Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 juli 2006
gepubliceerd op 08 augustus 2006

Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels voor de werking van het sociale element van de universele dienst inzake elektronische communicatie

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2006011337
pub.
08/08/2006
prom.
20/07/2006
ELI
eli/besluit/2006/07/20/2006011337/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 JULI 2006. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels voor de werking van het sociale element van de universele dienst inzake elektronische communicatie


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Artikel 74 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie alsook de artikelen 22 en 38 van de bijlage bij diezelfde wet bevatten de voornaamste bepalingen in verband met de verstrekking van sociale telefoontarieven.

De wet van 13 juni 2005 voert een aantal belangrijke wijzigingen in ten opzichte van het vroegere stelsel voor de toekenning van de sociale tarieven, namelijk : - er wordt een fonds voor de universele dienstverlening inzake sociale tarieven opgericht, dat rechtspersoonlijkheid krijgt; - de operatoren die een aangifte hebben gedaan op basis van artikel 9 van de wet betreffende de elektronische communicatie - of die worden gelijkgesteld met operatoren die een dergelijke aangifte hebben gedaan - en die op de markt van de openbare telefonie een omzet realiseren, moeten sociale telefoontarieven verstrekken en bijdragen in dat fonds; - de bijdrage in het fonds van elke operator wordt bepaald op grond van de verhouding tussen het aantal toegekende tariefverlagingen en het aandeel in de omzet op de markt van de openbare telefonie; - om dubbele toekenningen van sociale tarieven te vermijden, wordt bij het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie een databank opgericht waarin de begunstigden van een sociaal telefoontarief worden geregistreerd.

Het onderhavige koninklijk besluit heeft tot doel te voldoen aan de voorschriften van artikel 74, vijfde lid, van de wet waarin wordt bepaald: « De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van het Instituut, de nadere regels van de werking van dit mechanisme ».

Zo beschrijft het koninklijk besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd in een eerste deel de procedure voor de toekenning van het sociale telefoontarief. In een tweede deel regelt het besluit de financiering van het sociale element van de universele dienst.

Commentaar bij de artikelen Artikel 1 bevat de definities van de begrippen die specifiek zijn voor het onderhavige besluit. Het begrip « beschouwde jaar » komt mutatis mutandis overeen met het begrip dat voorkomt in artikel 93 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.

Artikel 2 vestigt de zetel van het fonds op het adres van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie.

Artikel 3 stelt de procedure vast die moet worden gevolgd om het sociale telefoontarief te genieten, dat het sociale element vormt van de universele dienst inzake elektronische communicatie.

Daartoe moet iedere persoon die aan de voorwaarden voldoet om dat sociale telefoontarief te genieten, voorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 22 van de bijlage bij de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, een uitdrukkelijke aanvraag indienen bij de telefoonoperator van zijn keuze.

Het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie wordt op de hoogte gebracht van de inhoud van de ingediende aanvragen en verstrekt naar gelang van het geval aan de aanvrager en/of aan de betrokken operator de relevante inlichtingen over de stand van zaken in het dossier dat erop gericht is het sociale telefoontarief te verkrijgen. Het Instituut deelt bovendien aan de bij een aanvraag betrokken operator of operatoren het ogenblik mee waarop de verrichting zal moeten aanvangen of worden stopgezet door elke betrokken operator.

Artikel 4 stelt het kader vast waarin het fonds de bevoegdheden zal uitoefenen die eraan worden toebedeeld door het voormelde artikel 74 en preciseert de methode voor de berekening van de compensaties en vergoedingen die in dezelfde bepaling worden bedoeld. Die berekeningsmethode houdt rekening met de bedragen van de kortingen die worden toegekend overeenkomstig artikel 38 van de bijlage bij de wet van 13 juni 2005.

De artikelen 5 en 6 stellen de planning en de procedure vast voor de berekening en de betaling van de compensaties en vergoedingen als bedoeld in artikel 74 van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.

Artikel 7 stelt het overgangsmechanisme vast voor de berekening van de compensaties en vergoedingen met betrekking tot de verrichtingen die voor de inwerkingtreding van het onderhavige besluit hebben plaatsgehad.

Artikel 8 behoeft geen commentaar.

We hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars.

De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN

ADVIES 40.206/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 4 april 2006 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Consumentenzaken verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot vaststelling van de nadere regels voor de werking van het sociale element van de universele dienst inzake elektronische communicatie », heeft op 2 mei 2006 het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Aanhef Het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (hierna BIPT genoemd) heeft zijn advies omtrent de ontwerptekst niet op 30 december 2005 gegeven, maar op 27 maart 2006. Het tweede lid van de aanhef, dat als datum 30 december 2005 opgeeft, moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

Dispositief Artikel 1 Onderdeel 4° van de onderzochte bepaling omschrijft de « operator » voor de toepassing van het ontwerpbesluit als « elke aanbieder van een openbare telefoondienst aan consumenten ».

In verband met die definitie staat in het verslag aan de Koning betreffende het ontwerpbesluit het volgende : « Het begrip « operator » is ingeperkt ten opzichte van de definitie van [de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie], om in overeenstemming te zijn met het voorwerp van het onderhavige besluit dat beperkt is tot de verrichting van het sociale element van de universele dienst, een element dat van nature uit alleen kan worden verricht in het kader van een openbare telefoondienst. » De hierboven omschreven « inperking », door het ontwerpbesluit, van het begrip « operator » is onaanvaardbaar.

Artikel 74, eerste lid, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie bepaalt immers : « Het sociale element van de universele dienst bestaat uit de levering door elke operator aan sommige categorieën van begunstigden van bijzondere tariefvoorwaarden », zonder dat het begrip « operator » nader wordt gepreciseerd. Dit begrip moet bijgevolg worden verstaan als « een persoon die een kennisgeving heeft ingediend overeenkomstig artikel 9 », overeenkomstig de definitie vervat in artikel 2, 11°, van dezelfde wet.

Het staat echter niet aan de Koning om, wanneer Hij een wetsbepaling ten uitvoer legt, een andere definitie te geven van een begrip dat in die bepaling voorkomt en dat door de wetgever zelf is gedefinieerd.

Aldus is het ontwerpbesluit in strijd met de wet van 13 juni 2005, doordat het van het begrip « operator » een engere definitie geeft dan die welke voorkomt in de voornoemde wet.

Onderdeel 4° van de onderzochte bepaling moet bijgevolg vervallen.

Artikel 2 Artikel 74, vierde en vijfde lid, van de voornoemde wet van 13 juni 2005 richt een fonds voor de universele dienstverlening inzake sociale tarieven op, dat bestemd is om de aanbieders van sociale tarieven te vergoeden. Die bepaling verleent rechtspersoonlijkheid aan het fonds en vertrouwt het beheer ervan toe aan het BIPT. Die bepaling schrijft bovendien voor dat de Koning « bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van het Instituut, de nadere regels van de werking van dit mechanisme » bepaalt.

Artikel 16 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector bepaalt zijnerzijds onder meer : « De Raad [van het BIPT] is gemachtigd om alle nuttige daden te stellen ter uitoefening van de bevoegdheden van het Instituut », en ook: « De Raad kan, bij eenparige beslissing, sommige van zijn bevoegdheden overdragen aan een of meer van zijn leden ».

In het licht van die bepalingen moeten omtrent artikel 2, tweede lid, van het ontwerpbesluit de volgende opmerkingen worden gemaakt. 1. De eerste zin van het tweede lid van de onderzochte bepaling schrijft voor : « De raad van het Instituut beschikt over de meest uitgebreide bevoegdheden voor het bestuur van het Fonds en de uitvoering van zijn opdrachten.» Aldus wordt slechts herinnerd aan een regel die reeds voortvloeit uit de gezamenlijke lezing van artikel 74, vijfde lid, van de voornoemde wet van 13 juni 2005 en van artikel 16 van de voornoemde wet van 17 januari 2003.

Het staat evenwel niet aan de persoon bij wie de uitvoerende macht berust, te herinneren aan een regel die reeds voorkomt in een of meer wetsbepalingen. Een zodanige werkwijze is niet alleen onnodig, maar bovendien kan aldus de indruk gewekt worden dat het staat aan de persoon bij wie de uitvoerende macht berust, om die regel te wijzigen, terwijl die bevoegdheid uitsluitend aan de wetgever toekomt. De eerste zin van het tweede lid van de onderzochte bepaling moet dan ook vervallen. 2. In de tweede zin van artikel 2, tweede lid, van het ontwerpbesluit staat te lezen : « Het BIPT duidt onder haar raadsleden een lid aan dat optreedt als vertegenwoordiger, die deze opdracht uitvoert in naam en in opdracht van de raad, daartoe bijgestaan door de hem aangeduide ambtenaren ». Die bepaling is in strijd met de regel vervat in artikel 16 van de voornoemde wet van 17 januari 2003, naar luid waarvan het aan de Raad van het BIPT zelf toekomt om te beslissen sommige bevoegdheden al dan niet te delegeren aan één of meer van zijn leden.

Bijgevolg moet ook de tweede zin van artikel 2, tweede lid, van het ontwerpbesluit vervallen.

Artikel 3 Artikel 74 van de voornoemde wet van 13 juni 2005 bepaalt : « Het sociale element van de universele dienst bestaat uit de levering door elke operator aan sommige categorieën van begunstigden van bijzondere tariefvoorwaarden.

De in het eerste lid bedoelde categorieën van begunstigden en tariefvoorwaarden, alsook de werkwijzen om de voormelde tariefvoorwaarden te krijgen, worden bepaald in de bijlage.

Het Instituut bezorgt de minister jaarlijks een verslag over de relatieve aandelen van de operatoren in het totale aantal sociale abonnees ten opzichte van hun marktaandelen op basis van hun omzet op de markt voor openbare telefonie.

Er wordt een fonds voor de universele dienstverlening inzake sociale tarieven opgericht, bestemd om de aanbieders van sociale tarieven te vergoeden. Aan dit fonds wordt rechtspersoonlijkheid toegekend en het wordt beheerd door het Instituut.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van het Instituut, de nadere regels van de werking van dit mechanisme.

Indien blijkt dat het door de operator toegestane aantal tariefverminderingen lager is dan het aantal tariefverminderingen dat beantwoordt aan zijn aandeel in de totale omzet van de markt van de openbare telefonie, dient deze operator dit verschil te compenseren.

Indien blijkt dat het door de operator toegestane aantal tariefverminderingen hoger is dan het aantal tariefverminderingen dat beantwoordt aan zijn aandeel in de totale omzet op de markt van de openbare telefonie, dan zal deze operator ten bedrage van dit verschil een vergoeding ontvangen.

De compensaties waarvan sprake in de vorige leden zijn onmiddellijk verschuldigd. De effectieve compensatie via het fonds zal plaatsvinden zodra het fonds operationeel is, ten laatste in de loop van het jaar volgend op de inwerkingtreding van dit artikel. » Deze bepaling, inzonderheid het tweede lid ervan, verwijst naar de bijlage bij de voornoemde wet wat betreft de definitie van de categorieën van begunstigden, de tariefvoorwaarden, alsook de werkwijzen om de voormelde tariefvoorwaarden te krijgen.

Er moet inzonderheid worden gewezen op artikel 22 van die bijlage, luidende: «

Art. 22.§ 1. De operatoren passen ten minste de tariefverminderingen toe die hierna worden gedetailleerd : 1. Sociaal telefoontarief [gevolgd door de voorwaarden die vervuld moeten zijn om het sociaal telefoontarief te kunnen genieten] 2.Sociaal telefoontarief ten voordele van sommige gehoorgestoorden en personen bij wie een laryngectomie werd uitgevoerd [gevolgd door de voorwaarden die vervuld moeten zijn om het sociaal telefoontarief te kunnen genieten in de hoedanigheid van gehoorgestoorde of als persoon bij wie een laryngectomie werd uitgevoerd] 3. Sociaal telefoontarief ten voordele van de militaire oorlogsblinden [gevolgd door de voorwaarden die vervuld moeten zijn om het sociaal telefoontarief te kunnen genieten in de hoedanigheid van militair oorlogsblinde] § 2.Er wordt bij het Instituut een gegevensbank opgericht met betrekking tot de categorieën van begunstigden van het sociale telefoontarief.

Voorzover dit noodzakelijk is voor het toepassen van het sociale telefoontarief heeft de gegevensbank : 1° toegang tot het rijksregister van de natuurlijke personen ingesteld door de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;2° het recht om het identificatienummer van het rijksregister te gebruiken. De operator die door een begunstigde wordt verzocht het sociale tarief te verlenen, stelt de gegevensbank op de hoogte van dit verzoek. Deze laatste gaat na of de betrokken begunstigde het betreffende recht niet reeds geniet bij een andere operator.

Het Instituut bepaalt de stukken die moeten bewijzen dat aan de voorwaarden voor het verlenen van het sociale telefoontarief is voldaan.

Het Instituut is gerechtigd om, in samenwerking met de aanbieders van het sociale tarief, na te gaan of de begunstigde nog recht heeft op het sociale tarief. Dit recht kan het Instituut maximaal eenmaal om de twee jaar uitoefenen. » Uit die bepaling volgt enerzijds dat het aan de betrokken operatoren staat om de tariefverminderingen toe te passen op de personen die voldoen aan de erin gestelde voorwaarden, en anderzijds dat alleen de volgende bevoegdheden aan het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie worden verleend : 1° de bevoegdheden betreffende de binnen het Instituut opgerichte gegevensbank inzake de categorieën van begunstigden van het sociaal telefoontarief, die bij iedere aanvraag van een kandidaat voor toekenning van het sociaal telefoontarief welke aan het Instituut door de operator wordt meegedeeld, nagaat of de betrokken begunstigde dat recht al niet heeft « genoten » bij een andere operator, 2° bepalen welke stukken het bewijs moeten leveren dat voldaan is aan de voorwaarden voor toekenning van het sociaal telefoontarief;3° in samenwerking met de aanbieders van het sociale tarief nagaan of de begunstigde nog recht heeft op het sociale tarief;het Instituut kan dit recht maximaal eenmaal om de twee jaar uitoefenen.

Onder die bevoegdheden bevindt zich niet die om bij de indiening, door een persoon, van iedere aanvraag om toekenning van het sociaal telefoontarief systematisch na te gaan, en a fortiori te beslissen, of de aanvrager voldoet aan de wettelijke voorwaarden om een zodanig tarief te genieten.

In dat verband moet inzonderheid worden opgemerkt dat bij de indiening van een aanvraag het Instituut zich ertoe beperkt toegang te verlenen tot de voornoemde gegevensbank, zodat die bank kan nagaan of de betrokken begunstigde dat recht niet reeds heeft « genoten » bij een andere operator.

De controlebevoegdheid beperkt zich zijnerzijds ertoe dat in samenwerking met de aanbieders van het sociale tarief nagegaan wordt of de begunstigde nog recht heeft op het sociale tarief. Het betreft dus een controle a posteriori, die bovendien maximaal eenmaal om de twee jaar kan worden uitgeoefend.

De bevoegdheid om te beslissen het sociaal tarief al dan niet toe te kennen aan de aanvrager, komt dus uitsluitend toe aan de operator.

De onderzochte bepaling kan dus niet worden aanvaard in zoverre ze een regeling invoert waarbij het Instituut systematisch de bevoegdheid van controle en besluitvorming inzake de toekenning van het sociaal telefoontarief wordt verleend.

Artikel 3 van het ontwerp moet dienovereenkomstig worden herzien.

Artikel 6 De onderzochte bepaling schrijft voor dat het fonds uiterlijk op één augustus van het jaar dat volgt op « het beschouwde jaar » het bedrag van de compensaties en vergoedingen bedoeld in artikel 74 van de voornoemde wet van 13 juni 2005 berekent en dat bedrag aan de operatoren meedeelt via een ter post aangetekende brief. Ze schrijft tevens voor dat het fonds de termijn vaststelt voor de betaling van de compensaties en dat het de vergoedingen uitbetaalt binnen drie maanden na de kennisgeving.

De aldus ingevoerde regeling is om de volgende redenen strijdig met artikel 74 van de wet van 13 juni 2005 : 1° Uit artikel 74, achtste lid, van de wet van 13 juni 2005 volgt dat de compensaties waarvan sprake is in de vorige leden (1) onmiddellijk verschuldigd zijn.Het staat derhalve niet aan de Koning om zelf een termijn te bepalen voor de betaling van de vergoedingen die het fonds eventueel verschuldigd is aan de operatoren, zoals artikel 6, derde lid, van het ontwerp nochtans voorschrijft, noch om een termijn te bepalen of om het fonds te machtigen een termijn te bepalen voor de betaling van de compensaties die de operatoren eventueel verschuldigd zijn, zoals artikel 6, tweede lid, van het ontwerp nochtans voorschrijft. 2° Bovendien schrijft artikel 74, achtste lid, tweede zin, van de wet van 13 juni 2005 voor, althans wat de betaling betreft van de eerste vergoedingen die het fonds eventueel verschuldigd is, dat de effectieve compensatie via het fonds zal plaatsvinden zodra het fonds operationeel is, en uiterlijk op 30 juni 2006.Uit de gezamenlijke lezing van het eerste en het derde lid van de onderzochte bepaling volgt dat de bij die bepaling ingevoerde regeling het niet mogelijk zal maken de termijn in acht te nemen die door de wetgever zelf aldus is bepaald.

Bij wijze van conclusie moeten het tweede en het derde lid van de onderzochte bepaling vervallen en moet in de ontwerptekst een overgangsbepaling worden ingevoegd die het mogelijk maakt dat de inachtneming van de termijn gesteld in artikel 74, achtste lid, tweede zin, van de wet van 13 juni 2005 gegarandeerd wordt. (1) Aldus worden niet alleen de compensaties bedoeld die eventueel verschuldigd zijn door de operatoren (artikel 74, zesde lid), maar ook de vergoedingen die eventueel verschuldigd zijn door het fonds (artikel 74, zevende lid). De kamer was samengesteld uit : De heren : R. Andersen, eerste voorzitter van de Raad van State;

P. Liénardy en P. Vandernoot, staatsraden;

Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door Mevr. A. Vagman, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.

De griffier, C. Gigot.

De eerste voorzitter, R. Andersen.

20 JULI 2006. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regels voor de werking van het sociale element van de universele dienst inzake elektronische communicatie ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, inzonderheid op artikel 74, alsook op de artikelen 22 en 38 van de bijlage bij de voormelde wet;

Gelet op het advies van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, gegeven op 27 maart 2006;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 7 februari 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 13 februari 2006;

Gelet op advies 40.206/4 van de Raad van State, gegeven op 2 mei 2006;

Op de voordracht van Onze Minister van Begroting en Consumentenzaken en Onze Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Afdeling I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° « Wet »: de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie;2° « Instituut »: het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie zoals bedoeld in artikel 13 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector;3° « Beschouwde jaar » : het kalenderjaar waarin een verrichting van het sociale element van de universele dienst wordt gedaan;4° « Fonds » : het fonds voor de universele dienstverlening inzake sociale tarieven, zoals bepaald in artikel 74 van de wet;5° « Gegevensbank » : de bij het Instituut opgerichte gegevensbank met betrekking tot de categorieën van begunstigden van het sociale telefoontarief zoals bepaald in artikel 22, §2 van de bijlage van de wet. Afdeling II. - Procedure voor de toekenning van het sociale

telefoontarief

Art. 2.Het fonds voor de universele dienstverlening inzake sociale tarieven, hierna het « fonds », zoals bepaald in artikel 74 van de wet, is gevestigd op het adres van het Instituut.

Art. 3.§ 1. Iedere persoon die aan de voorwaarden voldoet om het sociale telefoontarief te genieten, zoals die zijn vastgesteld in artikel 22 van de bijlage bij de wet, en die dat tarief wenst te genieten, dient daartoe een aanvraag in bij de operator van zijn keuze.

De operator stuurt die aanvraag dadelijk door naar het Instituut. § 2. Indien op basis van de elementen die in de aanvraag vervat zijn, niet kan worden uitgemaakt of de aanvrager voldoet aan de voorwaarden die vastgesteld zijn in artikel 22 van de bijlage bij de wet, stelt het Instituut onmiddellijk de operator en de aanvrager daarvan op de hoogte en verzoekt die laatste de gepaste bewijsstukken die het opsomt eraan te verstrekken.

Indien de aanvrager niet aan de voorwaarden voldoet om het sociale telefoontarief te genieten, stelt het Instituut de betrokken operator daarvan op de hoogte en deelt het de aanvrager de reden mee waarom het genot van het sociale telefoontarief hem door de operator niet kan worden toegekend.

Indien de aanvrager daadwerkelijk aan de voorwaarden voldoet om het sociale telefoontarief te genieten, laat het Instituut de operator bij wie de aanvraag is ingediend, weten vanaf welk moment die laatste het sociale telefoontarief daadwerkelijk zal toepassen. In voorkomend geval laat het Instituut ook de operator bij wie de aanvrager voordien het sociale telefoontarief genoot, weten vanaf welk moment die laatste het voormelde tarief niet langer zal verstrekken. Afdeling III. - Financiering van het sociale element van de universele

dienst

Art. 4.Het fonds is ermee belast de aanbieders van sociale telefoontarieven te vergoeden en vervult daarbij alle taken die nodig zijn met het oog op de inzameling en de verdeling van de bedragen die overeenstemmen met de compensaties en vergoedingen waarvan sprake in artikel 74 van de wet.

Het fonds zal daartoe binnen een termijn van 10 werkdagen te rekenen vanaf de inwerkingtreding van dit besluit een aparte bankrekening openen.

Het fonds berekent de in het eerste lid bedoelde compensaties en vergoedingen rekening houdende met het bedrag van de kortingen die door elke aanbiedende operator aan de begunstigden zijn verleend, het aantal begunstigden zoals vermeld in de gegevensbank die door elke aanbiedende operator worden bediend, alsook het aantal gepresteerde dagen per begunstigde tijdens het beschouwde jaar.

Art. 5.Uiterlijk op 15 mei van het jaar dat volgt op het beschouwde jaar, deelt elke operator aan het fonds zijn omzet mee in verband met de markt voor openbare telefonie voor het beschouwde jaar.

Art. 6.Uiterlijk op 1 augustus van het jaar dat volgt op het beschouwde jaar, berekent het fonds het bedrag van de compensaties en vergoedingen bedoeld in artikel 74 van de wet voor het beschouwde jaar en deelt dat bedrag mee aan de operatoren via een ter post aangetekende brief.

De betaling van de in het vorige lid bedoelde compensaties en vergoedingen wordt onmiddellijk uitgevoerd.

Art. 7.Met het oog op de berekening van de compensaties en vergoedingen met betrekking tot de verrichtingen die tijdens het jaar 2005 zijn uitgevoerd, deelt elke operator uiterlijk op 31 augustus 2006 aan het Instituut zijn omzet mee die overeenstemt met de markt voor openbare telefonie met betrekking tot het jaar 2005.

Uiterlijk op 30 oktober 2006 berekent het fonds het bedrag van de compensaties en vergoedingen bedoeld in artikel 74 van de wet met betrekking tot de verrichtingen tijdens het jaar 2005 en deelt het dat bedrag per aangetekend schrijven mee aan de betrokken operatoren.

De betaling van de in het vorige lid bedoelde compensaties en vergoedingen wordt onmiddellijk uitgevoerd. Afdeling IV. - Slotbepalingen

Art. 8.Onze Minister van Begroting en Consumentenzaken en Onze Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid zijn belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 juli 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN

^