Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 24 september 1998
gepubliceerd op 07 november 1998

Koninklijk besluit tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling van uitzendkrachten, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid en ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
1998022653
pub.
07/11/1998
prom.
24/09/1998
ELI
eli/besluit/1998/09/24/1998022653/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

24 SEPTEMBER 1998. - Koninklijk besluit tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling van uitzendkrachten, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd beoogt uitvoering te geven aan artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.

Het voorziet, zoals beoogd door het Paritair Comité voor de uitzendarbeid in de cao van 30 oktober 1997, in de invoering van de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling voor de uitzendbureaus.

Het besluit heeft dezelfde doelstellingen als het besluit van 22 februari 1998 tot invoering van de onmiddellijke aangifte in de bouw- en transportsector. Het draagt tevens bij tot de modernisering van het bijhouden van het individueel document voor de uitzendkrachten.

Onderzoek van de artikelen

Artikel 1.Het hoofdstuk is van toepassing op de werkgevers en werknemers die ressorteren onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid (nr. 322).

Art. 2.Dit artikel bepaalt welke gegevens op welk tijdstip moeten worden meegedeeld aan de instelling, belast met de inning van de sociale-zekerheidsbijdragen. De gegevens betreffen de identificatie van het uitzendbureau en de uitzendkracht, evenals de datum van aanvang en beëindiging van tewerkstelling bij de gebruiker. De identificatie van het uitzendbureau gebeurt via het nummer, waaronder het bij de Rijksdienst is ingeschreven. De identificatie van de uitzendkracht gebeurt via het identificatienummer van de sociale zekerheid. Vervolgens dient het nummer te worden vermeld van de sociale identiteitskaart. Tenslotte worden gegevens opgenomen inzake de identificatie van de gebruiker. De opname van deze gegevens is noodzakelijk met het oog op de afschaffing van het individueel document, bedoeld in artikel 11 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1980 betreffende het bijhouden van sociale documenten.

Tevens dient de beëindiging van de arbeidsovereenkomst vóór de voorziene datum meegedeeld te worden binnen de vastgestelde termijn.

Verder kent de Rijksdienst, na ontvangst van de eerste aangifte, onmiddellijk een O.A.T.-code toe aan het uitzendbureau. Deze code geeft een eerste aanduiding dat de aangifte op een correcte wijze is gebeurd. Evenwel dient de Rijksdienst bij elke hogervermelde aangifte, uiterlijk tien werkdagen na ontvangst ervan, een bericht te zenden naar het uitzendbureau ter bevestiging van de geregistreerde gegevens.

Dit bericht zal zo mogelijk langs elektronische weg worden toegezonden. Indien het uitzendbureau het bericht niet betwist binnen vijf werkdagen na de toezending ervan, wordt het bewijskrachtig, behoudens materiële vergissing.

Art. 3.De aangiften moeten op elektronische wijze gebeuren. Onder elektronische wijze wordt een mededeling "on line" verstaan.

Art. 4.De berichten moeten worden bewaard volgens de praktische modaliteiten voorzien inzake de sociale documenten, gedurende een periode van zes maanden.

Art. 5.Dit artikel betreft het toezicht. De aangewezen ambtenaren houden toezicht op de naleving van dit besluit, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie.

Art. 6.Dit artikel betreft de inwerkingtreding van het besluit (1 januari 1999).

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige, en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, eerste vakantiekamer, op 23 juli 1998 door de Minister van Sociale Zaken verzocht haar, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling van uitzendkrachten, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels", heeft op 29 juli 1998 het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State moeten in de adviesaanvraag de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisend karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt die motivering als volgt : « L'urgence est motivée par le fait qu'il importe que les règles régissant la déclaration immédiate à l'embauche soient fixées d'une façon certaine et durable en vue de permettre aux administrations concernées, d'une part, de mettre en oeuvre les moyens techniques leur permettant d'enregistrer et de gérer les données relatives à l'embauche, et d'autre part, de rédiger et de répercuter auprès des employeurs, les informations relatives à cette déclaration.

L'urgence est motivée également par la nécessité de diffuser ces informations dans les meilleurs délais, les employeurs et les secrétariats sociaux agrées devant adapter leurs méthodes de travail au nouveaux systèmes de déclarations.

Enfin, l'urgence se justifie également par la nécessité de coordonner les procédures de travail des différentes administrations concernées et plus particulièrement des services d'inspections. » .

Met toepassing van het bepaalde in artikel 84, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State heeft de afdeling wetgeving zich beperkt tot "het onderzoek van de rechtsgrond, van de bevoegdheid van de steller van de handeling, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan".

Dat onderzoek noopt niet tot het maken van enige opmerking.

De kamer was samengesteld uit : de heren : D. Verbiest, staatsraad, voorzitter;

D. Albrecht, L. Hellin, staatsraden;

Mevr. A. Beckers, griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer D. Albrecht.

Het verslag werd uitgebracht door de heer. W. Van Vaerenbergh, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer. W. Van Vaerenbergh, adjunct-referendaris.

De griffier, A. Beckers.

De voorzitter, D. Verbiest.

24 SEPTEMBER 1998. - Koninklijk besluit tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling van uitzendkrachten, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, inzonderheid op artikel 38;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 12 mei 1998;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor sociale zekerheid van 2 juni 1998;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat de regels betreffende de onmiddellijk aangifte bij de aanwerving op een duidelijke en duurzame manier moeten vastgelegd worden om de betrokken administraties de mogelijkheid te geven, enerzijds, de technische middelen uit te werken voor het registeren en beheren van de gegevens betreffende de aanwerving en, anderzijds, informatie over deze aangifte op te stellen en ze ter kennis te brengen van de werkgevers.

De dringende noodzakelijkheid wordt tevens gemotiveerd door het feit dat deze informatie zo snel mogelijk moet worden medegedeeld aangezien de werkgevers en de sociale secretariaten hun werkmethode aan de nieuwe aangiftesystemen moeten aanpassen.

Ten slotte is de dringende noodzakelijkheid ook verantwoord door de nodige coördinatie van de werkprocedures van de verschillende betrokken administraties en inzonderheid van de inspectiediensten.

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 31 juli 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en van Onze Minister van Sociale Zaken, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit hoofdstuk is van toepassing op de werkgevers en werknemers die ressorteren onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid.

Art. 2.§ 1. Het uitzendbureau dient de volgende gegevens aan de instelling, die belast is met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen, hierna de instelling genoemd, mede te delen : a) het nummer waaronder het uitzendbureau is ingeschreven bij de instelling;b) - het identificatienummer van de sociale zekerheid van de uitzendkracht, bedoeld in artikel 1, 4° van het koninklijk besluit van 18 december 1996 houdende maatregelen met het oog op de invoering van een sociale identiteitskaart ten behoeve van alle sociaal verzekerden, met toepassing van de artikelen 38, 40, 41 en 49 van de wet van 26 juli 1996 houdende de modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de wettelijke pensioenstelsels; - zo dit nummer niet bestaat, de naam, de voornamen, de geboorteplaats en -datum en de hoofdverblijfplaats van de uitzendkracht; c) het nummer van de sociale identiteitskaart, bedoeld in artikel 2, derde lid, 7°, van voormeld koninklijk besluit van 18 december 1996;d) de datum van aanvang van tewerkstelling bij de gebruiker;e) de datum van beëindiging van tewerkstelling bij de gebruiker;f) het nummer waaronder de gebruiker is ingeschreven bij de instelling, of de naam, voornaam en hoofdverblijfplaats van de gebruiker indien het een natuurlijk persoon betreft of de maatschappelijke benaming, de rechtsvorm en de maatschappelijke zetel indien het een rechtspersoon betreft;g) in voorkomend geval, het bewijs zoals bepaald door de instelling dat de sociale identiteitskaart elektronisch werd gelezen. Deze gegevens moeten worden meegedeeld uiterlijk op het tijdstip waarop de uitzendkracht zijn prestaties aanvat bij de gebruiker.

In geval van voortijdige beëindiging van de tewerkstelling dient het uitzendbureau de wijziging van het in het eerste lid, e, bedoelde gegeven aan de instelling mede te delen uiterlijk de eerste werkdag die volgt op deze beëindiging. § 2. Na ontvangst van een aangifte, bedoeld in § 1, eerste lid, deelt de instelling onmiddellijk een O.A.T.-code mee aan het uitzendbureau.

Uiterlijk tien werkdagen na ontvangst van een aangifte, bedoeld in § 1, eerste en derde lid, zendt de instelling aan het uitzendbureau een bericht met de O.A.T.-code, evenals de geregistreerde gegevens.

Indien het uitzendbureau het bericht niet betwist binnen vijf werkdagen na de toezending ervan, wordt het definitief, behoudens materiële vergissing, en geldt het als bewijs van de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling of van uitdiensttreding.

Art. 3.Het uitzendbureau geeft de in artikel 2, § 1 bedoelde gegevens aan langs elektronische weg in de vorm en volgens de nadere regelen bepaald door de instelling.

Art. 4.Het uitzendbureau bewaart het bericht, bedoeld in artikel 2, § 2, gedurende een periode van zes maanden, na ontvangst ervan, volgens de modaliteiten, bepaald bij de artikelen 22 tot 24 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1980 betreffende het bijhouden van sociale documenten.

Art. 5.Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, houden de sociale inspecteurs, bedoeld in artikel 1 van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie met uitzondering van zij die onder het gezag van de Minister van Economische Zaken staan, toezicht op de naleving van dit besluit.

Art. 6.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1999.

Art. 7.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 24 september 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Sociale Zaken, Mevr. M. DE GALAN

^