Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 21 februari 2013
gepubliceerd op 08 maart 2013

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2013022107
pub.
08/03/2013
prom.
21/02/2013
ELI
eli/besluit/2013/02/21/2013022107/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 FEBRUARI 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat wij ter ondertekening aan Uwe Majesteit voorleggen beoogt een wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen.

Het ontwerp van koninklijk besluit heeft tot doel te bepalen dat bepaalde pensioenrechten kunnen toegekend worden ondanks het feit dat in het verleden bepaalde bijdragesupplementen, die ondertussen verjaard zijn, niet betaald werden.

Er wordt gesteld dat voortaan het recht op pensioen berekend wordt in functie van de bijdragen die aanvankelijk effectief betaald werden, terwijl in het verleden geen enkel recht op pensioen in rekening kon worden genomen voor deze periode ondanks de betaling van de aanvankelijk gevraagde bijdragen.

Volgens het ontwerp geniet de betrokkene voor deze periode van pensioenrechten wanneer de volgende voorwaarden cumulatief vervuld zijn : de regularisatie van de bijdragen werd doorgevoerd op een ogenblik dat de schuldenaar de verjaring van de vordering tot het betalen van het bijdragesupplement kon inroepen en dit effectief doet; de regularisatie in kwestie vloeit voort uit een feit te wijten aan een sociaal verzekeringsfonds, een openbare instelling van sociale zekerheid, een fiscaal bestuur of een ander bestuur.

In het ontwerp van koninklijk besluit zoals het werd voorgelegd voor advies aan de Raad van State werd in artikel 2 een overgangsregeling ingesteld.

In zijn advies nr. 51.608 van 19 juli 2012 heeft de Raad van State fundamentele kritiek geuit op deze overgangsregeling.

Deze regeling riep volgens de Raad van State vragen op ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel, zelfs in die mate dat Mocht de regeling in zijn huidige vorm doorgang vinden, dan behoren de stellers van het ontwerp hiervoor een passende verantwoording te geven.

Zoals de Raad van State terecht stelt, hing de toepassing van de initiële regeling in hoofdzaak af van het al dan niet correct handelen van het sociaal verzekeringsfonds of de openbare instantie in kwestie.

De zelfstandige heeft dit met andere woorden niet zelf in de hand zodat er onder de zelfstandigen geen verantwoord onderscheid kan gemaakt worden naargelang de bijdragenregularisatie plaatsvond vóór, dan wel nà de inwerkingtreding van het koninklijk besluit.

Door de weglating van dit artikel 2 wordt op de meest adequate wijze tegemoet gekomen aan de kritiek van de Raad van State. Door die weglating zijn de algemene regels van de werking van de wet/reglementering in de tijd van toepassing : Een nieuwe wet is in de regel niet alleen van toepassing op de toestanden die ontstaan na de inwerkingtreding ervan, maar ook op de toekomstige gevolgen van de onder de vorige wet ontstane toestanden, die zich voordoen of blijven voortduren onder de nieuwe wet, voor zover die toepassing geen afbreuk doet aan reeds onherroepelijk vastgestelde rechten.

Dit heeft tot gevolg dat in principe enkel de gevallen die zich voordoen na de inwerkingtreding onder de regeling zullen vallen.

Evenwel zullen gevallen van vóór de inwerkingtreding herzien kunnen worden wanneer de betrokkene daarom vraagt. De bevoegde administratie zal dergelijke dossiers echter niet ambtshalve gaan opsporen en herzien.

De Raad van State heeft in zijn voormeld advies van 19 juli 2012 ook opgeworpen dat de ontworpen regeling haar rechtsgrond vindt in artikel 15, § 1, derde lid van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen.

Volgens deze bepaling bepaalt de Koning welke bijdragen gelden als bewijs van de beroepsbezigheid als zelfstandige.

De aanhef van het ontwerp werd bijgevolg in die zin aangepast dat artikel 15, § 1, derde lid van het koninklijk besluit nr. 72 als rechtsgrond wordt vermeld in plaats van artikel 15, § 1, tweede lid van het koninklijk besluit nr. 72, dat de Koning machtigt om uitzonderingen te voorzien op de regel dat bijdragen die worden betaald op een datum waarop de verjaring kan worden ingeroepen niet in aanmerking komen om het bewijs van beroepsbezigheid te leveren. Het ontwerp bevat namelijk geen dergelijke uitzondering maar gaat er precies van uit dat het supplement niet wordt betaald.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uw Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Pensioenen, A. DE CROO De Minister van Zelfstandigen, Mevr. S. LARUELLE

21 FEBRUARI 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, artikel 15, § 1, derde lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen,;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 5 april 2012;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 6 juni 2012;

Gelet op het advies van het Algemeen beheerscomite van het sociaal statuut der zelfstandigen, gegeven op 13 juni 2012;

Gelet op advies 51.608/1/V van de Raad van State, gegeven op 19 juli 2012, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Zelfstandigen en de Minister van Pensioenen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 13 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 oktober 1990, wordt aangevuld met een lid, luidende : « Wanneer voor een bepaalde periode een regularisatie wordt doorgevoerd die aanleiding geeft tot een bijdragesupplement, gelden de bijdragen die aanvankelijk voor diezelfde periode werden opgevorderd en betaald door de zelfstandige, als bewijs van de beroepsbezigheid indien tegelijk aan de volgende voorwaarden is voldaan : 1° de regularisatie in kwestie werd doorgevoerd op een moment dat de schuldenaar de verjaring van de vordering tot het betalen van dit bijdragesupplement zou kunnen inroepen en dit ook effectief doet;2° de regularisatie in kwestie vloeit voort uit een feit te wijten aan een sociaal verzekeringsfonds, een openbare instelling van sociale zekerheid, een fiscaal bestuur of een ander bestuur. In het in het vorige lid vermelde geval blijven de rechten op pensioen verworven ten belope van de bijdragen betaald door de zelfstandige. »

Art. 2.Onze ministers bevoegd voor Zelfstandigen en Pensioenen zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 21 februari 2013.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, A. DE CROO De Minister van Zelfstandigen, Mevr. S. LARUELLE

^