Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 26 maart 2001
gepubliceerd op 06 april 2001

Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 13, 27, tweede en vijfde lid en 53 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten en houdende diverse andere overgangsbepalingen

bron
ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie
numac
2001000144
pub.
06/04/2001
prom.
26/03/2001
ELI
eli/besluit/2001/03/26/2001000144/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 MAART 2001. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 13, 27, tweede en vijfde lid en 53 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten en houdende diverse andere overgangsbepalingen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, inzonderheid op de artikelen 121 en 141;

Gelet op de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, inzonderheid op de artikelen 13, 27, tweede en vijfde lid en 53;

Gelet op het protocol nr 18 van 5 juli 2000 en 35/1 van 15 december 2000 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 14 december 2000;

Gelet op het advies van de adviesraad van burgemeesters, gegeven op 30 januari 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 1 februari 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken van 31 januari 2001;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat op 1 januari 2001 de structuur van de nieuwe federale politie in werking werd gesteld en dat op 1 april 2001 de regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten in werking treedt; dat het bijgevolg vanaf 1 januari 2001 noodzakelijk is om de thans geldende rechtspositieregelingen te laten toepassen door de overheden, diensten en instanties van de nieuwe structuur; dat het tevens van belang is het ogenblik te bepalen waarop de verschillende procedures rechtsgeldig in uitvoering zijn gebracht om deze verder te kunnen zetten tijdens en na die overgangsperiode; dat de bevoegde overheden moeten gekend zijn om rechtsgeldig in deze overgangsperiode de vereiste schikkingen te kunnen treffen; dat, ingeval dit niet onmiddellijk geschiedt, er een juridisch vacuüm zou ontstaan inzake de rechtspositie van de betrokken personeelsleden en de continuïteit van de werking van de dienst gevaar zou lopen; dat deze ontwerp-tekst tevens voorziet in een overgangsregeling voor sommige wervingen met als spildatum 1 februari 2001; dat dit ontwerp ten slotte bepalingen omvat die de rechtsgeldigheid van het politieoptreden zonder verder uitstel moeten waarborgen;

Gelet op het advies 31.281/2 van de Raad van State, gegeven op 15 februari 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Concordantiebepalingen

Artikel 1.In de wetten en de koninklijke en ministeriële besluiten die de rechtspositieregeling en de statutaire aangelegenheden voor de personeelsleden en de bevoegdheden inzake deze materies van sommige diensten van de rijkswacht, de gerechtelijke politie bij de parketten en de korpsen van de gemeentepolitie regelen, moeten, voor de toepassing van de artikelen 13, 27, tweede en vijfde lid, 1° en 2° en artikel 53, van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, de overheden, instanties en diensten : 1° van de rijkswacht, bedoeld in bijlage 1, worden gelezen als de overheden, instanties en diensten daarnaast vermeld;2° voor de gemeentepolitie, bedoeld in bijlage 2, worden gelezen als de overheden, instanties en diensten daarnaast vermeld;3° voor de gerechtelijke politie bij de parketten, bedoeld in bijlage 3, worden gelezen als de overheden, instanties en diensten daarnaast vermeld. HOOFDSTUK II. - De lopende procedures Afdeling 1. - De selectie voor de basisopleiding

Art. 2.De selectieprocedure wordt geacht in uitvoering te zijn voor iedere persoon die vóór 1 februari 2001 op ontvankelijke wijze een in artikel 13, § 2, van het koninklijk besluit van 9 april 1979 betreffende de werving en de vorming van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht, bedoelde aanvraag tot inschrijving voor de wervingsexamens bedoeld in Titel I, Hoofdstuk I, Afdeling 4, van voormeld besluit, aan de in het voormelde artikel 13,

§ 2, bedoelde overheid heeft gericht.

Art. 3.De selectieprocedure wordt geacht in uitvoering te zijn voor iedere persoon die vóór 1 april 2001 op ontvankelijke wijze is ingeschreven voor : 1° de openbare oproep tot werving bij een korps van de gemeentepolitie bedoeld in artikel 6, 5°, van het koninklijk besluit van 25 juni 1991 houdende de algemene bepalingen betreffende de opleiding van de officieren van de gemeentepolitie, de voorwaarden tot benoeming in de graden van officier van de gemeentepolitie en de voorwaarden tot aanwerving en benoeming in de graad van aspirant-officier van de gemeentepolitie;2° de openbare oproep tot werving bij een korps van de gemeentepolitie bedoeld in artikel 3, 5°, tweede lid van het koninklijk besluit van 22 december 1997 houdende de algemene bepalingen aangaande de aanwerving en de benoeming in de graad van politieagent en van veldwachter;3° de openbare oproep tot werving bij een korps van de gemeentepolitie bedoeld in artikel 2, 6°, van het koninklijk besluit van 22 december 1997 houdende de algemene bepalingen aangaande de aanwerving en de benoeming van de politieassistenten;4° de openbare oproep tot werving bij een korps van de gemeentepolitie bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 27 december 1990 houdende de algemene bepalingen betreffende de aanwerving en de benoeming van de hulpagent van politie. De selectieprocedure wordt geacht in uitvoering te zijn voor iedere persoon die zich vóór 1 april 2001 op ontvankelijke wijze kandidaat heeft gesteld ingevolge een openbare oproep tot de kandidaten in die aanwervingsprocedures waarvoor de gemeente uitsluitend beroep doet op de laureaten van de bovenlokale lijsten bedoeld in artikel 9 van het koninklijk besluit van 22 december 1997 houdende de algemene bepalingen aangaande de aanwerving en de benoeming in de graad van politieagent en van veldwachter, voorzover dit selectiesysteem werd opgenomen in een uitvoerbaar verklaard gemeentereglement.

Art. 4.De selectieprocedure wordt geacht in uitvoering te zijn voor iedere persoon die bij toepassing van artikel 4 van het koninklijk besluit van 23 december 1998 betreffende de werving en de stage van gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten vóór 1 februari 2001 op ontvankelijke wijze is ingeschreven voor een oproeping tot werving voor politieambtenaar bij de gerechtelijke politie bij de parketten.

Art. 5.De selectieprocedure wordt geacht in uitvoering te zijn voor iedere persoon die vóór 1 februari 2001 op ontvankelijke wijze is ingeschreven voor een oproeping tot werving voor personeelslid bedoeld in de artikelen 235, tweede en vierde lid, 241, tweede lid en 243, eerste lid, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, hierna de wet genoemd. Afdeling 2. - De basisopleiding en de stage

Art. 6.De opleiding, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende stages, wordt geacht in uitvoering te zijn voor het personeelslid van de rijkswacht dat daadwerkelijk de vorming van kandidaat-officier, kandidaat-keuronderofficier of kandidaat-onderofficier bedoeld in Titel II van het voormeld koninklijk besluit van 9 april 1979, heeft aangevat vóór 1 april 2001.

Art. 7.De opleiding, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende stages, wordt geacht in uitvoering te zijn voor het personeelslid van de gemeentepolitie dat vóór 1 april 2001 daadwerkelijk de lessencyclus heeft aangevat voor de opleiding bedoeld in : 1° de artikelen 15 en 22 van het voornoemd koninklijk besluit van 25 juni 1991;2° artikel 10, § 1, 3°, van het koninklijk besluit van 22 december 1997 houdende de algemene bepalingen aangaande de aanwerving en de benoeming in de graad van politieagent en van veldwachter;3° artikel 8 van het koninklijk besluit van 22 december 1997 houdende de algemene bepalingen aangaande de aanwerving en de benoeming van de politieassistenten;4° artikel 5, § 2, van het voornoemd koninklijk besluit van 27 december 1990.

Art. 8.De opleiding, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende stages, wordt geacht in uitvoering te zijn voor het personeelslid van de gerechtelijke politie bij de parketten dat daadwerkelijk een lessencyclus bedoeld in de artikelen 12.1°, 12.2°, 13.1° en 13.2°, van het voornoemd koninklijk besluit van 23 december 1998 heeft aangevat vóór 1 april 2001.

Art. 9.De stage, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende opleidingscycli, wordt geacht in uitvoering te zijn voor het personeelslid bedoeld in de artikelen 235, tweede en vierde lid, 241, tweede lid, en 243, eerste lid, van de wet, dat deze desgevallend daadwerkelijk vóór 1 april 2001 heeft aangevat. Afdeling 3. - De benoeming of indienstneming

Art. 10.Onverminderd artikel 3, tweede lid, wordt de benoemingsprocedure geacht in uitvoering te zijn voor het personeelslid van het operationeel korps en van het administratief en logistiek kader van de gemeentepolitie en voor de kandidaat van de selectieprocedures bedoeld in artikel 3, eerste lid, dat/die vóór 1 april 2001 een akte van kandidaatstelling tot benoeming of indienstneming heeft ingediend. Afdeling 4. - De bevordering

Onderafdeling 1. - De bevorderingsprocedures naar anciënniteit

Art. 11.De bevorderingsprocedure naar anciënniteit bij toepassing van artikel 46, § 1, eerste lid, van de wet van 27 december 1973 betreffende het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht, wordt voor de gewezen personeelsleden van het operationeel korps van de rijkswacht, bedoeld in de artikelen 235, eerste lid, en 241, eerste lid, van de wet, geacht in uitvoering te zijn wanneer de aanvraag tot advies vóór 1 april 2001 is gericht aan de hiërarchische meerderen bedoeld in artikel 46, § 1, derde lid, van de voormelde wet van 27 december 1973.

Art. 12.De bevorderingsprocedure naar anciënniteit van de personeelsleden van het operationeel korps van de gemeentepolitie, wordt geacht in uitvoering te zijn wanneer het personeelslid vóór 1 april 2001 voldoet aan alle voorwaarden tot bevordering.

Art. 13.De bevorderingsprocedure naar anciënniteit van de gewezen politieambtenaren van de gerechtelijke politie bij de parketten, bedoeld in artikel 241, eerste lid, van de wet, wordt, bij toepassing van de artikelen 109 en 111 van het koninklijk besluit van 19 december 1997 houdende de administratieve rechtspositie en de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de gerechtelijke politie bij de parketten, geacht in uitvoering te zijn wanneer het personeelslid vóór 1 april 2001 voldoet aan alle voorwaarden tot bevordering.

Art. 14.De bevorderingsprocedure naar anciënniteit van de andere personeelsleden bedoeld in de artikelen 235, tweede en vierde lid, 241, tweede lid en 243, eerste lid, van de wet, wordt geacht in uitvoering te zijn wanneer het personeelslid vóór 1 april 2001 voldoet aan alle voorwaarden tot bevordering.

Onderafdeling 2. - De overige bevorderingsprocedures

Art. 15.De bevorderingsprocedure voor de hoofdonderofficieren bedoeld in artikel 46bis van de voornoemde wet van 27 december 1973, wordt geacht in uitvoering te zijn wanneer het personeelslid vóór 1 april 2001 op ontvankelijke wijze is ingeschreven voor een plaatsaanbieding met betrekking tot de ambten bedoeld in fine van hetzelfde artikel.

De bevorderingsprocedure voor de hoofd- en opperofficieren bedoeld in artikel 47, § 1, van de voornoemde wet van 27 december 1973, wordt geacht in uitvoering te zijn wanneer het onderzoek bedoeld in § 2, van hetzelfde artikel, vóór 1 april 2001 is aangevraagd.

Art. 16.De bevorderingsprocedure, andere dan die bedoeld in artikel 12, wordt voor de personeelsleden van het operationeel korps van de gemeentepolitie, geacht in uitvoering te zijn wanneer de akte van kandidaatstelling vóór 1 april 2001 op ontvankelijke wijze is ingediend bij de bevoegde overheid.

Art. 17.De bevorderingsprocedure, andere dan deze bedoeld in artikel 13, wordt voor de politieambtenaren van de gerechtelijke politie bij de parketten, geacht in uitvoering te zijn wanneer de akte van kandidaatstelling vóór 1 april 2001 op ontvankelijke wijze is ingediend bij de bevoegde overheid.

Art. 18.De bevorderingsprocedure, andere dan deze bedoeld in artikel 14, wordt voor de andere personeelsleden bedoeld in de artikelen 235, tweede en vierde lid, 241, tweede lid en 243, eerste lid, van de wet, geacht in uitvoering te zijn wanneer de akte van kandidaatstelling vóór 1 april 2001 op ontvankelijke wijze is ingediend bij de bevoegde overheid. Afdeling 5. - De overige procedures van selectie, stage en opleiding

Art. 19.De procedure wordt geacht in uitvoering te zijn voor ieder personeelslid van het operationeel korps en administratief en logistiek korps of voor ieder contractueel personeelslid van de rijkswacht, de gerechtelijke politie bij de parketten of een korps van de gemeentepolitie dat vóór 1 april 2001 en op ontvankelijke wijze is ingeschreven voor een andere selectieprocedure dan deze bedoeld in afdeling 1, of dat daadwerkelijk een andere opleiding of stage dan deze bedoeld in afdeling 2, heeft aangevat. HOOFDSTUK III. - Diverse overgangsbepalingen Afdeling 1. - Het niet-politioneel gemeentelijk personeel in dienst

bij de gemeentelijke politiekorpsen

Art. 20.De artikelen 5, 9, 14, 18 en 19 zijn van overeenkomstige toepassing op de personeelsleden bedoeld in artikel 235, derde lid, van de wet, op het ogenblik van de inrichting van een politiezone bedoeld in artikel 248, van de wet. Afdeling 2. - De werving en selectie

Art. 21.§ 1. Met ingang van 1 februari 2001 wordt de aanwerving voor de federale politie volgens de aanwervings- en selectieregels die vóór de inwerkingtreding van dit besluit golden voor de rijkswacht en de gerechtelijke politie bij de parketten, stopgezet. Onverminderd de mogelijkheid voor de kandidaten om zich tussen 1 februari 2001 en 1 april 2001 in te schrijven voor de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, bij de Dienst Rekrutering en Selectie, Generaal Jacqueslaan, 290, 1040 Brussel, herneemt deze op het ogenblik van de inwerkingtreding van de selectieregels vervat in het statuut bedoeld in artikel 121 van de wet.

In afwijking van artikel 3, worden de kandidaten die zich voor de federale politie inschrijven tussen 1 januari 2001 en 31 januari 2001, onderworpen aan de selectieprocedure bedoeld in het koninklijk besluit van 9 april 1979 betreffende de werving en vorming van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht en aan de nadere uitvoeringsbepalingen van dat besluit. § 2. In afwijking van § 1, eerste lid, wordt de aanwerving van de personeelsleden bedoeld in de artikelen 235, tweede en vierde lid, 241, tweede lid en 243, eerste lid, van de wet, evenwel tussen 1 februari 2001 en 1 april 2001 volgens de aanwervings- en selectieregels toepasselijk vóór de inwerkingtreding van dit besluit, verdergezet wanneer een wettelijke of reglementaire grondslag tot aanwerving verplicht of omwille van dienstnoodwendigheden. Afdeling 3. - De legitimatiekaart

Art. 22.Voor de toepassing van artikel 41 van de wet op het politieambt, blijven de legitimatiekaarten bedoeld in respectievelijk : 1° het koninklijk besluit van 21 september 1995 betreffende de legitimatiekaarten van de personeelsleden van het operationeel korps van de rijkswacht;2° het koninklijk besluit van 5 december 1991 betreffende de legitimatiekaart van de leden van de gemeentepolitie;3° artikel 15 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 betreffende de werving van gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten, voor de gewezen personeelsleden van het operationeel korps van de rijkswacht, de gerechtelijke politie bij de parketten en de gemeentepolitie, bedoeld in respectievelijk de artikelen 241, eerste lid en 235, eerste lid, van de wet, geldig tot wanneer de legitimatiekaart in uitvoering van artikel 141, eerste lid, van de wet, is vervangen. Afdeling 4. - Het uniform

Art. 23.Het uniform, de kentekens en andere middelen van identificatie bepaald in de wettelijke en reglementaire teksten, blijven voor de gewezen personeelsleden van het operationeel korps en van de categorie bijzonder politiepersoneel van de rijkswacht bedoeld in respectievelijk de artikelen 241, eerste lid en 235, eerste lid, van de wet, geldig tot wanneer deze zijn vervangen voor de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, in uitvoering van artikel 141, eerste lid, van de wet.

Het uniform, de kentekens, graden en andere middelen van identificatie bepaald in het koninklijk besluit van 24 april 1995 houdende de regeling van het dragen van het uniform door de gemeentepolitie blijven voor de gewezen personeelsleden van de gemeentepolitie, bedoeld in artikel 235, eerste lid, van de wet, geldig tot wanneer deze in uitvoering van artikel 141, eerste lid, van de wet, zijn vervangen voor de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus. Afdeling 5. - De wapens

Art. 24.Voor de gewezen personeelsleden van het operationeel korps en van de categorie bijzonder politiepersoneel van de rijkswacht, de gerechtelijke politie bij de parketten en de gemeentepolitie, bedoeld in respectievelijk de artikelen 241, eerste lid en 235, eerste lid, van de wet, blijft de uitrusting en de bewapening bepaald in respectievelijk : 1° het ministerieel besluit van 25 november 1994 tot bepaling van de wapens die tot de voorgeschreven uitrusting van de leden van het operationeel korps en van de categorie bijzonder politiepersoneel van de rijkswacht behoren en tot vastlegging van de bijzondere regels betreffende het voorhanden hebben, het bewaren en het dragen van die wapens en het ministerieel besluit van 2 februari 1996 tot bepaling van de wapens die tot de voorgeschreven uitrusting van sommige militairen van het administratief en logistiek korps van de rijkswacht behoren en tot vastlegging van de bijzondere regels betreffende het voorhanden hebben, het bewaren en het dragen van die wapens;2° het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 en van 11 september 1991 betreffende het voorhanden hebben en het dragen van wapens door de openbare diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht en het koninklijk besluit van 17 februari 1998 die aan de Commissaris-generaal van de Gerechtelijke Politie het beheer van de bewapening, de uitrusting en het materieel van de brigades en van het commissariaat-generaal toewijst en het ministerieel besluit van 14 juli 2000 tot bepaling van de wapens die tot de voorgeschreven uitrusting van de Gerechtelijke Politie behoren en tot vastlegging van de bijzondere regels betreffende het voorhanden hebben, het bewaren en het dragen van die wapens;3° het koninklijk besluit van 10 april 1995 tot regeling van de bewapening van de gemeentepolitie, geldig tot wanneer deze is vervangen in uitvoering van artikel 141, tweede lid, van de wet. Afdeling 6. - De aanwijzing met het oog op de aanstelling

Art. 25.De Minister van Binnenlandse Zaken wijst, op advies van de commandant van de rijkswacht, ten laatste op 1 maart 2001 de ambten aan van de opperwachtmeesters, de eerste opperwachtmeesters, de adjudanten en de adjudanten-chef die de commandotoelage bedoeld in artikel 29, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 24 oktober 1983 betreffende de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de rijkswacht niet genieten en die op 30 december 2000 deel uitmaken van de bewakings- en opsporingsbrigades van de rijkswacht of van de dienst gerechtelijke politie bij het militair gerecht en die er ambten, gelijkwaardig aan dat van het niveau van officier, uitoefenen. Afdeling 7. - De aanwervingskredieten

Art. 26.De aanwervingen en bevorderingsprocedures in het raam van het koninklijk besluit van 28 april 1995 tot verdeling van de getalsterkte van het operationeel korps van de rijkswacht over de verschillende graden of gradengroepen van het personeel van dit korps en de goedgekeurde organieke tabellen en de aanwervingsmachtiging op grond van het koninklijk besluit van 24 mei 1994 betreffende de indienstneming van contractuele personeelsleden bij de rijkswacht, kunnen uitvoering krijgen in het begrotingsjaar 2001 binnen de perken van de daartoe ingeschreven begrotingskredieten. Afdeling 8. - Geldelijke regeling

Art. 27.De personeelsleden van de federale politie die tot 31 december 2000 : 1° de toelage genoten bedoeld in artikel 10 van het koninklijk besluit van 10 oktober 1973 tot vaststelling van de bezoldiging van de personen belast met een leeropdracht aan sommige scholen voor vormingen en voortgezette opleiding van officieren en tot toekenning van een toelage aan de titularissen van sommige betrekkingen bij die scholen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 maart 1995;2° de commandotoelage genoten bedoeld in artikel 29, § 1, eerste en derde lid, alsook, indien het de bewakings- en opsporingsbrigades betrof, tweede en vierde lid, van het koninklijk besluit van 24 oktober 1983 betreffende de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de rijkswacht, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 februari 1996, of de aanvullende wedde bedoeld in artikel 123 van het koninklijk besluit van 19 december 1997 houdende de administratieve rechtspositie en de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de gerechtelijke politie bij de parketten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 1998;3° de tweetaligheidstoelage genoten bedoeld in artikel 30bis van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 16 december 1994, alsook in bijlage B van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 16 december 1994 en gewijzigd door het koninklijk besluit van 17 augustus 1999;4° als lid van de bijzondere brigade van de gerechtelijke politie belast met de beteugeling van de zware criminaliteit en die, uit dien hoofde, de toelage en de terugbetaling genoten bedoeld in het koninklijk besluit van 12 juli 1991 betreffende de toekenning van een toelage en de terugbetaling van de reiskosten aan de leden van de gerechtelijke politie bij de parketten wegens detachering naar het commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie, alsook de toelage bedoeld in het ministerieel besluit van 29 juli 1987 houdende toekenning van een bijzondere toelage aan de leden van de bijzondere brigade belast met de beteugeling van de zware criminaliteit, en de vergoedingen bedoeld in het ministerieel besluit van 22 juni 1995 houdende toekenning aan de gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten van zekere vaste vergoedingen;5° als lid van de algemene inspectie van de gerechtelijke politie bij de parketten en die, uit dien hoofde, de toelage en de terugbetaling genoten bedoeld in het koninklijk besluit van 12 juli 1991 betreffende de toekenning van een toelage en de terugbetaling van de reiskosten aan de leden van de gerechtelijke politie bij de parketten wegens detachering naar het commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie, en de vergoedingen bedoeld in het ministerieel besluit van 22 juni 1995 houdende toekenning aan de gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten van zekere vaste vergoedingen;6° als personeelslid dat aangewezen was voor/gedetacheerd was bij de eenheden of diensten van het commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie bij de parketten of de algemene politiesteundienst, de toelage en de terugbetaling genoten bedoeld in het koninklijk besluit van 12 juli 1991 betreffende de toekenning van een toelage en de terugbetaling van de reiskosten aan de leden van de gerechtelijke politie bij de parketten wegens detachering naar het commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie, alsook, naargelang het geval, de forfaitaire vergoeding bedoeld in het koninklijk besluit van 26 februari 1958 houdende toekenning van een vaste vergoeding aan bepaalde leden van het rijkswachtpersoneel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 februari 1959, 21 mei 1970, 7 oktober 1975, 22 september 1980, 12 maart 1981, 26 november 1985, 25 november 1986, 16 februari 1988, 25 februari 1996 en 8 juli 1999, of de vergoedingen bedoeld in het ministerieel besluit van 22 juni 1995 houdende toekenning aan de gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten van zekere vaste vergoedingen, blijven ten persoonlijke titel en tot de inwerkingtreding van het koninklijk besluit houdende de rechtspositieregeling van het personeel van de politiediensten deze aanvullende wedde en/of terugbetalingen en/of toelagen en/of vergoedingen genieten. Het eerste lid is evenwel slechts van toepassing voor zover : 1° de personeelsleden bedoeld in 1°, 2° en/of 3° van datzelfde lid, de bediening behouden die de overheid hen op 1 januari 2001 heeft toegewezen;2° de personeelsleden bedoeld in 4° van datzelfde lid gedetacheerd of aangewezen blijven in de centrale diensten van de federale politie die belast zijn met de bewaking, de bescherming of de interventie, en die op 1 januari 2001 de taken van het Speciaal Interventie Eskadron van de rijkswacht hebben overgenomen, of in de diensten van de algemene directie gerechtelijke politie die de ambten van de bijzondere brigade belast met de bestrijding van de zware criminaliteit op dezelfde datum hebben overgenomen;3° de personeelsleden bedoeld in 5° van datzelfde lid gedetacheerd of aangewezen blijven bij de algemene inspectie van de federale politie en de lokale politie;4° de personeelsleden bedoeld in 6° van datzelfde lid gedetacheerd of aangewezen blijven bij de dienst of eenheid die op 1 januari 2001 de ambten heeft overgenomen, vervuld door de eenheid of dienst die hun recht op de in hetzelfde punt bedoelde bezoldigingselementen opende, en waarbij zij aangewezen of gedetacheerd waren tot en met 31 december 2000. HOOFDSTUK IV. - Inwerkingtreding

Art. 28.Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2001 met uitzondering van artikel 25 dat in werking treedt met ingang van 1 december 2000.

Art. 29.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 26 maart 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 26 maart 2001 LIJST VAN DE OVERHEDEN, INSTANTIES EN DIENSTEN DIE VOORKOMEN IN DE STATUTAIRE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE RIJKSWACHT 1° Commandant van de rijkswacht : commissaris-generaal van de federale politie;2° Chef van de generale staf van de rijkswacht : directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie;3° Onderchef van de generale staf van de rijkswacht : directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie;4° Inspecteur-generaal van de rijkswacht : inspecteur-generaal van de federale politie en van de lokale politie;5° Algemene inspectie (van de rijkswacht) : algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie;6° Generale staf van de rijkswacht, algemeen commando : algemene directies van de federale politie;7° Directeur-generaal (van de rijkswacht), directeurs van de algemene directies (van de rijkswacht) : directeur(s)-generaal van de algemene directies van de federale politie;8° Hoofddirecteur van het personeel van de rijkswacht, directeur-generaal van het personeelsbeheer van de rijkswacht, directeur van het beheer van het rijkswachtpersoneel, directeur-generaal van het rijkswachtpersoneel : directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie;9° Hoofddirectie van het personeel (van de rijkswacht) : de algemene directie personeel van de federale politie;10° Dienst voor rekrutering en selectie van de rijkswacht : directie van de rekrutering en selectie van de algemene directie personeel van de federale politie;11° Directeur van het burgerpersoneel (van de rijkswacht), directeur van de directie van het burger- en militaire personeel (van de rijkswacht) : directeur van de mobiliteit en het loopbaanbeheer;12° Rijkswacht : de federale politie;13° Rijkswachtpersoneel : personeel van de federale politie;14° Rijkswachter : lid van het operationeel kader van de federale politie;15° Operationeel korps van de rijkswacht : personeel van het operationeel kader van de federale politie;16° Rijkswachteenheid : eenheid van de federale politie;17° Rijkswachtoverheid : overheid van de federale politie;18° School van de rijkswacht : politieschool;19° Koninklijke rijkswachtschool : politieschool;20° School voor rijkswachtofficieren : nationale school voor officieren;21° Medische dienst van de rijkswacht : medische dienst;22° Medische commissie (van hoger beroep) inzake geschiktheid voor de dienst bij de rijkswacht : medische commissie (van hoger beroep) inzake geschiktheid voor de dienst bij de federale politie;23° Algemene reserve : algemene reserve van de algemene directie bestuurlijke politie van de federale politie;24° Hoofddirecteur van financiën : directeur van financiën;25° Directeur van het centraal comptabiliteitsbureau (van de rijkswacht) : directeur van financiën;26° Chef van het bureau wedden en lonen van het centraal comptabiliteitsbureau (van de rijkswacht) : directeur van financiën;27° Bewakings- en Opsporingsbrigagde : Gedeconcentreerde Gerechtelijke Dienst;28° Dienst Gerechtelijke Politie bij het Militaire Gerecht : dienst van de algemene directie gerechtelijke politie belast met gespecialiseerde opdrachten in het militaire midden;29° Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid van de Krijgsmacht : dienst van de algemene directie gerechtelijke politie belast met gespecialiseerde opdrachten in het militaire midden;30° Detachement belast met de uitoefening van de politie der militairen : de dienst van de federale politie belast met de politie van de militairen wanneer detachementen van de federale politie worden geleverd met toepassing van artikel 112, eerste lid, van de wet;31° Speciaal Interventie-eskadron : de dienst van de directie speciale eenheden die de taken van het Speciaal Interventie-eskadron heeft overgenomen;32° Peloton Protectie, Observatie, Steun en Aanhouding : de dienst van de directie speciale eenheden die de taken van een Peloton Protectie, Observatie, Steun en Aanhouding heeft overgenomen;33° Provinciale Verkeerseenheid : de dienst van de directie van de politie van de verbindingswegen die de taken van een Provinciale Verkeerseenheid heeft overgenomen;34° Veiligheidsdetachement bij de Nationale Luchthaven : de dienst van de directie van de politie van de verbindingswegen die de taken van het Veiligheidsdetachement bij de Nationale Luchthaven heeft overgenomen;35° Algemene Politiesteundienst : de eenheden en diensten van de directies die, binnen de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie, de ambten van de eenheden en diensten van de Algemene Politiesteundienst hebben overgenomen, alsook de directie van de algemene directie operationele steun belast met de internationale politiesamenwerking;36° Detachement van de rijkswacht bij de Koninklijke Paleizen : de dienst van de directie van de beveiligingsopdrachten die de taken van het Detachement van de rijkswacht bij de Koninklijke Paleizen heeft overgenomen;37° Onderrichter, opleider, hulp-opleider, monitor, hulp-monitor : desgevallend opleider, docent, praktijkmonitor;38° Minister van Landsverdediging;desgevallend, Minister van Binnenlandse Zaken.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 26 maart 2001 tot uitvoering van de artikelen 13, 27, tweede en vijfde lid en 53 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten en houdende diverse andere overgangsbepalingen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

Bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 26 maart 2001 LIJST VAN DE OVERHEDEN, INSTANTIES EN DIENSTEN DIE VOORKOMEN IN DE STATUTAIRE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE GEMEENTEPOLITIE 1° de korpschef van de gemeentepolitie : de korpschef van het lokale politiekorps. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 26 maart 2001 tot uitvoering van de artikelen 13, 27, tweede en vijfde lid en 53 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten en houdende diverse andere overgangsbepalingen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN Bijlage 3 bij het koninklijk besluit van 26 maart 2001 LIJST VAN DE OVERHEDEN, INSTANTIES EN DIENSTEN DIE VOORKOMEN IN DE STATUTAIRE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE GERECHTELIJKE POLITIE BIJ DE PARKETTEN 1° Minister van Justitie : Minister van Binnenlandse Zaken;2° Ministerie van Justitie, Directoraat-generaal rechterlijke organisatie, Personeelsdienst gerechtelijke politie : directeur-generaal van de algemene directie personeel van de federale politie;3° Ministerie van Justitie, Algemene comptabiliteit en gerechtskosten : de directie van het beleid, het beheer en de ontwikkeling van de algemene directie materiële middelen van de federale politie;4° Raad van Bestuur van de gerechtelijke politie : directeur-generaal van de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie;5° Inspecteur-generaal van de gerechtelijke politie bij de parketten : de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie;6° Commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie : de eenheden of diensten van de directies die, binnen de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie, de ambten van de eenheden of diensten van het Commissariaat-generaal van de gerechtelijke politie hebben overgenomen;7° Commissaris-generaal van de gerechtelijke politie : directeur-generaal van de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie;8° Adjunct-commissaris-generaal van de gerechtelijke politie : de adjunct-directeur-generaal van de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie;9° Hoofdcommissaris van gerechtelijke politie : gerechtelijk directeur;10° Gerechtelijk officier die het bevel voert over een brigade of een antenne : gerechtelijk directeur;11° Bevelvoerder van de bijzondere brigade belast met de repressie van de zware criminaliteit : de respectieve directeur binnen de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie;12° Bevelvoerder van een centrale dienst : de directeur aangewezen binnen de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie;13° Directeur van de school voor criminologie en criminalistiek : de directeur van de rechercheschool binnen de algemene directie personeel van de federale politie;14° Gerechtelijke politie bij de parketten : de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie;15° Gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten : het personeel van de federale politie;16° Gerechtelijk agent en officier bij de parketten : lid van het operationeel kader van de federale politie;17° Brigade van gerechtelijke politie, met inbegrip van regionaal of lokaal laboratorium voor technische en wetenschappelijke politie : de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst van de federale politie;18° Antenne van gerechtelijke politie, met inbegrip van laboratoriumsteunpunt voor technische en wetenschappelijke politie : de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst van de federale politie;19° Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu, Administratieve gezondheidsdienst : de medische dienst. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 26 maart 2001 tot uitvoering van de artikelen 13, 27, tweede en vijfde lid en 53 van de wet van 27 december 2000 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de rechtspositie van het personeel van de politiediensten en houdende diverse andere overgangsbepalingen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

^