Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 november 2006
gepubliceerd op 07 december 2006

Koninklijk besluit tot aanvulling van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 betreffende de benamingen en de kenmerken van de biobrandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen voor motorvoertuigen en voor niet voor de weg bestemde mobiele machines

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu en federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2006023250
pub.
07/12/2006
prom.
22/11/2006
ELI
eli/besluit/2006/11/22/2006023250/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 NOVEMBER 2006. - Koninklijk besluit tot aanvulling van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 betreffende de benamingen en de kenmerken van de biobrandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen voor motorvoertuigen en voor niet voor de weg bestemde mobiele machines


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, inzonderheid op artikel 14, § 1, b) ;

Gelet op de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid, inzonderheid op artikel 5, § 1, eerste lid, 2° en 3°;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 maart 2005 betreffende de benamingen en de kenmerken van de biobrandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen voor motorvoertuigen en voor niet voor de weg bestemde mobiele machines, inzonderheid op de artikelen 1 en 3;

Gelet op de Richtlijn 2003/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2003 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare brandstoffen in het vervoer;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 31 mei 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 8 juni 2006;

Gelet op de beslissing van de Ministerraad van 9 juni 2006;

Gelet op het advies van de Raad voor het Verbruik, gegeven op 30 juni 2006;

Gelet op het advies van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, gegeven op 4 juli 2006;

Gelet op het advies van de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling, gegeven op 13 juli 2006;

Gelet op het advies van de Hoge Gezondheidsraad, gegeven op 2 augustus 2006;

Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;

Gelet op het advies n° 40.943/1/V van de Raad van State, gegeven op 24 juli 2006 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, Onze Minister van Energie, Onze Minister van Volksgezondheid, Onze Minister van Landbouw, Onze Minister van Consumentenzaken, en Onze Minister van Leefmilieu, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 4 maart 2005 betreffende de benamingen en de kenmerken van de biobrandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen voor motorvoertuigen en voor niet voor de weg bestemde mobiele machines wordt als volgt gewijzigd : 1° 18° wordt als volgt vervangen : « De bevoegde overheden zijn : - Algemene Directie Energie : de Algemene directie Energie van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie; - Het Directoraat-generaal Leefmilieu : het Directoraat-generaal Leefmilieu van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu »; 2° het artikel wordt als volgt aangevuld : « 20° Eindgebruiker : elke natuurlijke of rechtspersoon die de in dit Besluit bedoelde biobrandstoffen gebruikt;21° Betrokken partij : elke natuurlijke of rechtspersoon die producent of eindgebruiker is van de in dit Besluit bedoelde biobrandstof.»

Art. 2.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt als volgt gewijzigd : 1° De eerste paragraaf wordt aangevuld met de volgende zin : « Bij ontstentenis van een CEN- norm voor een biobrandstof kunnen de Ministers van Energie en Leefmilieu beslissen tot het ontwikkelen van een Belgische NBN-norm.Een biobrandstof waarvoor een Belgische NBN- norm bestaat, dient aan deze norm te voldoen. » 2° De tweede paragraaf wordt vervangen door de volgende bepalingen : « § 2.Een biobrandstof die afwijkt van de bestaande CEN- of NBN- norm of waarvoor geen CEN- of NBN- norm bestaat, mag enkel op de markt gebracht worden indien de natuurlijke personen of rechtspersonen die deze motorbrandstof op de markt wensen te brengen een beslissing tot afwijking bekomen hebben vanwege de bevoegde overheden.

Deze beslissing tot afwijking kan gegeven worden : 1° voor niet-genormeerde motorbrandstoffen wanneer ze verhandeld worden tussen een beperkt aantal welbepaalde partijen in het kader van een specifiek project en onder de voorwaarden gedefinieerd in § 3;2° voor het op de markt brengen met als doel de verkoop aan de eindgebruiker van koolzaadolie van de GN-code 1514 onder de voorwaarden gedefinieerd in § 4.» 3° Een derde en vierde paragraaf worden ingevoegd, luidend als volgt : « § 3.Een biobrandstof die afwijkt van de bestaande CEN- of NBN- norm of waarvoor geen CEN- of NBN- norm bestaat, mag enkel verhandeld worden tussen een beperkt aantal welbepaalde partijen in het kader van een specifiek project op voorwaarde dat de betrokken partijen hiervoor een beslissing tot afwijking van de bevoegde overheden hebben gekregen.

Behoudens enige andere voorwaarde die de bevoegde overheden mogelijk opleggen, wordt de beslissing tot afwijking vanwege de bevoegde overheden tot het op de markt brengen beperkt tot de betrokken partijen. Deze laatsten mogen de biobrandstof in geen geval aanbieden aan een distributiepunt dat toegankelijk is voor andere eindgebruikers dan deze die expliciet betrokken zijn in het specifieke project of aan enige andere eindgebruiker die niet in de aanvraag is vermeld. De verdeler voorziet een etikettering, die op het distributiepunt wordt aangebracht. De verdeler waarschuwt de eindgebruiker met behulp van een label over de mogelijke gevolgen bij het gebruik van de biobrandstof in niet aangepaste voertuigen.

De voornoemde beslissing tot afwijking geldt voor een periode van drie jaar. Ze kan telkens met 3 jaar worden verlengd op basis van een nieuwe aanvraag. Ze kan worden ingetrokken bij niet-naleving van de voorwaarden van de toelating.

Om een beslissing tot afwijking voor het verhandelen van een niet-genormeerde biobrandstof te bekomen, dienen de bij het project betrokken partijen per aangetekende brief een aanvraag in bij de Algemene Directie Energie.

De aanvraag wordt ingediend met een formulier dat volgende elementen bevat : 1° een nauwkeurige omschrijving van de biobrandstof en zijn technische specificaties;2° een nauwkeurige omschrijving van het specifieke project, de lijst van de bij het project betrokken partijen en de voorwaarden waarop de biobrandstof tussen deze partijen mag worden verhandeld;3° de looptijd van het project. « Het goedkeuringsformulier projecten of captieve vloten » is beschikbaar bij de bevoegde overheden.

De Algemene Directie Energie bezorgt binnen 10 kalenderdagen een kopie van de aanvraag aan het Directoraat-generaal Leefmilieu.

De Algemene Directie Energie deelt de gezamenlijke beslissing van de twee directoraten-generaal per aangetekende brief binnen een termijn van drie maand na de aanvraag mee. Zowel een beslissing van afwijking als de weigering van een dergelijke afwijking wordt hierbij met redenen omkleed.

De Algemene Directie Energie beoordeelt de aanvraag op de technische kenmerken van de biobrandstof en op de wijze van verhandeling ervan.

Het Directoraat-generaal Leefmilieu beoordeelt de aanvraag op het vlak van leefmilieu. De aanvraag kan alleen gunstig worden beoordeeld als beide bevoegde overheden akkoord gaan.

Deze modaliteiten beschreven in deze § 3 zijn eveneens van toepassing : 1° voor koolzaadolie van de GN-code 1514 geproduceerd als motorbrandstof;2° voor motorbrandstoffen met een hoger gehalte aan biobrandstof dan toegelaten door de Europese norm EN 590 voor diesel en de Europese norm EN 228 voor benzine; Voor de gewestelijke vervoersmaatschappijen wordt de termijn voor de mededeling van de gezamenlijke beslissing teruggebracht naar 6 weken. » « § 4. Onverminderd de bepalingen van § 3 en van de Programmawet van 27 december 2004, inzonderheid artikel 419bis, § 3, ingevoegd door de Programmawet van 11 juli 2005 en van de Programmawet van 11 juli 2005, inzonderheid artikelen 33 en 34, mag koolzaadolie van de GN-code 1514 geproduceerd als motorbrandstof op de markt gebracht worden op voorwaarde dat de natuurlijke of rechtspersonen die deze biobrandstof op de markt wensen te brengen 1° een beslissing tot afwijking hiertoe van de bevoegde overheden hebben verkregen en 2° het kwaliteitscertificaat voor koolzaadolie als motorbrandstof ondertekenen. De beslissing tot afwijking bedoeld in 1° bepaalt, bij afwezigheid van een Belgische norm voor koolzaadolie als motorbrandstof, de kwaliteitseisen waaraan deze motorbrandstof dient te voldoen en eventuele andere voorwaarden en beperkingen voor het in verbruik stellen.

De beslissing tot afwijking geldt voor een periode van drie jaar. Ze kan telkens voor 3 jaar worden verlengd op basis van een nieuwe aanvraag. Ze kan worden ingetrokken bij niet-naleving van de voorwaarden van de beslissing.

Om een beslissing tot afwijking voor het in verbruik stellen van koolzaadolie als motorbrandstof te verkrijgen, richten de natuurlijke of rechtspersonen die deze biobrandstof op de markt wensen te brengen een aanvraag aan de Algemene Directie Energie aan de hand van « het goedkeuringsformulier koolzaadolie voor landbouwers » dat beschikbaar is op de website van de bevoegde diensten.

De Algemene Directie Energie bezorgt binnen 10 kalenderdagen een kopie van de aanvraag aan het Directoraat-generaal Leefmilieu.

De Algemene Directie Energie deelt de gezamenlijke beslissing van de twee directoraten-generaal per aangetekende brief binnen een termijn van 6 weken na de aanvraag mee. Zowel een beslissing van afwijking als de weigering van een dergelijke afwijking wordt hierbij met redenen omkleed.

De Algemene Directie Energie beoordeelt de aanvraag op de technische kenmerken van de biobrandstof en op de wijze van verhandeling ervan.

Het Directoraat-generaal Leefmilieu beoordeelt de aanvraag op het vlak van leefmilieu. De aanvraag kan alleen gunstig worden beoordeeld als beide bevoegde overheden akkoord gaan.

Het kwaliteitscertificaat bedoeld in 2° wordt opgesteld door de bevoegde overheden. Het bevat engagementen vanwege de aanvragende partijen. Deze engagementen betreffen : 1° de kwaliteit van de aangeboden koolzaadolie;2° de controle van de kwaliteit van de aangeboden koolzaadolie;3° de wijze van aanbieding van deze koolzaadolie;4° de informatie aan de eindgebruiker. Het kwaliteitscertificaat wordt aangevuld met een technische bijlage waarin de hierboven vermelde engagementen worden toegelicht.

De Ministers van de bevoegde overheden bepalen het kwaliteitscertificaat.

Het kwaliteitscertificaat wordt door de aanvragende partijen in tweevoud en ondertekend aan de bevoegde overheden bezorgd.

Een modelexemplaar van het kwaliteitscertificaat, van zijn technische bijlage, evenals de lijst van de natuurlijke en rechtspersonen die koolzaadolie geproduceerd als motorbrandstof op de markt brengen volgens de voorwaarden bedoeld in deze paragraaf is beschikbaar op de websites van de bevoegde overheden. »

Art. 3.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 4.Onze Minister van Financiën, Onze Minister van Energie, Onze Minister van Volksgezondheid, Onze Minister van Landbouw, Onze Minister van Consumentenzaken, Onze Minister van Leefmilieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Art. 5.Onze Minister van Financiën, Onze Minister van Energie, Onze Minister van Volksgezondheid, Onze Minister van Landbouw, Onze Minister van Consumentenzaken, Onze Minister van Leefmilieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 22 november 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en van Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Economie, Buitenlandse Handel, Wetenschapsbeleid en Energie, M. VERWILGHEN De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE De Minister van Middenstand en Landbouw, Mevr. S. LARUELLE

^