Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 21 februari 2014
gepubliceerd op 07 maart 2014

Koninklijk besluit inzake de krachtens de wet vastgestelde gedragsregels en regels over het beheer van belangenconflicten, wat de verzekeringssector betreft

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie en federale overheidsdienst financien
numac
2014011143
pub.
07/03/2014
prom.
21/02/2014
ELI
eli/besluit/2014/02/21/2014011143/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 FEBRUARI 2014. - Koninklijk besluit inzake de krachtens de wet vastgestelde gedragsregels en regels over het beheer van belangenconflicten, wat de verzekeringssector betreft


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, geeft uitvoering aan de artikelen 26, derde, vierde en vijfde lid, en 30ter, § 1, 4°, en § 4, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten (hierna de "wet van 2 augustus 2002" genoemd), zoals gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013 tot versterking van de bescherming van de afnemers van financiële producten en diensten alsook van de bevoegdheden van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten en houdende diverse bepalingen (I). Het geeft ook uitvoering aan artikel 4 van het koninklijk besluit van 21 februari 2014 over de regels voor de toepassing van de artikelen 27 tot 28bis van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten op de verzekeringssector (hierna het "koninklijk besluit over de gedragsregels van niveau 1" genoemd). Daarnaast geeft het ook uitvoering aan artikel 12sexies, §§ 1 en 3, van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen (hierna de "wet van 27 maart 1995" genoemd), zoals gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013 tot versterking van de bescherming van de afnemers van financiële producten en diensten alsook van de bevoegdheden van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten en houdende diverse bepalingen (I).

I. Algemene bepalingen Het koninklijk besluit over de gedragsregels van niveau 1, genomen ter uitvoering van artikel 26, derde en vierde lid, van de wet van 2 augustus 2002 en artikel 12sexies, § 1, van de wet van 27 maart 1995, heeft tot doel het toepassingsgebied en de draagwijdte van de gedragsregels als bedoeld in de artikelen 27, 28 en 28bis van de wet van 2 augustus 2002 te verduidelijken voor de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen.

Krachtens artikel 26, tweede lid, van de wet van 2 augustus 2002, moeten de verzekeringsondernemingen, met ingang van 30 april 2014 en met betrekking tot hun transacties op het Belgisch grondgebied, de gedragsregels naleven bepaald door en krachtens de artikelen 27, 28 en 28bis van de wet (behoudens de afwijking(en)).

De verzekeringstussenpersonen moeten, krachtens artikel 12sexies, § 1, van de wet van 27 maart 1995, de voor de verzekeringsondernemingen geldende gedragsregels toepassen.

Voortbouwend op het bepaalde bij het koninklijk besluit over de gedragsregels van niveau 1, wordt de toepassing van bepaalde gedragsregels als bedoeld in het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten (hierna "het koninklijk besluit van 3 juni 2007" genoemd), mits bepaalde aanpassingen, uitgebreid tot alle verzekeringsovereenkomsten, inclusief de spaar- of beleggingsverzekeringen, en dit op uniforme wijze voor alle betrokken soorten verzekeringen (zie Titel II, Hoofdstuk 2). Andere regels worden daarentegen enkel van toepassing verklaard op de spaar- of beleggingsverzekeringen (zie Titel II, Hoofdstuk 4). Tot slot gelden bepaalde regels zowel voor de spaar- of beleggingsverzekeringen als voor de andere soorten verzekeringsovereenkomsten, maar wel op verschillende manieren voor die twee categorieën (Titel II, Hoofdstuk 3, en Titel II, Hoofdstuk 4).

II. Commentaar bij de artikelen Titel I. - Algemene bepalingen Artikel 1.

Artikel 1 somt een aantal definities op waarvan de meeste analoog zijn aan de definities vermeld in het koninklijk besluit over de gedragsregels van niveau 1. De overige definities zijn geënt op het koninklijk besluit van 3 juni 2007, maar aangepast in het vooruitzicht van hun toepassing op de verzekeringssector.

Ter zake moet worden verduidelijkt dat, wanneer in de definitie van het begrip "relevante persoon" naar een medewerker van de verzekeringsonderneming sensu lato wordt verwezen, daarmee zowel een medewerker van de verzekeringsonderneming als een medewerker van een verbonden verzekeringsagent van die verzekeringsonderneming of van een verzekeringssubagent van die verbonden verzekeringsagent wordt bedoeld.

Het ontwerpbesluit definieert ook het begrip "grote risico's" om bepaalde van de in het besluit vermelde verplichtingen niet van toepassing te kunnen verklaren. Voor de definitie van het begrip "grote risico's" wordt verwezen naar de definitie in artikel 1, 7, van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, met uitzondering dus van de in de bepaling sub 2° van dat punt 7 bedoelde risico's als de verzekeringnemer een vrij beroep uitoefent en het gedekte risico betrekking heeft op die activiteit (bedoeling van die uitzondering is een passende bescherming van de betrokken cliënten in die situatie te kunnen garanderen). Er wordt ook naar de pertinente Europeesrechtelijke bepalingen verwezen, om de toepassing van de reglementering op de buitenlandse verzekeringsondernemingen en verzekeringstussenpersonen te vergemakkelijken.

Artikel 2.

Artikel 2 verduidelijkt het toepassingsgebied van dit ontwerpbesluit.

Dit ontwerpbesluit is van toepassing op elke verzekeringsonderneming sensu lato en op elke andere verzekeringstussenpersoon dan een verbonden verzekeringsagent. Die verzekeringsondernemingen en -tussenpersonen worden in dit ontwerpbesluit met de gemeenschappelijke benaming "dienstverlener" aangeduid.

In dat verband wordt erop gewezen dat het begrip "verzekeringsonderneming sensu lato" zowel naar de verzekeringsondernemingen als naar hun verbonden verzekeringsagenten en de verzekeringssubagenten van die verbonden verzekeringsagenten verwijst. Bij het verrichten van verzekeringsbemiddelingsdiensten voor cliënten moet elke verzekeringsonderneming of elke verzekeringstussenpersoon natuurlijk alle in dit ontwerpbesluit vastgelegde verplichtingen naleven.

Paragraaf 2 van dat artikel preciseert de gedragsregels, waarvan de draagwijdte in dit ontwerpbesluit wordt verduidelijkt, die niet van toepassing worden verklaard wanneer de verzekeringsbemiddelingsdienst betrekking heeft op de dekking van grote risico's (in de zin van het ontwerpbesluit). Doelstelling van deze uitsluiting is een parallellisme tot stand te brengen met de uitsluiting waarvan sprake in artikel 12bis, § 4, van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen.

TITEL II. - In het koninklijk besluit van 3 juni 2007 vermelde gedragsregels die van toepassing zijn op de dienstverleners In zoverre titel II de gedragsregels bevat die zijn genomen ter uitvoering van artikel 27 van de wet van 2 augustus 2002, zoals verduidelijkt door het koninklijk besluit over de gedragsregels van niveau 1, gelden hier dezelfde uitzonderingen als die waarvan sprake in de artikelen 2 en 3 van dat koninklijk besluit : titel II van dit ontwerp van koninklijk besluit is dus niet van toepassing op de dienstverleners die zich in één van de gevallen bevinden als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit over de gedragsregels van niveau 1.

Hoofdstuk 1. - Inleidende bepalingen Artikel 3.

Paragraaf 1 van artikel 3 van het ontwerpbesluit verduidelijkt dat Titel II van het ontwerpbesluit de bepalingen van Titel II van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 vermeldt waarvan de toepassing tot de dienstverleners (nl. de verzekeringsondernemingen, inclusief hun verbonden verzekeringsagenten en de verzekeringssubagenten van die verbonden verzekeringsagenten, en de andere verzekeringstussenpersonen dan de verbonden verzekeringsagenten) wordt uitgebreid. Verder verduidelijkt paragraaf 1 ook de wijzigingen die in die artikelen worden aangebracht in het vooruitzicht van hun toepassing op de verzekeringssector. Paragraaf 1 verduidelijkt meer in het bijzonder hoe de bepalingen van Titel II van het koninklijk besluit van 3 juni 2007, waarvan de toepassing tot de dienstverleners wordt uitgebreid, moeten worden gelezen. Dit impliceert dat, wanneer in Titel II van het ontwerpbesluit naar een artikel van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 wordt verwezen, die verwijzing moet worden gezien als een verwijzing naar het pertinente artikel van het koninklijk besluit van 3 juni 2007, zoals dat krachtens dit besluit moet worden gelezen.

Paragraaf 2 van artikel 3 verduidelijkt dat de bepalingen van Titel II van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 die niet door het ontwerpbesluit worden geviseerd, niet van toepassing zijn op de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen. Het gaat daarbij meer bepaald om de artikelen 6, 8, § 9, 9, 10, § 3, 11, § 1, e) en g), 11, §§ 2 en 3, 12, § 3, 14, 15, § 2, 16, derde lid, 18 tot 30. De toepassing van voornoemde bepalingen wordt, omwille van de volgende redenen, niet uitgebreid tot de verzekeringssector : a) het ontwerpbesluit stelt voor om de huidige regeling van de wet van 27 maart 1995 op grond waarvan alle cliënten op identieke wijze worden behandeld (met dien verstande dat in een modulering van de informatieverplichtingen wordt voorzien wanneer de verrichte verzekeringsbemiddelingsdienst betrekking heeft op de dekking van grote risico's), niet te wijzigen.Daarom wordt het systeem van de indeling van cliënten in categorieën (i.e. de indeling in retailcliënten, professionele cliënten en in aanmerking komende tegenpartijen) waarvan sprake in het koninklijk besluit van 3 juni 2007 niet uitgebreid tot het verrichten van verzekeringsbemiddelingsdiensten door de dienstverleners. Bijgevolg voorziet het ontwerpbesluit niet in de toepassing van artikelen 9, 15, § 2, en 16, derde lid, van Titel II en bijlage A van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 op de verzekeringssector; b) het ontwerpbesluit stelt voor om de in het koninklijk besluit van 3 juni 2007 vermelde gedragsregels die specifiek van toepassing zijn op de beleggingsdienst van het vermogensbeheer, niet tot de dienstverleners uit te breiden.De betrokken bepalingen zijn de artikelen 11, §§ 2 en 3, 20, 22 en 23 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007. Vermogensbeheer is immers een dienst die niet door een dienstverlener (in de zin van dit besluit) wordt verricht; c) het ontwerpbesluit stelt voor om de gedragsregels met betrekking tot de uitvoering en de verwerking van orders van cliënten niet tot de dienstverleners uit te breiden, in zoverre die regels transacties betreffen die niet door dergelijke verleners worden uitgevoerd.Het gaat daarbij meer specifiek om de bepalingen van afdelingen 9 en 10 van Titel II van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 over respectievelijk de regels inzake de optimale uitvoering (best execution) van orders van cliënten (artikelen 24 tot 26) en de verwerking van orders van cliënten (artikelen 27 tot 29); d) het ontwerpbesluit stelt tot slot voor om afdeling 11 van Titel II van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 (artikel 30) niet tot de dienstverleners uit te breiden.Dat artikel regelt immers het verrichten van diensten via een andere dienstverlener, een hypothese die weinig waarschijnlijk is in de verzekeringssector waar de verzekeringsbemiddelingsdiensten hetzij rechtstreeks door een verzekeringsondernemingen voor eigen rekening, hetzij via een verzekeringstussenpersoon of een verzekeringssubagent van zo'n verzekeringstussenpersoon worden verricht.

Artikel 4.

Artikel 4 van het ontwerpbesluit herhaalt dat de in Titel II van het ontwerpbesluit bedoelde informatieverplichtingen geen afbreuk doen aan de toepassing van de andere informatieverplichtingen waaraan de verzekeringsondernemingen en/of de verzekeringstussenpersonen onderworpen zijn door en krachtens andere wetten of reglementeringen die op hen van toepassing zijn.

Hoofdstuk 2. - Bepalingen die van toepassing zijn op alle verzekeringsovereenkomsten, inclusief de spaar- en beleggingsverzekeringen Artikel 5.

Artikel 5 verduidelijkt dat de bepalingen van hoofdstuk 2 aangeven welke artikelen van Titel II van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 moeten worden toegepast bij het verstrekken van een verzekeringsbemiddelingsdienst met betrekking tot alle soorten verzekeringsovereenkomsten (inclusief spaar- en beleggingsverzekeringen), en dat zij vermelden hoe die artikelen moeten worden gelezen in het vooruitzicht van de toepassing ervan op dienstverleners (in de zin van dit besluit). De betrokken artikelen van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 zijn de artikelen 5, 7, 11, § 1, en 13.

Artikel 6.

Artikel 6 verduidelijkt de draagwijdte van artikel 5 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 - over de voorwaarden inzake informatieverstrekking - in het vooruitzicht van de toepassing ervan op de dienstverleners. Die bepaling verduidelijkt de voorwaarden waaronder de dienstverleners informatie mogen verstrekken aan cliënten. Om de naleving van de ter zake door de wet van 27 maart 1995 vastgelegde bepalingen (en ook de minimale harmonisatie waarin door die bepalingen wordt voorzien) te garanderen, stelt het ontwerpbesluit voor om de toepassing van paragraaf 3 van artikel 5 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 (die handelt over de hypothese waarin de informatie niet persoonlijk aan de cliënt wordt gericht, maar via een website wordt verstrekt) uitsluitend tot de dienstverleners als gedefinieerd in dit ontwerpbesluit uit te breiden in zoverre de betrokken informatie al niet krachtens voornoemde wet van 27 maart 1995 moet worden meegedeeld. In dit kader en binnen de aldus vastgestelde grenzen, zouden de dienstverleners aldus gebruik kunnen maken van hun website om hun cliënten de algemene beschrijving te bezorgen (als bedoeld in artikel 11, § 1, h) van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 als bedoeld in artikel 9 van het onderhavige koninklijk besluit) van hun belangenconflictenbeleid.

Artikel 7.

Artikel 7 van het ontwerpbesluit breidt de regeling met betrekking tot de in artikel 7 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 vermelde voordelen uit tot de dienstverleners, waarbij echter de nodige terminologische wijzigingen worden aangebracht om rekening te kunnen houden met de kenmerken van de verzekeringssector.

Dit artikel omschrijft de regels die moeten worden nageleefd in verband met de betaling of de ontvangst door een dienstverlener van (al dan niet monetaire) financiële stromen tussen twee afzonderlijke juridische entiteiten in verband met de verstrekking van een verzekeringsbemiddelingsdienst aan een cliënt.

Ter zake moet worden genoteerd dat een verbonden verzekeringsagent van een bepaalde verzekeringsonderneming niet als een afzonderlijke entiteit van die onderneming wordt beschouwd. De stromen tussen een verzekeringsonderneming en een verbonden verzekeringsagent kaderen eerder in het beheer van belangenconflicten en vallen dus niet onder dit artikel.

De stromen die onder de toepassing van de bepaling sub a) van dit artikel vallen, hebben bijvoorbeeld betrekking op de premies die een cliënt betaalt wanneer hij een verzekeringsovereenkomst sluit. De stromen die onder de toepassing van de bepaling sub b) vallen en die ook met de Engelse benaming "inducements" worden aangeduid, betreffen bijvoorbeeld het deel van de door de cliënt betaalde premie dat de verzekeringsonderneming zou doorstorten aan de verzekeringsmakelaar bij wie de cliënt de verzekeringovereenkomst zou hebben gesloten. De bepaling sub c) betreft een categorie van stromen die restrictief moet worden geïnterpreteerd : het gaat daarbij meer bepaald om de stromen die worden betaald om een bepaalde dienstverlening mogelijk te maken en die geen aanleiding kunnen geven tot belangenconflicten. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de aan een fiscaal adviseur betaalde honoraria voor het verstrekken van advies dat nodig zou zijn voor de verstrekking van een verzekeringsbemiddelingsdienst. Krachtens artikel 7, laatste lid, mogen de dienstverleners samengevatte informatie verstrekken over hun beleid inzake "inducements", op voorwaarde dat (1) zij de cliënten ervan in kennis stellen dat zij om nadere bijzonderheden mogen vragen over de door de dienstverlener gestorte of ontvangen "inducements" en (2) de dienstverlener ook effectief op elke vraag van een cliënt naar nadere bijzonderheden ingaat.

Artikel 8.

Artikel 8 van het ontwerpbesluit verduidelijkt hoe artikel 11, § 1, van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 moet worden gelezen met het oog op de toepassing ervan op de dienstverleners (met dien verstande dat paragrafen 2 en 3 van dat artikel 11 niet tot de verzekeringssector worden uitgebreid, aangezien zij een beleggingsdienst betreffen - vermogensbeheer - die niet door een dienstverlener (in de zin van dit ontwerpbesluit) mag worden verstrekt). De aangebrachte wijzigingen zijn in essentie van terminologische aard. Bovendien wordt de toepassing van punt g) als bedoeld in paragraaf 1 van artikel 11 niet tot de dienstverleners uitgebreid : het gaat daarbij immers om een activiteit bewaring van cliëntengoeden, die niet door een dienstverlener (in de zin van dit ontwerpbesluit) mag worden verricht.

Artikel 9.

Artikel 9 van het ontwerpbesluit specificeert hoe artikel 13 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 over de informatieverstrekking over de kosten en bijbehorende lasten moet worden gelezen als die informatie een verzekeringsovereenkomst betreft. Daarbij wordt verduidelijkt dat de informatie die ter zake aan de cliënt wordt verstrekt, zal worden gedefinieerd in een reglement genomen door de FSMA ter uitvoering van de artikelen 49, § 3, juncto 64, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.

Hoofdstuk 3. - Bepalingen die van toepassing zijn op alle andere verzekeringsovereenkomsten dan de spaar- of beleggingsverzekeringen Artikel 10.

In dit artikel wordt gepreciseerd dat de bepalingen van hoofdstuk 3 aangeven welke artikelen van titel II van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 moeten worden toegepast ingeval een verzekeringsbemiddelingsdienst wordt verstrekt in verband met enig type verzekeringsovereenkomst, met uitzondering van een spaar- of beleggingsverzekering. Daarnaast wordt ook aangegeven op welke wijze deze artikelen gelezen dienen te worden voor toepassing op de dienstverleners (in de zin van het voorliggende besluit). De betrokken artikelen van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 zijn de artikelen 8, §§ 1, 2, 3, 7 en 8, en 10, §§ 1, 2, 4 tot 8. Deze bijkomende regels vormen dus een aanvulling op de regels vervat in hoofdstuk 2 van titel II (over de regels die van toepassing zijn op elk type verzekeringsovereenkomst).

Artikel 11.

Deze bepaling stelt in de eerste plaats dat enkel paragrafen 1, 2, 3, 7 en 8 van artikel 8 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 van toepassing worden verklaard op alle verzekeringsovereenkomsten.

Paragrafen 4 tot 6 van dat artikel zijn alleen van toepassing op de spaar- en beleggingsverzekeringen (zie hieronder).

De door het ontwerpbesluit aangebrachte verduidelijkingen met betrekking tot de toepassing van voornoemde paragrafen 2, 3, 7 en 8 op de dienstverleners zijn in essentie van terminologische aard. De begrippen "beleggings- of nevendienst" en "financieel instrument" worden vervangen door respectievelijk "verzekeringsbemiddelingsdienst" en "verzekeringsovereenkomst".

In de tweede plaats verduidelijkt artikel 11 van het ontwerpbesluit ook hoe artikel 10 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 op de door dienstverleners verrichte verzekeringsbemiddelingsdiensten moet worden toegepast. De bepalingen van paragraaf 2 van dat artikel over de bewaring van cliëntentegoeden worden niet tot de dienstverleners uitgebreid, omdat zij die activiteit niet verrichten. Ook paragraaf 3 van artikel 10 wordt niet op de dienstverleners van toepassing verklaard, omdat die handelt over de informatieverstrekking aan professionele cliënten, een categorie van cliënten die in de verzekeringssector niet bestaat. De in dat artikel aangebrachte wijzigingen met het oog op de toepassing ervan op de dienstverleners zijn in essentie van terminologische aard. Zo worden bijvoorbeeld de begrippen "retailcliënt", "financieel instrument" en "beleggings- of nevendienst" respectievelijk vervangen door de begrippen "cliënt", "verzekeringsovereenkomst" en "verzekeringsbemiddelingsdienst".

Paragraaf 5, b), van artikel 10 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007, zoals bedoeld in dit ontwerpbesluit, houdt in de praktijk voor de dienstverlener de verplichting in om de volgende voorwaarden na te leven : ?de dienstverlener moet de cliënt, bij de aanvang van hun gesprek en op ondubbelzinnige wijze, zijn identiteit en het commerciële oogmerk van zijn oproep meedelen; ? als de cliënt hiermee formeel instemt, kan de dienstverlener zich ertoe beperken hem de volgende gegevens te bezorgen vóór de overeenkomst wordt gesloten : - de identiteit van de persoon die in contact staat met de cliënt en de band van die persoon met de dienstverlener; - een beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de verzekeringsbemiddelingsdienst (inclusief de voorgestelde verzekeringsovereenkomst); - de totale prijs die de cliënt aan de dienstverlener moet betalen voor de verzekeringsbemiddelingsdienst (inclusief voor de voorgestelde verzekeringsovereenkomst), met inbegrip van alle eventuele taksen die door de dienstverlener worden betaald, of, wanneer de exacte prijs niet kan worden aangegeven, de grondslag voor de berekening van de prijs, zodat de cliënt deze kan nagaan; - de vermelding van het eventuele bestaan van andere taksen en/of kosten die niet via de dienstverlener worden betaald of door hem worden aangerekend; - het al dan niet bestaan van een herroepingsrecht en, als dat recht bestaat, de duur en de uitoefeningswijze ervan, met inbegrip van de informatie over het bedrag dat de cliënt gehouden kan zijn te betalen.

Hoofdstuk 4. - Bepalingen die van toepassing zijn op de spaar- en beleggingsverzekeringen Artikel 12.

In dit artikel wordt gepreciseerd dat de bepalingen van hoofdstuk 4 aangeven welke artikelen van titel II van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 moeten worden toegepast ingeval een verzekeringsbemiddelingsdienst wordt verstrekt in verband met een spaar- of beleggingsverzekering. Daarnaast wordt ook aangegeven op welke wijze deze artikelen gelezen dienen te worden voor toepassing op de dienstverleners (in de zin van het voorliggende besluit). De betrokken artikelen van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 zijn de artikelen 8, 10, 12, en 15 tot 17. Deze bijkomende regels vormen dus een aanvulling op de regels vervat in hoofdstuk 2 van titel II (dat handelt over de regels die van toepassing zijn voor elk type verzekeringsovereenkomst).

De artikelen 8 en 10 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 zijn eveneens gedeeltelijk van toepassing verklaard op de dienstverleners ingeval zij verzekeringsbemiddelingsdiensten verlenen die betrekking hebben op andere verzekeringsovereenkomsten dan spaar- of beleggingsverzekeringen (zie supra artikel 11). De commentaar bij artikel 11 geldt dus eveneens voor de toepassing van artikel 13 van dit besluit.

De bijkomende gedragsregels (die namelijk enkel van toepassing zijn op spaar- of beleggingsverzekeringen) houden rekening met de kenmerken van de spaar- of beleggingsverzekeringen die hen onderscheiden van andere soorten verzekeringsovereenkomsten en tot gevolg hebben dat zij nauwer aanleunen bij financiële instrumenten.

Artikel 13.

Artikel 13 van het ontwerpbesluit verduidelijkt hoe de artikelen 8 en 10 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 moeten worden gelezen met het oog op de toepassing ervan op het verrichten van verzekeringsbemiddelingsdiensten met betrekking tot een of meer spaar- of beleggingsverzekeringen.

De paragrafen 1, 2, 6 en 8, van artikel 10 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 zijn ook van toepassing als de betrokken verzekeringsovereenkomsten geen spaar- of beleggingsverzekeringen zijn, hoewel hun draagwijdte in dat geval anders is (zie hierboven artikel 11). De informatie die, krachtens die paragrafen, moet worden verstrekt bij aanwezigheid van spaar- of beleggingsverzekeringen omvat ook de informatie als bedoeld in artikel 12 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 (die wordt toegelicht in artikel 14 van dit ontwerpbesluit).

Onder "voorwaarden van een dergelijke overeenkomst" als bedoeld in artikel 10, § 1 dienen hier de voorwaarden te worden verstaan van de overeenkomst die wordt voorgesteld aan de cliënt : de cliënt moet in kennis worden gesteld van deze voorwaarden vooraleer hij de betrokken overeenkomst ondertekent.

Artikel 14.

Artikel 14 van het ontwerpbesluit verduidelijkt hoe artikel 12 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 over de aan de cliënten te verstrekken informatie over de risico's moet worden gelezen wanneer een verzekeringsbemiddelingsdienst wordt verricht met betrekking tot één of meer spaar- of beleggingsverzekeringen. De informatie die volgens dit artikel moet worden verstrekt, is algemene informatie en verschilt van de specifieke informatie over een welbepaald product die bijvoorbeeld is opgenomen in de productfiches.

De in dit artikel aangebrachte wijzigingen zijn in essentie van terminologische aard.

Bovendien wordt de draagwijdte van paragraaf 1 van artikel 12 aangepast om de indeling van cliënten in categorieën weg te laten, omdat het beginsel van de indeling van cliënten in categorieën niet tot de dienstverleners wordt uitgebreid. Tot slot dienen de dienstverleners paragraaf 3 van dat artikel niet na te leven, omdat die paragraaf een hypothese betreft die zich niet voordoet in de verzekeringssector, nl. het openbaar aanbod van een financieel instrument in verband waarmee een prospectus is gepubliceerd met toepassing van Richtlijn 2003/71/EG. De informatie over de garantie als bedoeld in paragraaf 5 van artikel 12 heeft geen betrekking op het tegemoetkomingsmechanisme van het Bijzonder Beschermingsfonds voor de deposito's, de levensverzekeringen en het kapitaal van erkende coöperatieve vennootschappen maar wel op elke garantie die in voorkomend geval zou zijn verbonden aan een spaar- of beleggingsverzekering.

Artikel 15.

Artikel 15 van de ontwerptekst verduidelijkt hoe de artikelen 15 tot 17 van afdeling 4 van Titel II van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 moeten worden gelezen wanneer een verzekeringsbemiddelingsdienst wordt verricht met betrekking tot één of meer spaar- of beleggingsverzekeringen. Die artikelen betreffen de beoordeling van de geschiktheid (suitability) (artikelen 15 en 17) of de passendheid (appropriateness) (artikelen 16 en 17) van de te verrichten dienst of van de spaar- of beleggingsverzekering, naargelang van het geval, die door de dienstverlener wordt aangeboden of voorgesteld of door de cliënt wordt gevraagd.

De in die artikelen aangebrachte wijzigingen zijn in essentie van terminologische aard.

Overigens dienen de dienstverleners paragraaf 2 van artikel 15 en het derde lid van artikel 16 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 niet na te leven, aangezien het beginsel van de indeling van de cliënten in categorieën niet tot de verzekeringssector wordt uitgebreid.

De door de artikelen 15 tot 17 van afdeling 4 van Titel II van het koninklijk besluit ingevoerde regeling kan als volgt worden samengevat : - wanneer een dienstverlener advies verstrekt over één of meer spaar- of beleggingsverzekeringen, moet hij vooraf bij de betrokken cliënt alle informatie inwinnen die hij nodig heeft om er te kunnen van uitgaan dat de transactie die hij voornemens is aan de cliënt aan te bevelen, geschikt is voor hem (in dit verband wordt onder "verrichtingen" alle operaties verstaan die betrekking hebben op een spaar- of beleggingsverzekering, zoals bijvoorbeeld het onderschrijven van een dergelijke verzekering of het aanbrengen van wijzigingen in de samenstellende bestanddelen van een dergelijke verzekering (bijvoorbeeld arbitrage tussen de onderliggende fondsen van een beleggingsverzekering) ("suitability test")). Dit impliceert dat de dienstverlener nagaat of die transactie (a) voldoet aan de spaar- of beleggingsdoelstellingen van die cliënt, (b) van dien aard is dat de cliënt, in overeenstemming met zijn spaar- of beleggingsdoelstellingen, alle met die transacties samenhangende risico's financieel kan dragen, en (c) van dien aard is dat de cliënt over de nodige ervaring en kennis beschikt om de aan die transactie verbonden risico's te begrijpen; - wanneer een dienstverlener een verzekeringsbemiddelingsdienst met betrekking tot een spaar- of beleggingsverzekering verricht, zonder daarbij advies te verstrekken, moet hij vooraf nagaan of de spaar- of beleggingsverzekering die de betrokken cliënt vraagt of die hij voorstelt, passend voor hem is ("appropriateness test"). Dit impliceert dat de dienstverlener nagaat of de cliënt over de nodige ervaring en kennis beschikt om te begrijpen welke risico's verbonden zijn aan de aangeboden of gevraagde spaar- of beleggingsverzekering.

Zowel voor de suitability test als voor de appropriateness test dient de dienstverlener allerlei informatie in te winnen over de betrokken cliënt. Het staat elke onderneming vrij zich naar eigen goeddunken te organiseren voor het inzamelen van die informatie. Zo mag deze informatie op een gestandaardiseerde wijze worden ingewonnen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van standaardvragenlijsten voor alle cliënten (vragenlijsten die in voorkomend geval kunnen zijn opgesteld door de betrokken beroepsverenigingen). Deze standaardisering van het vergaren van informatie over de cliënt mag er evenwel niet toe leiden dat bij de suitability test of de appropriateness test geen rekening meer zou worden gehouden met de kenmerkende eigenschappen van een cliënt. De dienstverlener moet zijn cliënt immers steeds een spaar- of beleggingsverzekering aanbieden die geschikt (in geval van advies) of passend is voor hem.

TITEL III. - Specifieke vereisten voor dienstverleners inzake belangenconflicten Artikel 16.

Paragraaf 1 van artikel 16 van het ontwerpbesluit bepaalt dat de door de dienstverleners na te leven specifieke vereisten inzake belangenconflicten in Titel III van het ontwerpbesluit worden vastgesteld.

Die vereisten worden geformuleerd krachtens artikel 26, vijfde lid, van de wet, en artikel 12sexies, § 3, van de wet van 27 maart 1995.

Zij zijn van toepassing ongeacht het soort verzekeringsbemiddelingsdienst dat de dienstverlener verricht, en ongeacht het soort verzekeringsovereenkomst waarop die dienst betrekking heeft. Deze vereisten staan los van de vereisten met betrekking tot de voordelen waarvan sprake in artikel 7 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007, zoals verduidelijkt door artikel 7 van dit ontwerpbesluit, en vullen die vereisten aan.

De regels inzake belangenconflicten in de artikelen 16 tot 23 van Titel III van dit ontwerpbesluit zijn in ruime mate geënt op de soortgelijke regels in de artikelen 79 tot 84 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007.

Om redenen van coherentie wordt in paragraaf 2 van artikel 16 gepreciseerd dat de in Titel III van dit ontwerpbesluit bepaalde regels inzake belangenconflicten niet van toepassing zijn op de activiteiten die worden verricht door de dienstverleners die uit het toepassingsgebied van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen zijn uitgesloten door haar artikel 2, § 2.

Paragraaf 3 van artikel 16 stelt dat de in Titel III van dit ontwerpbesluit bepaalde regels inzake belangenconflicten niet van toepassing zijn op de door de dienstverleners uitgevoerde verrichtingen, wanneer zij betrekking hebben op een of meer levensverzekeringsovereenkomsten die zijn afgesloten in het kader van de 1ste of 2de pensioenpijler. In deze uitsluiting wordt voorzien om een parallellisme mogelijk te maken met de desbetreffende werkzaamheden op Europees vlak (IMD en PRIPs), op grond waarvan in een eerste fase prioriteit wordt gegeven aan de andere soorten verzekeringsovereenkomsten (inzonderheid diegene die rechtstreeks vervangbaar zijn door financiële instrumenten, nl. de spaar- of beleggingsverzekeringen). In een volgende fase zou een uitbreiding van de regels inzake belangenconflicten kunnen worden overwogen, in het kader van een algemene denkoefening die aan die producten zal worden gewijd. Vooropgesteld wordt dat kort na de inwerkingtreding van dit besluit met die denkoefening kan worden gestart.

Artikel 17.

Artikel 17 betreft de verplichting voor de dienstverleners om de belangenconflicten te onderkennen die zich voordoen bij het verrichten van verzekeringsbemiddelingsdiensten, en verduidelijkt de draagwijdte van die verplichting.

Bovendien verduidelijkt dit artikel dat, in het geval van verzekeringstussenpersonen, die verplichting tot onderkenning van belangenconflicten van toepassing is onverminderd de naleving - door die tussenpersonen - van de regels als bedoeld in artikel 12bis, § 1, 3° en 4°, van de wet van 27 maart 1995. Artikel 18.

Artikel 18 bepaalt dat, indien de door een dienstverlener getroffen regelingen voor het beheer van belangenconflicten ontoereikend zijn om te garanderen dat het risico zal worden voorkomen dat de belangen van de cliënt worden geschaad, de dienstverlener de betrokken cliënt(en) duidelijk in kennis moet stellen van de aard en/of de bron van die belangenconflicten alvorens voor die cliënt(en) diensten te verrichten.

Artikel 19.

Artikel 19 van het ontwerpbesluit betreft de minimale criteria waarmee de dienstverleners rekening moeten houden bij de bepaling van de soorten belangenconflicten die zich bij het verrichten van verzekeringsbemiddelingsdiensten kunnen voordoen en de belangen van een cliënt van de dienstverlener kunnen schaden. Eén van die criteria verwijst naar de volgende situatie, waarvan sprake is in artikel 7, b), van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 en die wordt vermeld in artikel 7 van dit ontwerpbesluit : de dienstverlener ontvangt van een andere persoon dan de cliënt een voordeel voor een ten behoeve van de cliënt verrichte dienst, of zal een dergelijk voordeel ontvangen.

Artikel 20.

Artikel 20 van het ontwerpbesluit betreft de verplichting voor de gereglementeerde ondernemingen om een effectief beleid inzake belangenconflicten vast te stellen, te implementeren en in stand te houden. Dit artikel verduidelijkt ook de krachtlijnen van dat beleid en van de in het kader van dat beleid te volgen procedures en te nemen maatregelen. Verder vermeldt het dat, wanneer de dienstverlener tot een groep behoort, zijn beleid inzake het beheer van belangenconflicten ook rekening moet houden met de omstandigheden waarvan hij weet dat ze een belangenconflict kunnen doen ontstaan als gevolg van de structuur en bedrijfsactiviteiten van andere leden van de groep.

Artikel 21.

Artikel 21 van het ontwerpbesluit vermeldt op welke drager de in voornoemd artikel 18 bedoelde informatie moet worden verstrekt, en verduidelijkt dat die informatie voldoende bijzonderheden moet bevatten om de cliënt in staat te stellen met kennis van zaken een beslissing te nemen over de verzekeringsbemiddelingsdienst in verband waarmee het belangenconflict rijst.

Artikel 22.

Artikel 22 van het ontwerpbesluit betreft de verplichting voor de dienstverleners om de gegevens bij te houden en regelmatig te actualiseren die betrekking hebben op de soorten verzekeringsbemiddelingsdiensten die worden verricht en waarbij een belangenconflict is of kan ontstaan dat een risico met zich brengt dat de belangen van een of meer cliënten worden geschaad.

Artikel 23.

Artikel 23 van het ontwerpbesluit bepaalt dat ter zake het proportionaliteitsbeginsel van toepassing is : voor de toepassing van Titel III van dit ontwerpbesluit kunnen de dienstverleners rekening houden met de aard, de schaal en de complexiteit van hun bedrijf, alsook met de aard van en het aanbod aan de verzekeringsbemiddelingsdiensten die zij in het kader van dat bedrijf verrichten.

TITEL V. - Bepalingen tot wijziging van het Koninklijk besluit van 20 februari 2014 tot uitvoering van artikel 30ter van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten Artikel 24.

Dit artikel maakt gebruik van de machtigingen die U zijn verleend door artikel 30ter, § 1, tweede lid, 4° en § 4, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 als ingevoegd bij wet van 30 juli 2013. Met dit artikel wordt een tweeledige doelstelling nagestreefd.

Allereerst breidt dit artikel de MiFID-regels over burgerrechtelijke sancties uit tot de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen volgens regels die gemodelleerd zijn op de reeds geldende regels voor de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen. Zodra dit besluit in werking treedt, zullen de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen bijgevolg onderworpen zijn aan de regeling van het vermoeden als vastgesteld door artikel 30ter van de wet van 2 augustus 2002. Aldus wordt gebruik gemaakt van de machtiging die U is verleend door artikel 30ter, § 1, tweede lid, 4°.

Daarnaast geeft dit artikel, volgens een identieke benadering als voor de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen, aan welke wettelijke bepalingen voor de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen aanleiding zullen geven tot de toepassing van het vermoeden als vastgesteld door artikel 30ter, § 1. Het gaat daarbij enerzijds om de bepalingen van het koninklijk besluit van 3 juni 2007, als van toepassing verklaard op de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen (wat de gedragsregels betreft) en anderzijds om een aantal bepalingen van Titel III van het besluit dat U is voorgelegd (wat de belangenconflicten betreft).

TITEL V. - Overgangs- en slotbepalingen Artikel 25.

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van dit besluit. Het preciseert eveneens dat de verplichtingen die voortvloeien uit het ontwerpbesluit enkel van toepassing zijn op de verrichtingen die worden uitgevoerd of plaatsvinden vanaf 30 april 2014.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en trouwe dienaars, De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Minister van Financiën, K. GEENS

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving advies 54.374/1 van 17 januari 2014 over een ontwerp van koninklijk besluit `inzake de gedragsregels en de regels over het beheer van belangenconflicten' Op 25 oktober 2013 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Economie en Consumenten verzocht binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot 17 januari 2014, een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `inzake de gedragsregels en de regels over het beheer van belangenconflicten'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 9 januari 2014. De kamer was samengesteld uit Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter, Wilfried VAN VAERENBERGH en Wouter PAS, staatsraden, Marc RIGAUX en Michel TISON, assessoren, en Marleen VERSCHRAEGHEN, toegevoegd griffier.

Het verslag is uitgebracht door Paul DEPUYDT, eerste auditeur-afdelingshoofd.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 17 januari 2014. 1. Overeenkomstig artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling Wetgeving zich in hoofdzaak beperkt tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan. STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe de toepassing van bepaalde gedragsregels, vastgelegd in het koninklijk besluit van 3 juni 2007 `tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten' in een aangepaste vorm uit te breiden tot alle verzekeringsovereenkomsten, hieronder mede begrepen de spaar- en beleggingsverzekeringen.Sommige van die gedragsregels worden daarentegen enkel van toepassing verklaard op de spaar- en beleggingsverzekeringen.

Het ontwerp moet worden gelezen in samenhang met het ontwerp van koninklijk besluit `over de regels voor de toepassing van de artikelen 27 tot 28bis van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten op de verzekeringssector', waarover de Raad van State, afdeling Wetgeving, advies 54.373/1 uitbrengt. Het laatstgenoemde ontwerp strekt ertoe de toepassing te regelen van bij wet bepaalde gedragsregels, meer bepaald deze vervat in de artikelen 27 tot 28bis van de voornoemde wet van 2 augustus 2002, dan wel in een aangepaste redactie ervan te voorzien, wat de verzekeringsondernemingen betreft. 3.1. Wat de toepassing van de betrokken gedragsregels ten aanzien van de verzekeringsondernemingen betreft, kan het ontwerp worden geacht rechtsgrond te vinden in artikel 26, derde, vierde en vijfde lid, van de voornoemde wet van 2 augustus 2002, luidende : "De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen op advies van de FSMA, de door en krachtens de artikelen 27, 28 en 28bis bepaalde gedragsregels geheel of gedeeltelijk buiten toepassing verklaren voor de verzekeringsondernemingen, om ervoor te zorgen dat enkel de door Hem bepaalde types verzekeringen aan deze regels zijn onderworpen of meer algemeen om rekening te houden met het feit dat verzekeringscontracten worden aangeboden.

De Koning kan bovendien, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad en genomen op advies van de FSMA, voor de verzekeringsondernemingen in een aangepaste versie van bepaalde van deze gedragsregels voorzien, om het toepassingsgebied en de draagwijdte van deze regels voor de verzekeringsondernemingen nader te bepalen en meer algemeen om rekening te houden met het feit dat verzekeringscontracten worden aangeboden. De krachtens deze machtigingen genomen besluiten zijn van rechtswege opgeheven indien zij niet bij wet zijn bekrachtigd binnen twaalf maanden na hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. De voorgaande zin geldt niet voor de afwijkingen op de niet door maar krachtens de artikelen 27, 28 en 28bis bepaalde gedragsregels.

Onverminderd het voorgaande, kan de Koning bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad en genomen op advies van de FSMA tevens voorzien in regels ter voorkoming van belangenconflicten die de verzekeringsondernemingen moeten naleven voor hun transacties op het Belgisch grondgebied." 3.2. Wat de toepassing van de ontworpen regeling op de verzekeringstussenpersonen betreft, kan rechtsgrond worden gevonden in artikel 12sexies, § 1, tweede lid, en § 3, van de wet van 27 maart 1995 `betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen', die luiden : " § 1. (...) De verzekeringstussenpersonen dienen, bij hun bemiddelingsactiviteit, de gedragsregels na te leven die van toepassing zijn op verzekeringsondernemingen. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen op advies van de FSMA, voor alle of bepaalde categorieën van verzekeringstussenpersonen in een aangepaste versie van deze gedragsregels (1) voorzien of bepaalde van deze regels geheel of gedeeltelijk buiten toepassing verklaren, om rekening te houden met de specificiteit van hun rol. § 2. (...) § 3. Onverminderd het bepaalde bij de artikelen 26 en 27 van de wet van 2 augustus 2002, is de Koning bevoegd om door middel van een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, genomen na advies van de FSMA, in uitvoering van § 1 en § 2 [vastgestelde] gedragsregels en regels ter voorkoming van belangenconflicten die de verzekeringstussenpersonen moeten naleven nader te bepalen. § 4. (...)." 3.3. Wat het ontworpen artikel 2/1 van het koninklijk besluit `tot uitvoering van artikel 30ter van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten' betreft (artikel 25 van het ontwerp), wordt rechtsgrond geboden door artikel 30ter, § 1, tweede lid, 4°, en § 4, 1°, van de wet van 2 augustus 2002.

ALGEMENE OPMERKINGEN 4. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe om de toepassing van de gedragsregels die "krachtens" de artikelen 27 tot 28bis van de wet van 2 augustus 2002 voor beleggingsondernemingen en kredietinstellingen zijn vastgesteld in het voornoemde koninklijk besluit van 3 juni 2007 te regelen voor de verzekeringsondernemingen en verzekeringstussenpersonen.Het ontwerp is derhalve complementair met het ontwerp van koninklijk besluit waarover advies 54.373/1 wordt uitgebracht en dat betrekking heeft op de toepassing van "door" de wet bepaalde gedragsregels, meer bepaald deze vervat in de artikelen 27 tot 28bis van de voornoemde wet van 2 augustus 2002, wat de verzekeringsondernemingen betreft.

Het verdient aanbeveling om deze tweedeling ter wille van de rechtszekerheid op consistente wijze door te voeren, temeer daar enkel de aanpassing van de "door" de wet vastgelegde gedragsregels voor de verzekeringsondernemingen naderhand het voorwerp moet uitmaken van een wettelijke bekrachtiging. In advies 54.373/1 werd daarom opgemerkt dat de in dat ontwerp vervatte regeling (2) betreffende de (niet-)toepassing van de "krachtens" de artikelen 27 tot 28bis van de wet van 2 augustus 2002 vastgestelde gedragsregels best wordt geïntegreerd in het voorliggende ontwerp 54.374/1. 5. In diverse bepalingen van het ontwerp wordt omschreven wat voor de toepassing van het ontworpen koninklijk besluit wordt verstaan onder bepaalde begrippen.Sommige van die begrippen worden al omschreven of gebruikt in de wet die de ontworpen regeling mede tot rechtsgrond strekt, zij het weliswaar in een andere betekenis. Dit is onder meer het geval voor de notie "gereglementeerde onderneming" (artikel 3, § 1, tweede lid, van het ontwerp), die reeds omschreven wordt in artikel 26, zesde lid, van de wet van 2 augustus 2002. Zo ook omvat de definitie van "verzekeringsonderneming" in artikel 2, 9°, van het ontwerp, de verbonden verzekeringsagenten en verzekeringssubagenten, terwijl dit niet het geval is voor de notie "verzekeringsonderneming" in de zin van artikel 26 van de wet van 2 augustus 2002.

Het gebruik van identieke begrippen met een verschillende betekenis in de wet en in besluiten genomen ter uitvoering van de wet, is van aard om onduidelijkheid te veroorzaken over het precieze toepassingsgebied van de wettelijke regeling en de uitvoeringsbesluiten ervan, en dient derhalve ter wille van de rechtszekerheid te worden vermeden. 6. In het dispositief van een normatieve tekst horen uitsluitend rechtsregels thuis en dus geen artikelen waarin uitsluitend wordt verwezen naar de wetsbepalingen waaraan de ontworpen regeling uitvoering beoogt te geven (zie artikel 1 van het ontwerp) (3) of waarin beknopt de inhoud wordt weergegeven van een onderdeel van de ontworpen regeling (zie de artikelen 4, § 1, en 17 van het ontwerp). De betrokken artikelen worden daarom best uit het dispositief weggelaten.

ONDERZOEK VAN DE TEKST OPSCHRIFT 7. Het opschrift van het ontwerp zou aan zeggingskracht winnen indien het nader zou worden gepreciseerd.Nu is het opschrift immers te algemeen en geeft het onvoldoende de draagwijdte van het ontworpen besluit weer. Overwogen kan worden om het opschrift bijvoorbeeld te laten luiden als volgt : "Koninklijk besluit inzake de krachtens de wet vastgestelde gedragsregels en regels over het beheer van belangenconflicten, wat de verzekeringssector betreft." Dergelijk opschrift zou het tevens gemakkelijker maken om de ontworpen regeling te situeren ten opzichte van de regeling die is vervat in het reeds genoemde ontwerp 54.373/1.

AANHEF 8. Rekening houdend met hetgeen sub 3.1 en 3.3 is opgemerkt met betrekking tot de rechtsgrond, schrijve men aan het einde van het eerste lid van de aanhef van het ontwerp : "... en de financiële diensten, artikel 26, derde, vierde en vijfde lid, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013, en artikel 30ter, § 1, tweede lid, 4°, en § 4, 1°, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013;". 9. In het tweede lid van de aanhef wordt gerefereerd aan de wet van 27 maart 1995.Dat lid dient, rekening houdend met de datum van de betrokken wet, vooraf te gaan aan het lid van de aanhef waarin wordt verwezen naar bepalingen van de wet van 2 augustus 2002. Aan het einde van het eerstgenoemde lid van de aanhef moet bovendien worden geschreven "... van verzekeringen, artikel 12sexies, § 1, tweede lid, en § 3, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013;". 10. De wet van 30 juli 2013 (4) strekt de ontworpen regeling niet tot rechtsgrond.Het derde lid van de aanhef van het ontwerp, waarin naar die wet wordt verwezen, dient derhalve te worden weggelaten. 11. Teneinde ervan blijk te geven dat het vormvereiste bedoeld in artikel 19/1, § 1, van de wet van 5 mei 1997 `betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling' is nageleefd, dient in de aanhef na het lid waarin wordt gerefereerd aan de akkoordbevinding van de Minister van Begroting(5) een nieuw lid te worden ingevoegd luidend : "Gelet op het voorafgaand onderzoek met betrekking tot de noodzaak om een effectbeoordeling inzake duurzame ontwikkeling uit te voeren, waarbij besloten is dat een effectbeoordeling niet vereist is;"(6).

DISPOSITIEF Artikel 2 12. In de Nederlandse tekst van de omschrijving van het begrip "verzekeringsonderneming" (artikel 2, 9°, van het ontwerp) wordt melding gemaakt van "exclusieve verzekeringsagenten".Indien hiermee een ander begrip wordt beoogd dan hetgeen in artikel 2, 10°, van het ontwerp wordt omschreven als "verbonden verzekeringsagent" dient ook daarvan een definitie te worden opgenomen in het ontwerp. Indien daarentegen met "exclusieve verzekeringsagenten" hetzelfde wordt bedoeld als "verbonden verzekeringsagenten" moet uiteraard ook in de Nederlandse tekst dat laatste begrip worden gebruikt ter wille van de terminologische eenvormigheid. In de Franse tekst van het ontwerp wordt trouwens uitsluitend van "agent d'assurances lié" melding gemaakt.

Dezelfde opmerking geldt voor nog andere bepalingen van het ontwerp, zoals artikel 2, 17°, d). 13. In de Franse tekst van de omschrijving van het begrip "verbonden verzekeringsagent", dienen in artikel 2, 10°, eerste lid, aan het einde van het tweede streepje de woorden "entre eux" te worden toegevoegd(7).14. In artikel 2, 15°, b), van het ontwerp dienen de woorden "als bedoeld sub a) van artikel 2, eerste lid, 14°, van dit besluit" te worden vervangen door de woorden "als bedoeld onder 14°, sub a),". Artikel 3 15. In afwijking van de omschrijving van het begrip "gereglementeerde onderneming", in artikel 4, 5°, van het ontwerp 54.373/1 wordt in artikel 3, § 1, eerste lid, 2°, van het voorliggende ontwerp geen melding gemaakt van een verzekeringssubagent van een verbonden verzekeringsagent. Vraag is of dat de bedoeling is.

Artikel 5 16. Artikel 5 van het ontwerp dient aan te vangen als volgt : "De in deze titel vermelde verplichtingen inzake ...".

Artikel 8 17. In de Franse tekst van de lezing die wordt gegeven aan artikel 7, eerste lid, b), i), van het koninklijk besluit van 3 juni 2007, wordt het woord "clairement" best geschrapt, gelet op wat nog volgt in de ontworpen bepaling en mede rekening houdend met de Nederlandse tekst.18. In de lezing die wordt gegeven aan artikel 7, tweede lid, van het koninklijk besluit van 3 juni 2007, wordt bepaald dat de gereglementeerde onderneming de desbetreffende essentiële voorwaarden in samengevatte vorm mag meedelen "mits zij zich ertoe verplicht de cliënt desgevraagd nadere bijzonderheden te verstrekken, en deze verplichting ook nakomt". Het is niet duidelijk of de "nadere bijzonderheden" betrekking hebben op hetgeen in de ontworpen lezing van artikel 7, eerste lid, b), i), wordt vermeld. Indien dat het geval is wordt ter wille van de duidelijkheid in artikel 7, tweede lid, best verwezen naar artikel 7, eerste lid, b), i). Indien dat niet het geval is, verdient het aanbeveling om in het verslag aan de Koning enige uitleg te geven over de draagwijdte van het betrokken begrip.

Artikel 9 19. In de lezing die wordt gegeven aan artikel 11, § 1, h), van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 wordt melding gemaakt van het beleid inzake belangenconflicten dat de gereglementeerde onderneming voert "overeenkomstig de voorschriften bepaald door Titel III van dit besluit".Deze laatste verwijzing dient te worden aangepast, ermee rekening houdend dat in artikel 9 van het ontwerp een bepaalde lezing wordt gegeven aan een bepaling van het koninklijk besluit van 3 juni 2007. De verwijzing naar "Titel III van dit besluit" moet derhalve worden vervangen door een verwijzing naar "Titel III van het koninklijk besluit van ... (datum en opschrift van het voorliggende ontwerp)".

Een gelijkaardige opmerking valt te maken bij de lezing die wordt gegeven van artikel 10, § 4, van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 in de artikelen 12 en 14 van het ontwerp, waarin telkens wordt verwezen naar de verduidelijking "door artikel 7 van dit besluit".

Artikel 10 20. Aan het einde van de Nederlandse tekst van de lezing die wordt gegeven aan artikel 13 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 wordt verwezen naar "de artikelen 49, § 4, en 64, van de wet".In de Franse tekst daarentegen wordt melding gemaakt "des articles 49, § 3, et 64, de la loi". Deze discordantie moet worden weggewerkt.

Artikel 12 21. Men late artikel 10, § 5, tweede lid, van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 in de ontworpen lezing aanvangen als volgt : "De bepaling van het eerste lid, sub b), is niet van toepassing ...".

Dezelfde aanpassing moet worden doorgevoerd in de lezing die van dezelfde bepaling wordt gegeven in artikel 14 van het ontwerp.

Artikel 16 22. Indien in de lezing van artikel 16, derde lid, van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 met "de datum van inwerkingtreding van dit besluit" wordt gedoeld op de datum van inwerkingtreding van het ontworpen koninklijk besluit, dient duidelijkheidshalve melding te worden gemaakt van de datum en het opschrift van dat koninklijk besluit. Artikel 19 23. De woorden "alvorens voor zijn rekening zaken te doen", aan het einde van de Nederlandse tekst van artikel 19 van het ontwerp, stemmen niet overeen met de woorden "avant d'agir en leur nom", in de Franse tekst.Ook dit gebrek aan overeenstemming dient te worden verholpen.

Wat dat betreft kan worden overwogen om de beschrijving die in het verslag aan de Koning voorkomt ("alvorens voor die cliënt[en] diensten te verrichten"; "avant toute prestation de service vis-à-vis de ce ou de ces client[s]"), over te nemen in de tekst van het ontwerp.

Artikel 23 24. Indien het de bedoeling is dat de gereglementeerde ondernemingen de desbetreffende gegevens zouden bijhouden en actualiseren door middel van een specifiek register, wordt die bedoeling duidelijkheidshalve best uitdrukkelijk verwoord in artikel 23 van het ontwerp (zoals nu al het geval is in de Franse tekst).Indien het niet de bedoeling is om dergelijk register verplicht te maken, moet in de Franse tekst van artikel 23 van het ontwerp de vermelding van dergelijk register worden geschrapt.

Artikel 25 25. Artikel 25 maakt deel uit van titel IV van het ontwerp.Hiervan moet op een correcte wijze melding worden gemaakt in de Nederlandse tekst van het opschrift van de betrokken titel.

Artikel 26 26. In de Nederlandse tekst dient het artikel te worden voorafgegaan door de vermelding "Art.26". Tevens moet in artikel 26, tweede lid, van het ontwerp, het woord "artikel" worden vervangen door het woord "besluit", zoals in de Franse tekst het geval is.

De Griffier, Marleen VERSCHRAEGHEN De Voorzitter, Marnix VAN DAMME _______ Nota's (1) De vraag rijst of zowel gedragsregels worden bedoeld die zijn vastgesteld "door" of "krachtens" de wet.Het gegeven dat niet met zoveel woorden wordt voorzien in het vereiste van een wettelijke bekrachtiging, waarin artikel 26, vierde lid, van de wet van 2 augustus 2002 wel voorziet ten aanzien van de verzekeringsondernemingen, lijkt erop te wijzen dat uitsluitend gedragsregels worden beoogd die zijn vastgesteld "krachtens" de wet.

Dat neemt niet weg dat de machtiging aan de Koning, zoals die is vervat in de tweede zin van artikel 12sexies, § 1, tweede lid, van de wet van 27 maart 1995, op dat punt onduidelijk is en tot onzekerheid kan leiden omtrent de precieze draagwijdte ervan en de eventuele toepasselijkheid van het vereiste van wettelijke bekrachtiging van uitvoeringsbesluiten ervan. De wetgever zou er daarom goed aan doen om de machtigingsbepaling in de tweede zin van artikel 12sexies, § 1, tweede lid, van de wet van 27 maart 1995 duidelijker af te bakenen. (2) Zie de artikelen 2 en 3 van het ontwerp 54.373/1. (3) Aan die wetsbepalingen wordt trouwens al gerefereerd in de aanhef van het ontwerp.(4) Wet van 30 juli 2013 `tot versterking van de bescherming van de afnemers van financiële producten en diensten alsook van de bevoegdheden van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten en houdende diverse bepalingen (I)'.(5) Dat lid dient vooraf te gaan aan het lid van de aanhef waarin wordt verwezen naar het advies van de Raad van State.(6) De effectbeoordeling inzake duurzame ontwikkeling maakt sinds 1 januari 2014 het voorwerp uit van de regelgevingsimpactanalyse, bedoeld in artikel 5 van de wet van 15 december 2013 `houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging'.Uit artikel 6, § 1, van die wet, gelezen in samenhang met artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 21 december 2013 `houdende uitvoering van Titel 2, hoofdstuk 2 van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging', valt af te leiden dat het daartoe op te stellen standaardformulier dient te worden toegevoegd aan de dossiers die vanaf 1 januari 2014 ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Ministerraad. (7) Zie ook de omschrijving van het begrip "entrant en concurrence entre eux" in artikel 2, 10°, tweede lid, van het ontwerp. 21 FEBRUARI 2014. - Koninklijk besluit inzake de krachtens de wet vastgestelde gedragsregels en regels over het beheer van belangenconflicten, wat de verzekeringssector betreft FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen, artikel 12sexies, § 1, tweede lid, en § 3, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013;

Gelet op de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, artikel 26, derde, vierde en vijfde lid, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013, en artikel 30ter, § 1, tweede lid, 4°, en § 4, 1°, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 september 2013;

Gelet op het advies van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, gegeven op 19 september 2013;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 25 september 2013;

Gelet op het voorafgaand onderzoek met betrekking tot de noodzaak om een effectenbeoordeling inzake duurzame ontwikkeling uit te voeren, waarbij besloten is dat een effectenbeoordeling niet vereist is;

Gelet op advies 54.374/1 van de Raad van State, gegeven op 17 januari 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Economie en Consumenten en de Minister van Financiën en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "koninklijk besluit over de gedragsregels van niveau 1" : het koninklijk besluit van 21 februari 2014 over de regels voor de toepassing van de artikelen 27 tot 28bis van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten op de verzekeringssector;2° "koninklijk besluit van 3 juni 2007" : het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten;3° "wet van 27 maart 1995" : de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen;4° "controlewet verzekeringen" : de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;5° "wet" : de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;6° "verzekeringsonderneming" : een verzekeringsonderneming in de zin van artikel 91bis, 1° en 2°, van de controlewet verzekeringen;7° "verzekeringstussenpersoon" : elke rechtspersoon of elke natuurlijke persoon werkzaam als zelfstandige in de zin van de sociale wetgeving, die België als lidstaat van herkomst heeft dan wel zijn werkzaamheden in België verricht, en die activiteiten van verzekeringsbemiddeling uitoefent, zelfs occasioneel, of die er toegang toe heeft;8° "verzekeringsbemiddelingsdienst" : de werkzaamheden, uitgevoerd door een verzekeringstussenpersoon of door een verzekeringsonderneming zonder tussenkomst van een verzekeringstussenpersoon, die bestaan in het adviseren over, het voorstellen of aanbieden van, of het verrichten van voorbereidend werk tot het sluiten van of het sluiten van verzekeringsovereenkomsten, dan wel in het assisteren bij het beheer en de uitvoering ervan.De werkzaamheden bestaande uit de incidentele informatieverstrekking in het kader van een andere beroepswerkzaamheid, mits het doel van deze werkzaamheden niet bestaat in het assisteren van de cliënt bij de sluiting of uitvoering van een verzekeringsovereenkomst, in het beroepshalve verrichten van schadebeheer voor een verzekeringsonderneming, of in schaderegeling en schade-expertise, worden niet als een verzekeringsbemiddelingsdienst beschouwd; 9° "verbonden verzekeringsagent" : de verzekeringsagent die, uit hoofde van een of meer overeenkomsten of volmachten, werkzaamheden van verzekeringsbemiddeling slechts mag uitoefenen in naam en voor rekening van : - één enkele verzekeringsonderneming;of - verschillende verzekeringsondernemingen in zoverre de verzekeringsovereenkomsten van die ondernemingen geen onderling concurrerende verzekeringsovereenkomsten zijn; en onder de volledige verantwoordelijkheid van die onderneming(en) handelt voor de verzekeringsovereenkomsten die haar (hen) respectievelijk aanbelangen.

In de zin van dit artikel worden de volgende verzekeringsovereenkomsten als "onderling concurrerende verzekeringsovereenkomsten" beschouwd : - de verzekeringsovereenkomsten die deel uitmaken van de groep van activiteiten "leven" zoals bepaald in Bijlage I bij het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, alsook de verzekeringsovereenkomsten die deel uitmaken van de levensverzekeringstakken zoals bepaald in Bijlage I bij de Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de levensverzekering of in Bijlage II bij de Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II), die beantwoorden aan de definitie van spaar- of beleggingsverzekeringen zoals bedoeld in 15° en 16° van dit artikel; - de andere verzekeringsovereenkomsten die deel uitmaken van de groep van activiteiten "leven" zoals bepaald in Bijlage I bij het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, alsook de verzekeringsovereenkomsten die deel uitmaken van de levensverzekeringstakken zoals bepaald in Bijlage I bij de Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de levensverzekering of in Bijlage II bij de Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II), dan deze die beantwoorden aan de definitie van spaar- of beleggingsverzekeringen zoals bedoeld in 15° en 16° van dit artikel; evenals, - de verzekeringsovereenkomsten die deel uitmaken van de groep van activiteiten "niet-leven", wanneer zij tot eenzelfde tak behoren in de zin van Bijlage I bij het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, van de Bijlage, punt A bij Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan, of van Bijlage I, deel A bij de Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II); 10° "verzekeringssubagent" : een verzekeringssubagent als gedefinieerd in artikel 1, 8°, van de wet van 27 maart 1995;11° "andere verzekeringstussenpersoon dan een verbonden verzekeringsagent" : de verzekeringstussenpersoon die, uit hoofde van meerdere overeenkomsten of volmachten, in naam en voor rekening van meerdere verzekeringsondernemingen, werkzaamheden van verzekeringsbemiddeling uitoefent zonder met die verzekeringsondernemingen verbonden te zijn, alsook de verzekeringssubagenten die onder de verantwoordelijkheid van die verzekeringstussenpersoon handelen, en de verzekeringsmakelaar als bedoeld in artikel 1, 6°, van de wet van 27 maart 1995, alsook de verzekeringssubagenten die onder de verantwoordelijkheid van die verzekeringsmakelaar handelen;12° "verzekeringsonderneming sensu lato" : een verzekeringsonderneming alsook haar verbonden verzekeringsagenten en de verzekeringssubagenten die onder de verantwoordelijkheid van die verbonden verzekeringsagenten handelen;13° "advies" : het verstrekken van gepersonaliseerde aanbevelingen aan een cliënt, hetzij op zijn verzoek, hetzij op initiatief van de verzekeringsonderneming sensu lato of de andere verzekeringstussenpersoon dan een verbonden verzekeringsagent, met betrekking tot een of meer verzekeringsovereenkomsten;14° "gepersonaliseerde aanbeveling" : een aanbeveling met betrekking tot een of meer verzekeringsovereenkomsten, die wordt voorgesteld als een aanbeveling die geschikt is voor de persoon in kwestie, of berust op een afweging van zijn persoonlijke omstandigheden; Een aanbeveling is geen gepersonaliseerde aanbeveling als deze uitsluitend via distributiekanalen in de zin van artikel 2, eerste lid, 26°, van de wet, of aan het publiek wordt gedaan; 15° "spaarverzekering" : een verzekeringsovereenkomst die : a) betrekking heeft op de takken 21, 22 of 26 van de groep van activiteiten "leven" in bijlage I bij het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, en die een spaarcomponent omvat, alsook een verzekeringsovereenkomst als bedoeld in de punten I, II of VI van Bijlage I bij de Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de levensverzekering of van Bijlage II bij de Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) die een spaarcomponent omvat;of b) een combinatie vormt van verschillende overeenkomsten waarvan sprake sub a);16° "beleggingsverzekering" een verzekeringsovereenkomst die : a) betrekking heeft op tak 23 van de groep van activiteiten "leven" in bijlage I bij het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, alsook een verzekeringsovereenkomst als bedoeld in punt III van Bijlage I bij de Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de levensverzekering of van Bijlage II bij de Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II);of b) een combinatie van een of meer verzekeringsovereenkomsten als bedoeld onder 15°, sub a), en van een of meer verzekeringsovereenkomsten als bedoeld sub a), of een combinatie van verschillende verzekeringsovereenkomsten als bedoeld sub a);17° "duurzame drager" : ieder hulpmiddel dat een cliënt in staat stelt om persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een periode die is afgestemd op het doel waarvoor de informatie kan dienen, en die een ongewijzigde reproductie van de opgeslagen informatie mogelijk maakt;18° "relevante persoon" : in samenhang met een verzekeringsonderneming sensu lato of een andere verzekeringstussenpersoon dan een verbonden verzekeringsagent, een van de volgende personen : a) een bestuurder, vennoot of daarmee gelijk te stellen persoon, of een manager van de verzekeringsonderneming, dan wel een bestuurder, vennoot of daarmee gelijk te stellen persoon, of een manager van een andere verzekeringstussenpersoon dan een verbonden verzekeringsagent;b) een bestuurder, vennoot of daarmee gelijk te stellen persoon, of een manager van elke verbonden verzekeringsagent van de verzekeringsonderneming of elke verzekeringssubagent van die verbonden verzekeringsagent of elke verzekeringssubagent van de andere verzekeringstussenpersoon dan een verbonden verzekeringsagent;c) een werknemer van de verzekeringsonderneming sensu lato of een werknemer van de andere verzekeringstussenpersoon dan een verbonden verzekeringsagent, alsook enige andere natuurlijke persoon van wie diensten ter beschikking en onder de zeggenschap staan van de verzekeringsonderneming sensu lato of de andere verzekeringstussenpersoon dan een verbonden verzekeringsagent, en die betrokken is bij het verrichten van verzekeringsbemiddelingsdiensten door de verzekeringsonderneming sensu lato of door de andere verzekeringstussenpersoon dan een verbonden verzekeringsagent;d) een natuurlijk persoon die, uit hoofde van een uitbestedingsovereenkomst met het oog op het verrichten van verzekeringsbemiddelingsdiensten door de verzekeringsonderneming sensu lato of door de andere verzekeringstussenpersoon dan een verbonden verzekeringsagent, rechtstreeks betrokken is bij het verrichten van verzekeringsbemiddelingsdiensten ten behoeve van de verzekeringsonderneming sensu lato of de andere verzekeringstussenpersoon dan een verbonden verzekeringsagent;19° "groep", in samenhang met een verzekeringsonderneming sensu lato of een andere verzekeringstussenpersoon dan een verbonden verzekeringsagent : de groep waarvan deze verzekeringsonderneming sensu lato of deze andere verzekeringstussenpersoon dan een verbonden verzekeringsagent deel uitmaakt, bestaande uit een moederonderneming, haar dochterondernemingen en de entiteiten waarin de moederonderneming of haar dochterondernemingen deelnemingen bezitten, alsook ondernemingen die met elkaar verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in het Wetboek van Vennootschappen;20° "uitbesteding" : een overeenkomst van om het even welke vorm tussen een verzekeringsonderneming sensu lato of een andere verzekeringstussenpersoon dan een verbonden verzekeringsagent, en een derde, op grond waarvan deze derde een proces, dienst of activiteit verricht die anders door de verzekeringsonderneming sensu lato of de andere verzekeringstussenpersoon dan een verbonden verzekeringsagent zelf zou worden verricht;21° "FSMA" : de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten;22° "grote risico's" : a) de risico's die behoren tot de in punt 4, 5, 6, 7, 11 en 12 van Bijlage I bij het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, dan wel in punt A, 4, 5, 6, 7, 11 en 12 van de Bijlage van de Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan, of in deel A, 4, 5, 6, 7, 11 en 12, van Bijlage I, deel A bij de Richtlijn 2009/138/EG, vermelde takken;b) de risico's die behoren tot de in punt 14 en 15 van Bijlage I bij het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, dan wel in punt A, 14 en 15 van de Bijlage van de Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan, of in deel A, 14 en 15, van Bijlage I, deel A bij de Richtlijn 2009/138/EG, vermelde takken wanneer de verzekeringnemer in het kader van een bedrijf of beroep een industriële of commerciële activiteit uitoefent en het risico daarop betrekking heeft;c) de risico's die behoren tot de in punt 3, 8, 9, 10, 13 en 16 van Bijlage I bij het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, dan wel in punt A, 3, 8, 9, 10, 13 en 16, van de Bijlage van de Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan, of in deel A, 3, 8, 9, 10, 13 en 16, van Bijlage I, deel A bij de Richtlijn 2009/138/EG, vermelde takken, voor zover de verzekeringnemer ten minste twee van de drie volgende criteria overschrijdt : i.balanstotaal : 6.200.000 euro; ii. netto-omzet in de zin van de Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen : 12.800.000 euro; iii. gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar : 250.

Wanneer de verzekeringnemer deel uitmaakt van een groep ondernemingen waarvan de geconsolideerde jaarrekening overeenkomstig Richtlijn 83/349/EEG wordt opgesteld, worden de in het eerste lid, onder c), vermelde criteria op basis van de geconsolideerde rekening toegepast.

Art. 2.§ 1. Dit besluit is van toepassing op : 1° elke verzekeringsonderneming sensu lato;en 2° elke andere verzekeringstussenpersoon dan een verbonden verzekeringsagent. Voor de toepassing van dit besluit worden die ondernemingen en verzekeringstussenpersonen aangeduid met de gezamenlijke benaming "dienstverlener". § 2. De artikelen 8, 10, §§ 1, 2 en 5, 11, § 1, en 13 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007, zoals verduidelijkt door dit besluit, zijn niet van toepassing wanneer de verzekeringsbemiddelingsdienst betrekking heeft op de dekking van grote risico's.

TITEL II. - In het koninklijk besluit van 3 juni 2007 vermelde gedragsregels die van toepassing zijn op de dienstverleners Hoofdstuk 1. - Inleidende bepalingen

Art. 3.§ 1. Deze titel geeft een opsomming van de artikelen van titel II van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 die van toepassing zijn op de dienstverleners, en verduidelijkt hoe die artikelen moeten worden gelezen met betrekking tot die dienstverleners. § 2. De artikelen van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 of de paragrafen of leden van deze artikelen die niet door deze titel worden geviseerd, zijn niet van toepassing op de dienstverleners zoals bedoeld in dit besluit.

Art. 4.De in deze titel vermelde verplichtingen inzake de informatieverstrekking aan de cliënt gelden onverminderd de verplichtingen inzake informatieverstrekking waaraan de dienstverleners onderworpen zijn door en krachtens andere wetten of reglementeringen die op hen van toepassing zijn.

Hoofdstuk 2. - Bepalingen die van toepassing zijn op alle verzekeringsovereenkomsten, inclusief de spaar- en beleggingsverzekeringen

Art. 5.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de dienstverleners wanneer zij een of meer verzekeringsbemiddelingsdiensten verrichten met betrekking tot alle soorten verzekeringsovereenkomsten (inclusief spaar- of beleggingsverzekeringen).

Art. 6.Artikel 5 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 moet als volgt worden gelezen : "

Art. 5.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit gelden de in paragrafen 2 tot en met 4 bepaalde voorwaarden voor de verstrekking van informatie. § 2. Wanneer, voor de toepassing van dit besluit, informatie moet worden verstrekt op een duurzame drager, mogen de dienstverleners die informatie slechts op een andere duurzame drager dan papier verstrekken als : a) de verstrekking van deze informatie op de desbetreffende drager in de context past waarin de dienstverlener met de cliënt zakendoet of gaat zakendoen;en b) de persoon aan wie de informatie moet worden verstrekt, wanneer deze voor de keuze wordt gesteld tussen informatie op papier of op die andere duurzame drager, specifiek voor die andere drager kiest. § 3. Wanneer een dienstverlener, overeenkomstig de artikelen 10, 11, § 1, b), c), f), h), i), 12 en 13, een cliënt via een website informatie verstrekt en deze informatie niet aan de cliënt persoonlijk is gericht, moet aan de volgende voorwaarden voldaan zijn : a) de verstrekking van deze informatie op de desbetreffende drager past in de context waarin de dienstverlener met de cliënt zakendoet of gaat zakendoen;b) de cliënt stemt specifiek in met de verstrekking van informatie in deze vorm;c) de cliënt wordt elektronisch op de hoogte gebracht van het webadres en de plaats op de website waar hij toegang kan krijgen tot de informatie;d) de informatie moet actueel zijn;e) via deze website blijft de informatie onafgebroken toegankelijk gedurende de tijd die de cliënt redelijkerwijs nodig heeft om deze in te zien. § 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt de verstrekking van informatie via elektronische mededelingen geacht te passen in de context waarin de dienstverlener met de cliënt zakendoet of gaat zakendoen als bewezen is dat de cliënt regelmatig toegang heeft tot internet. Dit wordt als bewezen aangemerkt als de cliënt een e-mailadres als communicatiemiddel opgeeft om zaken te kunnen doen."

Art. 7.Artikel 7 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 moet als volgt worden gelezen : "

Art. 7.De dienstverleners worden niet geacht zich op loyale, billijke en professionele wijze voor de belangen van cliënten in te zetten indien zij, voor de verrichting van een verzekeringsbemiddelingsdienst ten behoeve van een cliënt, een vergoeding of provisie betalen of ontvangen, dan wel een niet-geldelijk voordeel verschaffen of aannemen, tenzij het gaat om : a) een vergoeding, provisie of niet-geldelijk voordeel betaald of verschaft aan of door de cliënt of een persoon die namens de cliënt handelt;b) een vergoeding, provisie of niet-geldelijk voordeel betaald of verschaft aan of door een derde of een persoon die namens een derde handelt, wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : i.vóór de verrichting van de desbetreffende verzekeringsbemiddelingsdienst moet de cliënt op uitvoerige, accurate en begrijpelijke wijze mededeling worden gedaan van het bestaan, de aard en het bedrag van de vergoeding, de provisie of het voordeel of, wanneer het bedrag niet kan worden achterhaald, van de berekeningswijze van dit bedrag; ii. de betaling of verschaffing van de vergoeding, de provisie of het niet-geldelijke voordeel moet de kwaliteit van de desbetreffende dienst ten behoeve van de cliënt ten goede komen en mag geen afbreuk doen aan de plicht van de dienstverlener om zich voor de belangen van de cliënt in te zetten; c) passende vergoedingen die de verrichting van verzekeringsbemiddelingsdiensten mogelijk maken of daarvoor noodzakelijk zijn, zoals wettelijke heffingen, juridische kosten en herverzekeringspremies, en die van nature niet strijdig zijn met de plicht van de dienstverlener om zich op loyale, billijke en professionele wijze in te zetten voor de belangen van haar cliënten. De dienstverlener mag, voor de toepassing van artikel 7, eerste lid, b), i), in samengevatte vorm mededeling doen van de essentiële voorwaarden van de regelingen voor vergoedingen, provisies of niet-geldelijke voordelen, mits hij zich ertoe verplicht de cliënt desgevraagd nadere bijzonderheden te verstrekken, en deze verplichting ook nakomt."

Art. 8.Artikel 11, § 1, van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 moet als volgt worden gelezen : "

Art. 11.§ 1. De dienstverleners verstrekken cliënten of potentiële cliënten, voor zover van toepassing, de volgende algemene informatie : a) de naam, het adres en het ondernemingsnummer van de dienstverlener, alsook de contactgegevens die cliënten voor een efficiënte communicatie met de dienstverlener nodig hebben;b) de talen waarin de cliënt met de dienstverlener kan communiceren, en stukken en andere informatie van hem kan ontvangen;c) de methodes van communicatie tussen de dienstverlener en de cliënt, waaronder, voor zover van toepassing, die voor het sluiten van verzekeringsovereenkomsten;d) een verklaring waarin staat dat de dienstverlener over een vergunning beschikt of is ingeschreven, alsook de naam en het contactadres van de bevoegde autoriteit die een vergunning aan de dienstverlener heeft verleend of hem heeft ingeschreven;f) de aard, de frequentie en het tijdschema van de rapporten die de dienstverlener, overeenkomstig artikel 27, § 8, van de wet, zoals verduidelijkt door artikel 4 van het koninklijk besluit over de gedragsregels van niveau 1, aan de cliënt moet toezenden over, naargelang van het geval, de verzekeringsbemiddelingsdienst die de dienstverlener ten behoeve van de cliënt verricht of de verzekeringsovereenkomsten die de cliënt met de dienstverlener heeft gesloten;h) een algemene beschrijving, die in beknopte vorm mag worden verstrekt, van het beleid inzake belangenconflicten dat de dienstverlener voert overeenkomstig de voorschriften bepaald door Titel III van het koninklijk besluit van 21 februari 2014 inzake de krachtens de wet vastgestelde gedragsregels en regels over het beheer van belangenconflicten, wat de verzekeringssector betreft; i) wanneer de cliënt daarom verzoekt, nadere bijzonderheden over dit beleid inzake belangenconflicten op een duurzame drager die voldoet aan de voorwaarden van artikel 5, §§ 2 en 3."

Art. 9.Artikel 13 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 moet als volgt worden gelezen : "

Art. 13.De dienstverleners verstrekken hun cliënten of potentiële cliënten, vóór de verrichting van een verzekeringsbemiddelingsdienst of op elke vervaldag van een verzekeringsovereenkomst, informatie over de kosten en bijbehorende lasten. De FSMA verduidelijkt, bij reglement genomen ter uitvoering van de artikelen 49, § 3, en 64, van de wet, de inhoud van de in dit artikel bedoelde informatieverstrekking." Hoofdstuk 3. - Bepalingen die van toepassing zijn op alle andere verzekeringsovereenkomsten dan de spaar- of beleggingsverzekeringen

Art. 10.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de dienstverleners wanneer deze verzekeringsbemiddelingsdiensten verrichten met betrekking tot andere verzekeringen dan spaar- of beleggingsverzekeringen. Zij zijn van toepassing onverminderd de bepalingen van hoofdstuk 2 van deze titel.

Art. 11.Artikel 8, §§ 1, 2, 3, 7 en 8, en artikel 10, §§ 1, 2, 4 tot 8, van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 moeten als volgt worden gelezen : "

Art. 8.§ 1. De dienstverleners zorgen ervoor dat alle informatie, met inbegrip van publicitaire mededelingen, die zij richten aan cliënten of potentiële cliënten of zodanig verspreiden dat ze waarschijnlijk door deze cliënten wordt ontvangen, voldoet aan de voorwaarden van de paragrafen 2, 3, 7 en 8. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde informatie bevat de naam van de dienstverlener.

De informatie is accuraat en benadrukt de mogelijke voordelen van een verzekeringsbemiddelingsdienst of verzekeringsovereenkomst niet zonder dat ook een correcte en duidelijke indicatie van de mogelijke desbetreffende risico's wordt gegeven.

De informatie is toereikend en wordt op een begrijpelijke wijze voorgesteld.

Belangrijke zaken, vermeldingen of waarschuwingen worden niet verhuld, afgezwakt of verdoezeld. § 3. Wanneer in de informatie verzekeringsbemiddelingsdiensten, verzekeringsovereenkomsten of personen die verzekeringsbemiddelingsdiensten verrichten, onderling worden vergeleken, wordt aan de volgende voorwaarden voldaan : a) de vergelijking is zinvol en wordt op correcte en evenwichtige wijze voorgesteld;b) de voor de vergelijking gebruikte informatiebronnen worden vermeld;c) de voornaamste voor de vergelijking gebruikte feiten en hypothesen worden vermeld. § 7. Wanneer de informatie naar een bepaalde fiscale behandeling verwijst, wordt duidelijk aangegeven dat deze behandeling afhangt van de individuele omstandigheden van een cliënt en in de toekomst aan wijzigingen onderhevig kan zijn. § 8. In de informatie wordt de naam van de FSMA of een andere bevoegde autoriteit niet zodanig gebruikt dat daarmee wordt aangegeven of gesuggereerd dat deze autoriteit de verzekeringsovereenkomsten of de verzekeringsbemiddelingsdiensten van de dienstverlener steunt of aanbeveelt." "

Art. 10.§ 1. De dienstverleners verstrekken tijdig voordat een cliënt of potentiële cliënt een verzekeringsovereenkomst sluit, of, als dit vroeger in de tijd ligt, vóór de verrichting van verzekeringsbemiddelingsdiensten, de volgende informatie aan deze cliënt of potentiële cliënt : a) de voorwaarden van een dergelijke overeenkomst;b) de op grond van artikel 11 vereiste informatie, over deze overeenkomst of deze diensten. § 2. De dienstverleners verstrekken tijdig voordat voor cliënten of potentiële cliënten verzekeringsbemiddelingsdiensten worden verricht, de op grond van de artikelen 11 en 13 vereiste informatie. § 4. De in de paragrafen 1 en 2 bedoelde informatie wordt verstrekt op papier of op iedere andere duurzame drager of via een website (wanneer deze geen duurzame drager vormt), mits wordt voldaan aan de in artikel 5, §§ 2 tot en met 4, genoemde voorwaarden. § 5. In afwijking van de paragrafen 1 en 2 mogen dienstverleners een cliënt de op grond van paragraaf 1 vereiste informatie onmiddellijk verstrekken nadat deze aan een verzekeringsovereenkomst is gebonden, en mogen zij hem de op grond van paragraaf 2 vereiste informatie onmiddellijk na de aanvang van de dienstverlening inzake verzekeringsbemiddeling verstrekken, indien de volgende omstandigheden zich voordoen : a) de dienstverlener heeft de in de paragrafen 1 en 2 genoemde termijnen niet in acht kunnen nemen omdat de overeenkomst op verzoek van de cliënt is gesloten door middel van een techniek voor communicatie op afstand die hem belet de informatie overeenkomstig de paragrafen 1 en/of 2 te verstrekken;b) wanneer de regels van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming over de overeenkomsten op afstand met betrekking tot financiële diensten niet van toepassing zijn, voldoet de dienstverlener ten aanzien van de cliënt of potentiële cliënt aan deze regels als ware deze cliënt of potentiële cliënt een "consument" en hijzelf een "aanbieder" in de zin van die wet. § 6. De dienstverleners geven een cliënt tijdig kennis van ingrijpende wijzigingen in de op grond van de artikelen 10, 11 en 13 te verstrekken informatie die van belang zijn voor een dienst die zij voor hem verrichten. Deze kennisgeving moet op een duurzame drager worden verricht als de desbetreffende informatie ook op een duurzame drager moet worden verstrekt. § 7. De dienstverleners zorgen ervoor dat informatie in een publicitaire mededeling in overeenstemming is met alle andere informatie die de dienstverlener in het kader van de verrichting van verzekeringsbemiddelingsdiensten aan cliënten verstrekt. § 8. Wanneer een publicitaire mededeling een aanbod of uitnodiging van de volgende aard bevat en aangeeft hoe kan worden gereageerd of een reactieformulier bevat, is daarin ook de in de artikelen 10, 11 en 13 genoemde informatie opgenomen die voor dit aanbod of deze uitnodiging van belang is : a) een aanbod om een verzekeringsovereenkomst of een overeenkomst over de verrichting van een verzekeringsbemiddelingsdienst ten behoeve van een persoon die op de publicitaire mededeling reageert, te sluiten;b) een uitnodiging om een persoon die op de publicitaire mededeling reageert, een aanbod te doen om een verzekeringsovereenkomst of een overeenkomst over de verrichting van een verzekeringsbemiddelingsdienst te sluiten. Het eerste lid is echter niet van toepassing als de potentiële cliënt, voor een reactie op een aanbod of uitnodiging in de publicitaire mededeling, wordt verwezen naar een ander document dat of andere documenten die deze informatie afzonderlijk of samen bevatten." Hoofdstuk 4. - Bepalingen die van toepassing zijn op de spaar- en beleggingsverzekeringen

Art. 12.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de dienstverleners wanneer zij verzekeringsbemiddelingsdiensten verrichten met betrekking tot spaar- of beleggingsverzekeringen. Zij zijn van toepassing onverminderd de bepalingen van hoofdstuk 2 van deze titel.

Art. 13.Artikelen 8, §§ 1 tot 8, en 10, §§ 1, 2, en 4 tot 8, van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 moeten als volgt worden gelezen : "

Art. 8.§ 1. De dienstverleners zorgen ervoor dat alle informatie, met inbegrip van publicitaire mededelingen, die zij richten aan cliënten of potentiële cliënten of zodanig verspreiden dat ze waarschijnlijk door deze cliënten wordt ontvangen, voldoet aan de voorwaarden van de paragrafen 2 tot en met 8. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde informatie bevat de naam van de dienstverlener.

De informatie is accuraat en benadrukt de mogelijke voordelen van een verzekeringsbemiddelingsdienst of van een spaar- of beleggingsverzekering niet zonder dat ook een correcte en duidelijke indicatie van de desbetreffende risico's wordt gegeven.

De informatie is toereikend en wordt op een begrijpelijke wijze voorgesteld.

Belangrijke zaken, vermeldingen of waarschuwingen worden niet verhuld, afgezwakt of verdoezeld. § 3. Wanneer in de informatie verzekeringsbemiddelingsdiensten, spaar- of beleggingsverzekeringen of personen die verzekeringsbemiddelingsdiensten verrichten, onderling worden vergeleken, wordt aan de volgende voorwaarden voldaan : a) de vergelijking is zinvol en wordt op correcte en evenwichtige wijze voorgesteld;b) de voor de vergelijking gebruikte informatiebronnen worden vermeld;c) de voornaamste voor de vergelijking gebruikte feiten en hypothesen worden vermeld. § 4. Wanneer de informatie een indicatie bevat van de in het verleden met een spaar- of beleggingsverzekering, een financiële index of een verzekeringsbemiddelingsdienst behaalde resultaten, moet zij aan de volgende voorwaarden voldoen : a) deze indicatie mag niet het meest opvallende kenmerk van de mededeling zijn;b) de informatie bevat passende gegevens over de resultaten over de onmiddellijk voorafgaande vijf jaar of over de gehele periode sinds de spaar- of beleggingsverzekering, de financiële index of de verzekeringsbemiddelingsdienst wordt aangeboden of bestaat, indien deze periode korter is dan vijf jaar, dan wel over een door de dienstverlener gekozen langere periode.Daarbij moet altijd worden uitgegaan van volledige perioden van twaalf maanden; c) de referentieperiode en de informatiebron worden duidelijk aangegeven;d) in de informatie wordt duidelijk gewaarschuwd dat de vermelde cijfergegevens resultaten uit het verleden betreffen en dat deze geen betrouwbare indicator voor toekomstige resultaten vormen;e) wanneer de indicatie berust op cijfergegevens die in een andere valuta luiden dan die van de lidstaat waarin de cliënt of potentiële cliënt woonachtig is, wordt de desbetreffende valuta duidelijk vermeld en wordt tegelijk gewaarschuwd dat het rendement voor de cliënt door valutaschommelingen hoger of lager kan uitvallen;f) wanneer de indicatie op brutoresultaten berust, wordt het effect van provisies, vergoedingen en andere lasten vermeld. § 5. Wanneer de informatie gesimuleerde, in het verleden behaalde resultaten bevat of daarnaar verwijst, moet deze betrekking hebben op een spaar- of beleggingsverzekering of een financiële index, en moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan : a) de gesimuleerde, in het verleden behaalde resultaten berusten op de feitelijke resultaten die in het verleden zijn behaald met een of meer spaar- of beleggingsverzekeringen, of financiële indices die identiek zijn aan of de onderliggende waarde vormen van de betrokken spaar- of beleggingsverzekering;b) voor de sub a) bedoelde feitelijke resultaten die in het verleden zijn behaald, wordt voldaan aan de voorwaarden sub a), b), c), e) en f) van paragraaf 4;c) in de informatie wordt duidelijk gewaarschuwd dat het om gesimuleerde, in het verleden behaalde resultaten gaat en dat in het verleden behaalde resultaten geen betrouwbare indicator voor toekomstige resultaten vormen. § 6. Wanneer de informatie gegevens over toekomstige resultaten bevat, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan : a) in de informatie mag niet worden uitgegaan van of worden verwezen naar gesimuleerde, in het verleden behaalde resultaten;b) er wordt uitgegaan van redelijke hypothesen die door objectieve gegevens worden ondersteund;c) wanneer de informatie op brutoresultaten berust, wordt het effect van provisies, vergoedingen en andere lasten vermeld;d) er wordt duidelijk gewaarschuwd dat dergelijke prognoses geen betrouwbare indicator voor toekomstige resultaten vormen. § 7. Wanneer de informatie naar een bepaalde fiscale behandeling verwijst, wordt duidelijk aangegeven dat deze behandeling afhangt van de individuele omstandigheden van een cliënt en in de toekomst aan wijzigingen onderhevig kan zijn. § 8. In de informatie wordt de naam van de FSMA of een andere bevoegde autoriteit niet zodanig gebruikt dat daarmee wordt aangegeven of gesuggereerd dat deze autoriteit de verzekeringsovereenkomsten of de verzekeringsbemiddelingsdiensten van de dienstverlener steunt of aanbeveelt." "

Art. 10.§ 1. De dienstverleners verstrekken tijdig vóór een cliënt of potentiële cliënt een spaar- of beleggingsverzekering sluit, of, als dit vroeger in de tijd ligt, vóór de verrichting van verzekeringsbemiddelingsdiensten, de volgende informatie aan deze cliënt of potentiële cliënt : a) de voorwaarden van een dergelijke verzekering;b) de op grond van artikel 11 vereiste informatie, over deze overeenkomst of deze diensten. § 2. De dienstverleners verstrekken tijdig vóór zij voor cliënten of potentiële cliënten verzekeringsbemiddelingsdiensten verrichten, de op grond van de artikelen 11, 12 en 13 vereiste informatie. § 4. De in de paragrafen 1 en 2 bedoelde informatie wordt verstrekt op papier of op iedere andere duurzame drager of via een website (wanneer deze geen duurzame drager vormt), mits wordt voldaan aan de in artikel 5, §§ 2 tot en met 4, genoemde voorwaarden. § 5. In afwijking van de paragrafen 1 en 2 mogen dienstverleners een cliënt de op grond van paragraaf 1 vereiste informatie onmiddellijk verstrekken nadat deze aan een verzekeringsovereenkomst is gebonden, en mogen zij hem de op grond van paragraaf 2 vereiste informatie onmiddellijk na de aanvang van de dienstverlening inzake verzekeringsbemiddeling verstrekken, indien de volgende omstandigheden zich voordoen : a) de dienstverlener heeft de in de paragrafen 1 en 2 genoemde termijnen niet in acht kunnen nemen omdat de overeenkomst op verzoek van de cliënt is gesloten door middel van een techniek voor communicatie op afstand die hem belet de informatie overeenkomstig de paragrafen 1 en/of 2 te verstrekken;b) wanneer de regels van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming over de overeenkomsten op afstand met betrekking tot financiële diensten niet van toepassing zijn, voldoet de dienstverlener ten aanzien van de cliënt of potentiële cliënt aan deze regels als ware deze cliënt of potentiële cliënt een "consument" en hijzelf een "aanbieder" in de zin van die wet. § 6. De dienstverleners geven een cliënt tijdig kennis van ingrijpende wijzigingen in de op grond van de artikelen 10 tot en met 13 te verstrekken informatie die van belang zijn voor een dienst die zij voor hem verrichten. Deze kennisgeving gebeurt op een duurzame drager als de desbetreffende informatie ook op een duurzame drager wordt gegeven. § 7. De dienstverleners zorgen ervoor dat de informatie in een publicitaire mededeling in overeenstemming is met alle andere informatie die zij in het kader van de verrichting van verzekeringsbemiddelingsdiensten aan cliënten verstrekken. § 8. Wanneer een publicitaire mededeling een aanbod of uitnodiging van de volgende aard bevat en aangeeft hoe kan worden gereageerd of een reactieformulier bevat, is daarin ook de in de artikelen 10 tot en met 13 genoemde informatie opgenomen die voor dit aanbod of deze uitnodiging van belang is : a) een aanbod om een spaar- of beleggingsverzekering of een overeenkomst over de verrichting van een verzekeringsbemiddelingsdienst ten behoeve van een persoon die op de publicitaire mededeling reageert, te sluiten;b) een uitnodiging om een persoon die op de publicitaire mededeling reageert, een aanbod te doen om een spaar- of beleggingsverzekering of een overeenkomst over de verrichting van een verzekeringsbemiddelingsdienst te sluiten. Het eerste lid is echter niet van toepassing als de potentiële cliënt, voor een reactie op een aanbod of uitnodiging in de publicitaire mededeling, wordt verwezen naar een ander document dat of andere documenten die deze informatie afzonderlijk of samen bevatten."

Art. 14.Artikel 12 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 moet als volgt worden gelezen : "

Art. 12.§ 1. De dienstverleners verstrekken cliënten of potentiële cliënten een algemene beschrijving van de aard en risico's van spaar- of beleggingsverzekeringen. Deze beschrijving omvat toelichting over de aard van het specifieke soort spaar- of beleggingsverzekering en over de daaraan verbonden risico's, die gedetailleerd genoeg is om de cliënt in staat te stellen met kennis van zaken spaar- of beleggingsbeslissingen te nemen. § 2. De beschrijving van de risico's omvat, voor zover dit van belang is voor het specifieke soort spaar- of beleggingsverzekering in kwestie en voor de status en het kennisniveau van de cliënt, ook de volgende elementen : a) de risico's die verbonden zijn aan het soort spaar- of beleggingsverzekering in kwestie, waaronder een uitleg over de hefboomwerking en de gevolgen daarvan, alsook het risico dat de spaartegoeden of de hele belegging volledig verloren gaat;b) de volatiliteit van de inventariswaarde van dergelijke verzekeringen en eventuele beperkingen van de mogelijkheden om een einde te stellen aan de overeenkomst over de betrokken spaar- of beleggingsverzekering;c) het feit dat een cliënt ingevolge transacties in dergelijke spaar- of beleggingsverzekeringen naast de aanschaffingskosten van die verzekeringen extra financiële en andere verplichtingen, waaronder voorwaardelijke verplichtingen, zou kunnen aangaan. De FSMA kan, bij reglement, de precieze bewoordingen of de inhoud van de in het kader van deze paragraaf vereiste beschrijving van de risico's nader regelen. § 4. Wanneer mag worden aangenomen dat de risico's die verbonden zijn aan een spaar- of beleggingsverzekering die uit twee of meer verschillende spaar- of beleggingsverzekeringen bestaat, groter zijn dan de aan elk van de afzonderlijke componenten verbonden risico's, verstrekt de dienstverlener een adequate beschrijving van de componenten van de spaar- of beleggingsverzekering en van de risicoverhogende wisselwerking daartussen. § 5. Bij spaar- of beleggingsverzekeringen die een door een derde verstrekte garantie omvatten, bevat de informatie over de garantie voldoende bijzonderheden over de garantiegever en de garantie opdat de cliënt of potentiële cliënt zich een behoorlijk beeld zou kunnen vormen van de garantie."

Art. 15.De artikelen 15 tot 17 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 moeten als volgt worden gelezen : "

Art. 15.§ 1. Conform artikel 27, § 4, van de wet, zoals verduidelijkt door artikel 4 van het koninklijk besluit over de gedragsregels van niveau 1, moet de dienstverlener van zijn cliënten of potentiële cliënten alle informatie krijgen die hij nodig heeft om inzicht te verwerven in de belangrijkste feiten over die cliënten en om er, gelet op de aard en reikwijdte van de verrichte verzekeringsbemiddelingsdienst, redelijkerwijs te kunnen van uitgaan dat de specifieke transactie die zal worden aanbevolen, aan de volgende criteria voldoet : a) de spaar- of beleggingsverzekering voldoet aan de spaar- of beleggingsdoelstellingen van de cliënt in kwestie;b) de transactie is van dien aard dat de cliënt, in overeenstemming met zijn spaar- of beleggingsdoelstellingen, alle met die transactie samenhangende risico's financieel kan dragen;c) de transactie is van dien aard dat de cliënt over de nodige ervaring en kennis beschikt om te begrijpen welke risico's aan de transactie verbonden zijn. § 3. De informatie over de financiële situatie van de cliënt of potentiële cliënt bevat, voor zover van toepassing, gegevens over de herkomst en omvang van zijn reguliere inkomsten, zijn vermogen, waaronder liquide middelen, beleggingen en onroerend goed, en zijn reguliere financiële verplichtingen. § 4. De informatie over de spaar- of beleggingsdoelstellingen van de cliënt of potentiële cliënt bevat, voor zover van toepassing, gegevens over de duur van de periode waarin deze de spaartegoeden of de belegging wenst aan te houden, zijn voorkeur wat het nemen van bepaalde risico's betreft, zijn risicoprofiel en de bedoeling van de spaarvorming of de belegging.

Art. 16.De dienstverleners gaan, bij de beoordeling of een spaar- of beleggingsverzekering passend is voor een cliënt conform artikel 27, § 5, van de wet, zoals verduidelijkt door artikel 4 van het koninklijk besluit over de gedragsregels van niveau 1, na of deze cliënt over de nodige ervaring en kennis beschikt om te begrijpen welke risico's aan de aangeboden of gevraagde spaar- of beleggingsverzekering verbonden zijn.

Wanneer een cliënt gebruik maakt van de diensten van een dienstverlener om een reeks transacties met betrekking tot spaar- of beleggingsverzekeringen te verrichten, hoeft de dienstverlener elke afzonderlijke transactie niet opnieuw te toetsen. De dienstverlener voldoet aan zijn plicht uit hoofde van artikel 27, § 5, van de wet, zoals verduidelijkt door artikel 4 van het koninklijk besluit over de gedragsregels van niveau 1, als hij vóór het begin van het verrichten van een verzekeringsbemiddelingsdienst ten behoeve van die cliënt, de nodige toetsing van de passendheid verricht.

Voor de toepassing van de bepalingen van de wet van 2 augustus 2002, zoals verduidelijkt door het koninklijk besluit over de gedragsregels van niveau 1, die dienstverleners verplichten de passendheid van aangeboden of gevraagde spaar- of beleggingsverzekeringen te toetsen, mag van een cliënt die, vóór de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 21 februari 2014 inzake de krachtens de wet vastgestelde gedragsregels en regels over het beheer van belangenconflicten, wat betreft de verzekeringssector, een reeks transacties in een bepaald soort spaar- of beleggingsverzekering heeft verricht, worden aangenomen dat hij over de nodige ervaring en kennis beschikt om te begrijpen welke risico's aan deze spaar- of beleggingsverzekering verbonden zijn.

Art. 17.§ 1. Bij de beoordeling van de geschiktheid en passendheid van een spaar- of beleggingsverzekering voor een bepaalde cliënt, waarvan sprake in artikel 27, §§ 4 en 5, van de wet, zoals verduidelijkt door artikel 4 van het koninklijk besluit over de gedragsregels van niveau 1, leeft de dienstverlener de voorschriften van paragrafen 2 en 4 na. § 2. De informatie over de kennis en ervaring van de cliënt of potentiële cliënt op spaar- of beleggingsgebied bevat gegevens die aangepast zijn aan het soort cliënt, het beoogde soort spaar- of beleggingsverzekering, de complexiteit ervan en de eruit voortvloeiende risico's, over : a) het soort transacties en spaar- of beleggingsverzekeringen waarmee de cliënt vertrouwd is;b) de aard, het volume en de frequentie van de door de cliënt uitgevoerde transacties in spaar- of beleggingsverzekeringen, en de periode waarover deze transacties zijn verricht;c) het opleidingsniveau en het beroep of, voor zover relevant, het vroegere beroep van de cliënt of potentiële cliënt. § 3. Een dienstverlener moedigt een cliënt of potentiële cliënt niet aan om de voor de toepassing van artikel 27, §§ 4 en 5, van de wet benodigde informatie, zoals verduidelijkt door het koninklijk besluit over de gedragsregels van niveau 1, niet te verstrekken. § 4. Een dienstverlener mag zich baseren op de door zijn cliënten of potentiële cliënten verstrekte informatie, tenzij hij weet of zou moeten weten dat deze informatie kennelijk verouderd, onnauwkeurig of onvolledig is." TITEL III. - Specifieke vereisten voor dienstverleners inzake belangenconflicten

Art. 16.§ 1. In deze titel worden de specifieke vereisten inzake belangenconflicten vastgesteld die op de dienstverleners van toepassing zijn. § 2. De bepalingen van deze Titel zijn in de volgende gevallen niet op de dienstverleners van toepassing : 1° wanneer de dienstverleners hun activiteiten uitsluitend uitoefenen met het oog op het verzekeren van risico's van hun eigen onderneming of van de groep van ondernemingen waartoe zij behoren;2° wanneer de verzekeringsbemiddelingsdienst betrekking heeft op verzekeringsovereenkomsten in verband waarmee alle hiernavolgende voorwaarden zijn vervuld : a) de overeenkomst vergt slechts kennis van de geboden verzekeringsdekking;b) de overeenkomst is geen levensverzekeringsovereenkomst;c) de overeenkomst dekt geen enkel risico inzake burgerlijke aansprakelijkheid;d) de verzekeringsbemiddelingsdienst vormt niet de hoofdberoepswerkzaamheid van de personen in kwestie;e) de verzekering is een aanvulling op de levering van een product of de verrichting van een dienst door eender welke aanbieder, en dekt : - het risico van defect, verlies of beschadiging van door die aanbieder geleverde goederen;of - het risico van beschadiging of verlies van bagage en andere risico's die verbonden zijn aan een bij die aanbieder geboekte reis, zelfs indien deze verzekering de dekking omvat van levensverzekeringsrisico's of de risico's inzake burgerlijke aansprakelijkheid, maar dan wel op voorwaarde dat de dekking bijkomend is aan de hoofddekking van de met de reis verbonden risico's; f) het bedrag van de jaarlijkse premie is niet hoger dan 500 euro en de volledige looptijd van de overeenkomst, met inbegrip van eventuele verlengingen, bedraagt niet meer dan vijf jaar. § 3. De bepalingen van deze Titel zijn ook niet van toepassing op de verrichtingen die door dienstverleners worden uitgevoerd, wanneer zij betrekking hebben op overeenkomsten gesloten : 1° door openbare besturen en overheidsbedrijven in het kader van wettelijke pensioenen;of 2° in één van de volgende gevallen : a) in het kader van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;b) in het kader van Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling 4, van de Programmawet (I) van 24 december 2002;c) ter uitvoering van een andere toezegging van een aanvullend pensioen in het kader van de beroepsactiviteit dan deze bedoeld onder a) en b).

Art. 17.De dienstverleners nemen alle redelijke maatregelen om belangenconflicten te onderkennen die zich, bij het verrichten van verzekeringsbemiddelingsdiensten, voordoen tussen henzelf, met inbegrip van hun bestuurders, effectieve leiders en werknemers of een persoon die rechtstreeks of onrechtstreeks door een zeggenschapsband met hen verbonden is, en hun cliënten of tussen hun cliënten onderling. Wat de verzekeringstussenpersonen betreft, is die verplichting van toepassing onverminderd de naleving van de regels als bedoeld in artikel 12bis, § 1, eerste lid, 3° en 4°, van de wet van 27 maart 1995.

Art. 18.Indien de door een dienstverlener getroffen organisatorische of administratieve regelingen voor het beheer van belangenconflicten ontoereikend zijn om redelijkerwijs te mogen aannemen dat het risico zal worden voorkomen dat de belangen van de cliënt worden geschaad, maakt de dienstverlener op duidelijke wijze de algemene aard en/of de bronnen van die belangenconflicten aan de cliënt bekend alvorens voor zijn rekening zaken te doen.

Art. 19.De dienstverleners dienen, ter bepaling van de soorten belangenconflicten die zich bij het verrichten van verzekeringsbemiddelingsdiensten voordoen en die de belangen van een cliënt kunnen schaden, ten minste rekening te houden met de vraag of een van de volgende situaties van toepassing is op de dienstverlener, op een relevante persoon, dan wel op een persoon die rechtstreeks of onrechtstreeks met de dienstverlener verbonden is door een zeggenschapsband, ongeacht of die situatie voortvloeit uit de verrichting van verzekeringsbemiddelingsdiensten of andere activiteiten : a) de dienstverlener of deze persoon kan financieel gewin behalen of een financieel verlies vermijden ten koste van de cliënt;b) de dienstverlener of deze persoon heeft een belang bij het resultaat van een ten behoeve van de cliënt verrichte verzekeringsbemiddelingsdienst of een namens de cliënt uitgevoerde transactie, dat verschilt van het belang van de cliënt bij dit resultaat;c) de dienstverlener of deze persoon heeft een financiële of andere drijfveer om het belang van een andere cliënt of groep cliënten te laten primeren op het belang van de cliënt in kwestie;d) de dienstverlener of deze persoon oefent hetzelfde bedrijf uit als de cliënt;e) de dienstverlener of deze persoon ontvangt van een andere persoon dan de cliënt voor een ten behoeve van de cliënt verrichte verzekeringsbemiddelingsdienst een voordeel in de vorm van geld, goederen of diensten dat verschilt van de gebruikelijke provisie of vergoeding voor deze dienst, of zal een dergelijk voordeel ontvangen.

Art. 20.§ 1. De dienstverlener dient een effectief beleid inzake belangenconflicten schriftelijk vast te stellen, te implementeren en in stand te houden dat evenredig is aan zijn omvang en organisatie en aan de aard, de schaal en de complexiteit van zijn bedrijf.

Wanneer de dienstverlener tot een groep behoort, moet het beleid ook rekening houden met alle omstandigheden waarvan de dienstverlener weet of redelijkerwijze zou moeten weten dat ze een belangenconflict kunnen doen ontstaan als gevolg van de structuur en bedrijfsactiviteiten van andere leden van de groep. § 2. Het overeenkomstig paragraaf 1 vastgestelde beleid inzake belangenconflicten moet met name : a) onder verwijzing naar de specifieke verzekeringsbemiddelingsdiensten en activiteiten die door of in naam van de dienstverlener worden verricht, de omstandigheden omschrijven die een belangenconflict vormen of kunnen doen ontstaan dat een wezenlijk risico met zich brengt dat de belangen van een of meer cliënten worden geschaad;b) de te volgen procedures en te nemen maatregelen voor het beheer van een dergelijk conflict vermelden. § 3. De in paragraaf 2, sub b), bedoelde procedures en maatregelen dienen te garanderen dat relevante personen die betrokken zijn bij verschillende bedrijfsactiviteiten waarbij het risico bestaat op een belangenconflict als bedoeld in paragraaf 2, sub a), deze activiteiten verrichten in een mate van onafhankelijkheid die evenredig is aan de omvang en de activiteiten van de dienstverlener en de groep waartoe hij behoort, en aan de omvang van het risico dat de belangen van de cliënt worden geschaad. § 4. Voor de toepassing van paragraaf 2, sub b), omvatten de te volgen procedures en de te nemen maatregelen, voor zover deze voor de dienstverlener nodig en passend zijn om de voorgeschreven mate van onafhankelijkheid te garanderen : a) efficiënte procedures ter voorkoming of ter controle van de uitwisseling van informatie tussen relevante personen die verschillende activiteiten verrichten waarbij het risico op een belangenconflict bestaat wanneer de uitwisseling van deze informatie de belangen van een of meer cliënten kan schaden;b) apart toezicht op relevante personen van wie de hoofdtaken bestaan in het uitoefenen van activiteiten in naam van, of het verlenen van verzekeringsbemiddelingsdiensten aan cliënten van wie de belangen met elkaar in strijd kunnen zijn, of die anderszins verschillende belangen, met inbegrip van die van de dienstverlener, hebben die met elkaar in strijd kunnen zijn;c) de uitschakeling van elk direct verband tussen, enerzijds, de beloning van relevante personen die hoofdzakelijk bij de ene activiteit betrokken zijn, en, anderzijds, de beloning van of de inkomsten gegenereerd door andere relevante personen die hoofdzakelijk bij een andere activiteit betrokken zijn, wanneer met betrekking tot die activiteiten een belangenconflict kan ontstaan;d) maatregelen om te voorkomen of het risico te beperken dat een persoon ongepaste invloed uitoefent op de wijze waarop een relevante persoon verzekeringsbemiddelingsdiensten verricht;e) maatregelen ter voorkoming of ter controle van de gelijktijdige of achtereenvolgende betrokkenheid van een relevante persoon bij aparte verzekeringsbemiddelingsdiensten, wanneer een dergelijke betrokkenheid afbreuk kan doen aan een passend beheer van belangenconflicten. § 5. Indien de voorgeschreven mate van onafhankelijkheid niet gegarandeerd is bij de vaststelling of de concrete toepassing van een of meer van deze maatregelen en procedures, dienen de dienstverleners alternatieve of aanvullende maatregelen en procedures vast te stellen die daartoe nodig en passend zijn.

Art. 21.De in artikel 18 bedoelde informatie dient op een duurzame drager aan de cliënten te worden verstrekt. Deze dient, afhankelijk van de aard van de cliënt, voldoende bijzonderheden te bevatten om deze in staat te stellen met kennis van zaken een beslissing te nemen over de verzekeringsbemiddelingsdienst in verband waarmee het belangenconflict rijst.

Art. 22.De dienstverleners dienen de gegevens bij te houden en regelmatig te actualiseren die betrekking hebben op de soorten verzekeringsbemiddelingsdiensten die door of in naam van de dienstverleners zijn verricht, of op de verrichtingen die de dienstverlener met betrekking tot verzekeringsovereenkomsten heeft verricht, en waarbij een belangenconflict is ontstaan of, bij een nog lopende dienstverrichting, kan ontstaan dat een wezenlijk risico met zich brengt dat de belangen van een of meer cliënten worden geschaad.

Art. 23.Voor de toepassing van deze titel houden de dienstverleners rekening met de aard, de schaal en de complexiteit van hun bedrijf, alsook met de aard van en het aanbod aan de verzekeringsbemiddelingsdiensten die zij in het kader van dat bedrijf verrichten.

TITEL IV. - Bepalingen tot wijziging van het Koninklijk besluit van 20 februari 2014 tot uitvoering van artikel 30ter van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten

Art. 24.In het koninklijk besluit van 20 februari 2014 tot uitvoering van artikel 30ter van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, wordt een artikel 2/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 2/1.Ook de overtreding van de volgende bepalingen door de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen geeft aanleiding tot de toepassing van het vermoeden als bedoeld in artikel 30ter, § 1, van de wet van 2 augustus 2002 : (a) de bepalingen als bedoeld in artikel 30ter, § 3, 1°, zoals van toepassing op de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen;(b) voor alle verzekeringsovereenkomsten, inclusief de spaar- en beleggingsverzekeringen, de bepalingen van artikel 13 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten, zoals van toepassing op de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen;(c) voor de andere verzekeringsovereenkomsten dan de spaar- of beleggingsverzekeringen, de bepalingen van artikel 8, §§ 1, 2, tweede en vierde lid, en §§ 3 en 8, en van artikel 10, §§ 1, 2, 4, 6 en 7, van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten, zoals van toepassing op de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen;(d) voor de spaar- of beleggingsverzekeringen, de bepalingen van artikel 8, §§ 1, 2, tweede en vierde lid, 3, 4, 5, 6 en 8, van artikel 10, §§ 1, 2, 4, 6 en 7, van artikel 12, §§ 1, 2, 4 en 5, van artikel 15, §§ 1, 3 en 4, en van de artikelen 16 en 17, van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten, zoals van toepassing op de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen;en (e) de bepalingen van de artikelen 18, 19 en 21, van het koninklijk besluit van 21 februari 2014 inzake de krachtens de wet vastgestelde gedragsregels en de regels over het beheer van belangenconflicten, wat de verzekeringssector betreft." TITEL V. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 25.Dit besluit treedt in werking op 30 april 2014.

Dit besluit is van toepassing op de verrichtingen die vanaf 30 april 2014 worden uitgevoerd of plaatsvinden op het Belgisch grondgebied.

Art. 26.De minister bevoegd voor Economie en Consumenten en de minister bevoegd voor Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 21 februari 2014.

FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Minister van Financiën, K. GEENS

^