Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 23 maart 2014
gepubliceerd op 03 april 2014

Koninklijk besluit tot het nemen van bijzondere maatregelen en tot afwijken van sommige bepalingen van boek VI van het Wetboek van economisch recht voor bepaalde categorieën van financiële diensten

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2014011196
pub.
03/04/2014
prom.
23/03/2014
ELI
eli/besluit/2014/03/23/2014011196/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

23 MAART 2014. - Koninklijk besluit tot het nemen van bijzondere maatregelen en tot afwijken van sommige bepalingen van boek VI van het Wetboek van economisch recht voor bepaalde categorieën van financiële diensten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het voorliggend ontwerp strekt er toe gebruik te maken van de machtiging die U is verleend door artikel VI. 1, § 2, van het Wetboek van economisch recht.

Krachtens dit artikel kan de Koning bijzondere regels vaststellen of afwijken van de toepassing van sommige bepalingen van boek VI van het Wetboek, en dit voor één of meerdere categorieën van financiële diensten.

Voor wat de toepassing van boek VI van het Wetboek betreft, beoogt de notie "financiële diensten" iedere dienst van bancaire aard of op het gebied van kredietverstrekking, verzekering, individuele pensioenen, beleggingen en betalingen (artikel I. 8, 18°, van het Wetboek). Deze notie komt voort uit de richtlijn 2002/65/EG betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten.

Deze notie van "financiële diensten" in de zin van het Wetboek omvat in het bijzonder alle "financiële producten" in de zin van artikel 2, 39°, van de wet van 2 augustus 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/08/2002 pub. 04/09/2002 numac 2002003392 bron ministerie van financien Wet betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten sluiten (zoals gewijzigd door de wet van 30 juli 2013), met name alle spaar-, verzekerings- en beleggingsproducten, met inbegrip van alle financiële instrumenten in de zin van artikel 2, 1°, van deze wet, en ruimer gezien ook alle beleggingsinstrumenten in de zin van artikel 4 van de wet van 16 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/06/2006 pub. 21/06/2006 numac 2006009492 bron federale overheidsdienst financien Wet op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt sluiten op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt.

Het Wetboek van economisch recht herneemt in boek VI de bepalingen van de wet van 6 april 2010Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/2010 pub. 12/04/2010 numac 2010011166 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming sluiten betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming mits bepaalde aanpassingen, waaronder de afschaffing van de uitsluiting van roerende waarden en andere financiële instrumenten uit het toepassingsgebied van de reglementering (artikel 3, § 1, van de wet van 6 april 2010Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/2010 pub. 12/04/2010 numac 2010011166 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming sluiten).

Met het Wetboek van economisch recht zullen de beleggingsinstrumenten, waaronder de financiële instrumenten, dus onderworpen worden aan de reglementering inzake marktpraktijken, in navolging van andere financiële diensten (rekeningen, verzekeringsproducten, kredietovereenkomsten, beleggingsdiensten, enz.).

De toepassing van deze reglementering op financiële instrumenten, waar deze traditioneel uitgesloten werden (onder voorbehoud van bepalingen die toepasselijk verklaard werden door het koninklijk besluit van 5 december 2000Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/2000 pub. 03/01/2001 numac 2000011489 bron ministerie van economische zaken Koninklijk besluit waarbij sommige bepalingen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, van toepassing worden verklaard op financiële instrumenten, effecten en waarden sluiten), is nieuw.

De reglementering inzake marktpraktijken vormt reeds een sokkel van beschermingsregels van de "consument belegger" die in principe cumulatief van toepassing is met de regels van financieel recht. Zo zullen de specifieke regels inzake gezamenlijk aanbod van financiële diensten zoals voorzien in artikel VI. 81 van het Wetboek cumulatief gelden met de zogenoemde "Mifid"-gedragsregels, toepasselijk op de verstrekkers van financiële diensten, welke gedragsregels tot op heden geen specifieke bepaling inzake gezamenlijk aanbod bevatten.

Net zoals in andere sectoren, vormt de reglementering inzake marktpraktijken zo de lex generalis waarvan de sectorale regels kunnen afwijken bij toepassing van het principe "lex specialis generali derogat" (waarbij de lex specialis hier de financiële regelgeving is).

De toepassing van dit interpretatieprincipe om te bepalen welke regels (recht inzake consumentenbescherming en/of financieel recht) van toepassing zijn bij de aanbieding van financiële diensten aan consumenten dient nochtans te worden genuanceerd, vooral omdat enerzijds een belangrijk deel van deze regels de omzetting vormt van Europese richtlijnen, zowel in de financiële sector als inzake bescherming van de consument. Bovendien voorzien sommige van deze richtlijnen in zogeheten "maximale harmonisatie", terwijl andere slechts in een sokkel van minimale regels voorzien die de nationale wetgever kan aanvullen ("minimale harmonisatie"). Bovendien verduidelijkt de Europese wetgever niet altijd de verhouding tussen de sectorale financiële richtlijnen en deze die betrekking hebben op de bescherming van de consumenten (over deze problematiek, zie V. Colaert, Financiële diensten en de wet marktpraktijken : enkele knelpunten, Larcier, Bank- en Financieel Recht, Vol. 75, nr. 2, 03/04-2011; blz. 87-116).

Concreet gezien, zijn in de niet door richtlijnen geharmoniseerde gebieden de regels inzake financieel recht en het Wetboek van economisch recht cumulatief van toepassing op financiële diensten (met inbegrip van de financiële instrumenten in de toekomst). In geval van tegenstrijdigheid tussen deze regels, vormt het financiële recht de lex specialis, waarbij dan afgeweken wordt van de regels van het Wetboek.

Wanneer de regels van financieel recht de omzetting vormen van richtlijnen van "maximale harmonisatie" (door bijvoorbeeld de richtlijn 2003/71/EG met betrekking tot de inhoud van het prospectus of de richtlijn 2004/39/EG genoemd "Mifid" met betrekking tot de gedragsregels van de verstrekkers van beleggingsdiensten), zullen de eventueel afwijkende regels inzake marktpraktijken die geen omzetting vormen van een Europese richtlijn, buiten toepassing moeten worden gelaten. Zo zal, aangezien de richtlijn 2003/71/EG de taal van het prospectus regelt, de Belgische regelgeving inzake marktpraktijken geen verschillende regels kunnen opleggen.

Niettemin moet een onderscheid gemaakt worden wanneer de regelgeving inzake marktpraktijken eveneens de omzetting vormt van Europese richtlijnen : - wanneer deze richtlijnen inzake marktpraktijken zich beperken tot het opleggen van minimale regels die de Lidstaten kunnen aanvullen (zoals de regels van de richtlijn 2006/114/EG met betrekking tot misleidende reclame), dan zullen de Belgische regels tot omzetting van deze richtlijnen die strikter zouden zijn dan hetgeen de richtlijnen minimaal opleggen, niet kunnen ingaan tegen de bepalingen van maximale harmonisatie van sectorale financiële richtlijnen (zoals de regels voortkomend uit de "Mifid"-richtlijn inzake reclame, omgezet in artikel 27, § 2, van de wet van 2 augustus 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/08/2002 pub. 04/09/2002 numac 2002003392 bron ministerie van financien Wet betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten sluiten betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en in artikel 8 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten); - wanneer de richtlijnen inzake marktpraktijken eveneens een "maximale harmonisatie" vormen, zal het vaststellen van de toepasselijke regel soms geregeld worden in de betrokken richtlijnen (zoals artikel 3 (4) van de richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken, dat in de voorrang van de sectorale regels voorziet bij tegenstrijdigheid tussen deze normen). Bij gebrek aan regels, is een cumulatieve toepassing van de twee regelgevingskaders noodzakelijk. De richtlijn 2002/65/EG betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten regelt dit zelfs uitdrukkelijk in artikel 4.1. Hieruit volgt dat bij verkoop op afstand van financiële diensten in het kader van een openbaar aanbod met prospectus, de consument zowel de inlichtingen vereist krachtens de richtlijn 2003/71/EG (prospectus) als deze vereist krachtens de richtlijn 2002/65/EG zal moeten ontvangen.

De aanname van dit koninklijk besluit ontheft niet van deze oefening om geval per geval de toepasselijke norm na te gaan, maar het laat toe om de toepassing op financiële diensten van bepaalde regels van boek VI van het Wetboek van economisch recht te moduleren, vooral wanneer deze regels, zonder noodzakelijkerwijs in tegenspraak te zijn met de specifieke regels van het financiële recht, onaangepast blijken, gezien de eigenheid van financiële diensten of van bepaalde categorieën van financiële diensten (bijvoorbeeld de financiële instrumenten, of in ruimere zin de beleggingsinstrumenten).

Er kan opgemerkt worden dat meerdere bepalingen van het Wetboek enkel van toepassing zijn op "goederen" (zoals de reglementering inzake de soldenverkoop). Het is onnuttig bevonden om in afwijkingen op deze bepalingen te voorzien in dit besluit aangezien de "goederen" gedefinieerd worden als zijnde roerende lichamelijke goederen, wat dus niet de financiële diensten omvat, noch bijgevolg de financiële producten, waaronder in het bijzonder de beleggingsinstrumenten (rekening houdend met de opheffing van de effecten aan toonder).

Het is eveneens onnuttig gebleken om voor specifieke financiële diensten in afwijkende bepalingen van sommige regels van het Wetboek te voorzien waar de ratio legis zich verzet tegen een toepassing op die diensten.

Zo regelen bijvoorbeeld de artikelen VI. 31 tot VI.33 van het Wetboek de "titels die recht geven op terugbetaling of prijsvermindering".

Deze bepalingen beogen de titels die door een onderneming worden aangeboden bij de aanschaf van een goed of een dienst en die recht geven op een latere terugbetaling van de prijs of een deel daarvan, alsook de titels die gratis worden verspreid en die de houder ervan bij de aankoop van één of meerdere goederen en/of diensten, toelaten een korting op de prijs te krijgen. Het gaat hier om "titels" van het type "kortingsbonnen". Deze bepalingen mogen niet te letterlijk gelezen worden, wat er zou toe leiden dat financiële producten waarin een recht tot terugbetaling van het kapitaal geïntegreerd is (zoals de obligaties of de levensverzekeringsovereenkomsten van het type "tak 21") of ook financiële instrumenten die een aankoopoptie met vermindering op de prijs bevatten, zouden beoogd worden. Dit is niet de bedoeling van deze reglementering. Er werd dus geoordeeld dat het onnuttig zou zijn om in een uitdrukkelijke uitzondering van deze bepalingen te voorzien voor de financiële producten waarin een recht tot terugbetaling van het kapitaal of een aankoopoptie geïntegreerd is. Het gaat immers om kenmerken die inherent zijn aan het betrokken financieel product.

Dat is het doel van dit ontwerp.

Er is rekening gehouden met het geheel van de opmerkingen van de Raad van State over dit ontwerp.

COMMENTAAR BIJ DE ARTIKELEN Artikel 1 Artikel 1 bevat de nuttige en specifieke definities voor wat de toepassing van dit besluit betreft. Alle definities in het Wetboek van economisch recht waaraan dit besluit uitvoering geeft, blijven integraal gelden voor wat de gebruikte termen in dit besluit betreft.

Een uitdrukkelijke verwijzing is dus niet nuttig, niettegenstaande het feit dat sommige gebruikte termen een andere betekenis kunnen bekleden in de financiële regelgeving. Dit is in het bijzonder het geval voor de notie "financiële diensten", die in artikel I. 8, 18°, van het Wetboek, een ruimere definitie heeft dan wat voorzien is in artikel 2, 40°, van de wet van 2 augustus 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/08/2002 pub. 04/09/2002 numac 2002003392 bron ministerie van financien Wet betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten sluiten betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. "Financiële diensten" zijn in de zin van het Wetboek iedere dienst van bancaire aard of op het gebied van kredietverstrekking, verzekering, individuele pensioenen, beleggingen en betalingen. Deze notie van financiële diensten in de zin van het Wetboek omvat dus de financiële producten, terwijl in het financiële recht deze notie enkel betrekking heeft op de diensten met betrekking tot financiële producten (het plaatsen van financiële instrumenten, beleggingsadvies, enz.), maar niet op de producten zelf.

Artikel 1, b), definieert de "beleggingsinstrumenten" door te verwijzen naar de definitie die voorkomt in de reglementering inzake openbare aanbiedingen (de wet van 16 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/06/2006 pub. 21/06/2006 numac 2006009492 bron federale overheidsdienst financien Wet op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt sluiten op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt). Deze notie van "beleggingsinstrumenten", die alle financiële instrumenten omvat, met inbegrip van effecten en in ruimere zin alle instrumenten die toelaten een belegging van financiële aard te doen, ongeacht de onderliggende activa, wordt in verschillende bepalingen van dit ontwerp gebruikt om in specifieke of afwijkende bepalingen te voorzien voor de tekoopaanbieding of de aanbieding tot inschrijving aan consumenten.

In bepaalde gevallen zal de afwijkende bepaling in ruimere zin de "financiële producten" beogen. Deze notie wordt dus eveneens gedefinieerd, wat gebeurt met verwijzing naar de wet van 2 augustus 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/08/2002 pub. 04/09/2002 numac 2002003392 bron ministerie van financien Wet betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten sluiten betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. Dit begrip, dat alle financiële en beleggingsinstrumenten omvat, viseert eveneens de rekeningen en de verzekeringsproducten.

Art. 2 Artikel VI. 3, § 2, van het Wetboek legt aan elke onderneming die aan de consument homogene financiële diensten aanbiedt op om de prijs ervan schriftelijk, leesbaar, goed zichtbaar en ondubbelzinnig aan te duiden. De financiële producten die aan de consument worden aangeboden zijn in het algemeen homogene diensten, zoals gedefinieerd in artikel I. 8., 1°, van het Wetboek. Sommige aanbiedingen van beleggingsinstrumenten aan consumenten worden verricht zonder dat de prijs van deze beleggingsinstrumenten op voorhand bepaald wordt, bijvoorbeeld wanneer de prijs vastgesteld wordt krachtens de zogenaamde "book-building"-procedure.

In geval van openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten, bevatten de bepalingen van de wet van 16 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/06/2006 pub. 21/06/2006 numac 2006009492 bron federale overheidsdienst financien Wet op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt sluiten op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt afwijkende bepalingen op dit artikel (zie in het bijzonder de artikelen 27 en 47 van de wet van 16 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/06/2006 pub. 21/06/2006 numac 2006009492 bron federale overheidsdienst financien Wet op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt sluiten). Buiten deze bepalingen, die een lex specialis uitmaken ten aanzien van het Wetboek, is het noodzakelijk om een uitzondering op het artikel VI. 3, § 2, van het Wetboek te voorzien, voornamelijk omdat niet alle beleggingsinstrumenten aan de consument worden aangeboden in het kader van een openbare aanbieding in de zin van artikel 3 van de voornoemde wet van 16 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/06/2006 pub. 21/06/2006 numac 2006009492 bron federale overheidsdienst financien Wet op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt sluiten.

Het is in het licht van deze afwijking dat de andere bepalingen van het Wetboek met vereisten over het meedelen van de prijs aan de consument, geïnterpreteerd zullen moeten worden (zie de artikelen VI. 2, 3°, VI. 55, 2°, b) of nog VI. 64, § 1, 5°, van het Wetboek).

Deze afwijking geldt niettemin onverminderd artikel VI. 99 van het Wetboek, waarin als oneerlijke (verboden) handelspraktijk wordt beschouwd, het bedrieglijk weglaten van essentiële informatie (met inbegrip van de prijs) die de consumenten naargelang de context nodig hebben om met kennis van zaken een besluit over een transactie te nemen.

Deze uitzondering heeft bovendien enkel betrekking op de prijs van de beleggingsinstrumenten, maar in geen geval op de lasten en de kosten die verbonden zijn aan hun aankoop of hun inschrijving.

Art. 3 Artikel VI. 5 van het Wetboek vereist dat bij het aanbod aan de consument alle prijzen minstens in euro worden vermeld. Artikel 3 van dit ontwerp sluit de toepassing van deze bepaling uit voor alle financiële producten (beleggingsinstrumenten, rekeningen, verzekeringsproducten), die in een ander devies zijn uitgedrukt dan de euro. Het valt te noteren dat deze uitzondering de prijs van het product betreft, maar niet de lasten en de bijhorende kosten. Zo zal een financieel instrument kunnen uitgedrukt worden in een vreemde munt, maar zullen de commissies die aan de financiële tussenpersoon verschuldigd zijn voor deze inschrijving, moeten aangeduid worden in euro, onverminderd de mogelijkheid om deze lasten en kosten in de vorm van een percentage van de prijs van het financieel product uit te drukken.

Daarnaast valt op te merken dat de financiële instellingen, overeenkomstig de algemene verplichting tot informatieverstrekking aan de consument, in de regel informatie zullen moeten verstrekken aan hun cliënten over de omzetting in euro van producten die in een vreemde munt zijn uitgedrukt.

Art. 4 De artikelen VI. 18 en VI. 19 van het Wetboek regelen promoties inzake prijzen, en, meer in het bijzonder de verwijzing naar de vroeger toegepaste prijs door de onderneming. Deze bepalingen kunnen niet toegepast worden op de verkoop van beleggingsinstrumenten waarvan de prijs afhankelijk is van fluctuatie op de financiële markt waarop de onderneming geen enkele invloed heeft. Het begrip "financiële markt" moet ruim gezien worden, en omvat in het bijzonder de wisselmarkt en de rentemarkt.

Het mag opgemerkt worden dat deze afwijking geldt voor het aanbod van beleggingsinstrumenten, maar niet voor het aanbod van diensten die verband houden met deze instrumenten (bijvoorbeeld de dienst van het ontvangen en doorgeven van orders).

Art. 5 Deze bepaling wil enkele uitzonderingen voorzien op artikel VI. 83 van het Wetboek. Genoemde bepaling voorziet in een lijst van bedingen die als onrechtmatig moeten worden beschouwd in overeenkomsten met consumenten.

Gelet op de eigenheid van bepaalde financiële diensten, dienen bepaalde specifieke bedingen niet als onrechtmatig te worden beschouwd, wanneer zij bedongen worden in overeenkomsten met consumenten. Zo kunnen sommige contractuele financiële instrumenten (zoals eeuwigdurende obligaties of nog optiecontracten) bedingen bevatten, die er geenszins toe strekken om de consument te benadelen, maar die niettemin strijdig zouden kunnen worden bevonden aan artikel VI. 83, 2°, 3°, 5°, of 11° van het Wetboek (bedingen met betrekking tot de vaststelling van de prijs, de leveringstermijn, of de beëindiging van overeenkomsten van onbepaalde duur).

Als gevolg van de opmerking van de Raad van State met betrekking tot artikel 5, § 1, werd de term "leverancier" vervangen door deze van "onderneming". Dit begrip is algemeen en bepaald in het Wetboek van economisch recht. Het heeft tot doel van toepassing te zijn op alle ondernemingen en viseert dus evengoed de uitgevers als de aanbieders van beleggingsinstrumenten of de financiële instellingen.

Om te antwoorden op een andere opmerking die de Raad van State heeft geformuleerd, wordt verduidelijkt dat de uitzondering bedoeld in artikel 5, § 2, van dit ontwerp geen afbreuk doet aan de toepassing van de twee uitzonderingen die reeds zijn voorzien in het 2e lid van artikel VI. 83, 2°, van het Wetboek. Deze uitzonderingen kunnen desgevallend van toepassing zijn in de hypotheses waarin de voorwaarden bedoeld in artikel 5, § 2, van dit ontwerp niet zijn verenigd (bvb. omdat het gaat om andere financiële producten dan beleggingsinstrumenten, zoals spaarrekeningen). richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in overeenkomsten gesloten met consumenten bevat in haar bijlage een beschrijving van die bedingen die in principe als oneerlijk worden gekwalificeerd, maar die mogen voorkomen in overeenkomsten die betrekking hebben op financiële diensten. De voorliggende bepaling wil deze uitzonderingen voorzien in Belgisch recht, in het verlengde van de uitzonderingen die voorzien zijn in het koninklijk besluit van 5 december 2000Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/2000 pub. 03/01/2001 numac 2000011489 bron ministerie van economische zaken Koninklijk besluit waarbij sommige bepalingen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, van toepassing worden verklaard op financiële instrumenten, effecten en waarden sluiten en waar niet aangetoond werd dat deze nadeel berokkenden aan de bescherming van de consument.

De paragrafen 1 en 2 van artikel 5 bevatten elk een uitzondering op het verbod van bedingen die toelaten zonder opzegtermijn een eind te stellen aan overeenkomsten van onbepaalde duur (deze bedingen zijn in principe verboden in overeenkomsten met consumenten krachtens artikel VI. 83, 11°, van het Wetboek). Deze uitzonderingen komen voort uit hogergenoemde richtlijn 93/13/EEG (respectievelijk de punten 2, a) en c) van de bijlage bij de richtlijn).De uitzondering voorzien in artikel 5, § 1, beoogt alle beleggingsinstrumenten. Wel wordt hiervoor een geldige reden vereist en wordt aan de onderneming een onmiddellijke informatieverplichting opgelegd. Deze voorwaarden gelden niet voor de uitzondering waarin artikel 5, § 2, voorziet maar deze uitzondering beoogt enkel de beleggingsinstrumenten waarvan de prijs fluctueert. Het koninklijk besluit van 5 december 2000Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/2000 pub. 03/01/2001 numac 2000011489 bron ministerie van economische zaken Koninklijk besluit waarbij sommige bepalingen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, van toepassing worden verklaard op financiële instrumenten, effecten en waarden sluiten voorzag enkel in deze laatste uitzondering en gaf daarbij als reden op dat de eerste uitzondering in de richtlijn was opgenomen ten gunste van de "leverancier van financiële diensten" en niet van de "verkoper van financiële producten", zodat men buiten het toepassingsgebied van het besluit trad (zie hieromtrent het Verslag aan de Koning voorafgaand aan het koninklijk besluit van 5 december 2000Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/2000 pub. 03/01/2001 numac 2000011489 bron ministerie van economische zaken Koninklijk besluit waarbij sommige bepalingen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, van toepassing worden verklaard op financiële instrumenten, effecten en waarden sluiten). Niettemin weten we thans dat de notie "financiële diensten" naar Europees recht ruim moet worden opgevat en eveneens financiële producten omvat (zie hierboven de toelichting met betrekking tot deze notie in de richtlijn 2002/65/EG betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan de consumenten).

Wat artikel 5, § 1, van dit ontwerp betreft, wordt er voorgesteld om de draagwijdte van de uitzondering die volgt uit artikel 2, a) van de richtlijn te beperken tot enkel beleggingsinstrumenten en niet alle financiële diensten. Er mag immers geoordeeld worden dat behalve bij overmacht overeenkomsten met betrekking tot financiële diensten (overeenkomsten van vermogensbeheer, tot het openen van een rekening, enz.) niet beëindigd kunnen worden zonder een opzegtermijn.

Ook de uitzondering opgenomen in artikel 5, § 3, van dit ontwerp was niet opgenomen in het koninklijk besluit van 5 december 2000Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/2000 pub. 03/01/2001 numac 2000011489 bron ministerie van economische zaken Koninklijk besluit waarbij sommige bepalingen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, van toepassing worden verklaard op financiële instrumenten, effecten en waarden sluiten rekening houdend met het feit dat dit besluit enkel betrekking had op financiële instrumenten en effecten en waarden, maar niet op deviezen.

In deze uitzondering is nochtans voorzien in de hogergenoemde richtlijn 93/13/EEG. Ze werd daarom opgenomen in dit ontwerp.

Er mag ten slotte opgemerkt worden dat wanneer artikel 5, § 2, van dit ontwerp verwijst naar de "financiële markt", dit begrip op dezelfde wijze dient geïnterpreteerd te worden als in artikel 4, dus met inbegrip van de wisselmarkt en de rentemarkt.

Art. 6 Het koninklijk besluit van 5 december 2000Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/2000 pub. 03/01/2001 numac 2000011489 bron ministerie van economische zaken Koninklijk besluit waarbij sommige bepalingen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, van toepassing worden verklaard op financiële instrumenten, effecten en waarden sluiten waarbij sommige bepalingen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, van toepassing worden verklaard op financiële instrumenten, effecten en waarden moet formeel worden opgeheven. Haar wettelijke basis (artikel 3, § 1, van de wet van 6 april 2010Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/04/2010 pub. 12/04/2010 numac 2010011166 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming sluiten) is inderdaad niet hernomen in het Wetboek van economisch recht, aangezien de financiële instrumenten en andere effecten en waarden niet meer uitgesloten worden van het toepassingsgebied van boek VI van het Wetboek.

Art. 7 Dit koninklijk besluit zal op dezelfde dag in werking moeten treden als het boek VI van het Wetboek van economisch recht waarvan het artikel VI. 1, § 2, uitvoert.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Minister van Middenstand, K.M.O.'s en Zelfstandigen, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Financiën, K. GEENS

ADVIES 55.006/1 VAN 7 FEBRUARI 2014 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT `TOT HET NEMEN VAN BIJZONDERE MAATREGELEN EN TOT AFWIJKEN VAN SOMMIGE BEPALINGEN VAN BOEK VI VAN HET WETBOEK VAN ECONOMISCH RECHT VOOR BEPAALDE CATEGORIE"N VAN FINANCI"LE DIENSTEN' Op 9 januari 2014 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Economie en Consumenten verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot het nemen van bijzondere maatregelen en tot afwijken van sommige bepalingen van boek VI van het Wetboek van economisch recht voor bepaalde categorieën van financiële diensten'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 30 januari 2014 .

De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Wilfried Van Vaerenbergh en Wouter Pas, staatsraden, Marc Rigaux en Michel Tison, assessoren, en Wim Geurts, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Paul Depuydt, eerste auditeur-afdelingshoofd.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix Van Damme, kamervoorzitter.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 7 februari 2014. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe bijzondere regels vast te stellen voor bepaalde categorieën financiële diensten, alsmede regels die, wat die categorieën financiële diensten betreft, afwijken van de bepalingen van boek VI, "Marktpraktijken en bescherming van de consument", van het Wetboek van economisch recht. Rechtsgrond voor de ontworpen regeling wordt geboden door artikel VI.1, § 2, van het Wetboek van economisch recht, dat luidt : "Voor de aangelegenheden die worden bedoeld door dit boek kan de Koning, op voordracht van de ministers bevoegd voor Economie, Consumentenzaken en Financiën, voor een of meerdere categorieën van financiële diensten bijzondere regels vaststellen of afwijken van de toepassing van sommige bepalingen van dit boek.

Vooraleer een besluit voor te stellen met toepassing van het eerste lid, raadpleegt de minister de Raad voor het Verbruik en de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) en bepaalt hij de redelijke termijn binnen dewelke het advies moet worden gegeven. Na deze termijn is het advies niet meer vereist." Onderzoek van de tekst Aanhef 3. Na het lid van de aanhef waarin wordt verwezen naar artikel VI.1, § 2, van het Wetboek van economisch recht, dient een nieuw lid te worden ingevoegd waarin wordt verwezen naar het koninklijk besluit van 5 december 2000Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/2000 pub. 03/01/2001 numac 2000011489 bron ministerie van economische zaken Koninklijk besluit waarbij sommige bepalingen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, van toepassing worden verklaard op financiële instrumenten, effecten en waarden sluiten (1), waarvan artikel 6 van het ontwerp de opheffing beoogt. 4. Het vijfde lid van de aanhef van het ontwerp, zoals het om advies is voorgelegd, waarin wordt gerefereerd aan de regeling inzake de effectbeoordeling op het vlak van een duurzame ontwikkeling, is overbodig en moet worden geschrapt. Artikel 2 5. In de commentaar die in het verslag aan de Koning wordt gegeven bij artikel 2 van het ontwerp wordt onder meer vermeld : "Deze uitzondering heeft bovendien enkel betrekking op de prijs van de beleggingsinstrumenten, maar in geen geval op de lasten en de kosten die verbonden zijn aan hun aankoop of hun inschrijving." Ter wille van de rechtszekerheid zou de aangehaalde verduidelijking moeten worden geëxpliciteerd in de tekst van artikel 2 van het ontwerp.

Artikel 3 6. De vraag rijst op welke wijze de in artikel 3 van het ontwerp vermelde uitzondering betreffende "de lasten en de kosten die erop betrekking hebben", zal worden toegepast wanneer deze zijn uitgedrukt in een percentage van de niet in euro uitgedrukte prijs van een beleggingsinstrument.Zo worden "instapkosten" bij de inschrijving op bepaalde beleggingsproducten (2) vaak uitgedrukt in een percentage op de inschrijvingsprijs. Het verdient aanbeveling om het ontwerp op dat punt te verduidelijken in het verslag aan de Koning.

Artikel 5 7. Het gebruik van de term "leverancier" in artikel 5, § 1, van het ontwerp, geeft aanleiding tot onduidelijkheid, nu hiermee zowel de uitgever of aanbieder van het beleggingsinstrument kan worden bedoeld, als de financiële instelling die instaat voor de plaatsing ervan.Het verdient aanbeveling om in dit verband nauwer aan te sluiten bij de terminologie die in de wet van 16 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/06/2006 pub. 21/06/2006 numac 2006009492 bron federale overheidsdienst financien Wet op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt sluiten `op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt' wordt gehanteerd. 8. De vraag rijst of uit artikel 5, § 2, van het ontwerp kan worden afgeleid dat de consument niet noodzakelijk over een mogelijkheid tot opzegging beschikt wanneer de contractueel voorziene wijziging van de prijs betrekking heeft op het betalen van een rente.In het verslag aan de Koning zou met andere woorden het best worden verduidelijkt welke de verhouding is tussen artikel 5, § 2, van het ontwerp en de uitzonderingsregeling van artikel VI.83, 2°, b), van het Wetboek van economisch recht.

De griffier, W. Geurts.

De voorzitter, M. Van Damme. _______ Nota's (1) Koninklijk besluit van 5 december 2000Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/2000 pub. 03/01/2001 numac 2000011489 bron ministerie van economische zaken Koninklijk besluit waarbij sommige bepalingen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, van toepassing worden verklaard op financiële instrumenten, effecten en waarden sluiten `waarbij sommige bepalingen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, van toepassing worden verklaard op financiële instrumenten, effecten en waarden'.(2) Bijvoorbeeld deelbewijzen in collectieve beleggingsinstellingen of gestructureerde schuldeffecten. 23 MAART 2014. - Koninklijk besluit tot het nemen van bijzondere maatregelen en tot afwijken van sommige bepalingen van boek VI van het Wetboek van economisch recht voor bepaalde categorieën van financiële diensten FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van economisch recht, artikel VI. 1, § 2;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 december 2000Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/2000 pub. 03/01/2001 numac 2000011489 bron ministerie van economische zaken Koninklijk besluit waarbij sommige bepalingen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, van toepassing worden verklaard op financiële instrumenten, effecten en waarden sluiten waarbij sommige bepalingen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, van toepassing worden verklaard op financiële instrumenten, effecten en waarden;

Gelet op het advies van de FSMA, gegeven op 17 oktober 2013;

Gelet op het advies van de Raad voor het Verbruik, gegeven op 7 november 2013;

Gelet op advies 55.006/1 van de Raad van State, gegeven op 7 februari 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Economie en Consumenten, de Minister van Middenstand, K.M.O.'s en Zelfstandigen en de Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : a) het Wetboek : het Wetboek van economisch recht;b) beleggingsinstrumenten : de instrumenten bedoeld in artikel 4 van de wet van 16 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/06/2006 pub. 21/06/2006 numac 2006009492 bron federale overheidsdienst financien Wet op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt sluiten op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt;c) financiële producten : de producten bedoeld in artikel 2, 39°, van de wet van 2 augustus 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/08/2002 pub. 04/09/2002 numac 2002003392 bron ministerie van financien Wet betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten sluiten betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. HOOFDSTUK 2. - Bijzondere en afwijkende bepalingen tot regeling van de toepassing van het Wetboek op bepaalde categorieën van financiële diensten

Art. 2.Onverminderd artikel VI. 99 van het Wetboek en met uitzondering van de lasten en kosten die verbonden zijn aan hun verwerving, is artikel VI. 3, § 2, niet van toepassing op de prijs van beleggingsinstrumenten die te koop of ter inschrijving worden aangeboden, wanneer deze prijs niet op voorhand bepaald is.

Art. 3.Artikel VI. 5 van het Wetboek is niet van toepassing op financiële producten uitgedrukt in een ander devies dan de euro, met uitzondering van de lasten en de kosten die erop betrekking hebben, onverminderd de mogelijkheid om deze lasten en kosten uit te drukken onder de vorm van een percentage van de prijs van het financieel product.

Art. 4.De artikelen VI. 18 en VI. 19 van het Wetboek zijn niet van toepassing bij de tekoopaanbieding of aanbieding tot inschrijving aan de consument van beleggingsinstrumenten waarvan de prijs afhankelijk is van fluctuaties op de financiële markt waarop de onderneming geen enkele invloed heeft.

Art. 5.§ 1. Artikel VI. 83, 11°, van het Wetboek doet geen afbreuk aan bedingen waardoor eenzijdig en zonder opzeg een einde kan worden gesteld aan een overeenkomst van onbepaalde duur met betrekking tot een beleggingsinstrument, in geval van geldige reden, mits de onderneming de verplichting heeft de consument hiervan onmiddellijk op de hoogte te stellen. § 2. Onverminderd § 1 worden de bedingen en de voorwaarden of de combinaties van bedingen en voorwaarden waarvan het doel omschreven is in artikel VI. 83, 2°, 3°, 5° en 11°, van het Wetboek, geacht niet onrechtmatig te zijn wanneer het beleggingsinstrumenten betreft waarvan de prijs afhankelijk is van fluctuaties op de financiële markt waarop de onderneming geen enkele invloed heeft. § 3. Worden geacht niet onrechtmatig te zijn de bedingen en de voorwaarden of de combinaties van bedingen en voorwaarden zoals bedoeld in artikel VI. 83, 3°, van het Wetboek, die ertoe strekken te bepalen dat de prijs van de producten vastgesteld wordt op het moment van de levering, wanneer het gaat om overeenkomsten tot aankoop of verkoop van deviezen. HOOFDSTUK 3. - Opheffings- en slotbepalingen

Art. 6.Het koninklijk besluit van 5 december 2000Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 05/12/2000 pub. 03/01/2001 numac 2000011489 bron ministerie van economische zaken Koninklijk besluit waarbij sommige bepalingen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, van toepassing worden verklaard op financiële instrumenten, effecten en waarden sluiten waarbij sommige bepalingen van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument, van toepassing worden verklaard op financiële instrumenten, effecten en waarden, wordt opgeheven.

Art. 7.Dit besluit treedt in werking op dezelfde dag als boek VI van het Wetboek van economisch recht.

Art. 8.De minister bevoegd voor Economie en Consumenten, de minister bevoegd voor Middenstand en de minister bevoegd voor Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 23 maart 2014.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Minister van Middenstand, K.M.O.'s en Zelfstandigen, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Financiën, K. GEENS

^