Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 26 april 2009
gepubliceerd op 10 juni 2009

Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 37ter van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en tot opheffing van het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling van bepaalde werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid en federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2009022247
pub.
10/06/2009
prom.
26/04/2009
ELI
eli/besluit/2009/04/26/2009022247/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 APRIL 2009. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 37ter van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en tot opheffing van het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling van bepaalde werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector


VERSLAG AAN DE KONING Sire, 1. Algemeen De Europese Commissie heeft op 17 januari 2004 nieuwe communautaire richtsnoeren betreffende staatssteun voor het zeevervoer uitgevaardigd (nr.C 2004/43, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, nr. C 13 van 17 januari 2004, blz. 3 e.v. - verder « de nieuwe richtsnoeren » genoemd) ter vervanging van de communautaire richtsnoeren betreffende overheidssteun voor het zeevervoer van 5 juli 1997 (nr. 97/C 205/05, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen C 205 van 5 juli 1997, blz. 5 e.v.- verder « de oude richtsnoeren » genoemd). Deze nieuwe richtsnoeren dienen te worden omgezet in het Belgisch recht.

De oude richtsnoeren werden voor de sector van de baggervaart omgezet in het Belgisch intern recht. De gedeeltelijke vrijstelling van de werkgeversbijdragen werd geregeld in het koninklijk besluit van 25 april 1997 houdende vrijstelling van bepaalde werkgeversbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen; de gedeeltelijke vrijstelling van de werknemersbijdragen vindt men terug in het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling van bepaalde werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector. De gedeeltelijke vrijstelling van de storting van bepaalde werkgeversbijdragen, uitgevoerd via het ministerieel besluit van 30 januari 1998 tot uitvoering van artikel 2, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 25 april 1997 houdende vrijstelling van bepaalde werkgeversbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector met toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentie-vermogen, bestaat sinds 1 januari 1997. De mogelijkheid om een gedeeltelijke vrijstelling van bepaalde werknemersbijdragen te verkrijgen bestaat sinds 1 januari 2000. Deze gedeeltelijke vrijstelling werd geconcretiseerd door het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling van bepaalde werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector en door het ministerieel besluit van 16 mei 2001 tot uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling van bepaalde werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector. De nieuwe richtsnoeren stellen nieuwe criteria vast op grond waarvan staatssteun voor het zeevervoer voortaan overeenkomstig de communautaire voorschriften zal worden goedgekeurd.

De ter zake vigerende internrechterlijke bepalingen moeten bijgevolg aan die nieuwe voorwaarden en criteria worden aangepast.

Net zoals dat voor de oude richtsnoeren het geval was, zijn de nieuwe richtsnoeren van toepassing op steunmaatregelen die voor het zeevervoer worden getroffen.

Steunmaatregelen aan de scheepsbouwsector vallen niet onder de toepassing van de nieuwe richtsnoeren (zie punt 2.1, tweede lid, van die richtsnoeren).

In vergelijking met de oude richtsnoeren bevatten de nieuwe richtsnoeren ook meer concrete verwijzingen naar bepaalde deelsectoren van het zeevervoer waarvoor zij inzonderheid toepassing vinden.

In dat verband bepalen de nieuwe richtsnoeren in het punt 3.2 met betrekking tot de steunmaatregelen inzake arbeidskosten duidelijk dat zij onder bepaalde voorwaarden eveneens gelden voor het zeevervoersgedeelte van sleep- en baggerwerkzaamheden. Onder de oude richtsnoeren werden de voordelen in het kader van deze richtsnoeren voor de sector van de baggervaart geregeld in de voornoemde koninklijke en ministeriële besluiten.

Onderhavig koninklijk besluit strekt er bijgevolg toe de steunmaatregelen die inzake de arbeidskosten en meer bepaald inzake de sociale zekerheid momenteel reeds van toepassing zijn in uitvoering van de oude richtsnoeren voor de sector van de baggervaart te vervangen door een nieuwe tekst die de regeling volledig in overeenstemming moet brengen met de gewijzigde voorwaarden en criteria die door de nieuwe richtsnoeren worden opgelegd.

Onderhavig koninklijk besluit strekt ertoe de nieuwe richtsnoeren om te zetten in het Belgisch recht voor wat de maatregelen inzake de sociale zekerheid op het niveau van de arbeidskosten betreft (punt 3.2 van de nieuwe richtsnoeren). Naast de bepalingen inzake arbeidskosten bevatten de nieuwe richtsnoeren in het punt 3.1 eveneens bepalingen die verband houden met de fiscale behandeling van rederijen. Deze bepalingen van de richtsnoeren vormen het voorwerp van andere wetgeving, uitgaande van de Federale Overheidsdienst Financiën.

De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, heeft op 22 december 2008, met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, advies uitgebracht over onderhavig koninklijk besluit.

De opmerkingen van de Raad van State worden beantwoord in de artikelsgewijze bespreking bij het desbetreffende artikel. 2. Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 Dit artikel bepaalt het toepassingsgebied van onderhavig besluit, m.n. de werkgevers die behoren tot de sector van de baggervaart en hun werknemers.

De vrijstelling van de werkgevers- en werknemersbijdragen voorzien in artikel 37ter van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers is enkel van toepassing op de communautaire zeelieden. Voor de toepassing van dit besluit moet derhalve worden verstaan onder 'werknemers behorend tot de baggervaartsector', de communautaire zeelieden die onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en aan de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en hun uitvoeringsbesluiten.

Artikel 37ter van de voornoemde wet van 29 juni 1981 en de tweede paragraaf van het eerste artikel hernemen letterlijk de definitie van de notie « communautaire zeelieden » zoals die in het punt 3.2 van de nieuwe richtsnoeren is opgenomen.

In toepassing van de oude richtsnoeren werden steunmaatregelen toegestaan voor alle zeelieden die werken aan boord van schepen die in een lidstaat zijn geregistreerd en die belasting en sociale zekerheidsbijdragen in een lidstaat moeten betalen.

De nieuwe richtsnoeren definiëren communautaire zeelieden echter als burgers van de Europese Economische Ruimte wanneer het zeelieden betreft die werken aan boord van schepen, met inbegrip van ro-ro veerboten, die geregelde passagiersdiensten tussen havens van de Gemeenschap verzorgen en, in alle andere gevallen, alle zeelieden die in een lidstaat belasting en/of sociale zekerheidsbijdragen moeten betalen.

De nieuwe richtsnoeren vermelden expliciet dat sleep- en baggerwerkzaamheden voor wat het zeevervoersgedeelte van die activiteiten betreft, in aanmerking komen voor het verkrijgen van door de Europese Commissie toegelaten steunmaatregelen. Bijgevolg dient men de voorwaarden af te bakenen onder dewelke de sector van de baggervaart en de sector van de sleepvaart in aanmerking kunnen komen voor de toepassing van de steunmaatregelen in uitvoering van de richtsnoeren.

De sector van de baggervaart ressorteert onder de (algemene) wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en onder de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en hun uitvoeringsbesluiten, terwijl de sleepvaartsector onder het toepassingsgebied van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij en haar uitvoeringsbesluiten valt. Bijgevolg zullen de voorwaarden onder dewelke de sleepvaartsector in aanmerking kan komen voor de toepassing van de steunmaatregelen in uitvoering van de nieuwe richtsnoeren het voorwerp uitmaken van een ander, apart koninklijk besluit.

De nieuwe richtsnoeren stellen nu zeer duidelijk dat de steunmaatregelen enkel verband mogen houden met het zeevervoersgedeelte van de sleepvaart- en baggerwerkzaamheden.

Verder moeten de communautaire zeelieden werken aan boord van in een lidstaat geregistreerde zeewaardige sleepboten en baggerschepen met eigen voortstuwing die minstens 50 pct. van hun bedrijfstijd vervoer op zee verrichten.

Bijgevolg is onderhavig koninklijk besluit van toepassing op het zeevervoersgedeelte van de baggerwerkzaamheden verricht door communautaire zeelieden aan boord van in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte geregistreerde zeewaardige baggerschepen met eigen voortstuwing die ingericht zijn voor het vervoer van een lading over zee, waarvoor een zeebrief wordt voorgelegd en die minstens 50 % van hun bedrijfstijd vervoer op zee verrichten. Wat de sector van de baggervaart betreft, verduidelijkt de Europese Commissie dat het daarbij moet gaan om schepen die baggerspecie over zee kunnen vervoeren.

Artikel 2 Artikel 2 definieert in de eerste paragraaf de werkgeversbijdragen waarvoor een vrijstelling kan worden verleend; in de tweede paragraaf worden de werknemersbijdragen gedefinieerd die kunnen behouden worden door de werkgevers.

De formulering van artikel 2, §§ 1 en 2, van het koninklijk besluit werd aangepast aan de opmerking van de Raad van State ter zake.

Artikel 3 Het doel van de richtsnoeren (zowel de oude als de nieuwe) is het behoud van werkgelegenheid in de sector van het zeevervoer binnen de Europese Economische Ruimte. Bijgevolg dienen de werkgevers uit de sector van de baggervaart een bepaald arbeidsvolume te handhaven.

In de eerste paragraaf van dit artikel wordt bepaald dat deze werkgevers ten minste een gelijkwaardig arbeidsvolume moeten aantonen aan boord van in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte geregistreede baggerschepen met eigen voortstuwing die ingericht zijn voor het vervoer van een lading over zee, waarvoor een zeebrief wordt voorgelegd en die minstens 50 % van de bedrijfstijd in dezelfde periode vervoer op zee verrichten, en dit in vergelijking met het gemiddelde van het overeenstemmende kwartaal van de referentiejaren 2001, 2002 en 2003. De berekening van het arbeidsvolume gebeurt 1 jaar na het einde van het betrokken kwartaal.

De tweede paragraaf bevat de formule om het arbeidsvolume per kwartaal te berekenen.

De tweede paragraaf werd aangepast aan de opmerkingen van de Raad van State.

Indien de werkgevers voor een bepaald kwartaal niet bewijzen dat een minstens gelijkwaardig arbeidsvolume werd behouden in vergelijking met het overeenstemmende kwartaal van de referentiejaren 2001, 2002 en 2003, dan bepaalt de derde paragraaf dat de vrijgestelde bijdragen voor het betrokken kwartaal verschuldigd zijn.

Artikel 4 De betrokken werkgevers dienen de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (hierna R.S.Z.) in kennis te stellen van de nodige gegevens m.b.t. de communautaire zeelieden per in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte geregistreerd baggerschip met eigen voortstuwing dat ingericht is voor het vervoer van een lading over zee, waarvoor een zeebrief wordt voorgelegd en dat minstens 50 % van zijn bedrijfstijd vervoer op zee verricht.

Artikel 5 Net zoals bij de maatregelen in het kader van de oude richtsnoeren, dienen ook de maatregelen in het kader van de nieuwe richtsnoeren te worden geëvalueerd. Bovendien is het van noodzakelijk belang de impact van deze vrijstellingen op het arbeidsvolume in de sector van de zeevaart in het algemeen (en in het bijzonder in de sector van de baggervaart) te kunnen nagaan. Daarom wordt aan de R.S.Z. gevraagd een jaarlijks evaluatierapport op te maken. Dit rapport moet worden overgemaakt aan de Minister van Werk en aan de Minister van Sociale Zaken.

Voor wat betreft de opmerking van de Raad van State betreffende de rechtsgrond voor deze bepaling kan het volgende opgemerkt worden : De rechtsgrond voor deze bepaling is te vinden in artikel 37ter van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. In paragraaf 1 van dit artikel wordt immers gesteld dat de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, voorwaarden en regels kan vaststellen betreffende de (gedeeltelijke) vrijstelling van werkgevers- en werknemersbijdrage voor werkgevers en werknemers uit de baggersector.

Artikel 6 Dit artikel strekt ertoe de vrijstellingen verleend in het kader van de oude richtsnoeren op te heffen vanaf 30 juni 2005.

Wat betreft de vrijstelling van bepaalde werkgeversbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector, vervat in het koninklijk besluit van 25 april 1997 houdende vrijstelling van bepaalde werkgeversbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, werd de einddatum van 30 juni 2005 reeds ingevoegd via artikel 128 van de Programmawet van 9 juli 2004, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 15 juli 2004.

Artikel 7 De inwerkingtreding van dit koninklijk besluit wordt vastgesteld op 1 juli 2005, datum vanaf dewelke de huidige steunmaatregel overeenkomstig de bepalingen van het punt 13 van de nieuwe richtsnoeren, « Dienstige maatregelen », met die nieuwe richtsnoeren in overeenstemming moest zijn gebracht.

De datum van inwerkingtreding van het besluit werd behouden ondanks de opmerking van de Raad van State.

Voor wat betreft de opmerking van de Raad van State betreffende de retroactiviteit kan het volgende opgemerkt worden : Zonder retroactiviteit van de datum van inwerkingtreding van onderhavig koninklijk besluit zou de Europese Commissie de steunmaatregelen die worden verleend aan de werknemers en werkgevers uit de baggersector als onwettig beschouwen, omdat deze in dat geval in strijd zijn met de bepalingen van punt 13 van de richtsnoeren 2004.

De baggersector is reeds vanaf de publicatie van de nieuwe richtsnoeren in 2004 op de hoogte van de nieuw toe te passen regelgeving. Er kan bijgevolg geen sprake zijn van een aantasting van de rechten van de betrokkenen.

Gelet op de hoge concurrentiestrijd op wereldvlak in de betrokken sector, zijn de steunmaatregelen die worden vermeld in onderhavig koninklijk besluit absoluut noodzakelijk voor de goede werking van de baggersector in België. Indien er geen steunmaatregelen zouden verleend worden dan zou dit zeer negatieve effecten kunnen teweegbrengen op het concurrentievermogen van deze sector.

Dit artikel bepaalt verder dat de steunmaatregelen in het kader van de nieuwe richtsnoeren gelden tot 30 juni 2015. De Directie-generaal Energie en Transport van de Europese Commissie heeft met haar brief van 2 februari 2005 de Belgische autoriteiten ingelicht over het nieuwe standpunt van de Europese Commissie dat steunmaatregelen voortaan nog slechts voor maximum tien jaar worden goedgekeurd.

Aangezien de genoemde brief van 2 februari 2005 in feite beschouwd moet worden als een aanvulling op de Richtsnoeren nr. C 2004/43 van 17 januari 2004, dienen de steunmaatregelen in het kader van de nieuwe richtsnoeren een beperkte looptijd van tien jaar te hebben.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige, en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Sociale Zaken, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Werk, Mevr. J. MILQUET

Advies 45.539/1 van 22 december 2008 van de afdeling wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 27 november 2008 door de Minister van Sociale Zaken verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot uitvoering van artikel 37ter van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voar werknemers en tot opheffing van het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling van bepaalde werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector », heeft het volgende advies gegeven : Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling wetgeving zich in hoofdzaak beperkt tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.

Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Het om advies voorgelegde ontwerp strekt ertoe artikel 37ter van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers uit te voeren, dat er in beginsel ook de rechtsgrond voor vormt.Dat artikel luidt : « § 1. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en onder de door Hem bepaalde voorwaarden en nadere regels, de werkgevers van de baggervaartsector vrijstellen van de verplichting om de werkgeversbijdragen te betalen, bedoeld in artikel 38, §§ 3, 1° tot 7° en 9°, en 3bis, van deze wet. Hij kan ook deze werkgevers toelaten de werknemersbijdragen, berekend op het loon, begrensd tot het bedrag bedoeld in artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, te betalen aan de instelling belast met de inning en de invordering van de bijdragen, en het bedrag overeenstemmend met de persoonlijke bijdragen berekend op het verschil van het bovenvermeld begrensd loon en het brutoloon te behouden. § 2. a) Voor het zeevervoergedeelte van baggerwerkzaamheden (zeevervoer van baggerspecie) mogen de werkgevers van de baggervaartsector de in § 1 bedoelde maatregelen enkel toepassen op de lonen van de communautaire zeelieden, die zij tewerkstellen aan boord van in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte geregistreerde zeewaardige baggerschepen met eigen voortstuwing, die ingericht zijn voor het vervoer van een lading over zee, waarvoor een zeebrief wordt voorgelegd en die minstens 50 % van hun bedrijfstiid werkzaamheden op zee verrichten. b) Onder communautaire zeelieden moet worden verstaan, alle zeelieden die in een lidstaat belasting en/of socialezekerheidsbijdragen betalen ».2. Het is niet duidelijk wat de rechtsgrond is voor artikel 5 van het ontwerp.Die bepaling belast de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid met een opdracht in het kader van de evaluatie van de ontworpen regeling.

Onderzoek van de tekst Artikel 2 Artikel 37ter, § 1, van de wet van 29 juni 1981 biedt de mogelijkheid onder meer om vrij te stellen van de verpichting om werkgeversbijdragen te betalen (« De Koning kan... Hij kan... » ). In artikel 2 van het ontwerp wordt dit eveneens als een mogelijkheid vertaald (« § 1.... kunnen worden vrijgesteld... § 2.... kunnen... worden toegelaten »), zonder dat duidelijk is wie over het effectief vrijstellen zal oordelen. Voor zover dat overeenstemt met de bedoeling van de stellers (1), dient de ontworpen bepaling zo te worden geredigeerd dat de werkgevers die aan de gestelde voorwaarden voldoen onder meer recht op vrijstelling hebben.

Artikel 3 1. In artikel 3, § 2, 1°, v, van het ontwerp dient te worden verwezen naar artikel 24, 1°, d) (2), van het koninklijk besluit van 28 november 1969 (3).2. Volgens de gemachtigde moet in artikel 3, § 2, 1°, g, de verwijzing naar « artikel 16, 1° » van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 worden vervangen door een verwijzing naar artikel 16, 2°, van dat besluit (4). Artikel 7 Luidens artikel 7 van het ontwerp heeft het besluit uitwerking met ingang van 1 juli 2005. De nieuwe regeling stelt ten opzichte van de geldende regeling strengere voorwaarden, zodat de retroactiviteit problematisch Iijkt.

Het verlenen van terugwerkende kracht aan besluiten is enkel toelaatbaar ingeval voor de retroactiviteit een wettelijke grondslag bestaat, de retroactiviteit betrekking heeft op een regeling die, met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel, voordelen toekent of in zoverre de retroactiviteit noodzakelijk is voor de goede werking van de diensten en daardoor, in beginsel, geen verkregen situaties worden aangetast. Enkel indien de retroactiviteit van de ontworpen regeling in één van de opgesomde gevallen valt in te passen, kan deze wordengebillijkt. (1) Vergelijk met het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling van bepaalde werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector, dat door artikel 6, 1°, van het ontwerp wordt opgeheven.(2) Niet : « artikel 24, d) » van het betrokken besluit.(3) Zie artikel 1, § 1, 1°, v, van het ministerieel besluit van 16 mei 2001 tot uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling, van bepaalde werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector.Dat besluit wordt opgeheven bij artikel 6, 2°, van het ontwerp. (4) Zie ook artikel 1, § 1, 1°, g, van het ministerieel besluit van 16 mei 2001. De kamer was samengesteld uit : de heren : M. Van Damme, kamervoorzitter;

J. Baert, B. Seutin, staatsraden;

Mevr. A. Beckers, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer F. Vanneste, adjunct-auditeur.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de tekst Franse werd nagezien onder toezicht van de heer J. Baert.

De griffier, A. Beckers.

De voorzitter, M. Van Damme.

26 APRIL 2009. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 37ter van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en tot opheffing van het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling van bepaalde werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, artikel 37ter, ingevoegd bij de wet van 24 december 1999 en vervangen bij de wet van 20 juli 2005;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling van bepaalde werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector;

Gelet op het ministerieel besluit van 16 mei 2001 tot uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling van bepaalde werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, gegeven op 8 december 2006;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 11 juli 2008;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 20 december 2006;

Gelet op het akkoord van de Europese Commissie, gegeven op 13 juni 2007;

Gelet op advies 45.539/1 van de Raad van State, gegeven op 22 december 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat : de Richtsnoeren nr. C 2004/43 van 17 januari 2004 van de Europese Commissie betreffende staatssteun voor het zeevervoer gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie C 13 van 17 januari 2004 dienen te worden omgezet in Belgisch recht; de Richtsnoeren nr. C 2004/43 van 17 januari 2004 van de Europese Commissie betreffende staatssteun voor het zeevervoer in het punt 13, « Dienstige maatregelen », de lidstaten die momenteel steunregelingen kennen die onder de toepassing van de genoemde richtsnoeren vallen, ertoe verplicht die steunregelingen zodanig aan te passen dat die uiterlijk op 30 juni 2005 aan de genoemde richtsnoeren voldoen; de Directie-generaal Energie en Transport van de Europese Commissie met haar brief van 2 februari 2005, de Belgische autoriteiten heeft ingelicht over het nieuwe standpunt van de Europese Commissie dat steunmaatregelen voortaan nog slechts voor maximum tien jaar worden goedgekeurd; de genoemde brief van 2 februari 2005 in feite een aanvulling is van de Richtsnoeren nr. C 2004/43 van 17 januari 2004; dit besluit niet kon worden uitgevaardigd zonder voorafgaand het akkoord van de Europese Commissie te hebben verkregen;

Op de voordracht van de Minister van Sociale Zaken en van de Minister van Werk en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.§ 1. Dit besluit is van toepassing op de werkgevers die behoren tot de sector van de baggervaart en op hun werknemers. § 2. Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder : Werknemers behorend tot de baggervaartsector : de communautaire zeelieden die onderworpen zijn aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en aan de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers en hun uitvoeringsbesluiten;

Zeewaardige baggerschepen : de in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte geregistreerde zeewaardige baggerschepen met eigen voortstuwing die ingericht zijn voor het vervoer van een lading over zee, waarvoor een zeebrief wordt voorgelegd en die minstens 50 % van hun bedrijfstijd vervoer op zee verrichten.

Art. 2.§ 1. De in artikel 1 bedoelde werkgevers die beantwoorden aan de voorwaarden bepaald in artikel 37ter van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers worden vrijgesteld van de verplichting om voor hun in artikel 1 bedoelde werknemers de werkgeversbijdragen te betalen bedoeld in artikel 38, §§ 3, 1° tot 7° en 9° en 3bis, van voormelde wet van 29 juni 1981, indien zij voldoen aan de voorwaarden gestipuleerd in artikel 3 van dit besluit. § 2. Onder dezelfde voorwaarden worden de in artikel 1 bedoelde werkgevers toegelaten de werknemersbijdragen, berekend op basis van een kwartaalloon van 1/4 van het bedrag bedoeld in artikel 7, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, te betalen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en het bedrag dat overeenstemt met de persoonlijke bijdragen berekend op het verschil tussen dit begrensd loon en het driemaandelijks brutoloon te behouden.

Art. 3.§ 1. De werkgevers bedoeld in artikel 1 moeten gedurende de periode dat zij genieten van de vermindering van bepaalde werkgevers- en werknemersbijdragen, zoals bepaald bij dit besluit, ten minste een gelijkwaardig arbeidsvolume aan boord van baggerschepen in dezelfde periode, aantonen en dit in vergelijking met het gemiddelde van het overeenstemmende kwartaal van de referentiejaren 2001, 2002 en 2003.

De berekening van het arbeidsvolume gebeurt 1 jaar na het einde van het betrokken kwartaal. § 2. 1° Voor de berekening van het arbeidsvolume gedurende een kwartaal van de werknemers die behoren tot de baggervaartsector, wordt verstaan onder : d : de dagen bedoeld in artikel 24, 1°, a), b) en c) van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met uitzondering van de dagen gedekt door de vergoedingen, bedoeld in artikel 19, § 2, 2°, a), b), c) en d) van dit voormeld koninklijk besluit; v : de dagen bedoeld in artikel 24, 1°, d) van voormeld koninklijk besluit van 28 november 1969; g : de dagen zoals gedefinieerd bij de artikelen 16, 2°,18, 19bis, 22, 24, 26, 28, 30 tot en met 34ter, 39 tot en met 43, 45 tot en met 47, 51 tot en met 54 en 56 tot en met 60 van het koninklijk besluit van 10 juni 2001 tot eenvormige definiëring van begrippen met betrekking tot arbeidstijdgegevens ten behoeve van de sociale zekerheid, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en de dagen van arbeidsongeschiktheid volgens arbeidsongeval of beroepsziekte waarvoor de werkgever geen loon betaalt; b : de arbeidsdagen waarvoor bijdragen worden gestort, bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 15 september 1965 met betrekking tot de inning van de bijdragen in de regeling voor overzeese sociale zekerheid; w : het aantal kalenderdagen van het kwartaal van de aangifte bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. 2° Het arbeidsvolume van de werknemers, bedoeld in 1°, is gelijk aan : (d + v + g + b)/w. § 3. Indien de werkgevers voor een bepaald kwartaal niet bewijzen dat een ten minste gelijkwaardig arbeidsvolume werd behouden en dit in vergelijking met het overeenstemmende kwartaal van de referentiejaren 2001, 2002 en 2003, dan zijn de vrijgestelde bijdragen voor het betrokken kwartaal verschuldigd.

Art. 4.De werkgevers stellen de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid onverwijld in kennis van de in artikel 3, § 2, 1°, bedoelde dagen d, v, g en b. Deze gegevens hebben betrekking op de voormelde werknemers per baggerschip en dit voor elk kwartaal vanaf 2005.

Art. 5.De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid maakt jaarlijks vóór 30 oktober een evaluatierapport over aan de Minister van Sociale Zaken en de Minister van Werk.

Art. 6.Worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling van bepaalde werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector;2° het ministerieel besluit van 16 mei 2001 tot uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 16 mei 2001 houdende vrijstelling van bepaalde werknemersbijdragen ten behoeve van de ondernemingen behorende tot de baggersector.

Art. 7.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2005 en treedt buiten werking op 1 juli 2015.

Art. 8.De Minister bevoegd voor Sociale Zaken en de Minister bevoegd voor Werk zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 26 april 2009.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Werk, Mevr. J. MILQUET

^