Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 25 april 2004
gepubliceerd op 26 mei 2004

Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 3, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 32, 40, 86, 88, 202, 203, 220 en 221 van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie en federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2004011211
pub.
26/05/2004
prom.
25/04/2004
ELI
eli/besluit/2004/04/25/2004011211/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

25 APRIL 2004. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 3, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 32, 40, 86, 88, 202, 203, 220 en 221 van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 10 maart 1925 op de elektriciteitsvoorziening, inzonderheid op artikel 21, 1°;

Gelet op de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, inzonderheid op artikel 4, 1°;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie bindend wordt verklaard en op het koninklijk besluit van 2 september 1981 houdende wijziging van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties en houdende bindendverklaring ervan op de elektrische installaties in inrichtingen gerangschikt als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk en in inrichtingen beoogd bij artikel 28 van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 mei 1985, 7 april 1986 en 30 maart 1993;

Gelet op het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties, gevoegd bij het koninklijk besluit van 10 maart 1981, inzonderheid op de artikelen 3, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 32, 40, 86, 88, 202, 203, 220 en 221 gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 13 september 1983, 29 mei 1985, 7 april 1986, 28 juli 1987, 6 september 1988, 4 juni 1991, 25 juni 1993, 22 december 1994, 8 september 1997 en 7 mei 2000;

Gelet op de adviezen van het Vast Elektrotechnisch Comité, gegeven op 21 december 2001 en 13 februari 2003;

Gelet op de adviezen van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, gegeven op 28 februari 2003 en 27 juni 2003;

Gelet op het feit dat voldaan is aan de formaliteiten voorgeschreven bij de Richtlijn 98-34-EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de in dit besluit opgenomen voorschriften verbeteringen uitmaken van de reglementering die, om voor de veiligheid te zorgen en om in lijn te zijn met de recente evolutie op het vlak van de Europese normalisatie, zonder uitstel dienen verplichtend gemaakt te worden;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, van Onze Minister van Energie en van Onze Staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit moet onder "Reglement" worden verstaan het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties, dat het voorwerp is van het koninklijk besluit van 10 maart 1981 waarbij het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties voor de huishoudelijke installaties en sommige lijnen van transport en verdeling van elektrische energie bindend wordt verklaard en van het koninklijk besluit van 2 september 1981 houdende wijziging van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties en houdende bindendverklaring ervan op de elektrische installaties in inrichtingen gerangschikt als gevaarlijk, ongezond of hinderlijk en in inrichtingen beoogd bij artikel 28 van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 mei 1985, 7 april 1986 en 30 maart 1993.

Art. 2.Artikel 3 van het Reglement wordt aangevuld met de volgende definities: « Zeer lage spanning (ZLS) : spanning waarvan de waarde bepaald is in artikel 4.02.

Zeer lage veiligheidsspanning (ZLVS) : zeer lage spanning waarvan de waarde beperkt blijft : -in normale bedrijfsomstandigheden, en - in foutomstandigheden, met inbegrip van aardfouten in andere stroombanen, tot deze van de conventionele absolute spanningsgrens bepaald in artikel 31.02.

Zeer lage beschermingsspanning (ZLBS) : zeer lage spanning waarvan de waarde beperkt blijft : - in normale bedrijfsomstandigheden, en - in foutomstandigheden, met uitzondering van aardfouten in andere stroombanen, tot deze van de conventionele absolute spanningsgrens bepaald in artikel 31.02.

De ZLBS verschilt van de ZLVS door het feit dat een punt van de stroombaan op ZLBS met de aarde mag worden verbonden.

Zeer lage functionele spanning (ZLFS) : zeer lage spanning waarvan de waarde beperkt blijft : - in normale bedrijfsomstandigheden, tot deze van de conventionele absolute spanningsgrens bepaald in artikel 31.02.

Beschermingsscheiding op ZLS en LS : een scheiding tussen de actieve delen op ZLS en LS die een isolatiedoorslagvastheid heeft gelijkwaardig aan deze van de dubbele isolatie. »

Art. 3.De artikelen 22 tot en met 27 van het Reglement worden vervangen als volgt : «

Art. 22.- AFWEZIGHEID VAN ELEKTRISCHE SCHEIDING Wanneer de stroombaan gevoed wordt door een net op hogere spanning door middel van toestellen zonder elektrische scheiding, zoals autotransformatoren, potentiometers, halfgeleiderinrichtingen, enz..., dient de aldus gevoede stroombaan beschouwd te worden als deel uitmakend van het voedend net.

Art. 23.- VOEDING OP ZEER LAGE SPANNING 01.- De zeer lage spanning wordt geleverd : a) hetzij door autonome voedingsbronnen, zoals: a1) elektrochemische voedingsbronnen (vb.accumulatorbatterijen); ofwel a2) andere autonome voedingsbronnen waarvan de voeding niet van elektrische aard is;b) hetzij vanaf een elektrische installatie door middel van toestellen met elektrisch gescheiden wikkelingen, op voorwaarde dat deze toestellen : b1) scheidingstransformatoren zijn;b2) inrichtingen zijn die een veiligheidsniveau hebben dat gelijkwaardig is aan dit van scheidingstransformatoren;b3) zodanig ontworpen zijn dat bij een fout tussen de primaire en de secundaire wikkeling vermeden wordt : - dat hetzij de massa's van elektrisch materieel op zeer lage spanning onder een niet-veilige contactspanning komen door bij dit materieel de beschermingsmaatregelen tegen onrechtstreekse aanraking toe te passen overeenkomstig de artikelen 75 tot en met 77. - dat hetzij een niet-veilige contactspanning behouden blijft op de massa's van elektrisch materieel op zeer lage spanning gedurende een tijd die de maximale duur, aangehaald in artikel 31.03 overtreft door deze massa's te verbinden met de beschermingsgeleider van de primaire stroombaan en door, voor dit materiaal, de beschermingsmaatregelen overeenkomstig de artikelen 80 tot 82 toe te passen; c) hetzij door elektronische inrichtingen, waarbij constructieve maatregelen genomen zijn om te voorkomen dat, zelfs in geval van een inwendig defect van deze inrichtingen, de spanning aan de uitgangsklemmen niet hoger kan worden dan de conventionele absolute spanningsgrens bepaald in artikel 31.02.

Hogere spanningswaarden zijn nochtans toegelaten wanneer, bij rechtstreekse of onrechtstreekse aanraking, deze spanning wordt herleid tot de conventionele absolute spanningsgrenzen binnen een tijd bepaald door de conventionele relatieve spanningsgrenzen bepaald in artikel 31.03. 02. - De nominale spanning van deze voedingsbronnen op zeer lage spanning, met uitzondering van de bronnen vermeld in het punt 01.c hiervoor, mag niet groter zijn dan de waarden bepaald in artikel 4.02.

Art. 24.- ELEKTRISCHE INSTALLATIES OP ZLFS 01. - Algemeenheden a) Bescherming tegen rechtstreekse aanraking De bescherming tegen rechtstreekse aanraking dient te worden verzekerd : - hetzij door omhulsels of schermen met een minimum beschermingsgraad van IPXX-B; - hetzij door isolatie, ontworpen voor een testspanning van 1500 V op industriële frequentie gedurende 1 minuut; - hetzij door verwijdering. b) Bescherming tegen onrechtstreekse aanraking Bij een isolatiefout tussen het voedend net en het ZLFS-net en bij een fout in het ZLFS-net moet vermeden worden dat de massa's van het elektrisch materieel op zeer lage spanning onder een niet-veilige contactspanning komen : - hetzij gedurende een tijd die de maximale duur bepaald door de conventionele relatieve spanningsgrenzen overtreft door toepassing van de beschermingsmaatregelen vermeld in de artikelen 80 tot en met 82; - hetzij door toepassing van de beschermingsmaatregelen vermeld in de artikelen 75 tot en met 77. c) Bescherming tegen thermische invloeden en tegen overstroom De voorschriften van Deel II "Bescherming tegen thermische invloeden" en van Deel III "Elektrische bescherming tegen overstroom" van Hoofdstuk II blijven onverminderd van toepassing.Meer bepaald moeten maatregelen worden genomen om te verhinderen dat bij normaal bedrijf of wegens een fout een gevaarlijke lek- of foutstroom blijft bestaan, in het bijzonder bij het gebruik van toestellen van klasse I. 02.- Stopcontacten De stopcontacten op ZLFS moeten voldoen aan volgende voorschriften : - de contactstoppen mogen niet in contactdozen kunnen gestoken worden die gevoed worden op een andere spanning; - de contactdozen beletten het inbrengen van contactstoppen voor andere voedingen dan de ZLFS.

Art. 25.- ELEKTRISCHE INSTALLATIES OP ZLVS EN ZLBS 01. - Voedingsbronnen De ZLVS en de ZLBS mogen enkel geleverd worden door één van de stroombronnen op zeer lage spanning aangehaald in : - hetzij artikel 23.01.a; - hetzij artikel 23.01.b1 en b2, waarbij deze toestellen een scheidingsniveau hebben gelijkwaardig aan dit van een veiligheidstransformator; - hetzij artikel 23.01.c, waarbij de hogere spanningswaarde bedoeld in het tweede lid slechts toegelaten is voor ZLBS. Indien de elektrische installatie op zeer lage veiligheidsspanning gevoed wordt door gelijkspanning, bekomen door één of meer gelijkrichters, is de conventionele absolute spanningsgrens toepasselijk op de uitgang van de transformator en dit zonder afbreuk te doen aan de voorschriften van artikel 4.02 met betrekking tot gelijkspanning.

De verplaatsbare voedingsbronnen zoals de veiligheidstransformatoren of de electromotor-generatorgroepen zijn gekozen of geïnstalleerd overeenkomstig de voorschriften betreffende de beschermings-maatregelen inzake het gebruik van materieel van de klasse II of daaraan gelijkwaardig. 02. - Actieve delen De actieve delen van de stroombanen op ZLVS en ZLBS zijn fysisch gescheiden t.o.v. elkaar en t.o.v. andere stroombanen.

Maatregelen zijn genomen om een beschermingsscheiding te verwezenlijken; deze regel is niet van toepassing op de verbinding van de ZLBS t.o.v. de aarde. 03. - Leidingen Teneinde de beschermingsscheiding vermeld in punt 02 te verwezenlijken, moet één van de hierna vermelde schikkingen zijn getroffen : - een fysische scheiding van minimum 10 mm tussen de geleiders van stroombanen op ZLVS en op ZLBS en de geleiders van andere stroombanen; - de geleiders van de stroombanen op ZLVS en op ZLBS moeten, naast hun basisisolatie, voorzien zijn van een bijkomende isolatie (mantel, buis,...); - een meeraderige kabel of een groepering van geleiders mogen stroombanen op verschillende spanningen bevatten op voorwaarde dat de geleiders van de stroombanen op ZLVS en op ZLBS geïsoleerd zijn, hetzij individueel, hetzij collectief, voor de hoogst voorkomende spanning. 04. - Stopcontacten De stopcontacten op ZLVS en ZLBS moeten voldoen aan volgende voorschriften : - de contactstoppen mogen niet in contactdozen kunnen gestoken worden die gevoed worden op een andere dan de ZLVS of de ZLBS; - de contactdozen beletten het inbrengen van contactstoppen voor andere voedingen dan de ZLVS of de ZLBS; - de contactstoppen op ZLVS mogen niet in contactdozen kunnen gestoken worden die gevoed worden op ZLBS en de contactstoppen op ZLBS mogen niet in contactdozen kunnen gestoken worden die gevoed worden op ZLVS; - de contactdozen op ZLVS omvatten noch een beschermings- noch een aardcontact. De contactdozen op ZLBS mogen daarentegen wel een beschermings- of een aardcontact omvatten. 05.- Bescherming tegen thermische invloeden en tegen overstroom De voorschriften van Deel II "Bescherming tegen thermische invloeden" en van Deel III "Elektrische bescherming tegen overstroom" van Hoofdstuk II blijven onverminderd van toepassing.

Meer bepaald moeten maatregelen worden genomen om te verhinderen dat bij normaal bedrijf of wegens een fout een gevaarlijke lek- of foutstroom blijft bestaan, in het bijzonder bij het gebruik van toestellen van klasse I.

Art. 26.- BIJKOMENDE VOORSCHRIFTEN MET BETREKKING TOT STROOMBANEN OP ZLBS 01.- Bescherming tegen rechtstreekse aanraking De bescherming tegen rechtstreekse aanraking dient te worden verzekerd : - hetzij door omhulsels of schermen met een minimum beschermingsgraad van IPXX-B; - hetzij door isolatie, ontworpen voor een testspanning van 500 V op industriële frequentie gedurende 1 minuut; - hetzij door verwijdering. 02. - Bescherming tegen onrechtstreekse aanraking Geen enkele beschermingsmaatregel tegen onrechtstreekse aanraking is noodzakelijk. 03. - Afwijkingen Ongeacht de voormelde bepalingen is een bescherming tegen rechtstreekse aanraking niet noodzakelijk voor elektrisch materieel op ZLBS gelegen in een geaarde equipotentiale zone en voorzover de waarde van de nominale spanning niet hoger is dan de waarden vermeld in de tabel van artikel 32.02.

Art. 27.- BIJKOMENDE VOORSCHRIFTEN MET BETREKKING TOT STROOMBANEN OP ZLVS 01. - Bescherming tegen rechtstreekse aanraking Wanneer de nominale spanning van de stroombaan hoger is dan de waarden opgenomen in de tabel van artikel 32.02 dient de bescherming tegen rechtstreekse aanraking te worden verzekerd overeenkomstig de voorschriften van artikel 26.01.

Wanneer de nominale spanning van de stroombaan gelijk is aan of lager is dan de waarden opgenomen in de tabel van artikel 32.02 is geen bescherming tegen rechtstreekse aanraking noodzakelijk. 02. - Bescherming tegen onrechtstreekse aanraking Geen enkele beschermingsmaatregel tegen onrechtstreekse aanraking is noodzakelijk.03. - Verboden verbindingen De actieve delen van elektrisch materieel op ZLVS mogen niet galvanisch verbonden worden met : - de aardverbinding; - actieve delen behorende tot andere stroombanen; - beschermingsgeleiders behorende tot andere stroombanen.

De massa's van het elektrisch materieel op ZLVS mogen niet galvanisch verbonden worden met : - de aardverbinding; - de beschermingsgeleiders of massa's van andere installaties; - geleidende delen, tenzij deze onmogelijk op een potentiaal kunnen worden gebracht hoger dan de conventionele absolute grensspanning. »

Art. 4.In artikel 32.01 van het Reglement worden : - in punt b) de woorden "artikel 25" vervangen door de woorden "artikel 25.01"; - in punt c) de woorden "artikels 26, 27 en 40" vervangen door de woorden "artikelen 25 en 27".

Art. 5.Artikel 40 van het Reglement wordt opgeheven.

Art. 6.In artikel 86 van het Reglement worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 08 wordt vervangen als volgt : « 08.- Bescherming van installaties in badkamers, stortbadzalen en van wasmachines, droogkasten en afwasmachines Vast opgestelde gebruikstoestellen, stuur- en regeltoestellen en contactdozen, toegelaten in stortbadzalen en badkamers, de inrichtingen voor het aansluiten van wasmachines, droogkasten en afwasmachines, moeten door een automatische differentieelstroominrichting met een grote of zeer grote gevoeligheid worden beschermd. Deze inrichting is ondergeschikt aan deze geplaatst aan het begin van de installatie.

Nochtans is deze bescherming niet noodzakelijk voor contactdozen gevoed via een individuele beschermingstransformator overeenkomstig de voorschriften van artikel 76. »; 2° de voorschriften van de punten 09 en 10 toepasselijk op industriële ruimten worden opgeheven;3° punt 10 wordt vervangen als volgt : « 10.- Badkamers a) Bepalingen Badkamer : ruimte beperkt tot de hierna bepaalde volumes waarin ten minste een bad of een stortbad is opgesteld. Stortbadcel : door wanden afgesloten ruimte, al dan niet uit twee afzonderlijke ruimten samengesteld. Beide voormelde ruimten zijn gedeeltelijk gescheiden door een scheidingswand. De ene ruimte omvat het stortbad, stortbadruimte genoemd, de andere eventuele ruimte wordt kleedruimte genoemd.

Stortbadzaal : ruimte waarin meerdere stortbaden, al dan niet gescheiden door wanden, zijn ondergebracht.

Volume 0 : het inwendige volume van de badkuip of van de stortbadkuip.

Volume 1 : het volume begrensd door het verticaal oppervlak op de rand van de bad- of stortbadkuip, beneden begrensd door het horizontale vlak van de vloer rond de bad- of stortbadkuip en boven door het horizontale vlak op 2,25 m boven het voornoemde horizontale vlak, verminderd met het volume 0 en het eventuele volume 1bis ; indien de bodem van de bad- of stortbadkuip zich op meer dan 0,15 m boven de vloer bevindt moet de hoogte van het bovenste horizontale vlak worden gemeten vanaf de bodem van de bad- of stortbadkuip. Indien een stortbad niet voorzien is van een kuip wordt deze vervangen door een cirkel met een straal van 0,60 m op het niveau van de vloer, waarvan het middelpunt zich loodrecht onder de sproeikop bevindt, wanneer deze op zijn steun bevestigd is.

Volume 1bis : het volume begrensd door de buitenwand van de badkuip en een volle structuur welke aansluit aan de rand van de badkuip en tot aan de vloer reikt.

Volume 2 : het volume buiten het volume 1 en het eventuele volume 1bis, begrensd door het vertikaal oppervlak op een afstand van 0,60 m van de grens van volume 1 en door dezelfde horizontale vlakken als gedefinieerd voor het volume 1.

Volume 3 : het volume buiten het volume 2, begrensd door het verticaal oppervlak op een afstand van 2,40 m van het volume 2 en door dezelfde horizontale vlakken als gedefinieerd voor het volume 1 en beperkt tot het lokaal waarin het (de) bad (en) of stortbad(en) is (zijn) opgesteld.

Voor de stortbadzalen dient voor de bepaling van de volumes een onderscheid te worden gemaakt tussen : 1. een stortbadzaal met individuele stortbadcellen omvattende een stortbadruimte met een hiervan gedeeltelijk gescheiden aangrenzende individuele kleedruimte. - Volumes 0, 1 en 2 : volumes begrensd zoals hierboven beschreven. - Volume 3 : volume buiten volume 2 en begrensd door het verticaal oppervlak gevormd door de wanden van de stortbadzaal en door dezelfde horizontale vlakken als gedefinieerd voor het volume 1. 2. een stortbadzaal met individuele stortbadcellen omvattende enkel een stortbadruimte. - Volumes 0 en 1 : volumes begrensd zoals hierboven beschreven. - Volume 2 : volume buiten de volumes 0 en 1, begrensd door het verticaal oppervlak op een afstand van 3 m van de grens van volumes 0 en 1 en door dezelfde horizontale vlakken als gedefinieerd voor het volume 1. - Volume 3 : volume buiten volume 2 en begrensd door het verticaal oppervlak gevormd door de wanden van de stortbadzaal en door de dezelfde horizontale vlakken als gedefinieerd voor het volume 1. 3. een stortbadzaal met een gemeenschappelijke stortbadruimte zonder scheidingswand. - Volumes 0 en 1 : volumes begrensd zoals hierboven beschreven. De stortbadkuip wordt bepaald door de afvloeiingszone van het sproeiwater. - Volume 2 : volume buiten de volumes 0 en 1, begrensd door het verticaal oppervlak op een afstand van 3 m van de grens van volumes 0 en 1 en door dezelfde horizontale vlakken als gedefinieerd voor het volume 1. - Volume 3 : volume buiten volume 2 en begrensd door het verticaal oppervlak gevormd door de wanden van de stortbadzaal en door de dezelfde horizontale vlakken als gedefinieerd voor het volume 1.

De aanwezigheid van vaste wanden of draaibare wandelementen heeft een begrenzende invloed op de hierboven vermelde volumes.

De volgende tekeningen verduidelijken de verschillende volumes voor enkele gevallen.

De bovenaanzichten van de bestaande tekeningen worden aangevuld met de volgende tekeningen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld b) Uitwendige invloedsfactoren De combinaties van de uitwendige invloedsfactoren "aanwezigheid van water", "toestand van het menselijk lichaam" en "contacten met de aardpotentiaal" zijn in de volgende tabel aangegeven. Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld c) Algemeenheden - Het gebruik van elektrisch materieel in de volumes 0 en 1 moet zoveel mogelijk worden beperkt. - In de gevallen voorzien in artikel 86.08 moeten de stroombanen voor de voeding van de badkamer beschermd zijn door tenminste één automatische differentieelstroominrichting met grote of zeer grote gevoeligheid; dit toestel moet buiten de badkamer zijn opgesteld; bovendien mag dit, bij huishoudelijke installaties, niet de algemene automatische differentieelstroominrichting zijn die in het begin van de installatie is aangebracht. - De installatie van vast elektrisch materieel bestemd voor de voeding of bescherming van andere lokalen is verboden in de volumes 0, 1, 1bis en 2. d) Bescherming tegen onrechtstreekse aanraking bij gebruik van zeer lage veiligheidsspanning Wanneer de bescherming tegen onrechtstreekse aanraking verzekerd wordt door het gebruik van zeer lage veiligheidsspanning is haar maximumspanning gelijk aan de volgende waarden : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld e) Bescherming tegen rechtstreekse aanraking - Beschermingsgraad van het elektrisch materieel Wanneer de bescherming tegen rechtstreekse aanraking verzekerd wordt door het gebruik van zeer lage veiligheidsspanning is haar maximumspanning gelijk aan de waarden vermeld in de onderstaande tabel. De beschermingsgraad van het elektrisch materieel toegelaten in de verschillende volumes, is, afhankelijk van de toegepaste spanning, ten- minste : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld f) Elektrisch materieel in volume 0 In het volume 0 is alleen geschikt elektrisch materieel toegelaten dat redelijkerwijze enkel in dit volume 0 kan worden geïnstalleerd en dat gevoed wordt op zeer lage veiligheidsspanning overeenkomstig de waarden weergegeven in de tabel van punt e.Het voedingstoestel voor deze zeer lage veiligheidsspanning moet zich buiten de zones 0, 1 en 2 bevinden. g) Elektrisch materieel in volume 1 In het volume 1 zijn enkel toegelaten : 1.elektrisch materieel dat gevoed wordt op zeer lage veiligheidsspanning overeenkomstig de waarden weergegeven in de tabel van punt e. Het voedingstoestel voor deze zeer lage veiligheidsspanning moet zich buiten de volumes 0, 1 en 2 bevinden. 2. vast opgestelde, op laagspanning gevoede toestellen voor de productie van sanitair warmwater.h) Elektrisch materieel in volume 2 In het volume 2 zijn enkel toegelaten : 1.het elektrisch materieel dat gevoed wordt op zeer lage veiligheidsspanning overeenkomstig de waarden weergegeven in de tabel van punt e. Het voedingstoestel voor deze zeer lage veiligheidsspanning moet zich buiten de zones 0, 1 en 2 bevinden. 2. de vast opgestelde op laagspanning en zeer lage spanning gevoede verlichtingstoestellen, met inbegrip van deze ingebouwd in toiletkasten, bestemd voor plaatsing in badkamers, evenals hun eventueel ingebouwde schakelaars, op voorwaarde dat ze ten minste 1,60 m boven het niveau van de vloer zijn gemonteerd.3. de vast opgestelde op laagspanning en zeer lage spanning gevoede elektrische verwarmingstoestellen of ventilatoren van de klasse II, alsmede de vast opgestelde op laagspanning gevoede toestellen voor de productie van sanitair warmwater.4. contactdozen, elk individueel beschermd door een beschermingstransformator met een vermogen van maximaal 100 W die de scheiding verzekert van de stroombanen overeenkomstig de voorschriften van artikel 76.5. contactdozen beschermd door een automatische differentieelstroominrichting met zeer grote gevoeligheid.i) Elektrisch materieel in het volume 1bis Het elektrisch materieel opgesteld in het volume 1bis is beperkt tot het noodzakelijke voor de werking van een badkuip voor hydromassage met inbegrip van het voedingspunt.j) Elektrische leidingen 1.De hiernavolgende voorschriften zijn van toepassing op de elektrische leidingen geplaatst in de volumes 0, 1, 1bis, 2 en 3 alsook op de elektrische leidingen die in de badkamer op minder dan 5 cm diepte verzonken zijn in de wanden, vloeren en plafonds die deze volumes begrenzen. 2. De elektrische leidingen mogen geen enkel metalen element bevatten (zoals pantsering, stalen buis,...) behalve hun kernen. 3. In het volume 0 moeten de leidingen beperkt worden tot deze die deel uitmaken van het er in toegelaten elektrisch materieel.In de volumes 1, 1bis en 2 moeten de leidingen beperkt worden tot deze noodzakelijk voor de voeding van het elektrisch materieel binnen deze volumes. 4. Verbindingsdozen van elektrische leidingen zijn verboden in het volume 0.5. In de volumes 1, 1bis, 2 en 3 zijn de enige toegelaten plaatsingswijzen van elektrische leidingen op laagspanning en op zeer lage spanning : - de plaatsing in buizen verzonken in de wanden, vloeren en plafonds overeenkomstig de bepalingen van artikel 207; - de plaatsing in de vrije lucht en de plaatsing in opbouw overeenkomstig de bepalingen van artikel 209. Niettemin is de bepaling van artikel 209.02, 2e lid niet van toepassing in de volumes 1 en 2; - de plaatsing in de constructieruimten overeenkomstig de bepalingen van artikel 213; - de verzonken plaatsing zonder buizen overeenkomstig de bepalingen van artikel 214.

In dezelfde volumes moet bij gebruik van elektrische leidingen op zeer lage veiligheidsspanning, de beschermingswijze door isolatie worden toegepast zoals bepaald in artikel 26.01 en dit ongeacht de plaatsingswijze. k) Bijkomende equipotentiaalverbinding Een bijkomende equipotentiaalverbinding, uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van artikel 73, verbindt alle vreemde geleidende delen en massa's van het elektrisch materiaal in de volumes 0, 1, 1bis, 2 en 3 met uitzondering van de massa's van het elektrisch materieel op zeer lage veiligheidsspanning.l) Verwarmingselementen verzonken in vloeren Verwarmingselementen verzonken in vloeren en wanden van volume 0 zijn verboden. Verwarmingselementen die beantwoorden aan de voorschriften van de artikelen 53 en 217 zijn toegelaten in de vloeren van volumes 1, 2 en 3 indien ze bedekt zijn met een metalen netwerk dat verbonden is met de bijkomende equipotentiaalverbinding. »

Art. 7.In artikel 88 van het Reglement worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° - in punt 02, 5e streepje, wordt het cijfer "26" geschrapt en wordt het cijfer "32.02" vervangen door het cijfer "32.01". 2° - in punt 03, tweede lid, wordt het cijfer "36" vervangen door het cijfer "30". 3° - punt 05 wordt vervangen als volgt : « 05.- Stortbadzalen De voorschriften van artikel 86.10 zijn van toepassing. Evenwel is de beschermingsgraad van het toegelaten elektrisch materieel in het volume 1 tenminste IPX5.

Eveneens is het toegelaten : - dat doorgaande elektrische leidingen aanwezig zijn; - dat doorgaande elektrische leidingen een pantsering omvatten voor zover zij bekleed zijn met isolerend materiaal over hun gehele traject in de stortbadzaal. »

Art. 8.In artikel 202 van het Reglement worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° - in het eerste lid worden de laatste twee zinnen geschrapt.2° - in het derde lid wordt het woord "ontluchtingskokers" vervangen door het woord "ontrokingskanalen".3° - het vijfde lid wordt geschrapt. 4° - in het zesde lid wordt de inleidende zin vervangen door de volgende zin "Elektrische en niet-elektrische leidingen mogen enkel gegroepeerd worden binnen eenzelfde aanlegsysteem (kabelkanaal, koker, goot,...) indien de volgende voorwaarden gelijktijdig worden vervuld :".

Art. 9.In artikel 203 van het Reglement worden het eerste en het tweede lid vervangen door het volgende lid : « Een meeraderige kabel of een groepering van geleiders mogen stroombanen op verschillende spanningen bevatten op voorwaarde dat de geleiders geïsoleerd zijn hetzij individueel hetzij collectief voor de hoogst voorkomende spanning. »

Art. 10.Het opschrift van Deel XII van Hoofdstuk III van het Reglement wordt vervangen als volgt : "Deel XII - Plaatsingswijze van leidingen in installaties op ZLVS en ZLBS".

Art. 11.Artikel 220, enig lid, van het Reglement wordt aangevuld als volgt : "met uitzondering van het ministerieel besluit van 27 juli 1981 genomen in uitvoering van artikel 198. »

Art. 12.In artikel 221 van het Reglement worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 01, 2e streepje, worden de woorden "arbeiders, bedoeld bij artikel 28 van het Algemeen Reglement voor de Arbeids-bescherming" vervangen door de woorden "werknemers, bedoeld bij artikel 2 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk". 2° in punt 02, wordt : a) het eerste lid aangevuld als volgt : "met uitzondering van deze in de artikelen 209.01, 1e lid, 213, 2e alinea en 241.02"; b) het tweede lid geschrapt;c) de laatste zin van het laatste lid geschrapt.

Art. 13.Dit besluit is van toepassing op elektrische installaties en belangrijke wijzigingen en uitbreidingen waarvan de uitvoering ter plaatse nog niet is aangevangen op de publicatiedatum van dit besluit.

Art. 14.Onze Minister van Werk, Onze Minister van Energie en Onze Staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het Werk zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 25 april 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE De Minister van Energie, Mevr. F. MOERMAN De Staatssecretaris voor Arbeidsorganisatie en Welzijn op het Werk, Mevr. K. VAN BREMPT

^