politie die deelneemt aan de kaderproef.

Om te kunnen deelnemen aan de kaderproef moet de hoofdinspecteur van politie vier jaar kaderanciënniteit tellen op de in artikel 7, tweede lid, bedoelde datum.

Art. 7.De algemene directie organiseert in functie van de behoeften, ten minste jaarlijks een kaderproef voor de toetreding tot het basiskader en voor de toetreding tot het officierskader.

Ten minste een maand vóór de organisatie van de kaderproef doet de algemene directie een oproep tot kandidaatstelling voor de kaderproef met vermelding van de uiterste datum van indiening van de kandidaatstellingen.

Art. 8.Om te slagen moet de kandidaat minimum 50 % halen.

Art. 9.De algemene directie licht de kandidaat schriftelijk in over zijn resultaat.

De kandidaat die mislukt, kan ten vroegste na twee jaar opnieuw deelnemen aan de kaderproef.

Art. 10.De nadere regels betreffende de organisatie van de kaderproef maken het voorwerp uit van een examenreglement, opgesteld door de minister of de door hem aangewezen dienst. HOOFDSTUK IV. - De basisopleiding Afdeling 1. - De oproeping van de kandidaten

Art. 11.Afhankelijk van de beschikbare betrekkingen, het taalregime waartoe de kandidaten behoren en de beschikbaarheid in de politiescholen bepaald overeenkomstig de afspraken in de beheerscontracten, roept de algemene directie de kandidaten op voor het begin van de basisopleiding op de dag en de plaats die zij bepaalt.

Wat de plaats van de opleiding betreft, wordt in de mate van het mogelijke rekening gehouden met de door de kandidaat uitgedrukte voorkeur. De kandidaat kan deze voorkeur echter niet als een absoluut recht laten gelden. Afdeling 2. - Gemeenschappelijke bepaling

Art. 12.De opleiding tweede taal van de basisopleidingen bereidt de aspirant voor op het examen van de tweede taal, georganiseerd door SELOR, dat overeenstemt met het niveau van het diploma van de betrokken basisopleiding. Afdeling 3. - De basisopleiding van het kader van agenten van politie

Art. 13.De basisopleiding van het kader van agenten van politie omvat de volgende theoretische en praktische opleidingsactiviteiten : 1° opleidingsmodules met een gezamenlijke duurtijd van minimum 450 uur;2° opleidingsstages van minimum twee weken.

Art. 14.De basisopleiding van het kader van agenten van politie omvat ten minste de volgende modules : a) de plaats en de rol van de aspirant in een politieschool;b) de plaats, de functie en de rol van de politie in onze samenleving;c) de plaats en de rol van de kaders in de geïntegreerde politie;d) de gemeenschapsgerichte politiezorg;e) technische basiscompetenties;f) initiatie in de primaire politionele processen;g) de aanpak van courante fenomenen;h) actualiteitsfenomenen;i) fysieke en mentale training;j) geweldbeheersing;k) eerste en tweede taal.

Art. 15.De opleidingsstages omvatten ten minste : 1° een gewenningsstage;2° een opleidingsstage in operationele situaties. Afdeling 4. - De basisopleiding van het basiskader

Art. 16.De basisopleiding van het basiskader omvat de volgende theoretische en praktische opleidingsactiviteiten : 1° een eerste deel dat bestaat uit de basisopleiding van het kader van agenten van politie, met inbegrip van de stages en het eindexamen;2° een tweede deel dat bestaat uit : a.opleidingsmodules met een gezamenlijke duurtijd van minimaal 500 uur; b. opleidingsstages met een gezamenlijke duurtijd van minimum zes weken. Zijn vrijgesteld van het in het eerste lid, 1°, bedoelde deel : 1° de agenten van politie die het voorwerp uitmaken van een bevordering door overgang naar het basiskader zoals bedoeld in artikel VII.II.9 RPPol; 2° de agenten van politie die extern worden aangeworven voor het basiskader overeenkomstig Hoofdstuk III van Titel II van de wet.

Art. 17.De aspiranten-inspecteur die slagen voor het eerste deel van de basisopleiding van het basiskader bedoeld in artikel 16, mogen het tweede deel aanvatten.

Art. 18.Het tweede deel van de basisopleiding van het basiskader omvat ten minste de volgende modules : a) de plaats, de functie en de rol van de kaders in de geïntegreerde politie;b) de gemeenschapsgerichte politiezorg;c) openbare orde en algemene politieoperaties;d) initiatie en verdere ontwikkeling van primaire politionele processen;e) de aanpak van courante fenomenen;f) de aanpak van specifieke situaties;g) actualiteitsfenomenen;h) fysieke en mentale training;i) geweldbeheersing;j) eerste en tweede taal.

Art. 19.De opleidingsstage omvat ten minste een opleidingsstage in operationele situaties. Afdeling 5. - De basisopleiding van het middenkader

Onderafdeling 1. - De voorbereidende opleiding

Art. 20.Voorafgaand aan hun toelating tot de basisopleiding van het middenkader dienen de kandidaten bedoeld in de artikelen 16 en 17 van de wet, te slagen voor een voorbereidende opleiding.

De personeelsleden van het basiskader die extern worden aangeworven voor het middenkader overeenkomstig Hoofdstuk III van Titel II van de wet, zijn vrijgesteld van de in het eerste lid bedoelde voorbereidende opleiding.

Art. 21.De voorbereidende opleiding beoogt de integratie in het politioneel midden en de verwerving van politionele basiscompetenties.

Ze omvat : 1° opleidingsmodules met een gezamenlijke duurtijd van minimum 550 uur;2° opleidingsstages van minimum twee weken.

Art. 22.De voorbereidende opleiding omvat ten minste de volgende modules : a) de plaats en de rol van de aspirant in een politieschool;b) de plaats, de functie en de rol van de politie in onze samenleving;c) de plaats, de functie en de rol van de kaders in de geïntegreerde politie;d) technische basiscompetenties;e) initiatie in primaire politionele processen;f) openbare orde en algemene politieoperaties;g) de gemeenschapsgerichte politiezorg;h) de aanpak van courante fenomenen;i) de aanpak van specifieke situaties;j) actualiteitsfenomenen;k) fysieke en mentale training;l) geweldbeheersing;m) tweede taal. Onderafdeling 2. - De opleidingscyclus

Art. 23.De basisopleiding van het middenkader omvat de volgende theoretische en praktische opleidingsactiviteiten : 1° opleidingsmodules met een gezamenlijke duurtijd van minimum 750 uur; 2°opleidingsstages met een gezamenlijke duurtijd van minimum vier weken.

Art. 24.De basisopleiding van het middenkader omvat ten minste de volgende modules : a) de plaats, de functie en de rol van de politiediensten in onze samenleving;b) de plaats, de functie en de rol van de kaders in de geïntegreerde politie;c) basiscompetenties van de hoofdinspecteur van politie;d) verwerving van basiscompetenties inzake management en beheer van human resources;e) leiding van een team in een operationeel leidinggevende rol;f) handhaving en herstel van de openbare orde;g) bijzondere bestuurlijke politie;h) verkeer en wegverkeer;i) courante opdrachten;j) specifieke situaties;k) actualiteitsfenomenen;l) fysieke en mentale training;m) geweldbeheersing;n) tweede taal.

Art. 25.De opleidingsstages omvatten ten minste : 1° een opleidingsstage in management en leadership;2° een opleidingsstage in operationele situaties. Afdeling 6. - De basisopleiding van het officierskader

Onderafdeling 1. - De voorbereidende opleiding

Art. 26.Voorafgaand aan hun toelating tot de basisopleiding van het officierskader dienen de kandidaten bedoeld in artikel 18 van de wet te slagen voor een voorbereidende opleiding.

De artikelen 21 en 22 zijn van overeenkomstige toepassing voor het officierskader met uitzondering van de duur van de opleidingsstage die minstens vier maanden bedraagt.

De personeelsleden van het basiskader en van het middenkader die extern worden aangeworven voor het officierskader overeenkomstig Hoofdstuk III van Titel II van de wet, zijn vrijgesteld van de in het eerste lid bedoelde voorbereidende opleiding.

Onderafdeling 2. - De opleidingscyclus

Art. 27.De basisopleiding van het officierskader omvat de volgende theoretische en praktische opleidingsactiviteiten : 1° opleidingsmodules met een gezamenlijke duurtijd van minimum 1 100 uur;2° opleidingsstages met een gezamenlijke duurtijd van minimum zes weken.

Art. 28.De basisopleiding van het officierskader omvat ten minste de volgende modules : a) integratie in de nationale school voor officieren;b) management van medewerkers en middelen;c) toegepast management;d) algemeen referentiekader voor de uitoefening van de opdrachten en bevoegdheden van de commissaris van politie inzake bestuurlijke politie;e) operationele politionele basiscompetenties van een commissaris van politie inzake bestuurlijke politie;f) beleidsondersteunende politionele competenties van een commissaris van politie inzake bestuurlijke politie;g) algemeen referentiekader voor de uitoefening van de opdrachten en bevoegdheden van de commissaris van politie inzake gerechtelijke politie;h) operationele politionele basiscompetenties van een commissaris van politie inzake gerechtelijke politie;i) beleidsondersteunende politionele competenties van een commissaris van politie inzake gerechtelijke politie;j) gemeenschapsgerichte politiezorg;k) actualiteitsfenomenen;l) fysieke en mentale training;m) geweldbeheersing;n) tweede taal.

Art. 29.De opleidingsstages omvatten : 1° een participerende observatiestage in bestuurlijke politie;2° een participerende observatiestage in gerechtelijke politie;3° een opleidingsstage in operationele situaties. HOOFDSTUK V. - Regels inzake de beoordeling, de examens en het slagen Afdeling 1. - De beoordeling

Art. 30.De aspiranten worden beoordeeld over hun professioneel functioneren, opleidingsstages inbegrepen, en de opleidingsmodules.

Art. 31.§ 1. De beoordeling van het professioneel functioneren geschiedt op het ogenblik van het afleggen van het eindexamen, en dit na een evaluatiegesprek waarvan een verslag wordt opgesteld en waarbij een syndicaal afgevaardigde aanwezig mag zijn. Dit verslag bevat : a) de beoordeling voor de volgende domeinen : 1° de persoonlijkheidskenmerken;2° de professionele bekwaamheden;3° de prestaties;4° het potentieel;5° uitsluitend voor de basisopleiding van het middenkader en het officierskader, de managementvaardigheden;b) een overzicht van de sterke en zwakke punten van de aspirant;c) de eindbeoordeling voor het professioneel functioneren met de vermelding « goed », « bevredigend » of « onvoldoende ». § 2. De toekenning van de beoordeling bedoeld in § 1, a), geschiedt aan de hand van de evaluatie-indicatoren vermeld in de bijlage bij dit besluit.

Bij de toekenning van die beoordeling wordt rekening gehouden met de verslagen opgesteld naar aanleiding van functioneringsgesprekken waarin ondermeer rekening wordt gehouden met de formulieren voor zelfevaluatie ingevuld door de aspirant en de in artikel 35 bedoelde beoordelingen van de stage.

Voor ieder domein bedoeld in § 1, a), wordt een vermelding « goed », « bevredigend » of « onvoldoende » toegekend.

Art. 32.§ 1. Met uitzondering van de opleidingsmodule « eerste en tweede taal », worden de aspiranten voor alle opleidingsmodules beoordeeld door de toekenning van cijfers voor het dagelijks werk en voor het eindexamen. § 2. Met uitzondering van de opleidingsmodules « fysieke en mentale training » en « geweldbeheersing » wordt het dagelijks werk voor de opleidingsmodules per opleidingsmodule ten minste éénmaal beoordeeld.

Het dagelijks werk voor de opleidingsmodules « fysieke en mentale training » en « geweldbeheersing » wordt ten minste tweemaal beoordeeld, gelijkmatig verspreid over de volledige duur van de basisopleiding.

Op het ogenblik van het afleggen van het eindexamen wordt de beoordeling van het dagelijks werk opgenomen in een verslag over het dagelijks werk. Dit verslag omvat : 1° de cijfers voor dagelijks werk voor de opleidingsmodules;2° een overzicht van de sterke en zwakke punten van de aspirant;3° een globaal puntencijfer respectievelijk voor : a) het dagelijks werk voor de in de § 2, eerste lid, bedoelde opleidingsmodules;b) het dagelijks werk voor de opleidingsmodule « fysieke en mentale training »;c) het dagelijks werk voor de opleidingsmodule « geweldbeheersing.» Afdeling 2. - De mentor

Art. 33.Voor zover alle voorziene stages plaatsvinden in dezelfde operationele dienst en onafgezien van bijzondere omstandigheden, begeleidt eenzelfde mentor de aspirant gedurende de diverse opleidingsstages die deel uitmaken van eenzelfde basisopleiding.

Art. 34.De mentor begeleidt de aspirant individueel bij de realisatie van de volgende doelstellingen : 1° het bereiken van de algemene en concrete doelstellingen van de opleidingsstage bepaald door het opleidingsprogramma;2° de uitvoering van de sleutelactiviteiten bepaald door het opleidingsprogramma. In het raam van het opvolgen van de aspirant informeert hij de stagecoördinator van de politieschool over de realisatie van de in het eerste lid bedoelde doelstellingen.

Art. 35.Op het einde van de opleidingsstage stelt de mentor een beoordeling op over het professioneel functioneren van de aspirant.

De aspirant houdt een stagewerkboek bij met de door hem uitgevoerde activiteiten. De mentor viseert dit regelmatig en voegt er zijn opmerkingen aan toe. De stagiair voegt er zijn eventuele repliek aan toe.

De algemene directie bepaalt het model van het stagewerkboek.

Op het einde van zijn stage beoordeelt de stagiair zijn opleidingsstage aan de hand van een evaluatieformulier waarvan het model door de algemene directie wordt bepaald. Afdeling 3. - Het eindexamen

Art. 36.Het eindexamen wordt georganiseerd na de opleidingsstages, met uitzondering van het functioneel parcours dat kan georganiseerd worden vóór de opleidingsstages.

Art. 37.Het eindexamen omvat : 1° een schriftelijke proef met een reeks vragen over de inhoud van alle opleidingsmodules en een gevallenstudie, ten belope van 35 %;2° een mondelinge proef met een presentatie door de aspirant van een persoonlijk werk, een bespreking van de door de mentor opgestelde verslagen, een bespreking van de door de aspirant opgestelde formulieren zelfevaluatie en, in voorkomend geval, een mondelinge verdediging van één of meerdere gedeelten van de schriftelijke proef;3° een praktische proef met een rollenspel en een functioneel parcours. Het eindexamen bestaat uit twee zittijden die gescheiden zijn door minimum 15 en maximum 20 werkdagen. Deelneming aan de eerste zittijd is verplicht.

Art. 38.De mondelinge proef van het eindexamen wordt afgelegd voor een commissie opgericht in de betrokken politieschool.

Overminderd het derde lid, wijst de directeur van de betrokken politieschool de leden van de examencommissie aan, die de volgende leden omvat : 1° een officier van politie, voorzitter;2° één opleider;3° twee lesgevers. De directeur van de betrokken politieschool wijst de in het tweede lid, 1°, bedoelde officier van politie aan. Indien het een officier van de federale politie betreft, wordt hij aangewezen uit een lijst opgesteld door de directeur-generaal van de algemene directie. Indien het een officier van de lokale politie betreft, wordt hij aangewezen uit een lijst opgesteld door de vaste commissie voor de lokale politie en na akkoord van zijn korpschef.

De politieleden van de examencommissie moeten bekleed zijn met een graad hoger of gelijk aan de graad waarvoor de aspiranten de basisopleiding volgen.

De voorzitter van de examencommissie kan zich bij de beoordeling van de schriftelijke proef laten bijstaan door correctoren en bij de beoordeling van de praktische proeven door examinatoren, die gekozen worden onder de opleiders, docenten en praktijkmonitoren die de betrokken opleiding hebben verstrekt.

In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

De minister kan, om gegronde redenen, de overeenkomstig het tweede lid, aangewezen personeelsleden wraken.

In voorkomend geval wijst de directeur van de betrokken politieschool een plaatsvervanger aan.

Art. 39.De examencommissie kent een puntencijfer toe voor het eindexamen. Afdeling 4. - Het slagen

Art. 40.In de loop van de basisopleiding kan de directeur van de betrokken politieschool, ten vroegste na de eerste opleidingsstage, bij de directeur-generaal van de algemene directie een gemotiveerd voorstel tot definitieve afwijzing van de aspirant indienen op basis van een verslag over het professioneel functioneren en over het dagelijks werk van de aspirant.

Art. 41.§ 1. Om te slagen op het einde van de basisopleiding moet de aspirant geschikt worden bevonden door de in artikel 42, eerste lid, bedoelde jury en moet hij ten minste de volgende resultaten behalen : 1° een eindbeoordeling hebben met de vermelding « goed » of « bevredigend » voor het professioneel functioneren evenals, voor de aspirant-hoofdinspecteur en de aspirant-officier, een partiële beoordeling met de vermelding « goed » of « bevredigend » voor de managementvaardigheden;2° 60 % voor het totale puntencijfer voor het eindexamen en telkens 50 % op elk van de drie proeven;3° 60 % voor het algemeen beoordelingscijfer, bestaande uit de som van de puntencijfers voor dagelijks werk en het eindexamen. § 2. Voor het bepalen van het totale puntencijfer voor het eindexamen komen in aanmerking : 1° het puntencijfer voor de schriftelijke proef van het eindexamen ten belope van 35 %;2° het puntencijfer voor de mondelinge proef van het eindexamen ten belope van 30 %;3° het puntencijfer voor de praktische proef van het eindexamen ten belope van 35 %, te weten 25 % voor het rollenspel en 10 % voor het functioneel parcours. § 3. Voor het bepalen van het algemeen beoordelingscijfer komen in aanmerking : 1° het globaal puntencijfer voor dagelijks werk voor de opleidingsmodules, met uitzondering van de modules « fysieke en mentale training » en « geweldbeheersing », op het ogenblik van het afleggen van het eindexamen ten belope van 25 %;2° het globaal puntencijfer voor dagelijks werk voor de module « fysieke en mentale training » op het ogenblik van het afleggen van het eindexamen ten belope van 10 %;3° het globaal puntencijfer voor dagelijks werk voor de module « geweldbeheersing » op het ogenblik van het afleggen van het eindexamen ten belope van 10 %;4° het puntencijfer voor het eindexamen ten belope van 55 %.

Art. 42.De in artikel 142sexies van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, bedoelde jury is als volgt samengesteld : 1° de directeur van de betrokken politieschool of zijn vertegenwoordiger, voorzitter;2° de voorzitter van de examencommissie;3° twee personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten, waarvan geen van beiden verbonden is met de betrokken opleidingscyclus en waarvan de ene tot de lokale politie en de andere tot de federale politie behoort;4° twee leden van het onderwijzend personeel verbonden aan de betrokken politieschool;5° een lid van de pedagogische cel van de politieschool. Onverminderd het derde lid, wijst de directeur van de betrokken politieschool de in het eerste lid, 3°, bedoelde personeelsleden van de politiediensten aan, alsmede de in het eerste lid, 4° bedoelde leden van het onderwijzend personeel.

Hij wijst, het in het eerste lid, 3°, bedoelde personeelslid van de federale politie aan, in voorkomend geval, uit een lijst opgesteld door de directeur-generaal van de algemene directie.

De leden van de jury bedoeld in het eerste lid, 3°, moeten bekleed zijn met een graad hoger of gelijk aan de graad waarvoor de aspiranten de basisopleiding volgen.

De minister kan, om gegronde redenen, de overeenkomstig het tweede lid aangewezen personeelsleden wraken.

In voorkomend geval wijst de directeur van de betrokken politieschool een plaatsvervanger aan.

Art. 43.De jury verstrekt op het einde van de opleiding een gemotiveerd advies met betrekking tot de in artikel IV.II.44, 3° en 4°, RPPol bedoelde mogelijkheden, onder meer op basis van : 1° het verslag over het professioneel functioneren op het ogenblik van het afleggen van het eindexamen;2° het verslag over het dagelijks werk op het ogenblik van het afleggen van het eindexamen en van het puntencijfer voor het eindexamen;3° het in artikel 41, § 3, bedoelde algemeen beoordelingscijfer.

Art. 44.De voorzitter van de jury stelt het advies op met, in voorkomend geval, de specificering van de verschillende meningen van de juryleden.

Art. 45.Mag een aspirant het geheel of een gedeelte van de basisopleiding overdoen, dan heeft hij slechts recht op één enkele zittijd.

Art. 46.Voor zover hij op het ogenblik van zijn verzoek aan de in artikel 12, eerste lid, 3°, van de wet, bedoelde voorwaarde voldoet, kan de aspirant-inspecteur die definitief is afgewezen voor de basisopleiding maar wel is geslaagd voor het eerste deel ervan bedoeld in artikel 16, eerste lid, 1°, bij de directeur-generaal van de algemene directie een verzoek indienen om benoemd te worden in het kader van de agenten van politie bij de federale politie.

Indien de definitieve afwijzing het gevolg is van de procedure bedoeld in artikel 40, dan vraagt de directeur-generaal van de algemene directie een bijkomend advies aan de directeur van de betrokken politieschool. Afdeling 5. - Algemene bepaling

Art. 47.Het algemeen studiereglement bedoeld in artikel IV.II.42 RPPol bepaalt de nadere regels betreffende : 1° de functioneringsgesprekken, de zelfevaluatie en de evaluatiegesprekken;2° de beoordeling van het professioneel functioneren, de opleidingsmodules en de opleidingsstages;3° de organisatie van het eindexamen;4° de werking van de examencommissies en de jury's;5° de adviesverstrekking door de jury's;6° de verwijdering van een aspirant vóór het einde van de opleiding.»

Art. 2.De artikelen 48 tot en met 60 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art. 3.In hetzelfde besluit wordt een bijlage, waarvan het model is vastgesteld in de bijlage bij dit besluit, ingevoegd.

Art. 4.In artikel 63, derde lid, van hetzelfde besluit, dat artikel 50 wordt, worden de woorden « in artikel 29 bedoelde opleidingsmodules 4, 5, 9 en 10 » vervangen door de woorden « in artikel 24 bedoelde opleidingsmodules d, e, i en j » en de woorden « 9 en 10 » door de woorden « i en j ».

Art. 5.In artikel 66 van hetzelfde besluit, dat artikel 53 wordt, worden de woorden « 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, A, B, en C bedoeld in artikel 29 » vervangen door de woorden « a, b, c, d, e, f, g, h, l, m en n bedoeld in artikel 24 ».

Art. 6.In artikel 67, eerste lid, van hetzelfde besluit, dat artikel 54 wordt, worden de woorden « 1, 2, 3, 9, 10, A, B, en C bedoeld in artikel 29 » vervangen door de woorden « a, b, c, i, j, l, m en n bedoeld in artikel 24 ».

Art. 7.In artikel 68 van hetzelfde besluit, dat artikel 55 wordt, worden de woorden « artikel 28 » vervangen door de woorden « artikel 23 ».

Art. 8.In artikel 69, eerste lid, van hetzelfde besluit, dat artikel 56 wordt, worden de woorden « artikel 34 » vervangen door de woorden « artikel 27 ».

Art. 9.In artikel 70 van hetzelfde besluit, dat artikel 57 wordt, worden de woorden « 66 en 67 » vervangen door de woorden « 53 en 54 ».

Art. 10.In artikel 71 van hetzelfde besluit, dat artikel 58 wordt, worden de woorden « 66 tot en met 69 » vervangen door de woorden « 53 tot en met 56 ».

Art. 11.De artikelen 61, 62, 64, 65, 72, 73, 74, 75, 76 en 77 van hetzelfde besluit worden respectievelijk de artikelen 48, 49, 51, 52, 59, 60, 61, 62, 63, 64 en 65. HOOFDSTUK II. - Overgangsbepaling

Art. 12.In afwijking van artikel 9 van hetzelfde besluit kan de kandidaat die, voor de inwerkingtreding van dit besluit, niet is geslaagd voor de kaderproef bedoeld in artikel 40 van de wet, onmiddellijk opnieuw deelnemen aan de kaderproef. HOOFDSTUK III. - Slotbepaling

Art. 13.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 februari 2007 voor alle basisopleidingen die aanvangen na die datum, met uitzondering van de basisopleiding van het officierskader waarvoor dit besluit in werking zal treden op een door de minister bepaalde datum.

Art. 14.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 december 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

Bijlage bij het koninklijk besluit van 20 december 2007 Lijst van de evaluatie-indicatoren 1° Inzake de persoonlijkheidskenmerken : 1.Eerlijkheid - Integriteit 2. Discretie 3.Objectiviteit - Onpartijdigheid - Oordeel - Open geest 4. Meningsvorming en -uiting - Assertiviteit - Karaktervastheid 5.Bekwaamheid tot het bevorderen van een positieve werksfeer 6. Klantgerichtheid (extern en intern) 7.Zin voor maat - Doordacht en gematigd gebruik van het toevertrouwde gezag 8. Zelfbeheersing - Koelbloedigheid - Stressbeheer 9.Orde - Methode - Stiptheid - Respect voor de termijnen 10. Loyauteit - Correcte uitvoering van de richtlijnen 11.Opvoeding - Beleefdheid - Handigheid om met mensen om te gaan - Tact 12. Voorkomen 2° Inzake de professionele bekwaamheden : 13.Professionele kennis 14. Technisch kunnen 15.Fysieke inzetbaarheid 16. Schriftelijke manier van uitdrukken : duidelijkheid - juistheid - synthesegeest 17.Mondelinge manier van uitdrukken : duidelijkheid - juistheid 3° Inzake de prestaties : 18.Verantwoordelijkheidszin 19. Beschikbaarheid voor de dienst 20.Hoeveelheid nuttig gepresteerd werk - Energie- en activiteitsniveau 21. Kwaliteit van de geleverde dienst - Professioneel bewustzijn 22.Initiatief - Creativiteit 23. Autonomie 4° Inzake het potentieel : 34.Wil tot verbeteren - Volharding 35. Bereidheid tot veranderen - Aanpassingsvermogen 36.Vooruitgangspotentieel 37. Mogelijkheid om meer complexe taken op zich te nemen 5° Inzake de managementvaardigheden : 24.Organisatiezin 25. Ruimheid van blik - Visie 26.Bekwaamheid om te leiden en te controleren 27. Bekwaamheid om de werking van de dienst te verbeteren 28.Wijze van rekenschap geven - Openheid 29. Bekwaamheid om zijn medewerkers te motiveren 30.Bekwaamheid om te delegeren 31. Opleidingscapaciteit en de bekwaamheid zijn kennis over te dragen 32.Bekwaamheid om met zijn medewerkers doelstellingen vast te leggen 33. Pertinentie in de evaluatie van zijn medewerkers Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 20 december 2007 tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 november 2001 betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen. ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

^