Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 24 april 2002
gepubliceerd op 12 oktober 2002

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 december 2000, gesloten in het Paritair Comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen, betreffende de maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de beschutte werkplaatsen

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2002012544
pub.
12/10/2002
prom.
24/04/2002
ELI
eli/besluit/2002/04/24/2002012544/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

24 APRIL 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 december 2000, gesloten in het Paritair Comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen, betreffende de maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de beschutte werkplaatsen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 18 december 2000, gesloten in het Paritair Comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen, betreffende de maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de beschutte werkplaatsen.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 24 april 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen Collectieve arbeidsovereenkomst van 18 december 2000 Maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling in de beschutte werkplaatsen (Overeenkomst geregistreerd op 9 februari 2001 onder het nummer 56416/CO/327) HOOFDSTUK I. - Juridisch kader

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, en met toepassing van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, zoals gewijzigd. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers van de beschutte werkplaatsen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de beschutte werkplaatsen en voor de sociale werkplaatsen en op de werknemers die zij tewerkstellen. HOOFDSTUK III. - Definities

Art. 3.§ 1. Onder "werknemers" worden zowel de mannelijke als vrouwelijke werknemers, zowel de arbeiders als de bedienden, validen als mindervaliden verstaan. § 2. Onder "partijen" worden de werkgevers- en vakorganisaties verstaan die deze collectieve arbeidsovereenkomst hebben ondertekend. § 3. Onder "groepering van ondernemingen" worden de groeperingen verstaan waarin voorzien is in hoofdstuk VI, artikel 8 van deze collectieve overeenkomst. § 4. Onder "beperkt comité" wordt het comité verstaan dat bestaat uit de woordvoerders of hun afgevaardigden van de ondertekenende organisaties. § 5. Onder "Sociale Fondsen" worden de fondsen voor bestaanszekerheid voor de Sociale Maribel voor de beschutte werkplaatsen verstaan die werden opgericht bij de collectieve arbeidsovereenkomsten : - afgesloten op 18 december 2000 voor het Brussels Gewest en voor het Vlaams Gewest; - afgesloten op 9 september 1997 en gewijzigd op 18 december 2000 voor het Waals Gewest. HOOFDSTUK IV. - Vermindering van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid

Art. 4.In het geval van een netto toename van de tewerkstelling en van een toename van het totale arbeidsvolume, kan de sector een vermindering genieten van de werkgeversbijdragen aan de sociale zekerheid, zoals bepaald in het bovenvermelde koninklijk besluit van 5 februari 1997.

Art. 5.De semestriële opbrengst van deze bijdragevermindering is bepaald zoals voorzien bij ministerieel besluit. HOOFDSTUK V. - Gesubsidieerde en niet gesubsidieerde werknemers

Art. 6.In de sector van de beschutte werkplaatsen is de verdeling tussen gesubsidieerde en niet gesubsidieerde werknemers de volgende : 85 pct. wordt gesubsidieerd; 15 pct. wordt niet gesubsidieerd. HOOFDSTUK VI. - Verbintenis inzake tewerkstelling

Art. 7.De ondertekenende partijen verbinden zich ertoe om een bijkomende inspanning te doen voor de tewerkstelling, zodanig dat er in de sector een netto toename is van de tewerkstelling van ten minste de opbrengst van de bijdragevermindering en van het totale tewerkstellingsvolume, vergeleken met de tewerkstelling en het tewerkstellingsvolume van het overeenstemmende kalenderkwartaal van het referentiejaar bepaald door de Minister van Werkgelegenheid en de Minister van Sociale Zaken.

Art. 8.De netto toename van de tewerkstelling alsook de verhoging van het arbeidsvolume moet worden gerealiseerd op het niveau : - van de sector van de beschutte werkplaatsen; - van de individuele onderneming die bijkomende tewerkstelling wenst op te nemen en toetreedt tot deze overeenkomst; - van de groepering van ondernemingen die bijkomende tewerkstelling wenst op te nemen en toetreden tot deze overeenkomst.

Art. 9.De netto toename wordt berekend volgens de bepalingen van artikel 4, § 1, van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 (Belgisch Staatsblad van 27 februari 1997) houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector.

Art. 10.Wordt niet beschouwd als nieuw aangeworven werknemer : - de werknemer, aangeworven in het kader van het banenplan, bedoeld in de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, gedurende de periode van de bijdragevermindering; - de werknemer aangeworven in het kader van de bepalingen van hoofdstuk VII van Titel III van de programmawet van 30 december 1988, tijdens de periode van vrijstelling van werkgeversbijdragen; - de werknemer aangeworven ten gevolge van een fusie of een overname van een andere instelling ingevolge een transfer binnen instellingen die tot diezelfde groep behoren; - de werknemer, aangeworven in het kader van het koninklijk besluit nr. 474 van 28 oktober 1986 tot opzetting van een stelsel van door de Staat gesubsidieerde contractuelen bij sommige plaatselijke besturen; - de werknemer, tewerkgesteld in het kader van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 van de openbaren centra voor maatschappelijk welzijn ter uitvoering van artikel 33 van de wet van 22 december 1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor de werkgelegenheid, gewijzigd bij de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen; - de jongere tewerkgesteld in het kader van het koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor jongeren van 18 tot 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren; - de werknemer aangeworven in het kader van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van de artikelen 7, § 2, 30, § 2 en 33, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en zijn uitvoeringsbesluiten; - de werknemer aangeworven in het kader van hoofdstuk II van Titel III van de programmawet van 30 december 1988; - de werknemer aangeworven in het kader van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, 3de lid, m , van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der werknemers betreffende de doorstromingsprogramma's; - de werknemer die in dienst genomen is in het kader van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, 3de lid, m , van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der werknemers betreffende de herinschakeling van de langdurig werklozen in het beroepsleven; - de werknemer die in dienst genomen is ingevolge een verhoging van de subsidiëring en/of financiering toegekend door de bevoegde autoriteit. HOOFDSTUK VII. - Specifieke bepaling

Art. 11.De fondsen ontvangen van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de totale opbrengst van de bijdragevermindering waar zij kunnen van genieten zoals voorzien in de wettelijke bepalingen.

De fondsen formuleren de voorstellen tot toewijzing van de banen aan de instellingen overeenkomstig de bepalingen van het ministerieel besluit van 20 mei 1998 en volgens de modaliteiten bepaald in hoofdstuk IX van deze overeenkomst. HOOFDSTUK VIII. - Modaliteiten inzake de aanvraag

Art. 12.§ 1. De ondernemingen bedoeld in artikel 2 en artikel 3 van deze overeenkomst die van plan zijn om een bijkomende inspanning te leveren inzake tewerkstelling ter uitvoering van deze overeenkomst moeten een akte tot kandidaatstelling indienen bij het fonds per ter post aangetekende brief. § 2. Bij de aanvraag moet het eenparig akkoord van de ondernemingsraad worden gevoegd of, bij gebreke daarvan, van het comité voor preventie en bescherming op het werk of, bij gebreke daarvan, van de vakbondsafvaardiging.

Als geen enkel van deze overlegorganen aanwezig is in de instelling, is de volgende procedure van toepassing : - de aanvraag moet worden aangeplakt tijdens een periode van 14 dagen op een plaats die toegankelijk is voor alle personeelsleden en worden ondertekend door ten minste 50 pct. van de personeelsleden zoals vermeld in de R.S.Z.-aangifte van het kwartaal dat voorafgaat aan dat van de indiening van de aanvraag.

In voorkomend geval mag het personeel eventuele bezwaren indienen via een gewestelijke secretaris van één van de representatieve werknemersorganisaties die vertegenwoordigd is in het paritair subcomité; - de dag waarop de werkgever de aanvraag aanplakt met toepassing van het vorige streepje, bezorgt hij een kopie van de aanvraag aan de gewestelijke secretarissen van de representatieve werknemersorganisaties die vertegenwoordigd zijn in het paritair comité; - na de aanplakperiode van 14 dagen en bij gebreke van bezwaren, wordt de aanvraag aan het sociaal fonds bezorgd. § 3. Wanneer de akte van kandidaatstelling wordt ingediend door een groepering van werkgevers, worden de volgende bepalingen toegepast : - een akte van kandidaatstelling moet worden opgesteld namens elk van de werkgevers die de groepering van werkgevers vormen en namens de groepering; - de procedure omschreven in de paragrafen 1 en 2 van dit artikel moet worden gevolgd op het niveau van elke instelling die deelneemt aan de groepering; - het overlegorgaan van elke instelling die deel uitmaakt van de groepering ontvangt een kopie van de akte van kandidaatstelling die is opgesteld namens de groepering en van die welke is opgesteld namens de instelling; - wanneer de akte van kandidaatstelling moet worden aangeplakt met toepassing van het 2de lid, van paragraaf 2, van dit artikel, moeten de akte van kandidaatstelling die is opgesteld namens de groepring en die welke is opgesteld namens de instelling worden aangeplakt en een kopie van de verschillende akten van kandidaatstelling moet worden bezorgd aan de gewestelijke secretarissen van de representatieve werknemersorganisaties die vertegenwoordigd zijn in het paritair comité.

Art. 13.De raad van bestuur van het fonds werkt het model uit van de akte van kandidaatstelling. HOOFDSTUK IX. - Aanwending

Art. 14.Na controle en onderzoek van de aanvragen die werden toegestuurd zullen de fondsen aan de bevoegde Ministers, overeenkomstig de bepalingen van het ministerieel besluit van 20 mei 1998, een voorstel tot toewijzing van de banen richten.

Art. 15.Voor de aanwervingen zal voorrang worden verleend aan functies die gericht zijn op de versterking van de tewerkstelling van de zwaksten, de verbetering van de arbeidsorganisatie, en de ergonomische aanpassing van de werkplaatsen, enerzijds, en aan de functies die bestemd zijn voor de verbetering van de sociale en commerciële omkadering, anderzijds.

Art. 16.De functies die in aanmerking komen voor de bijkomende aanwervingen worden als volgt bepaald : - omkaderingspersoneel : personeel dat onder het toepassingsgebied valt van de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 november 1997 betreffende de functieclassificatie; - productiepersoneel : personeel dat behoort tot de 5 functiecategorieën die vastgesteld zijn in artikel 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 janauri 1997 betreffende de functiecategorieën en de minimumlonen van werknemers met een handicap, gesloten in het Paritair Comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen; - niet gesubsidieerde werknemers van de productie.

Art. 17.De besluiten en voorstellen van de fondsen worden aan de bevoegde Ministers en aan de voorzitter van het paritair comité bezorgd. HOOFDSTUK X. - Waarborgen inzake aanwending van de R.S.Z.-bijdragevermindering voor de tewerkstelling

Art. 18.Met toepassing van artikel 3, § 6, van het voornoemd koninklijk besluit, zal elke werkgever om de zes maanden een verslag aan het sociaal fonds, waar hij toe behoort, bezorgen.

Dit verslag moet ten minste de volgende gegevens bevatten voor elk kwartaal : - de totale tewerkstelling uitgedrukt in personen en in voltijdse equivalenten van alle personeelsleden die tewerkgesteld zijn met ten minste een halftijdse overeenkomst door de aanvragende onderneming en de vergelijking tussen de betrokken kwartalen en de twee vorige referentiekwartalen; - het totaal bedrag van de bijdragevermindering waarop de aanvragende onderneming aanspraak kon maken; - een nominatieve lijst van de werknemers die aangeworven zijn met toepassing van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 en van deze overeenkomst, met vermelding van het aantal contractuele uren, de functie, de plaats/dienst van tewerkstelling en in voorkomend geval de einddatum van de tewerkstelling en de vervangende werknemer en of hij op één of andere manier verbonden was aan de onderneming in zijn vorige baan.

De sociale fondsen mogen bijkomende informatie vragen.

Art. 19.Het verslag waarvan sprake in artikel 18 moet aan het fonds worden bezorgd uiterlijk op : - 28 februari van elk jaar voor het verslag betreffende het tweede halfjaar van het afgelopen kalenderjaar; - 30 september van elk jaar voor het verslag betreffende het eerste halfjaar van het lopende kalenderjaar.

Dit verslag moet vooraf ter goedkeuring worden voorgelegd aan de vertegenwoordigers van de werknemers volgens de procedure bepaald in artikel 13, §§ 2 en 3, van deze overeenkomst.

Art. 20.De sociale fondsen stellen een sectoraal verslag op. Dit verslag worden bezorgd aan de Ministers beoogd in artikel 3, § 6, van voornoemd koninklijk besluit en aan de voorzitter van het paritair comité uiterlijk op : - 30 april voor de verslagen betreffende het tweede halfjaar van het afgelopen kalenderjaar; - 30 november voor de verslagen betreffende het eerste halfjaar van het lopende kalenderjaar.

Bij de sectorale verslagen moet een kopie worden gevoegd van de verslagen en adviezen die door elke werkgever werden bezorgd. HOOFDSTUK XI. - Voltijds en deeltijds personeel

Art. 21.Wat de verdeling van de aanwervingen tussen deeltijdse en voltijdse werknemers betreft, komen de partijen overeen om de bestaande verhouding tussen deeltijds tewerkgestelden en voltijds tewerkgestelden te behouden. HOOFDSTUK XII. - Geldigheidsduur

Art. 22.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 juli 2000 en wordt gesloten voor onbepaalde tijd.

Zij kan worden opgezegd door elk van de partijen met een opzeggingstermijn van drie maanden wordt betekend per ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 24 april 2002.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^