Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 januari 2010
gepubliceerd op 05 februari 2010

Koninklijk besluit tot uitvoering van sommige bepalingen van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2010022095
pub.
05/02/2010
prom.
20/01/2010
ELI
eli/besluit/2010/01/20/2010022095/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 JANUARI 2010. - Koninklijk besluit tot uitvoering van sommige bepalingen van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust en overlevingspensioen voor werknemers, inzonderheid op artikel 16, § 2 en artikel 32, laatst gewijzigd bij de wet van 20 juli 1990;

Gelet op het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, inzonderheid op artikel 5, § 4, ingevoegd bij de wet van 6 februari 1976, de artikelen 30 en 31, 3°, gewijzigd bij de programmawet van 22 december 1989 en artikel 32, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 1997;

Gelet op de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, inzonderheid op artikel 21, vervangen door het koninklijk besluit van 16 juli 1998;

Gelet op de wet van 11 april 1995 tot invoering van het « handvest » van de sociaal verzekerde, inzonderheid op de artikelen 3, eerste lid, 8, tweede lid, en 9, vijfde lid, gewijzigd bij de wet van 25 juni 1997, en op de artikelen 9, vierde lid en 24, eerste lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, inzonderheid op artikel 9, § 2, tweede lid, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, artikel 10, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 september 2002 en artikel 18, vervangen bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, inzonderheid op artikel 93, tweede lid, artikel 121, tweede lid, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 december 1998, artikel 133bis, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 juli 1997 en de artikelen 133sexies en 133septies, ingevoegd door het koninklijk besluit van 4 september 2002;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 juli 1998 tot uitvoering voor de pensioenstelsels van de openbare sector van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde, inzonderheid op de artikelen 2 en 4 tot en met 7;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor pensioenen, gegeven op 29 augustus 2005;

Gelet op het advies van het Algemeen Beheerscomité van het sociaal statuut der zelfstandigen, gegeven op 20 april 2006;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 17 april 2007;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, op 20 april 2007;

Gelet op het advies van het Comité Overheidsbedrijven, gegeven op 24 februari 2009;

Gelet op het protocol nr. 165/9 van 14 mei en 25 november 2009 van het Gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten;

Gelet op het protocol N-283 van 22 april 2009 van het Onderhandelingscomité van het militair personeel van de krijgsmacht;

Gelet op het advies nr. 42.990/1 van de Raad van State, gegeven op 24 mei 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen en van Onze Minister van Zelfstandigen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Pensioenregeling voor werknemers

Artikel 1.Artikel 32 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust en overlevingspensioen voor werknemers, laatst gewijzigd bij artikel 16 van de wet van 20 juli 1990, wordt opgeheven.

Art. 2.Artikel 9, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen van de werknemers, wordt opgeheven.

Art. 3.In artikel 10 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 september 2002 betreffende het ambtshalve onderzoek van de pensioenrechten in de regelingen voor werknemers en zelfstandigen, worden de volgende wijzingen aangebracht : 1°) Het eerste lid van § 3quater wordt aangevuld met de woorden : « van de rechten op het rustpensioen of naar aanleiding van een verhaal. ». 2°) Het tweede lid van § 3quinquies wordt aangevuld met de woorden : « van de rechten op het rustpensioen of naar aanleiding van een verhaal. ». 3°) Er wordt een § 5 ingevoegd dat als volgt luidt : « § 5. Het ambtshalve onderzoek van het recht op een rustpensioen als zelfstandige in toepassing van artikel 133quater of van artikel 133quinquies van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen heeft het onderzoek van het recht op een overlevingspensioen in de pensioenregeling voor werknemers tot gevolg wanneer in hoofde van de overleden echtgenoot een beroepsbezigheid als werknemer vastgesteld wordt tijdens het onderzoek van de rechten op een rustpensioen als zelfstandige of naar aanleiding van een verhaal. ». 4°) Er wordt een § 6 ingevoegd dat als volgt luidt : « § 6. Het ambtshalve onderzoek van het recht op een overlevingspensioen in een pensioenregeling bedoeld in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen heeft het ambtshalve onderzoek van het recht op overlevingspensioen in de pensioenregeling voor werknemers tot gevolg, wanneer in hoofde van de overleden echtgenoot, een beroepsbezigheid als werknemer vastgesteld wordt tijdens het onderzoek van de rechten op een pensioen of naar aanleiding van een verhaal.

De beslissing van de Rijksdienst voor pensioenen gaat in de eerste dag van de maand volgend op die van het overlijden van de laatste echtgenoot. Het gaat niettemin in de eerste dag van de maand waarin de laatste echtgenoot is overleden indien deze, in de loop van de maand van zijn overlijden, geen aanspraak kon maken op de uitbetaling van een rustpensioen toegekend in de regeling voor werknemers, in een andere Belgische regeling, in een analoge buitenlandse regeling of in een regeling die op het personeel van een instelling van internationaal publiek recht van toepassing is ». 5°) Er wordt een § 7 ingevoegd dat als volgt luidt : « § 7. Het ambtshalve onderzoek van het rustpensioen voor een lichamelijke ongeschiktheid in een pensioenregeling bedoeld in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, heeft het ambtshalve onderzoek van het recht op rustpensioen in de regeling voor werknemers tot gevolg, voor zover : - een beroepsactiviteit als werknemer in hoofde van de gerechtigde wordt vastgesteld bij het onderzoek van het rustpensioen ingevolge een lichamelijke ongeschiktheid of naar aanleiding van een verhaal; - de beslissing inzake lichamelijke ongeschiktheid ten vroegste de eerste dag van de twaalfde maand welke die voorafgaat aan de maand in de loop waarvan de gerechtigde de leeftijd van 60 jaar bereikt, genomen wordt.

De beslissing van de Rijksdienst voor pensioenen gaat op dezelfde datum als de beslissing genomen in de regeling bedoeld in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en bugettaire hervorming en ten vroegste de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin de gerechtigde 60 jaar wordt. ».

Art. 4.Een artikel 11ter wordt in hetzelfde besluit ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 11ter.De geldig ingediende aanvraag met het oog op het verkrijgen van een rustpensioen of een overlevingspensioen in de regeling voor zelfstandigen, die melding maakt van periodes van beroepsactiviteit als werknemer, geldt als aanvraag in de pensioenregeling voor werknemers.

Hetzelfde geldt wanneer dergelijke beroepsactiviteit wordt vastgesteld bij het onderzoek van de aanvraag of naar aanleiding van een verhaal. »

Art. 5.Een artikel 11quater wordt in hetzelfde besluit ingevoegd, luidend als volgt : «

Art. 11quater.De geldig ingediende aanvraag met het oog op het verkrijgen van een rustpensioen of een overlevingspensioen in een pensioenregeling bedoeld in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, die melding maakt van periodes van beroepsactiviteit als werknemer in hoofde van de aanvrager, geldt als aanvraag met het oog op het verkrijgen van een rustpensioen in de pensioenregeling voor werknemers, voorzover de aanvraag ten vroegste de eerste dag van de twaalfde maand welke die voorafgaat in de loop waarvan de aanvrager de leeftijd van 60 jaar bereikt, ingediend wordt.

De geldig ingediende aanvraag met het oog op het verkrijgen van een rustpensioen of een overlevingspensioen in een pensioenregeling bedoeld in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, die melding maakt van periodes van beroepsactiviteit als werknemer in hoofde van de overleden echtgenoot van de aanvrager, geldt als aanvraag met het oog op het verkrijgen van een overlevingspensioen in de regeling voor werknemers.

De vorige leden zijn ook van toepassing wanneer de beroepsactiviteit als werknemer wordt vastgesteld bij het onderzoek van de aanvraag of naar aanleiding van een verhaal. »

Art. 6.In artikel 18 van hetzelfde besluit wordt een § 3 ingevoegd, luidend als volgt : « § 3. Wordt met een aanvraag zoals beoogd in § 1 van dit artikel gelijkgesteld : een aanvraag tegen elektronische ontvangstbewijs, door de aanvrager aan de Rijksdienst voor pensioenen toegezonden. ». HOOFDSTUK II. - Pensioenregeling voor zelfstandigen

Art. 7.In artikel 32 van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, worden het derde lid en het vierde lid, vervangen door het koninklijk besluit van 25 april 1997, opgeheven.

Art. 8.In artikel 93 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, wordt het tweede lid vervangen als volgt : « Artikel 121, eerste lid, is van toepassing op die aanvraag. »

Art. 9.In artikel 121 van hetzelfde besluit,, wordt het tweede lid, ingevoegd door het koninklijk besluit van 15 december 1998, opgeheven.

Art. 10.In hetzelfde besluit wordt een artikel 121bis ingevoegd, luidende : «

Art. 121bis.§ 1. De geldig ingediende aanvraag met het oog op het verkrijgen van een rustpensioen of een overlevingspensioen in de regeling voor werknemers, die melding maakt van periodes van beroepsbezigheid als zelfstandige, geldt als aanvraag in de pensioenregeling voor zelfstandigen.

Hetzelfde geldt wanneer dergelijke beroepsbezigheid wordt vastgesteld bij het onderzoek van de aanvraag of van een verhaal, of bij de eerste uitbetaling van het pensioen. § 2. De geldig ingediende aanvraag met het oog op het verkrijgen van een rustpensioen of een overlevingspensioen in een pensioenregeling bedoeld in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, die melding maakt van periodes van beroepsbezigheid als zelfstandige in hoofde van de aanvrager, geldt als aanvraag om een rustpensioen in de regeling voor zelfstandigen, voorzover de aanvraag ten vroegste de eerste dag van de twaalfde maand welke die voorafgaat in de loop waarvan de aanvrager de leeftijd van 60 jaar bereikt, ingediend wordt.

De geldig ingediende aanvraag met het oog op het verkrijgen van een rustpensioen of een overlevingspensioen in een pensioenregeling bedoeld in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen die melding maakt van periodes van beroepsbezigheid als zelfstandige in hoofde van de overleden echtgenoot van de aanvrager, geldt als aanvraag om een overlevingspensioen in de regeling voor zelfstandigen.

De vorige leden zijn ook van toepassing wanneer de beroepsbezigheid als zelfstandige wordt vastgesteld bij het onderzoek van de aanvraag of naar aanleiding van een verhaal. ».

Art. 11.Artikel 133bis van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 juli 1997, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : « § 4. Het ambtshalve onderzoek van het recht op een overlevingspensioen in een pensioenregeling bedoeld in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen heeft het ambtshalve onderzoek van het recht op overlevingspensioen in de regeling voor zelfstandigen tot gevolg, wanneer in hoofde van de overleden echtgenoot, een beroepsbezigheid als zelfstandige vastgesteld wordt tijdens het onderzoek of naar aanleiding van een verhaal.

De beslissing van het Rijksinstituut gaat in de eerste dag van de maand volgend op die van het overlijden van de laatste echtgenoot. Het gaat niettemin in de eerste dag van de maand waarin de laatste echtgenoot is overleden indien deze, in de loop van de maand van zijn overlijden, geen aanspraak kon maken op de uitbetaling van een rustpensioen toegekend in de regeling voor zelfstandigen, in een andere Belgische regeling, in een analoge buitenlandse regeling of in een regeling die op het personeel van een instelling van internationaal publiek recht van toepassing is. ».

Art. 12.In artikel 133sexies van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 4 september 2002 betreffende het ambtshalve onderzoek van pensioenrechten in de pensioenstelsels voor werknemers en voor zelfstandigen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : het eerste lid wordt aangevuld met de woorden « van de rechten op een rustpensioen of naar aanleiding van een verhaal. »; de Nederlandse tekst van het tweede lid, 1°, wordt vervangen als volgt : « 1° wanneer het gaat om een overlevingspensioen, de eerste dag van de maand volgend op die van het overlijden van de laatste echtgenoot. Het gaat niettemin in de eerste dag van de maand waarin de laatste echtgenoot is overleden indien deze, in de loop van de maand van zijn overlijden, geen aanspraak kon maken op de uitbetaling van een rustpensioen toegekend in de regeling voor zelfstandigen, in een andere Belgische regeling, in een analoge buitenlandse regeling of in een regeling die op het personeel van een instelling van internationaal publiek recht van toepassing is; ».

Art. 13.In artikel 133septies van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 4 september 2002 betreffende het ambtshalve onderzoek van pensioenrechten in de pensioenstelsels voor werknemers en voor zelfstandigen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : het lid 1 wordt aangevuld met de woorden « van de rechten op een rustpensioen of naar aanleiding van een verhaal. »; de Nederlandse tekst van het tweede lid, 1°, wordt vervangen als volgt : « 1° wanneer het gaat om een overlevingspensioen, de eerste dag van de maand volgend op die van het overlijden van de laatste echtgenoot. Het gaat niettemin in de eerste dag van de maand waarin de laatste echtgenoot is overleden indien deze, in de loop van de maand van zijn overlijden, geen aanspraak kon maken op de uitbetaling van een rustpensioen toegekend in de regeling voor zelfstandigen, in een andere Belgische regeling, in een analoge buitenlandse regeling of in een regeling die op het personeel van een instelling van internationaal publiek recht van toepassing is; ».

Art. 14.In hetzelfde besluit wordt een artikel 133octies ingevoegd, luidende : «

Art. 133octies.Het ambtshalve onderzoek van het recht op een rustpensioen als werknemer in toepassing van artikel 10, § 3 of van artikel 10, § 3ter van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers heeft het ambtshalve onderzoek van het recht op een overlevingspensioen, van het recht op een pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot of van het recht in hoedanigheid van gescheiden echtgenoot tot gevolg in de regeling voor zelfstandigen, wanneer in hoofde van de overleden echtgenoot, de ex-echtgenoot of de feitelijk of van tafel en bed gescheiden echtgenoot, naargelang het geval, een beroepsbezigheid als zelfstandige vastgesteld wordt tijdens het onderzoek van de rechten op een rustpensioen als werknemer of naar aanleiding van een verhaal.

De beslissing van het Rijksinstituut gaat in : wanneer het gaat om een overlevingspensioen, de eerste dag van de maand volgend op die van het overlijden van de laatste echtgenoot. Het gaat niettemin in de eerste dag van de maand waarin de laatste echtgenoot is overleden indien deze, in de loop van de maand van zijn overlijden, geen aanspraak kon maken op de uitbetaling van een rustpensioen toegekend in de regeling voor zelfstandigen, in een andere Belgische regeling, in een analoge buitenlandse regeling of in een regeling die op het personeel van een instelling van internationaal publiek recht van toepassing is; wanneer het gaat om een pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot, de eerste dag van de maand volgend op deze in de loop waarvan de echtscheiding werd overgeschreven; wanneer het gaat om de pensioenrechten in hoedanigheid van gescheiden echtgenoot, de eerste dag van de maand volgend op deze in de loop waarvan de scheiding van tafel en bed of de feitelijke scheiding zich voorgedaan heeft.

De beslissing van het Rijksinstituut kan evenwel ten vroegste ingaan op dezelfde datum als de ambtshalve genomen beslissing in de regeling voor werknemers. ».

Art. 15.In hetzelfde besluit wordt een artikel 133nonies ingevoegd, luidende : «

Art. 133nonies.Het ambtshalve onderzoek van het rustpensioen voor een lichamelijke ongeschiktheid in één van de regelingen bedoeld in artikel 38 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, heeft het ambtshalve onderzoek van het recht op rustpensioen in de regeling der zelfstandigen tot gevolg, voor zover : een beroepsactiviteit als zelfstandige in hoofde van de gerechtigde wordt vastgesteld bij het onderzoek van het rustpensioen ingevolge een lichamelijke ongeschiktheid of naar aanleiding van een verhaal; de beslissing inzake lichamelijke ongeschiktheid ten vroegste de eerste dag van de twaalfde maand welke die voorafgaat aan de maand in de loop waarvan de gerechtigde de leeftijd van 60 jaar bereikt, genomen wordt.

De beslissing van het Rijksinstituut gaat in op dezelfde datum als de beslissing genomen in de regeling bedoeld in artikel 38 van de voormelde wet van 5 augustus 1978, en ten vroegste de eerste dag van de maand die volgt op deze waarin de gerechtigde 60 jaar wordt. ». HOOFDSTUK III. - Pensioenregeling van de openbare sector

Art. 16.Artikel 21, § 1, vierde lid, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, vervangen door het koninklijk besluit van 16 juli 1998, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de toepassing van het tweede of het derde lid worden meerdere uit de echt gescheiden echtgenoten of meerdere wezen die de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt hebben, zelfs uit verschillende huwelijken, beschouwd als één potentiële rechthebbende. »

Art. 17.In artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 16 juli 1998 tot uitvoering voor de pensioenstelsels van de openbare sector van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde, worden de woorden « de wetgeving en de jurisprudentie die toepasselijk zijn » vervangen door de woorden « de wetgeving die toepasselijk is ».

Art. 18.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 4.Voor de toepassing van artikel 10, eerste lid van de wet, is de ontvangstdatum van een pensioenaanvraag ingediend bij of overgezonden aan de beheersinstelling die bevoegd is voor de behandeling van alle of een gedeelte van de in die aanvraag bedoelde diensttijd, de datum waarop die instelling de aanvraag heeft geregistreerd. Deze ontvangstdatum, die op onuitwisbare wijze op de aanvraag zelf moet voorkomen, wordt aan betrokkene meegedeeld in het in artikel 9, tweede lid, van de wet bepaalde ontvangstbewijs. ».

Art. 19.Artikel 5 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 5.§ 1. De geldig ingediende aanvraag met het oog op het verkrijgen van een rustpensioen of een overlevingspensioen in de pensioenregeling voor werknemers of in de pensioenregeling voor zelfstandigen, waaruit een periode van tewerkstelling blijkt gedurende welke de aanvrager of de overleden echtgenoot rechten heeft opgebouwd in een pensioenstelsel van de openbare sector, geldt als aanvraag voor een pensioen van dezelfde aard in dat laatste stelsel.

De Rijksdienst voor Pensioenen of het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen zendt de in het eerste lid bedoelde aanvraag over aan de Pensioendienst voor de overheidssector.

Indien uit een in het eerste lid bedoelde aanvraag een periode van tewerkstelling blijkt gedurende welke de aanvrager of de overleden echtgenoot rechten heeft opgebouwd in een pensioenstelsel dat niet door de Pensioendienst voor de overheidssector beheerd wordt, zendt deze de aanvraag over aan de bevoegde beheersinstelling.

Het eerste tot en met het derde lid zijn eveneens van toepassing indien de tewerkstelling in een pensioenstelsel van de openbare sector wordt vastgesteld tijdens het onderzoek van de aanvraag of van een verhaal. § 2. De geldig ingediende aanvraag met het oog op het verkrijgen van een rustpensioen of een overlevingspensioen in een pensioenstelsel van de openbare sector waarop de bepalingen van de wet van 14 april 1965 tot vaststelling van een zeker verband tussen de onderscheiden pensioenregelingen van de openbare sector niet van toepassing zijn, waaruit een periode van tewerkstelling blijkt gedurende welke de aanvrager of de overleden echtgenoot rechten heeft opgebouwd in een ander pensioenstelsel van de openbare sector, geldt als aanvraag in dat stelsel.

Indien de in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt ontvangen door een andere beheersinstelling dan de Pensioendienst voor de overheidssector, zendt deze beheersinstelling de aanvraag over aan deze dienst. Indien deze dienst niet de bevoegde beheersinstelling is, zendt hij de aanvraag over aan de bevoegde beheersinstelling.

Het eerste en het tweede lid zijn eveneens van toepassing indien de tewerkstelling in een ander pensioenstelsel van de openbare sector wordt vastgesteld tijdens het onderzoek van de aanvraag of van een verhaal. § 3. Indien een aanvraag ingediend tot het verkrijgen van een enig pensioen met toepassing van de bepalingen van voormelde wet van 14 april 1965 werd ontvangen door een beheersinstelling die niet bevoegd is om dat pensioen toe te kennen, wordt de aanvraag geldig op de datum waarop ze door de onbevoegde beheersinstelling geregistreerd werd. § 4. Indien tijdens het ambtshalve onderzoek van het recht op een rust- of overlevingspensioen in de regeling voor werknemers vastgesteld wordt dat er een tewerkstelling is die recht kan geven op een pensioen van dezelfde aard in één van de pensioenregelingen van de openbare sector, heeft dit tot gevolg dat het recht op dat pensioen ambtshalve onderzocht wordt.

De Rijksdienst voor Pensioenen brengt de Pensioendienst voor de overheidssector op de hoogte van de in het eerste lid bedoelde tewerkstelling.

Indien tijdens de in het eerste lid bedoelde periode van tewerkstelling pensioenrechten werden opgebouwd in een pensioenregeling van de openbare sector die niet beheerd wordt door de Pensioendienst voor de overheidssector, brengt deze de bevoegde beheersinstelling op de hoogte.

De beslissing die genomen wordt door de bevoegde beheersinstelling heeft uitwerking op dezelfde datum als de beslissing die genomen wordt in de regeling van de werknemers. § 5. Indien tijdens het ambtshalve onderzoek van het recht op een rust- of overlevingspensioen in de regeling voor zelfstandigen vastgesteld wordt dat er een tewerkstelling is die recht kan geven op een pensioen van dezelfde aard in één van de pensioenregelingen van de openbare sector, heeft dit tot gevolg dat het recht op dat pensioen ambtshalve onderzocht wordt.

Het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen brengt de Pensioendienst voor de overheidssector op de hoogte van de in het eerste lid bedoelde tewerkstelling.

Indien tijdens de in het eerste lid bedoelde periode van de tewerkstelling pensioenrechten werden opgebouwd in een pensioenregeling van de openbare sector die niet beheerd wordt door de Pensioendienst voor de overheidssector, brengt deze de bevoegde beheersinstelling op de hoogte.

De beslissing die genomen wordt door de bevoegde beheersinstelling heeft uitwerking op dezelfde datum als de beslissing die genomen wordt in de regeling van de zelfstandigen. § 6. Indien de beheersinstelling tijdens het ambtshalve onderzoek van het recht op een rust- of overlevingspensioen in een pensioenregeling van de openbare sector vaststelt dat er een tewerkstelling is die recht kan geven op een pensioen van dezelfde aard in een pensioenregeling van de openbare sector die beheerd wordt door een andere beheersinstelling, heeft dit tot gevolg dat het recht op dat pensioen ambtshalve onderzocht wordt.

De beheersinstelling die het ambtshalve onderzoek heeft ingesteld, brengt de andere beheersinstelling op de hoogte van de in het eerste lid bedoelde tewerkstelling.

De beslissing die genomen wordt door de op de hoogte gebrachte beheersinstelling heeft uitwerking op dezelfde datum als de beslissing die genomen wordt in de regeling van de beheersinstelling die het ambtshalve onderzoek heeft ingesteld. »

Art. 20.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen door volgende bepaling : «

Art. 6.De beslissing van lichamelijke ongeschiktheid die overgezonden wordt aan de Pensioendienst voor de overheidssector heeft een ambtshalve onderzoek van het recht op het rustpensioen tot gevolg indien deze dienst de bevoegde beheersinstelling is. ».

Art. 21.Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt vervangen door volgende bepaling : «

Art. 7.Indien de aanvraag met het oog op het verkrijgen van een rustpensioen of van een overlevingspensioen ingediend wordt bij een instelling van sociale zekerheid die niet bevoegd is inzake pensioenen en indien deze aanvraag overgezonden wordt aan de bevoegde beheersinstelling, geldt de ontvangstdatum van de aanvraag door de onbevoegde instelling van sociale zekerheid als ontvangstdatum van de aanvraag door de bevoegde beheersinstelling.

De ontvangstdatum van de aanvraag bij de onbevoegde instelling van sociale zekerheid wordt vermeld op het ontvangstbewijs dat de bevoegde beheersinstelling aan de sociaal verzekerde verstuurt. ». HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 22.§ 1.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na die waarin het is bekend gemaakt in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van de artikelen 3, 1° en 12 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2003 en, van de artikelen 3, 2° en 13 die uitwerking hebben met ingang van 25 september 2002. § 2. Artikel 6 treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum.

Art. 23.De Minister bevoegd voor de Pensioenen en de Minister bevoegd voor de Zelfstandigen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 januari 2010.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, M. DAERDEN De Minister van Zelfstandigen Mevr. S. LARUELLE

^