Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 januari 1998
gepubliceerd op 27 mei 1998

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de tewerkstellingsakkoorden, de risicogroepen en het conventioneel brugpensioen in 1997 en 1998

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1998012923
pub.
27/05/1998
prom.
20/01/1998
ELI
eli/besluit/1998/01/20/1998012923/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 JANUARI 1998. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de tewerkstellingsakkoorden, de risicogroepen en het conventioneel brugpensioen in 1997 en 1998 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het glasbedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de tewerkstellingsakkoorden, de risicogroepen en het conventioneel brugpensioen in 1997 en 1998.

Art. 2.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 januari 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET

Bijlage Paritair Comité voor het glasbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 1997 Tewerkstellingsakkoorden, de risicogroepen en het conventioneel brugpensioen in 1997 en 1998 (Overeenkomst geregistreerd op 16 juni 1997 onder het nummer 44224/COB/115, door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid op 27 juni 1997 goedgekeurd als tewerkstellingsakkoord met directe uitwerking, met toepassing van het koninklijk besluit van 24 februari 1997) Inleiding Bij hun onderhandelingen voor het sluiten van een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst voor de jaren 1997 en 1998, hebben de partijen akte genomen en rekening gehouden met : - de internationale economische en sociale context waarin de glassector zich momenteel bevindt; - de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen; - de koninklijke besluiten die de Regering getroffen heeft in uitvoering van bovengenoemde wet, en bij gebrek aan een interprofessionneel akkoord.

De representatieve organisaties van de werkgevers en de werklieden van de glasindustrie willen, in deze context, een gemeenschappelijke bijdrage leveren ter verdediging en bevordering van de werkgelegenheid, terwijl de kost van de handenarbeid in de hand gehouden wordt, die borg staat voor het behoud van het concurrentievermogen van de glasbedrijven.

Daartoe zijn de ondertekenende partijen van oordeel dat het absoluut noodzakelijk is dat de werkzoekenden positieve perspectieven krijgen voorgeschoteld en middelen voor de werkgevers om daartoe bij te dragen.

TITEL I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.De huidige collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op alle werkgevers en werklieden die tot het Paritair Comité voor het glasbedrijf behoren.

Onder « werklieden » verstaat men zowel arbeiders als arbeidsters.

TITEL II. - Maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid

Art. 2.De huidige collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten in uitvoering van Hoofdstuk IV van Titel III van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende meer bepaalde maatregelen betreffende de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2 en 33 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. HOOFDSTUK I. - Loopbaanonderbreking

Art. 3.Als maatregel ter bevordering van de werkgelegenheid gekozen in het algemeen kader voorzien in artikel 4 § 1 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende meer bepaalde maatregelen inzake tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2 en 33 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, stellen de werkgevers een recht op volledige loopbaanonderbreking in uitgebreid tot 3 pct. van het aantal werklieden.

De uitvoeringsmodaliteiten van dit recht op volledige loopbaanonderbreking zijn deze voorzien bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr 56 tot instelling van een beperkt recht op onderbreking van de beroepsloopbaan gesloten op 13 juli 1993 in de schoot van de Nationale Arbeidsraad en algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 17 november 1993.

Dit recht is voorbehouden aan de werklieden die minstens een jaar anciënniteit in de onderneming tellen.

Het aantal werklieden in loopbaanonderbreking wordt echter beperkt tot 10 pct. van het aantal werklieden tewerkgesteld in eenzelfde afdeling en /of eenzelfde beroep, behalve indien er een voordeligere maatregel paritair werd overeengekomen op bedrijfsniveau. HOOFDSTUK II. - Recht op loopbaanonderbreking en bijstand in geval van ernstige ziekte

Art. 4.Het recht op loopbaanonderbreking ingesteld door het koninklijk besluit van 6 februari 1997 in toepassing van de artikelen 7, § 2, 1° van de wet van 26 juli 1996, tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, wordt volgens die modaliteiten bepaald, overeenkomstig artikel 2, § 2, van het bedoelde koninklijk besluit op de volgende wijze : - het recht op loopbaanonderbreking wordt in dit kader beperkt tot een volledige onderbreking gedurende minimum zes maanden; - haar toegang wordt beperkt tot de werklieden die minstens een jaar anciënniteit in de onderneming tellen.

Art. 5.Het recht op loopbaanonderbreking in geval van bijstand of verzorging van een gezins- of familielid dat lijdt aan een zware ziekte, ingesteld door bovenvermeld koninklijk besluit van 6 februari 1997 in zijn artikel 5, wordt beperkt tot een volledige loopbaanonderbreking. HOOFDSTUK III. - Werkgelegenheid, vorming

Art. 6.§ 1. Maatregelen ten gunste van de risicogroepen.

De ondertekenende partijen willen hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen ten uitvoer leggen dat, in 1997 en 1998, een inspanning van 0,10 pct. van de bruto-loonsom van de werklieden aan 108 pct. oplegt.

Daartoe verbinden de werkgevers zich om deze inspanning globaal op sectoraal niveau te realiseren.

De initiatieven ten gunste van de arbeiders die tot de risicogroepen behoren of op wie het begeleidingsplan van toepassing is, zullen in de ondernemingen de werkgelegenheid en/of de vorming van de volgende risicogroepen moeten bevorderen : - jongeren met een verplichte deeltijdse schoolplicht; - laaggeschoolde of niet-geschoolde werklieden van de sector; - werklieden van de sector die met collectief ontslag, herstructurering of de invoering van nieuwe technologieën worden bedreigd; - herintreders op de arbeidsmarkt; - de andere « doelgroepen » zoals werklozen met een lage kwalificatie, langdurige werklozen, minder-validen of personen die leven van een minimum bestaansuitkering. § 2. Maatregel voor de werkgelegenheid : vorming.

Anderzijds, verbinden de werkgevers er zich toe een inspanning voor de vorming van de arbeiders tijdens de werkuren te realiseren ten belope van 0,10 pct. van de jaarlijkse bruto-loonsom van de werklieden aangegeven bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid (aan 108 pct.). § 3. Sectoraal vormingsfonds.

Om deze dubbele verbintenis bepaald in §§ 1 en 2 te realiseren, zullen werkgeversbijdragen, vastgesteld op 0,20 pct. van het bedrag van de brutolonen van de werklieden aan 108 pct. worden geïnd en ingevorderd door de Rijksdienst voor sociale zekerheid, overeenkomstig artikel 7 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid. De Rijksdienst voor sociale zekerheid zal het bedrag van deze bijdragen storten aan het Fonds voor bestaanszekerheid voor de glasindustrie, opgericht door de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 april 1987, algemeen verbindend verklaard bij het koninklijk besluit van 5 augustus 1987.

Dit fonds voor bestaanszekerheid zal belast zijn met de financiering van de organisatie, enerzijds van concrete vormingsacties bedoeld in § 2 en anderzijds van initiatieven voor de vorming en de werkgelegenheid ten gunste van de risicogroepen bepaald in § 1, in het kader en door de tussenkomst van het op te richten sectoraal vormingsfonds.

TITEL III. - Onmiddellijke uitwerking

Art. 7.Ten gevolge van de onmiddellijke uitwerking van de maatregelen beschreven in de artikelen 3 en 6, § 2, zullen alle ondernemingen die gewag maken van een netto-verhoging van het aantal werknemers en van een minstens gelijkwaardig arbeidsvolume en dit, in vergelijking met het overeenstemmende kwartaal van 1996, kunnen aanspraak maken op de patronale bijdragevermindering vermeld in titel V van de huidige overeenkomst tijdens de duur van het huidig akkoord.

TITEL IV. - Gunstigere maatregelen

Art. 8.De gunstigere maatregelen van de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten op een lager niveau die de artikelen 3 tot 6 van de huidige overeenkomst betreffen, behouden hun uitwerkingen tijdens de ganse duur van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst.

TITEL V. - Financiële voordelen

Art. 9.In uitvoering van artikel 8 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2, en 33 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, laat de huidige overeenkomst de sub-sectoren of ondernemingen toe een keuze te maken tussen het forfaitair systeem van F 37 500 per extra netto-aanwerving, zoals beschreven in de wet van 26 juli 1996 en haar uitvoeringsbesluiten, of het progressieve systeem ten belope van 20 pct. van het gemiddeld bruto-kwartaalinkomen, zoals uitdrukkelijk geformuleerd door de koninklijke besluiten van 24 februari 1997 en 21 maart 1997.

TITEL VI. - Brugpensioen

Art. 10.Tijdens de huidige collectieve arbeidsovereenkomst, wordt het brugpensioen, volgens de voorwaarden van de overeenkomst nr. 17 gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad toegekend, behalve omwille van een ernstige reden, in alle gevallen van ontslag van een werkman die de leeftijd van 58 jaar bereikt heeft, indien de betrokkene een loopbaan van 25 jaar als loontrekkende kan bewijzen.

Elke bedrijfsovereenkomst inzake brugpensioen die een toegangsleeftijd van 55, 56 of 57 jaar voorziet, en die uiterlijk op 31 mei 1986 of 31 augustus 1987 werd neergelegd, en sindsdien zonder onderbreking werd toegepast, wordt onder dezelfde voorwaarden verlengd en met respect van de wettelijke voorwaarden tot en met 30 juni 1999, met uitzondering van de collectieve arbeidsovereenkomst van bepaalde duur die tijdelijke herstructureringsoperaties betreffen.

Art. 11.§ 1. In uitvoering van artikel 23 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, hebben de ontslagen werklieden die, in de periode van 1 januari 1997 tot 31 december 1997 55 jaar of ouder zijn en voor de ontslagen werklieden die in de periode 1 januari 1998 tot 31 december 1998 56 jaar zijn, recht op het voltijdse brugpensioen beschreven in artikel 10. Bovendien moet de leeftijd van 55 of 56 jaar worden bereikt tijdens de looptijd van deze collectieve arbeidsovereenkomst en op het ogenblik van de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst. De bedoelde werklieden moeten op het ogenblik van de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst 33 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen in de zin van artikel 114, § 4 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.

Deze werknemers moeten bovendien kunnen aantonen dat zij op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, minstens 20 jaar gewerkt hebben in een arbeidsregeling zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 gesloten op 23 maart 1990 in de schoot van de Nationale Arbeidsraad, betreffende de begeleidingsmaatregelen voor ploegenarbeid met nachtprestaties alsook voor andere vormen van arbeid met nachtprestaties en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 mei 1990, gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46sexies gesloten op 9 januari 1995 in de schoot van de Nationale Arbeidsraad, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 8 maart 1995.

Het bedrag van de aanvullende vergoeding is gelijk aan de helft van het verschil tussen het netto-referteloon en de werkloosheidsuitkering. § 2. Voor de toepassing van dit artikel worden voor de berekening van het beroepsverleden gelijkgesteld met arbeidsdagen : - de periode van actieve dienst als dienstplichtige en als gewetensbezwaarde met toepassing van de Belgische wetgeving; - de dagen van beroepsloopbaanonderbreking overeenkomstig de bepalingen van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en de periodes tijdens welke de werknemer zijn loondienst heeft onderbroken om een kind op te voeden dat de leeftijd van 6 jaar niet heeft bereikt. Deze gelijkstellingen kunnen in totaal voor maximaal 3 jaar in rekening worden gebracht; - de dagen tijdens dewelke de werknemer zijn loondienst onderbroken heeft om een tweede of een volgend kind op te voeden dat de leeftijd van 6 jaar nog niet heeft bereikt. Deze gelijkstellingen kunnen in totaal voor maximaal 3 jaar in rekening worden gebracht; - de dagen van volledige werkloosheid met een maximum van 5 jaar. § 3. Artikel 11, § 1, is niet van toepassing op de ondernemingen die, op 1 januari 1997, een conventionele wekelijkse arbeidsduur hebben van 36 uur of minder.

Art. 12.§ 1. De vervanging van de bruggepensioneerde werkman zal gebeuren overeenkomstig de wettelijke bepalingen en voorrang zal worden verleend aan werklieden met een onzeker statuut en waarbij rekening zal worden gehouden met de vereiste kwalificatie. § 2. Voor het mechanisch tafelglas, is het akkoord over de brugpensioenen (Titel VI) gebonden aan het bekomen, voor het mechanisch tafelglas, van de vrijstelling van de vervangplicht voor bruggepensioneerden.

TITEL VII. - Sociaal overleg

Art. 13.In geval van sociale conflicten, bevestigen de werkgevers en de werklieden hun vaste intentie om de aangepaste conventionele bemiddelingsprocedures te volgen, met inbegrip van het beroep doen op de voorzitter van het paritair comité in zijn hoedanigheid van sociaal bemiddelaar.

TITEL VIII. - Sociale vrede

Art. 14.Om de sociale vrede te handhaven en ter wille van de overleg- en bemiddelingsprocedures eigen aan de glasindustrie, erkennen de ondertekenende partijen, in naam van hun lastgevers, dat zij aan alle wederzijdse eisen voor de materies die deel uitmaken van deze huidige arbeidsovereenkomst zijn tegemoet gekomen.

TITEL IX. - Duur van de overeenkomst

Art. 15.De huidige collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 1998.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 20 januari 1998.

De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET

(1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

^