Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 26 april 2005
gepubliceerd op 09 juni 2005

Koninklijk besluit betreffende het nemen van monsters door de officieren van gerechtelijke politie van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2005011226
pub.
09/06/2005
prom.
26/04/2005
ELI
eli/besluit/2005/04/26/2005011226/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

26 APRIL 2005. - Koninklijk besluit betreffende het nemen van monsters door de officieren van gerechtelijke politie van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit besluit laat aan de officieren van gerechtelijke politie van het Instituut toe om monsters van apparatuur te nemen.

Een van de voorwaarden om apparatuur op de markt te mogen brengen is dat deze voldoet aan de essentiële eisen. Dit kan onder meer door het naleven van de geharmoniseerde normen. Welnu, om deze daadwerkelijke technische conformiteit na te gaan, kan het nodig zijn om exemplaren van deze apparatuur in een laboratorium aan testen te onderwerpen.

Zodoende kan dan de facto nagegaan worden of dat de apparatuur veilig is, dat ze voldoet aan de vereisten inzake elektromagnetische compatibiliteit, en dat ze geen schadelijke storingen veroorzaakt en efficiënt gebruik maakt van het spectrum.

Uit voorgaande mag niet worden afgeleid dat er geen monsters genomen kunnen worden van apparatuur die op de markt gebracht werd waarbij de geharmoniseerde normen niet gevolgd werden : wel zal in de praktijk de nood om apparatuur te testen minder groot zijn omdat deze apparatuur slechts op de markt gebracht kan worden na het opstellen door de constructeur van een technisch constructiedossier, en dus na het uitvoerig testen van de betreffende apparatuur. Een administratieve doorlichting van dit technische dossier zal al enige duidelijkheid verschaffen.

Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 behoeft geen commentaar.

Artikel 2 bepaalt dat minimaal 1 en maximaal 25 monsters genomen kunnen worden. Voor een test is immers minimaal één exemplaar nodig.

Eén exemplaar volstaat evenwel niet altijd om te kunnen besluiten dat de betreffende apparatuur conform is aan de basisvereisten : afhankelijk van het productieproces, en meer bepaald wanneer de betreffende apparatuur in grote getale wordt gefabriceerd, is immers de kans op afwijkingen groter. Om die reden moet het mogelijk zijn om meer dan één exemplaar als monster te nemen en aldus meerdere exemplaren te testen.

Artikel 3 legt de regels vast voor de verzegeling en de etikettering van de genomen monsters.

Artikel 4 legt de bepalingen vast die minstens opgenomen moeten worden in het proces-verbaal dat wordt opgesteld bij een monstername. Er wordt tevens bepaald aan wie afschriften bezorgd worden en dat het geldt als ontvangstbewijs.

Artikel 5 bepaalt wat gebeurt met de monsters na de testen : wanneer blijkt dat de apparatuur conform is met de basisvereisten, dan wordt ze terugbezorgd hetzij aan de houder bij wie de monstername gebeurde, hetzij aan de eigenaar wanneer deze de wens daartoe te kennen heeft gegeven. Wanneer na de testen echter blijkt dat de apparatuur niet conform is met de basisvereisten, dan wordt ze in beslag genomen. Dit stemt trouwens overeen met artikel 93, § 1, van de wet van 21 maart 1991 waarin wordt bepaald dat apparatuur slechts gehouden of gecommercialiseerd mag worden wanneer zij voldoet aan de basisvereisten.

Artikel 6 behoeft geen commentaar.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar.

De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE

ADVIES 36.545/4 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 10 februari 2004 door de Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende het nemen van monsters door de officieren van gerechtelijke politie van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie", heeft op 3 maart 2004 het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Algemene opmerking De ontworpen regeling geeft voor te steunen op artikel 25, § 2, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post-en telecommunicatiesector, dat het volgende bepaalt : « In het kader van de controle op de naleving van de wetgeving inzake elektromagnetische compatibiliteit en de conformiteit van apparatuur kunnen de personeelsleden van het Instituut vermeld in artikel 24, overgaan tot het nemen van monsters en die laten onderzoeken. De Koning, op advies van het Instituut, bepaalt de nadere regels. » Deze bepaling machtigt de Koning om zowel voor de onderzoeken als voor het nemen van monsters de nadere regels uit te vaardigen. Om te voorkomen dat de tenuitvoerlegging van die bepaling geschiedt in afzonderlijke regelingen, is het geraden het ontwerp aan te vullen zodat de nadere regels voor de onderzoeken er ook in vastgesteld worden.

Bijzondere opmerkingen Artikel 1 (nieuw) Er dient een nieuw artikel te worden ingevoegd waarin staat dat dit besluit zorgt voor de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie- eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit, overeenkomstig artikel 19, lid 1, van die richtlijn.

Artikel 1 De ontworpen bepaling is een loutere parafrase van artikel 25, § 2, van de genoemde wet van 17 januari 2003, waarbij de terminologie niet exact is overgenomen. Zo bijvoorbeeld staat er niet in dat de bedoelde monsternemingen en onderzoeken beperkt zijn tot die welke geschieden in het kader van de controle op de naleving van de wetgeving inzake elektromagnetische compatibiliteit en de conformiteit van apparatuur.

Bovendien wordt in de Franse tekst verwezen naar het begrip "d'échantillons d'appareils, dans le sens de l'article 68, 31°, de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques", terwijl in die wetsbepaling niet de definitie van "appareil" wordt gegeven, maar van "équipement".

De voorliggende bepaling kan bijgevolg om twee redenen bekritiseerd worden. Enerzijds mag een regel van wetgevende aard niet worden overgenomen in een verordeningsbesluit : zulk een werkwijze wekt immers de indruk dat de steller van de verordening gerechtigd is de regel te wijzigen, terwijl die bevoegdheid alleen toekomt aan de wetgever. Anderzijds kunnen de hierboven aangehaalde verschillen tussen de genoemde wetsbepalingen en artikel 1 van het ontwerp de rechtsonzekerheid waartoe de aangewende werkwijze aanleiding geeft, nog vergroten.

Het zou dan ook beter zijn artikel 1 van het ontwerp te laten vervallen.

Artikel 5 Het is de afdeling wetgeving niet duidelijk wat begrepen moet worden onder de uitdrukking "wettige eigenaar". Indien de bedoelde persoon de houder is van het eigendomsrecht in de zin van artikel 544 van het Burgerlijk Wetboek, zou het beter zijn het woord "wettelijk" te laten vervallen.

Artikel 6 In de voorliggende bepaling staat dat "de kosten van transport en onderzoek (...) ten laste (zijn) van de persoon bij wie de monsters werden genomen wanneer blijkt dat de monsters niet voldoen aan de toepasselijke wetgeving".

De bedoeling van deze bepaling is de bezitter - en paradoxaal genoeg niet de eigenaar - van de apparatuur die niet overeenstemt met de wetgeving terzake, een soort administratieve sanctie op te leggen.

Wat dat betreft is er geen rechtsgrond voorhanden voor de voorliggende bepaling. De machtiging die is verleend aan de Koning om de nadere regels vast te stellen voor de monsternemingen en de onderzoeken bedoeld in artikel 25, § 2, van de genoemde wet van 17 januari 2003 kan immers niet zo worden begrepen dat ze de bevoegdheid met zich meebrengt om een regeling van administratieve sancties in het leven te roepen, waarin door de wetgever niet is voorzien.

Artikel 6 van het ontwerp moet dus vervallen.

De kamer was samengesteld uit Mevr. M.-L. Willot-Thomas, kamervoorzitter;

De heren P. Liénardy en P. Vandernoot, staatsraden.

Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door Mevr. A. Vagman, auditeur.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.

De griffier, C. Gigot.

De voorzitter, M.-L. Willot-Thomas.

26 APRIL 2005. - Koninklijk besluit betreffende het nemen van monsters door de officieren van gerechtelijke politie van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, inzonderheid op artikel 25, § 2;

Gelet op het advies van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, gegeven op 15 januari 2004;

Gelet op advies 36.545/4 van de Raad van State, gegeven op 3 maart 2004;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid en Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit besluit zorgt voor de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit, overeenkomstig artikel 19, lid 1, van die richtlijn.

Art. 2.Het aantal monsters per type apparatuur bedraagt minimaal 1 en maximaal 25. De exemplaren worden door de betrokkene gratis ter beschikking gesteld aan de officieren van gerechtelijke politie vermeld in artikel 24 van de eerder vernoemde wet van 17 januari 2003 en dit voor de tijdspanne nodig om het onderzoek uit te voeren.

Art. 3.Op de monsters worden een etiket en een zegel op een zodanige wijze aangebracht dat manipulatie uitgesloten is. Etiket en zegel worden slechts verwijderd voor het verrichten van de nodige testen op de producten.

Het etiket vermeldt de naam waaronder het product in de handel is gebracht. Het draagt de handtekening van de officier van gerechtelijke politie die het monster genomen heeft alsmede de handtekening of enig ander identificatieteken van de persoon bij wie het monster genomen is.

Zo deze laatste weigert, wordt daarvan melding gemaakt in het proces-verbaal, met opgave van de aangevoerde reden.

Art. 4.§ 1. Bij het nemen van monsters wordt onmiddellijk ter plaatse een proces-verbaal opgesteld met minstens volgende vermeldingen : 1° naam, voornaam en hoedanigheid van de officier van gerechtelijke politie;2° datum waarop en plaats waar de monsters genomen worden.Zo de monsters tijdens het vervoer genomen worden, de identificatie van het vervoermiddel; 3° naam, voornaam en woonplaats van de persoon bij wie ze genomen worden;4° aantal en aard van de monsters;5° een verklaring dat de monsters verzegeld werden en van een etiket voorzien;6° de handtekening van de officier van gerechtelijke politie die het monster heeft genomen en de handtekening of het identificatieteken van de persoon bij wie het monster genomen is. § 2. Aan de persoon bij wie het monster genomen is, wordt een afschrift van het proces-verbaal overhandigd. Zo hij niet de eigenaar van het product is, wordt deze, indien gekend, binnen een termijn van dertig dagen een afschrift toegezonden, bij een ter post aangetekende brief. § 3. Het proces-verbaal geldt als ontvangstbewijs.

Art. 5.De monsters worden teruggegeven aan de persoon bij wie de monstername gebeurde of aan de eigenaar wanneer deze de wens daartoe te kennen heeft gegeven, behalve in het geval dat uit de ontleding gebleken is dat er een aanwijzing van overtreding is. In dat geval worden de monsters in beslag genomen.

Art. 6.Onze minister bevoegd voor Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid en Onze minister bevoegd voor Werk zijn belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 26 april 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE

^