Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 25 oktober 2007
gepubliceerd op 09 november 2007

Koninklijk besluit betreffende herstelmaatregelen ingevolge de aanmerkelijke aantasting van het mariene milieu en de terugvordering van de kosten voor de preventieve maatregelen, inperkingsmaatregelen en herstelmaatregelen

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2007023443
pub.
09/11/2007
prom.
25/10/2007
ELI
eli/besluit/2007/10/25/2007023443/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

25 OKTOBER 2007. - Koninklijk besluit betreffende herstelmaatregelen ingevolge de aanmerkelijke aantasting van het mariene milieu en de terugvordering van de kosten voor de preventieve maatregelen, inperkingsmaatregelen en herstelmaatregelen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, inzonderheid op artikel 23, gewijzigd bij de wet van 21 april 2007, op artikel 24bis, ingevoegd bij de wet van 21 april 2007, op artikel 37, gewijzigd bij de wet van 21 april 2007 en op artikel 39;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 26 maart 2007;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 23 mei 2007;

Gelet op advies nr. 42.872/3 van de Raad van State, gegeven op 15 mei 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende dat het advies van de Raad van State, volgens hetwelk de verwijzing in een regelgevend document naar voorschriften van een richtlijn moeten vervangen worden door interne regelgeving, niet gevolgd wordt, omwille van het hiaat dat alsdan zou ontstaan indien de regelgeving waarnaar verwezen wordt, gewijzigd of opgeheven wordt;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Landsverdediging, Onze Minister van Wetenschapsbeleid, Onze Minister van Mobiliteit en Onze Minister van Leefmilieu, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en definities

Artikel 1.Dit besluit beoogt de omzetting in nationaal recht van Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade, voor wat betreft het nemen van herstelmaatregelen ingevolge de aanmerkelijke aantasting van het mariene milieu en de terugvordering van de kosten voor de preventieve maatregelen, inperkingsmaatregelen en herstelmaatregelen.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « de wet » : de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;2° « de richtlijn milieuschade » : de Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade;3° « primaire herstelmaatregelen » : herstelmaatregelen waardoor het aangetaste mariene milieu tot de referentietoestand teruggebracht wordt;4° « complementaire herstelmaatregelen » : herstelmaatregelen om een zelfde niveau van het mariene milieu te scheppen, zo nodig op een andere locatie, als het geval zou zijn geweest wanneer de aangetaste locatie in haar referentietoestand hersteld zou zijn, ter compensatie van het feit dat primaire herstelmaatregelen niet tot volledig herstel van het aangetaste mariene milieu leiden;5° « compenserende herstelmaatregelen » : herstelmaatregelen ter compensatie, zo nodig op een andere locatie, van tussentijdse verliezen van het aangetaste mariene milieu die zich voordoen tussen het tijdstip waarop de aantasting is ontstaan en het tijdstip waarop het primair of complementair herstel zijn volledige uitwerking heeft bereikt;met uitzondering van financiële compensatie voor het publiek; 6° « tussentijdse verliezen » : verliezen die het gevolg zijn van het feit dat het aangetaste mariene milieu zijn ecologische functies niet kan vervullen of geen functies kan vervullen voor andere natuurcomponenten of het publiek totdat de primaire of complementaire herstelmaatregelen hun uitwerking hebben bereikt, zonder dat dit uit financiële compensaties voor het publiek kan bestaan;7° « aantasting van het mariene milieu » : elke vorm van aantasting die negatieve effecten heeft of dreigt te hebben op het mariene milieu, en die leidt of mogelijks leidt tot schade of milieuverstoring;waarbij negatieve effecten betreffende soorten en habitats betrekking dienen te hebben op het bereiken of handhaven van de gunstige staat van instandhouding van deze soorten of habitats. 8° « staat van instandhouding » : 1) met betrekking tot een habitat, de som van de invloeden die op de betrokken habitat en de daar voorkomende typische soorten inwerken en op lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat of het voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soorten, hetzij op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is, hetzij op het Belgische grondgebied, hetzij in het natuurlijke verspreidingsgebied van die habitat. De staat van instandhouding van een habitat wordt als « gunstig » beschouwd als : a) het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen, en b) de voor behoud op lange termijn nodige specifieke structuur en functies bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan, en c) de staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is als omschreven onder b ;2) met betrekking tot een soort, de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en die op lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de verspreiding en abundantie van de populaties daarvan, hetzij op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is, hetzij op het Belgische grondgebied, hetzij in het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort. De staat van instandhouding van een soort wordt als « gunstig » beschouwd wanneer : a) uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitats waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, en b) het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en c) er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden;9° « regeneratie » : de terugkeer van het aangetaste mariene milieu tot de referentietoestand;10° « referentietoestand » : de toestand waarin het aangetaste mariene milieu zich zou hebben bevonden indien zich geen aantasting had voorgedaan, gereconstrueerd op basis van de best beschikbare informatie;11° « natuurcomponenten » : componenten van het mariene milieu, ongeacht of deze natuurlijk of door menselijke inbreng deel uitmaken van het mariene milieu;12° « DG Leefmilieu » : het Directoraat-generaal Leefmilieu van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;13° « werkplan » : het plan tot vaststelling van de aanmerkelijke aantasting van het mariene milieu, tot bepaling van de gepaste herstelmaatregelen en tot raming van de kosten daarvan;14° « coördinator » : de natuurlijke persoon of de rechtspersoon, met adres in België, die optreedt als gemachtigde voor de scheepseigenaar of de exploitant tijdens de procedure tot het vastleggen van herstelmaatregelen;15° « kosten » : de verantwoorde kosten voor het nemen van preventieve maatregelen, inperkingsmaatregelen en herstelmaatregelen, met inbegrip van ramingskosten van de aantasting van het mariene milieu, onmiddellijke dreiging van dergelijke aantasting en alternatieve maatregelen, alsook de administratieve, juridische en handhavingskosten, de kosten van het vergaren van gegevens, de onrechtstreekse kosten en de kosten in verband met monitoring en toezicht.

Art. 3.§ 1. Dit besluit is niet van toepassing op de aantasting van het mariene milieu ten gevolge van een incident waarvoor de aansprakelijkheid of schadevergoeding binnen het toepassingsgebied valt van één van de volgende internationale overeenkomsten, voor zover deze in België van kracht zijn : 1° het Internationaal Verdrag van 27 november 1992 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie;2° het Internationaal Verdrag van 27 november 1992 tot oprichting van een internationaal fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie;3° het Internationaal Verdrag van 23 maart 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie;4° het Internationaal Verdrag van 3 mei 1996 inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen. § 2. Dit besluit is niet van toepassing op de aantasting van het mariene milieu ten gevolge van een incident of activiteit waarvoor de aansprakelijkheid of schadevergoeding binnen de werkingssfeer valt van één van de volgende internationale overeenkomsten : 1° het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie;2° het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie alsook het complementaire Verdrag van Brussel van 31 januari 1963;3° het Verdrag van Wenen van 21 mei 1963 inzake wettelijke aansprakelijkheid voor kernschade;4° het Verdrag van 12 september 1997 inzake aanvullende vergoeding voor kernschade;5° het Gezamenlijk Protocol van 21 september 1988 betreffende de toepassing van het Verdrag van Wenen en het Verdrag van Parijs;6° de Overeenkomst van Brussel van 17 december 1971 inzake de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van het zeevervoer van nucleaire stoffen. § 3. Dit besluit doet geen afbreuk aan het recht van de betrokken scheepseigenaar of de exploitant om zijn aansprakelijkheid te beperken overeenkomstig de nationale wetgeving ter uitvoering van het Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (LLMC). § 4. Dit besluit is niet van toepassing op de vooraf vastgestelde aantasting van het mariene milieu die volgt uit activiteiten van de betrokken scheepseigenaar of exploitant waarvoor de minister uitdrukkelijk toestemming gegeven heeft in overeenstemming met de bepalingen ter uitvoering van artikel 6, leden 3 en 4, of artikel 16 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, dan wel artikel 9 van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, inzonderheid : 1° artikel 6 van het koninklijk besluit van 21 december 2001 betreffende de soortenbescherming in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;2° artikel 6 van het koninklijk besluit van 14 oktober 2005 tot instelling van speciale beschermingszones en speciale zones voor natuurbehoud in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België. § 5. Hoofdstuk II is van toepassing op de aantasting van het mariene milieu als gevolg van diffuse verontreiniging voorzover een oorzakelijk verband bestaat tussen de aantasting van het mariene milieu en de activiteiten van de individuele scheepseigenaar of exploitant. HOOFDSTUK II. - Herstelmaatregelen ingevolge de aanmerkelijke aantasting van het mariene milieu Afdeling 1. - Beoordelingsprincipes

Art. 4.§ 1. De beoordeling of de aantasting van het mariene milieu aanmerkelijk is of dreigt te worden, gebeurt op basis van meetbare gegevens zoals : 1° het aantal exemplaren, de populatiedichtheid of de ingenomen oppervlakte van de soort of de habitat;2° de rol van de afzonderlijke exemplaren of van de beschadigde oppervlakte in verhouding tot de soorten of de instandhouding van de habitat, de zeldzaamheid van de soort of de habitat, vastgesteld op het plaatselijke, regionale, nationale of internationale niveau, met inbegrip van het Europese niveau;3° het voortplantingsvermogen van de soort, volgens de voor die soort of populatie specifieke dynamiek, de levensvatbaarheid ervan of het natuurlijke regeneratievermogen van de habitat volgens de dynamiek die specifiek is voor de karakteristieke soort van de habitat of de populaties van die soort;4° het vermogen van de soort of habitat om zich, nadat de verontreiniging is gebeurd binnen een korte periode en zonder ander ingrijpen dan het instellen van striktere beschermingsmaatregelen te herstellen tot een toestand die uitsluitend op basis van de dynamiek van de soort of habitat leidt tot een toestand die gelijkwaardig of beter wordt geacht dan de referentietoestand. Een aantasting van het mariene milieu die effecten heeft of dreigt te hebben op de menselijke gezondheid wordt beschouwd als aanmerkelijk. § 2. Als aanmerkelijke aantasting van het mariene milieu worden niet beschouwd : 1° de negatieve schommelingen die kleiner zijn dan de normale gemiddelde schommelingen voor een bepaalde soort of habitat;2° de negatieve schommelingen als gevolg van natuurlijke oorzaken of als gevolg van het ingrijpen in verband met het normale beheer van gebieden, zoals vastgelegd in habitatdossiers of in documenten waarin de doelen zijn uiteengezet;3° de aantasting van soorten of habitats waarvan bekend is dat zij zich binnen een korte periode en zonder ingrijpen herstellen ofwel tot de referentietoestand ofwel tot een toestand die uitsluitend op basis van de dynamiek van de soort of habitat leidt tot een toestand die gelijkwaardig of beter wordt geacht dan de referentietoestand.

Art. 5.§ 1. Indien de primaire herstelmaatregelen het aangetaste mariene milieu niet in zijn referentietoestand kunnen herstellen, dienen complementaire herstelmaatregelen genomen te worden.

Compenserende herstelmaatregelen worden bijkomend genomen om de tussentijdse verliezen van het mariene milieu te compenseren in afwachting van regeneratie. § 2. Bij de evaluatie van de verschillende herstelopties kan voor primaire herstelmaatregelen gekozen worden die het aangetaste mariene milieu niet volledig terugbrengen tot hun referentietoestand of die referentietoestand minder snel herstellen, voor zover dit gecompenseerd wordt door complementaire of compenserende herstelmaatregelen.

Art. 6.Bij de bepaling van primaire herstelmaatregelen wordt gekozen tussen maatregelen die het aangetaste mariene milieu op directe en versnelde wijze of door natuurlijke regeneratie weer in hun referentietoestand brengen.

Art. 7.§ 1. Bij de bepaling van complementaire herstelmaatregelen dient gestreefd te worden naar natuurcomponenten en ecosysteemfuncties van dezelfde soort, kwaliteit en kwantiteit als die welke zijn aangetast. Indien dit niet mogelijk is, dient in alternatieve natuurcomponenten en ecosysteemfuncties voorzien te worden. § 2. Indien de maatregelen zoals bedoeld in paragraaf § 1 niet geschikt zijn, wordt een alternatieve waardebepalingsmethode toegepast, in voorkomend geval een monetaire waardebepaling, teneinde de omvang van de vereiste complementaire en compenserende herstelmaatregelen vast te stellen. Indien een waardebepaling mogelijk is van het verschil tussen het mariene milieu in referentietoestand en het aangetaste mariene milieu, terwijl een dergelijke waardebepaling niet mogelijk is binnen een redelijke termijn of tegen redelijke kosten voor de vervangende natuurcomponenten, kan gekozen worden voor alternatieve complementaire en compenserende herstelmaatregelen waarvan de kosten overeenstemmen met de geraamde geldelijke waarde van het verschil tussen het mariene milieu in referentietoestand en het aangetaste mariene milieu.

De complementaire en compenserende herstelmaatregelen moeten zodanig opgezet zijn dat de extra natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties beantwoorden aan de tijdspreferenties en het tijdsschema van de herstelmaatregelen. De omvang van de compenserende herstelmaatregelen dient toe te nemen naargelang het langer duurt voordat de referentietoestand is hersteld wanneer alle andere factoren gelijk blijven.

Art. 8.De keuze tussen de verschillende herstelopties gebeurt met gebruikmaking van de beste beschikbare technieken, rekening houdend met : 1° het effect van elke optie op de menselijke gezondheid en veiligheid;2° de kosten van de uitvoering van de verschillende opties;3° de kans op succes van elke optie;4° de mate waarin elke optie de toekomstige aantasting van het mariene milieu zal voorkomen en waarin bij de uitvoering van de optie onbedoelde aantasting van het mariene milieu kan worden voorkomen;5° de mate waarin elke optie ten goede komt aan de verschillende onderdelen van het relevante mariene milieu;6° de mate waarin elke optie rekening houdt met relevante sociale, economische en culturele aandachtspunten en andere relevante plaatsgebonden factoren;7° de tijd die het zal vergen om het aangetaste mariene milieu effectief te herstellen;8° de mate waarin elke optie het herstel van de locatie van het aangetaste mariene milieu verwezenlijkt;9° de geografische relatie met de locatie van het aangetaste mariene milieu. Afdeling 2. - Vaststellen van herstelmaatregelen

Art. 9.§ 1. In geval van verontreiniging beoordeelt het DG Leefmilieu of er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat een aanmerkelijke aantasting van het mariene milieu heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden, waarvoor herstelmaatregelen genomen moeten worden. § 2. Natuurlijke personen of rechtspersonen die schade lijden of dreigen te lijden, dan wel een voldoende belang hebben bij de besluitvorming inzake de schade, inzonderheid de rechtspersonen in de zin van artikel 2 van de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu, kunnen bij het DG Leefmilieu opmerkingen indienen betreffende gevallen van schade waarvan zij kennis hebben en kunnen het DG Leefmilieu verzoeken de betekening zoals bedoeld in artikel 10, § 1 te verrichten, dan wel zelf herstelmaatregelen te nemen.

Het verzoek om maatregelen gaat vergezeld van de relevante informatie en gegevens ter ondersteuning van de opmerkingen die overeenkomstig vorig lid ingediend worden.

Indien het verzoek om maatregelen en de bijhorende opmerkingen het aannemelijk maken dat er een aanmerkelijke aantasting van het mariene milieu is of dreigt voor te vallen, nodigt het DG Leefmilieu de betrokken scheepseigenaar of exploitant uit informatie of uitleg te verschaffen met betrekking tot het verzoek om maatregelen en de bijhorende opmerkingen binnen een termijn van 30 dagen vanaf de datum van de ontvangst van de brief waarin hij uitgenodigd wordt informatie of uitleg te verschaffen.

Het DG Leefmilieu neemt binnen de 90 dagen te rekenen vanaf de ontvangst van het verzoek om maatregelen een gemotiveerde beslissing inzake het al dan niet nemen van herstelmaatregelen overeenkomstig de bepalingen van dit besluit en stelt de verzoeker, alsook de betrokken scheepseigenaar of exploitant onverwijld in kennis van haar beslissing.

Art. 10.§ 1. Indien er gegronde redenen zoals bedoeld in artikel 9, § 1 bestaan, betekent het DG Leefmilieu een verzoek tot het vaststellen van herstelmaatregelen aan de betrokken scheepseigenaar of exploitant.

De betekening vindt desgevallend plaats nadat de nazorgfase in het kader van het Rampenplan Noordzee is ingesteld of nadat de overheden met bevoegdheid op zee in onderling overleg beslist hebben de interventie tot het nemen van preventieve maatregelen en inperkingsmaatregelen te beëindigen.

De betekening omvat minstens : 1° een omstandige motivering van het bestaan van de gegronde redenen zoals bedoeld in artikel 9, § 1;2° een beschrijving van de procedure tot het vaststellen en desgevallend opleggen van herstelmaatregelen;3° een uitnodiging om een voorstel van werkplan vast te stellen. § 2. Het DG Leefmilieu kan zich laten bijstaan door elke publieke of private natuurlijke persoon of rechtspersoon die zij nuttig acht bij de uitvoering van de hem door de wet en dit besluit toegewezen bevoegdheden. § 3. Niettegenstaande het bestaan van gegronde redenen zoals bedoeld in artikel 9, § 1, kan het DG Leefmilieu beslissen om de betekening zoals bedoeld in paragraaf § 1 niet onmiddellijk te verrichten, indien zich meerdere gevallen van aanmerkelijke aantasting van het mariene milieu voorgedaan hebben en een gelijktijdige uitoefening van de door dit besluit ingestelde procedure op deze gevallen niet mogelijk is, op voorwaarde dat de betekening zoals bedoeld in paragraaf § 1 op een later tijdstip verricht kan worden.

Het DG Leefmilieu bepaalt welk geval van aanmerkelijke aantasting van het mariene milieu eerst moet hersteld worden en houdt bij het nemen van haar beslissing onder meer rekening met de aard, de omvang en de ernst van de aantasting van het mariene milieu, de mogelijkheid van natuurlijke regeneratie en het mogelijke gevaar voor de menselijke gezondheid.

Art. 11.§ 1. De betrokken scheepseigenaar of exploitant betekent, binnen de 60 dagen na de betekening zoals bedoeld in artikel 10, § 1, een voorstel van werkplan aan het DG Leefmilieu. § 2. Elk voorstel van werkplan omvat minstens : 1° de naam, de voornamen, het beroep, de woonplaats en de nationaliteit van de betrokken scheepseigenaar of exploitant;2° de statuten en de stukken tot staving van de volmachten van de ondertekenaars van het voorstel van werkplan, indien de betrokken scheepseigenaar of exploitant een rechtspersoon is;3° het bewijs van een adequate bankgarantie verleend door een in België gevestigde bank of een door de overheid ontvankelijk verklaarde adequate garantie getekend door een « Protection and Indemnity Club »;4° een omstandige omschrijving van de acties tot het vaststellen van de herstelmaatregelen, met inbegrip van een tijdsschema ten belope van een maximale periode van 6 maand en een begroting van de kosten;5° de naam, de voornamen, het beroep en de contactgegevens van de coördinator van het werkplan.

Art. 12.Het DG Leefmilieu kan de betrokken scheepseigenaar of exploitant verzoeken om bijkomende informatie of uitleg te verschaffen binnen de 15 dagen vanaf de datum van de ontvangst van de brief waarin hij ingelicht wordt over het verzoek om informatie of uitleg.

Binnen de 60 dagen na de betekening zoals bedoeld in artikel 11, § 1, betekent het DG Leefmilieu een werkplan aan de betrokken scheepseigenaar of exploitant.

De betrokken scheepseigenaar of exploitant betekent binnen de 15 dagen na de betekening zoals bedoeld in vorig lid de aanvaarding van het werkplan aan het DG Leefmilieu.

Art. 13.Elk werkplan omvat minstens : 1° een omstandige beschrijving van de acties tot het vaststellen van de herstelmaatregelen;2° de instelling van een begeleidingscomité, samengesteld uit een lid of leden van het DG Leefmilieu en eventueel door deze dienst aan te wijzen derden;3° een termijn en tijdsschema voor het uitwerken van het voorstel van herstelmaatregelen, dewelke, mits goedkeuring door het DG Leefmilieu, kunnen verlengd worden. De uitvoering van het werkplan treedt in werking de eerste dag na de betekening bedoeld in artikel 12, lid 2.

Art. 14.Gedurende de uitvoering van het werkplan organiseert de coördinator van het werkplan minstens drie maal een onderling overleg met het begeleidingscomité, teneinde elkaar te informeren over de voortgang van het werkplan en het voorstel van herstelmaatregelen.

Het DG Leefmilieu kan de coördinator van het werkplan verzoeken binnen een redelijke termijn informatie of uitleg te verschaffen.

Indien de feitelijke of de wetenschappelijke gronden op basis waarvan het werkplan is vastgesteld, wijzigingen ondergaan, kan het werkplan gewijzigd worden door het DG Leefmilieu, na overleg met de betrokken scheepseigenaar of exploitant.

Art. 15.Het DG Leefmilieu kan eenzijdig beslissen om de uitvoering van het werkplan stop te zetten en zelf de aanmerkelijke aantasting van het mariene milieu vast te stellen en de nodige herstelmaatregelen te nemen, indien : 1° de betrokken scheepseigenaar of exploitant de wettelijke of reglementaire voorwaarden of de voorwaarden uit het werkplan niet naleeft;2° nieuwe informatie een dringend overheidsoptreden noodzakelijk maakt;3° de verdere uitvoering van het werkplan niet zal leiden tot de nodige herstelmaatregelen.

Art. 16.Het voorstel van herstelmaatregelen wordt uitgewerkt onder leiding van de coördinator van het werkplan.

Art. 17.§ 1. Elk voorstel van herstelmaatregelen omvat minstens : 1° een onderdeel betreffende de aanmerkelijke aantasting van het mariene milieu;2° een onderdeel betreffende de potentiële herstelmaatregelen;3° een onderdeel betreffende de uitvoering van de potentiële herstelmaatregelen;4° een onderdeel betreffende de kostprijs van de potentiële herstelmaatregelen. § 2. Het onderdeel betreffende de aanmerkelijke aantasting van het mariene milieu omvat minstens : 1° een beschrijving van de methode die werd gebruikt voor de bepaling en de waardering van de referentietoestand van het mariene milieu en de aanmerkelijke aantasting van het mariene milieu;2° een beschrijving van de referentietoestand van het mariene milieu;3° een beschrijving van de aanmerkelijke aantasting van het mariene milieu. § 3. Het onderdeel betreffende de potentiële herstelmaatregelen omvat minstens : 1° een beschrijving van de methodes die werden gebruikt voor de bepalingen en de waardering van de mogelijke herstelmaatregelen;2° een beschrijving van de mogelijke herstelmaatregelen;3° een toelichting betreffende de conformiteit van het voorstel van herstelmaatregelen met de beoordelingsprincipes, zoals bepaald in hoofdstuk II, afdeling I;4° in voorkomend geval, een beschrijving van de herstelmaatregelen die door de betrokken scheepseigenaar of exploitant zelf genomen kunnen worden. § 4. Het onderdeel betreffende de uitvoering van de potentiële herstelmaatregelen omvat minstens de juridische, wetenschappelijke en praktische modaliteiten van de uitvoering van de herstelmaatregelen. § 5. Het onderdeel betreffende de kostprijs van de potentiële herstelmaatregelen omvat minstens de minimale en maximale kostprijs van de potentiële herstelmaatregelen.

Art. 18.De betrokken scheepseigenaar of exploitant betekent het voorstel van herstelmaatregelen aan het DG Leefmilieu binnen de 10 dagen na het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 13, eerste lid, 3°.

Art. 19.§ 1. Het DG Leefmilieu kan de betrokken scheepseigenaar of exploitant verzoeken om bijkomende informatie of uitleg te verschaffen binnen de 15 dagen vanaf de datum van de ontvangst van de brief waarin hij ingelicht wordt over het verzoek om informatie of uitleg. § 2. Binnen de 60 dagen na de betekening zoals bedoeld in artikel 18, neemt het DG Leefmilieu een gemotiveerde beslissing betreffende de keuze van herstelmaatregelen en betekent zijn beslissing aan de betrokken scheepseigenaar of exploitant.

De betekening omvat minstens : 1° de herstelmaatregelen die het DG Leefmilieu zal nemen, inzonderheid de wijze van uitvoering, de geraamde kostprijs en de verdere mogelijkheden tot samenwerking met de betrokken scheepseigenaar of exploitant;2° de precieze gronden waarop de beslissing gebaseerd is;3° de rechtsmiddelen, alsmede de termijnen tot uitoefening daarvan, waarover de betrokken scheepseigenaar of exploitant beschikt.

Art. 20.In afwijking van artikel 19, kan het DG Leefmilieu besluiten dat er geen verdere herstelmaatregelen genomen moeten worden indien : 1° de reeds genomen herstelmaatregelen waarborgen dat er geen aanmerkelijk gevaar meer is voor negatieve effecten op het mariene milieu en op de menselijke gezondheid;2° de kosten van de te nemen herstelmaatregelen om de referentietoestand of een gelijkwaardig niveau te bereiken niet in verhouding staan tot de voordelen voor het mariene milieu die daarmee verkregen worden.

Art. 21.Het DG Leefmilieu kan eenzijdig beslissen om zelf de aanmerkelijke aantasting van het mariene milieu vast te stellen en de nodige herstelmaatregelen te nemen, indien : 1° de betrokken scheepseigenaar of exploitant geen, een onvolledig of een onvoldoend voorstel van werkplan betekent binnen de termijn zoals bepaald in artikel 11, § 1;2° de betrokken scheepseigenaar of de exploitant niet binnen de 15 dagen na de betekening zoals bedoeld in artikel 12, § 2, de aanvaarding van het door het DG Leefmilieu voorgestelde werkplan betekent aan het DG Leefmilieu;3° de betrokken scheepseigenaar of de exploitant niet geïdentificeerd kan worden;4° in de gevallen bedoeld in artikel 37, § 2, van de wet. HOOFDSTUK III. - De terugvordering van de kosten voor preventieve maatregelen, inperkingsmaat-regelen en herstelmaatregelen

Art. 22.De scheepseigenaar of de exploitant die een verontreiniging veroorzaakt of dreigt te veroorzaken, draagt alle kosten van de overeenkomstig de wet en dit besluit genomen herstelmaatregelen, evenals de kosten van de overeenkomstig de wet genomen preventieve maatregelen en inperkingsmaatregelen, ongeacht of voormelde maatregelen in de Belgische zeegebieden of daarbuiten genomen zijn.

Art. 23.§ 1. Elke overheid met bevoegdheid op zee stelt, overeenkomstig de wettelijke of reglementaire verplichtingen eigen aan zijn bevoegdheden, een kostenverslag op met betrekking tot de door deze genomen preventieve maatregelen, inperkingsmaatregelen of herstelmaatregelen. § 2. Elk kostenverslag omvat minstens : 1° de naam en het adres van de betrokken dienst, evenals de contactpersoon binnen de betrokken dienst;2° een omschrijving van de uitgevoerde activiteit;3° de datum en de tijdsduur van de activiteit;4° het ingezette personeel voor de activiteit, inclusief het aantal uren;5° het ingezette materieel voor de activiteit, inclusief het aantal uren;6° in voorkomend geval, de relevante gegevens met betrekking tot de door derden geleverde prestaties ter uitvoering van de bevoegdheden van de overheid met bevoegdheid op zee;7° de kostprijs van het ingezette personeel en materieel, begroot overeenkomstig de bepalingen van de paragrafen 3 tot 7, alsook de kostprijs van de door derden geleverde prestaties. § 3. De begroting van de kostprijs van de ingezette menselijke middelen houdt rekening met : 1° de kwalificatie of het hiërarchisch niveau van het ingezette personeel;2° het tarief per manuur, rekening houdend met de aard van de inzet en met verschillende uurcategorieën;3° de duur van de inzet per uurcategorie. § 4. De begroting van de kostprijs van de ingezette materiële middelen houdt rekening met : 1° het tarief per uur, rekening houdend met de aard van de inzet;2° de duur van de inzet;3° de kostprijs van de vervanging of het herstel. § 5. Voor de berekening van de bedragen worden de door de overheid met bevoegdheid op zee vastgestelde tarieven gebruikt. Indien geen dergelijke tarieven vastgesteld zijn, wordt een tarief toegepast dat vergelijkbaar is met de marktprijs voor gelijkaardige prestaties rekening houdend met de eventuele kostenverhoging gebonden aan het dringende of buitengewone karakter van bepaalde prestaties. § 6. De kostprijs van de onrechtstreekse kosten verbonden met de ingezette materiële en menselijke middelen wordt begroot op maximaal 12,5 % van de op basis van de paragrafen 3 tot 5 begrote kostprijs. § 7. De kostprijs om bij voorbaat over de nodige materiële en menselijke middelen te beschikken, komt overeen met een bedrag van 10 % van de op basis van de paragrafen 3 tot 5 begrote kostprijs.

Art. 24.De overheden met bevoegdheid op zee kunnen afzien van de terugvordering van de kosten zoals bedoeld in artikel 22 wanneer de geraamde vorderingskosten groter zijn dan het te vorderen bedrag.

Art. 25.De overheden met bevoegdheid op zee zenden de vordering betreffende de terugvordering van de kosten zoals bedoeld in artikel 22 aan de betrokken scheepseigenaar of exploitant met het verzoek het gevorderde bedrag op basis van het kostenverslag zoals bedoeld in artikel 23 te storten op een door hen aangeduide rekening. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 26.Onze Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken, Onze Minister bevoegd voor Landsverdediging, Onze Minister bevoegd voor Wetenschapsbeleid, Onze Minister bevoegd voor Mobiliteit, Onze Minister bevoegd voor het Mariene Milieu en Onze Minister bevoegd voor Leefmilieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 25 oktober 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT De Minister van Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK

^