Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 juli 1999
gepubliceerd op 27 juli 1999

Koninklijk besluit tot instelling van een voorschot voor ondernemingen die rechtstreeks getroffen zijn door de dioxinecrisis van 1999

bron
ministerie van middenstand en landbouw
numac
1999016265
pub.
27/07/1999
prom.
22/07/1999
ELI
eli/besluit/1999/07/22/1999016265/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 JULI 1999. - Koninklijk besluit tot instelling van een voorschot voor ondernemingen die rechtstreeks getroffen zijn door de dioxinecrisis van 1999


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijproducten, inzonderheid op artikel 3, § 1, 7°, ingevoegd bij de wet van 5 februari 1999;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën van 24 juni 1999;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 5 juli 1999;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd door de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat onverwijld maatregelen moeten worden genomen met het oog op de vrijwaring van de financiële positie van de ondernemingen getroffen door de dioxinecrisis, inzonderheid van deze onder hen die door deze buitengewone gebeurtenis in een situatie van staking van betaling dreigen te vallen;

Overwegende dat het Fonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten nu reeds over de mogelijkheid beschikt om de landbouwbedrijven, getroffen door de dioxinecrisis, van een financiële overbrugging te voorzien; dat voor deze ondernemingen een pre-financiering op basis van de huidige reserves van voormeld Fonds kan plaatsvinden;

Overwegende dat het, inzonderheid voor de ondernemingen die op vandaag geen beroep kunnen doen op het Fonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten en die ingevolge de dioxinecrisis bij vonnis een voorlopige opschorting van betaling hebben bekomen overeenkomstig de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord, of ernstige financiële problemen hebben, vastgesteld overeenkomstig dit besluit, noodzakelijk is om bij hoogdringendheid de interventie van de overheid te organiseren en voor deze ondernemingen een overbruggingsregeling te treffen teneinde onherroepelijke schade te voorkomen;

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw en Middenstand, Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.§ 1. Ondernemingen die, overeenkomstig de procedure beschreven in artikel 3bis, het bewijs leveren dat, de producten van dierlijke oorsprong, bestemd voor consumptie die hetzij gecontamineerd zijn, hetzij waarvan de houdbaarheidsdatum ingevolge de maatregelen van bewarend beslag genomen door de Belgische, Europese overheid of door overheden van derde landen, in het kader van de dioxinecrisis is verstreken, waarvoor zij kosten hebben gemaakt met het oog op de verwerving, de bewerking, de verwerking, het vervoeren of het in stand houden ervan, vernietigd werden, kunnen, op hun vraag, voor een periode van vijf jaar, een renteloos en terugvorderbaar voorschot bekomen ten laste van de basisallocatie 31/55.2.4.8102 "terugvorderbare voorschotten aan de ondernemingen getroffen door de dioxinecrisis". § 2. Het voorschot bedoeld in § 1 zal in vier gelijke jaarlijkse schijven dienen te worden terugbetaald vanaf het tweede jaar volgend op dat van de uitbetaling. § 3. Er kan slechts één aanvraag per onderneming worden ingediend en dit voor een totaal vergoedbaar bedrag van ten minste 100 000 F.

Art. 2.Het voorschot kan niet hoger zijn dan de effectief geleden schade in het kader van de dioxinecrisis, beperkt tot maximum 80 % van de tegenwaarde van de effectief gedane kosten, bedoeld in artikel 1.

Art. 3.Bij het Ministerie van Middenstand en Landbouw wordt een Bijzondere Commissie met één of meerdere Nederlandstalige en Franstalige kamers opgericht, met het oog op het verstrekken van de attesten bedoeld in artikel 4 aan ondernemingen, getroffen door de dioxinecrisis.

Elke kamer telt vijf leden. De voorzitter is een magistraat of eremagistraat. Drie leden zijn respectievelijk ingeschreven op het tableau van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten, van het Beroepsinstituut der Boekhouders en van het Instituut der Bedrijfsrevisoren. Het vijfde lid is een ambtenaar van het Ministerie van Middenstand en Landbouw of van het Ministerie van Economische Zaken.

De leden van de Commissie worden benoemd door de Minister van Landbouw en Middenstand en door de Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, respectievelijk op voordracht van de Minister van Justitie en van de Beroepsinstituten, bedoeld in het tweede lid.

Art. 4.De in de artikel 1 bedoelde aanvraag is slechts geldig indien de aanvrager niet kan genieten van voorschotten op basis van een prefinanciering door het Fonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten en hetzij, een vonnis heeft bekomen waarbij een voorlopige opschorting van betaling werd verleend overeenkomstig artikel 16 van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord, hetzij een attest bekomen heeft afgeleverd door de Bijzondere Commissie bedoeld in artikel 3, waarin wordt bevestigd dat : 1° de waarde van de vernietigde dierlijke producten, bedoeld in artikel 1, hetzij ten minste 4 % bedraagt van de waarde van de totale aankopen van de aanvrager in 1998, zoals die blijken uit de desbetreffende BTW-aangiften, indien de waardebepaling gebeurt aan de hand van een in de maand mei 1999 toegepaste aankoopprijs, hetzij ten minste 4 % bedraagt van de waarde van de totale verkopen van de aanvrager in 1998, zoals die blijken uit de desbetreffende BTW-aangiften, indien de waardebepaling gebeurt aan de hand van een in de maand mei 1999 toegepaste verkoopprijs en, 2° - indien het een vennootschap betreft, dat voormelde waarde van de vernietigde producten, ten minste 33 % bedraagt van het eigen vermogen van de vennootschap op 31 december 1998, verhoogd met de schulden op korte termijn ten behoeve van de vennoten op diezelfde datum; - indien het een natuurlijke persoon betreft, dat voormelde waarde van de vernietigde producten ten minste 33 % bedraagt van het verschil tussen enerzijds de vaste activa zoals bedoeld in artikel 41 WIB 1992, vermeerderd met de stocks per 31 december 1998 en anderzijds het bedrag per 31 december 1998 van de schulden die betrekking hebben op de uitgeoefende beroepswerkzaamheid.

Om geldig te zijn dient de aanvraag bovendien vergezeld te zijn van de volgende documenten : 1° een nauwkeurige inventaris van de producten van dierlijke oorsprong die het voorwerp waren van vernietiging, schriftelijk bevestigd door een erkend boekhouder, een accountant, een bedrijfsrevisor of een andere, daartoe door de Minister die de Landbouw onder zijn bevoegdheid heeft, aangeduide externe deskundige;2° het visum van de overheid bevoegd voor de inzameling of de vernietiging van de bedoelde producten of met het toezicht daarop belast;3° een exacte afrekening van de in artikel 1 bedoelde kosten, aangevuld met de nodige stavingsstukken.

Art. 5.De diensten van het Ministerie van Middenstand en Landbouw verifiëren de aanvraag en bepalen het bedrag van het voorschot overeenkomstig de artikelen 1, 2 en 4 en gaan over tot de uitbetaling ervan. Zij kunnen daarbij overgaan tot alle bijkomende controles die zij nodig achten.

Art. 6.§ 1. Wanneer onregelmatigheden worden vastgesteld, kunnen de betrokken ondernemingen geheel of gedeeltelijk worden uitgesloten van de voordelen die voortvloeien uit dit besluit. § 2. Ondernemingen waarvan definitief vaststaat dat zij strafbare feiten hebben gepleegd die verband houden met de dioxinecrisis, zijn uitgesloten van de voordelen die voortvloeien uit dit besluit.

Art. 7.De Minister van Landbouw en Middenstand en de Minsiter van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek kunnen alle bijkomende maatregelen nemen voor de uitvoering van de bepalingen van dit besluit.

Art. 8.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 9.Onze Minister van Economie, Onze Minister van Landbouw en Middenstand en Onze Minister van Justitie, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 22 juli 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landbouw en Middenstand, J. GABRIELS De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, R. DEMOTTE

^